1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1976
Book Chapter: Verse
1 Gen 2:25 | vrouw; en zij schaamden zich niet. ~
2 Gen 3:7 | vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten. ~
3 Gen 3:8 | des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor
4 Gen 3:24 | lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren
5 Gen 4:19 | 19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van
6 Gen 6:2 | schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij
7 Gen 6:4 | mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden;
8 Gen 7:21 | 21 En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf
9 Gen 8:8 | Daarna liet hij een duif van zich uit, om te zien, of de wateren
10 Gen 8:9 | haar, en bracht haar tot zich in de ark. ~
11 Gen 8:19 | al het gevogelte, al wat zich op de aarde roert, naar
12 Gen 9:2 | gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert,
13 Gen 9:3 | 3 Al wat zich roert, dat levend is, zij
14 Gen 9:21 | dronken; en hij ontblootte zich in het midden zijner tent. ~
15 Gen 11:29 | En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams
16 Gen 13:11 | 11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan,
17 Gen 14:3 | 3 Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim,
18 Gen 14:15 | 15 En hij verdeelde zich tegen hen des nachts, hij
19 Gen 17:2 | de deur der tent, en boog zich ter aarde. ~
20 Gen 17:6 | 6 En Abraham haastte zich naar de tent tot Sara, en
21 Gen 18:1 | op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht ter aarde. ~
22 Gen 18:4 | 4 Eer zij zich te slapen legden, zo hebben
23 Gen 18:6 | hij sloot de deur achter zich toe; ~
24 Gen 18:10 | hand uit, en deden Lot tot zich inkomen in het huis, en
25 Gen 18:27 | 27 En Abraham maakte zich deszelven morgens vroeg
26 Gen 20:16 | 16 En zij ging en zette zich tegenover, afgaande zo verre,
27 Gen 21:3 | twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij
28 Gen 21:3 | het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats,
29 Gen 21:19 | jongeren, en zij maakten zich op, en zij gingen samen
30 Gen 22:7 | stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des
31 Gen 22:12 | 12 Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht
32 Gen 23:10 | zijn hand; en hij maakte zich op, en toog heen naar Mesopotamie,
33 Gen 23:18 | mijn heer! en zij haastte zich en liet haar kruik neder
34 Gen 23:20 | 20 En zij haastte zich, en goot haar kruik uit
35 Gen 23:21 | 21 En de man ontzette zich over haar, stilzwijgende,
36 Gen 23:46 | 46 Zo haastte zij zich en liet haar kruik van zich
37 Gen 23:46 | zich en liet haar kruik van zich neder, en zeide: Drink gij,
38 Gen 23:52 | woorden hoorde, zo boog hij zich ter aarde voor den HEERE. ~
39 Gen 23:61 | 61 En Rebekka maakte zich op met haar jonge dochteren,
40 Gen 23:65 | zij den sluier, en bedekte zich. ~
41 Gen 23:85 | gaat naar Assur; hij heeft zich nedergeslagen voor het aangezicht
42 Gen 23:87 | zuster van Laban, den Syrier, zich ter vrouw nam. ~
43 Gen 23:88 | onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem verbidden, zodat
44 Gen 23:89 | 22 En de kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen
45 Gen 23:90 | buik, en twee natien zullen zich uit uw ingewand van een
46 Gen 24:17 | van daar, en hij legerde zich in het dal van Gerar, en
47 Gen 25:15 | grootsten zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok
48 Gen 25:29 | dienen, en natien zullen zich voor u nederbuigen; wees
49 Gen 25:29 | zonen uwer moeder zullen zich voor u nederbuigen! Vervloekt
50 Gen 25:42 | uw broeder Ezau troost zich over u, dat hij u doden
51 Gen 26:6 | Paddan-Aram weggezonden had om zich van daar een vrouw te nemen;
52 Gen 26:9 | Ezau tot Ismael, en nam zich tot een vrouw boven zijn
53 Gen 26:11 | zijn hoofdpeluw, en legde zich te slapen te dierzelver
54 Gen 27:34 | een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij
55 Gen 27:72 | 37 Toen nam zich Jakob roeden van groen populierenhout,
56 Gen 28:17 | 17 Toen maakte zich Jakob op, en laadde zijn
57 Gen 28:20 | 20 En Jakob ontstal zich aan het hart van Laban,
58 Gen 28:21 | zijne was, en hij maakte zich op, en voer over de rivier,
59 Gen 28:23 | nam hij zijn broeders met zich, en jaagde hem achterna,
60 Gen 30:3 | aangezicht heen, en hij boog zich zeven malen ter aarde, totdat
61 Gen 30:6 | haar kinderen, en zij bogen zich neder. ~
62 Gen 30:7 | haar kinderen, en zij bogen zich neder; en daarna trad Jozef
63 Gen 30:7 | en Rachel, en zij bogen zich neder. ~
64 Gen 30:17 | en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten voor zijn
65 Gen 30:18 | Paddan-Aram; en hij legerde zich in het gezicht der stad. ~
66 Gen 31:30 | weinig volks in getal; zo zij zich tegen mij verzamelen, zo
67 Gen 34:7 | kwamen rondom, en bogen zich neder voor mijn schoof. ~
68 Gen 34:9 | maan en elf sterren bogen zich voor mij neder. ~
69 Gen 34:35 | al zijn dochteren maakten zich op, om hem te troosten;
70 Gen 34:35 | troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide:
71 Gen 35:12 | van Juda; daarna troostte zich Juda, en ging op tot zijn
72 Gen 35:14 | van haar weduwschap van zich af, en zij bedekte zich
73 Gen 35:14 | zich af, en zij bedekte zich met een sluier, en bewond
74 Gen 35:14 | met een sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang
75 Gen 35:14 | en bewond zich, en zette zich aan den ingang der twee
76 Gen 35:19 | 19 En zij maakte zich op, en ging heen, en legde
77 Gen 35:19 | en legde haar sluier van zich af, en zij trok aan de klederen
78 Gen 35:23 | Juda: Zij neme het voor zich, opdat wij misschien niet
79 Gen 36:16 | zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn
80 Gen 38:6 | broederen kwamen, en bogen zich voor hem, met de aangezichten
81 Gen 38:7 | hij hen; maar hij hield zich vreemd jegens hen, en sprak
82 Gen 38:24 | 24 Toen wendde hij zich om, van hen af, en weende;
83 Gen 39:15 | Benjamin; en zij maakten zich op, en togen af naar Egypte,
84 Gen 39:26 | in het huis, en zij bogen zich voor hem ter aarde. ~
85 Gen 39:28 | neigden het hoofd en bogen zich neder. ~
86 Gen 39:30 | 30 En Jozef haastte zich; want zijn ingewand ontstak
87 Gen 39:33 | jonkheid; dies verwonderden zich de mannen onder elkander. ~
88 Gen 41:1 | 1 Toen kon zich Jozef niet bedwingen voor
89 Gen 41:1 | niemand bij hem, als Jozef zich aan zijn broederen bekend
90 Gen 42:5 | 5 Toen maakte zich Jakob op van Ber-seba; en
91 Gen 42:7 | zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. ~
92 Gen 42:29 | tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan hem vertoonde, zo viel
93 Gen 43:27 | land Gosen; en zij stelden zich tot bezitters daarin, en
94 Gen 43:31 | zwoer hem. En Israel boog zich ten hoofde van het bed. ~ ~ ~
95 Gen 44:1 | hij zijn twee zonen met zich, Manasse en Efraim! ~
96 Gen 44:2 | komt tot u! Zo versterkte zich Israel, en zat op het bed. ~
97 Gen 44:10 | hij deed hen naderen tot zich; toen kuste hij hen, en
98 Gen 44:12 | zijn knieen; en hij boog zich voor zijn aangezicht neder
99 Gen 45:8 | vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen.
100 Gen 45:9 | opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als
101 Gen 45:9 | Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw, en
102 Exo 1:10 | krijg voorvalt, dat het zich ook niet vervoege tot onze
103 Exo 2:4 | 4 En zijn zuster stelde zich van verre, om te weten,
104 Exo 2:5 | dochter van Farao ging af, om zich te wassen in de rivier;
105 Exo 3:4 | Toen de HEERE zag, dat hij zich daarheen wendde, om te bezien,
106 Exo 5:9 | daaraan te doen hebben, en zich niet vergapen aan leugenachtige
107 Exo 5:12 | 12 Toen verstrooide zich het volk in het ganse land
108 Exo 6:19 | nam Jochebed, zijn moei, zich tot huisvrouw, en zij baarde
109 Exo 6:22 | 22 En Aaron nam zich tot een vrouw Eliseba, dochter
110 Exo 6:24 | zoon van Aaron, nam voor zich een van de dochteren van
111 Exo 7:23 | 23 En Farao keerde zich om, en ging naar zijn huis;
112 Exo 9:34 | ophielden, zo verzondigde hij zich verder, en hij verzwaarde
113 Exo 10:6 | dezen dag. En hij keerde zich om, en ging uit van Farao. ~
114 Exo 10:14 | ganse Egypteland, en lieten zich neder aan al de palen der
115 Exo 11:8 | knechten tot mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende:
116 Exo 12:27 | huizen bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde zich. ~
117 Exo 12:27 | zich het volk en neigde zich. ~
118 Exo 12:39 | konden, noch ook tering voor zich bereiden. ~
119 Exo 13:15 | het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons te laten trekken,
120 Exo 13:19 | beenderen van Jozef met zich; want hij had met een zwaren
121 Exo 13:20 | Sukkoth; en zij legerden zich in Etham, aan het einde
122 Exo 14:2 | dat zij wederkeren, en zich legeren voor Pi-Hachiroth,
123 Exo 14:6 | aan, en nam zijn volk met zich. ~
124 Exo 14:9 | achterhaalden hen, daar zij zich gelegerd hadden aan de zee;
125 Exo 15:27 | palmbomen; en zij legerden zich aldaar aan de wateren. ~ ~
126 Exo 16:10 | kinderen Israels sprak, en zij zich naar de woestijn keerden,
127 Exo 17:1 | HEEREN, en zij legerden zich te Rafidim. Daar nu was
128 Exo 18:5 | den berg Gods, waar hij zich gelegerd had, ~
129 Exo 18:7 | schoonvader tegemoet, en hij boog zich, en kuste hem; en zij vraagden
130 Exo 18:9 | 9 Jethro nu verheugde zich over al het goede, hetwelk
131 Exo 19:2 | woestijn Sinai, en zij legerden zich in de woestijn; Israel nu
132 Exo 19:2 | woestijn; Israel nu legerde zich aldaar tegenover dien berg. ~
133 Exo 19:22 | die tot den HEERE naderen, zich heiligen, dat de HEERE niet
134 Exo 21:10 | 10 Indien hij voor zich een andere neemt, zo zal
135 Exo 24:2 | 2 En dat Mozes alleen zich nadere tot den HEERE, maar
136 Exo 24:4 | des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op, en
137 Exo 24:13 | 13 Toen maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn
138 Exo 25:2 | Van alle man, wiens hart zich vrijwillig bewegen zal,
139 Exo 30:19 | Dat Aaron en zijn zonen zich daaruit wassen, hun handen
140 Exo 30:20 | zullen gaan, zo zullen zij zich met water wassen, opdat
141 Exo 31:17 | den zevenden dag gerust en Zich verkwikt heeft. ~
142 Exo 32:1 | te komen, zo verzamelde zich het volk tot Aaron, en zij
143 Exo 32:8 | geboden had, zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt;
144 Exo 32:8 | kalf gemaakt; en zij hebben zich voor hetzelve gebogen, en
145 Exo 32:15 | 15 En Mozes wendde zich om, en klom van den berg
146 Exo 32:26 | tot mij! Toen verzamelden zich tot hem al de zonen van
147 Exo 32:31 | zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden gemaakt hebben.
148 Exo 33:1 | te komen, zo verzamelde zich het volk tot Aaron, en zij
149 Exo 33:8 | geboden had, zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt;
150 Exo 33:8 | kalf gemaakt; en zij hebben zich voor hetzelve gebogen, en
151 Exo 33:15 | 15 En Mozes wendde zich om, en klom van den berg
152 Exo 33:26 | tot mij! Toen verzamelden zich tot hem al de zonen van
153 Exo 33:31 | zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden gemaakt hebben.
154 Exo 34:4 | deed zijn versiersel aan zich. ~
155 Exo 34:7 | nam de tent, en spande ze zich buiten het leger, ver van
156 Exo 34:8 | op, en een ieder stelde zich in de deur zijner tent;
157 Exo 34:10 | het volk op, en zij bogen zich, een ieder in de deur zijner
158 Exo 34:28 | nederwaarts in een wolk, en stelde Zich aldaar bij hem; en Hij riep
159 Exo 34:31 | 8 Mozes nu haastte zich en neigde het hoofd ter
160 Exo 34:31 | hoofd ter aarde, en hij boog zich. ~
161 Exo 40:32 | naderden, zo wiesen zij zich, gelijk als de HEERE aan
162 Lev 5:19 | een schuldoffer; hij heeft zich voorzeker schuldig gemaakt
163 Lev 11:44 | enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert. ~
164 Lev 11:46 | van alle levende ziel, die zich roert in de wateren, en
165 Lev 13:33 | 33 Zo zal hij zich scheren laten; maar de schurftheid
166 Lev 14:8 | zijn haar afscheren, en zich in het water afwassen, zo
167 Lev 15:3 | zijn vlees van zijn vloed zich verstopt, dat is zijn onreinigheid. ~
168 Lev 15:5 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en zal
169 Lev 15:6 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en zal
170 Lev 15:7 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein
171 Lev 15:8 | klederen wassen, en zal zich met water baden, en onrein
172 Lev 15:10 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein
173 Lev 15:11 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein
174 Lev 15:13 | reiniging zeven dagen voor zich tellen, en zijn klederen
175 Lev 15:14 | achtsten dag zal hij voor zich twee tortelduiven of twee
176 Lev 15:18 | hebben; daarom zullen zij zich met water baden, en onrein
177 Lev 15:21 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein
178 Lev 15:22 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein
179 Lev 15:27 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein
180 Lev 15:28 | wordt, dan zal zij voor zich zeven dagen tellen, daarna
181 Lev 15:29 | achtsten dag zal zij voor zich twee tortelduiven, of twee
182 Lev 16:4 | een linnen gordel zal hij zich gorden, en met een linnen
183 Lev 16:6 | zijn, offeren, en zal voor zich en voor zijn huis verzoening
184 Lev 16:22 | 22 Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden
185 Lev 16:24 | volks bereiden, en voor zich en voor het volk verzoening
186 Lev 17:15 | zijn klederen wassen, en zich met water baden, en onrein
187 Lev 20:6 | Wanneer er een ziel is, die zich tot de waarzeggers en tot
188 Lev 20:27 | Als nu een man en vrouw in zich een waarzeggenden geest
189 Lev 21:1 | een dode zal een priester zich niet verontreinigen onder
190 Lev 21:3 | heeft; over die zal hij zich verontreinigen. ~
191 Lev 21:4 | 4 Hij zal zich niet verontreinigen over
192 Lev 21:4 | overste onder zijn volken, om zich te ontheiligen. ~
193 Lev 21:11 | over zijn moeder zal hij zich niet verontreinigen. ~
194 Lev 22:2 | tot zijn zonen, dat zij zich van de heilige dingen der
195 Lev 24:39 | bij u zal verarmd zijn, en zich aan u verkocht zal hebben,
196 Lev 24:47 | verarmd zal zijn, dat hij zich aan den vreemdeling, den
197 Lev 24:48 | 48 Nadat hij zich zal verkocht hebben, zal
198 Lev 24:50 | van dat jaar af, dat hij zich aan hem verkocht heeft tot
199 Lev 25:32 | die daarin zullen wonen, zich daarover ontzetten zullen. ~
200 Lev 25:46 | HEERE gegeven heeft, tussen Zich en tussen de kinderen Israels,
201 Lev 26:8 | uw schatting, zo zal hij zich voor het aangezicht des
202 Num 1:50 | bedienen, en zij zullen zich rondom den tabernakel legeren. ~
203 Num 1:51 | en wanneer de tabernakel zich legeren zal, zullen de Levieten
204 Num 1:52 | kinderen Israels zullen zich legeren, een iegelijk bij
205 Num 1:53 | Maar de Levieten zullen zich legeren rondom den tabernakel
206 Num 2:2 | kinderen Israels zullen zich legeren, een ieder onder
207 Num 2:2 | der samenkomst zullen zij zich legeren. ~
208 Num 2:3 | 3 Die zich nu legeren zullen oostwaarts
209 Num 2:5 | 5 En nevens zal zich legeren de stam van Issaschar;
210 Num 2:12 | 12 En nevens hem zal zich legeren de stam van Simeon;
211 Num 2:17 | de legers; gelijk als zij zich legeren zullen, alzo zullen
212 Num 2:27 | 27 En nevens hem zal zich legeren de stam van Aser;
213 Num 2:34 | geboden had, zo legerden zij zich naar hun banieren, en zo
214 Num 3:23 | geslachten der Gersonieten zullen zich legeren achter den tabernakel,
215 Num 3:29 | zonen van Kahath zullen zich legeren aan de zijde des
216 Num 3:35 | van Abihail; zij zullen zich legeren aan de zijde des
217 Num 3:38 | 38 Die nu zich legeren zullen voor den
218 Num 5:7 | dien geven, aan wien hij zich verschuldigd heeft. ~
219 Num 5:13 | zal verborgen zijn, en zij zich verheeld zal hebben, zijnde
220 Num 6:2 | Wanneer een man of een vrouw zich afgescheiden zal hebben,
221 Num 6:2 | gelofte eens Nazireers, om zich den HEERE af te zonderen; ~
222 Num 6:3 | en sterken drank zal hij zich afzonderen; wijnedik, en
223 Num 6:5 | vervuld zullen zijn, die hij zich den HEERE zal afgezonderd
224 Num 6:6 | 6 Al de dagen, die hij zich de HEERE zal afgezonderd
225 Num 6:7 | zijn zuster, om hen zal hij zich niet verontreinigen, als
226 Num 8:7 | hun klederen wassen, en zich reinigen. ~
227 Num 8:21 | de Levieten ontzondigden zich, en wiesen hun klederen,
228 Num 9:17 | wolk bleef, daar legerden zich de kinderen Israels. ~
229 Num 9:18 | HEEREN mond legerden zij zich; al de dagen, in dewelke
230 Num 9:18 | tabernakel bleef, legerden zij zich. ~
231 Num 9:20 | des HEEREN legerden zij zich, en naar den mond des HEEREN
232 Num 9:22 | blijvende daarop, zo legerden zich de kinderen Israels, en
233 Num 9:23 | des HEEREN legerden zij zich, en naar den mond des HEEREN
234 Num 11:1 | geschiedde, als het volk zich was beklagende, dat het
235 Num 11:16 | samenkomst, en zij zullen zich daar bij u stellen. ~
236 Num 11:30 | 30 Daarna verzamelde zich Mozes tot het leger, hij
237 Num 11:32 | 32 Toen maakte zich het volk op, dien gehelen
238 Num 11:32 | en zij spreidden ze voor zich van elkander rondom het
239 Num 12:16 | Hazeroth, en zij legerden zich in de woestijn van Paran. ~ ~ ~ ~
240 Num 14:1 | 1 Toen verhief zich de gehele vergadering, en
241 Num 14:35 | vergadering dergenen, die zich tegen Mij verzameld hebben,
242 Num 15:38 | en zeg tot hen: Dat zij zich snoertjes maken aan de hoeken
243 Num 16:1 | zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abiram, zonen
244 Num 16:3 | 3 En zij vergaderden zich tegen Mozes, en tegen Aaron,
245 Num 16:5 | heilige is, dien Hij tot Zich zal doen naderen; en wien
246 Num 16:5 | hebben, dien zal Hij tot Zich doen naderen. ~
247 Num 16:9 | afgescheiden, om ulieden tot Zich te doen naderen; om den
248 Num 16:42 | geschiedde, als de vergadering zich verzamelde tegen Mozes en
249 Num 16:42 | tegen Mozes en Aaron, en zich wendde naar de tent der
250 Num 20:2 | vergadering; toen vergaderden zij zich tegen Mozes en tegen Aaron. ~
251 Num 21:10 | Israels, en zij legerden zich te Oboth. ~
252 Num 21:11 | zij van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim
253 Num 21:12 | reisden zij, en legerden zich bij de beek Zered. ~
254 Num 21:13 | reisden zij, en legerden zich aan deze zijde van de Arnon,
255 Num 21:15 | den afloop der beken, die zich naar de gelegenheid van
256 Num 21:33 | 33 Toen wendden zij zich en trokken op den weg van
257 Num 22:1 | van Israel, en legerden zich in de vlakken velden van
258 Num 22:22 | Engel des HEEREN stelde Zich in den weg, hem tot een
259 Num 22:27 | HEEREN zag, zo legde zij zich neder onder Bileam; en de
260 Num 22:31 | neigde hij het hoofd en boog zich op zijn aangezicht. ~
261 Num 23:24 | een oude leeuw, en het zal zich verheffen als een leeuw;
262 Num 23:24 | verheffen als een leeuw; het zal zich niet neerleggen, totdat
263 Num 24:6 | Gelijk de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de
264 Num 24:9 | 9 Hij heeft zich gekromd, hij heeft zich
265 Num 24:9 | zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd, gelijk een
266 Num 25:2 | en het volk at, en boog zich voor haar goden. ~
267 Num 25:3 | 3 Als nu Israel zich koppelde aan Baal-Peor,
268 Num 25:5 | iedere dode zijn mannen, die zich aan Baal-Peor gekoppeld
269 Num 27:3 | vergadering dergenen, die zich tegen den HEERE vergaderd
270 Num 30:3 | gelofte zal beloofd hebben, en zich met een verbintenis in het
271 Num 31:3 | het volk, zeggende: Dat zich mannen uit u ten strijde
272 Num 31:71 | tot onze huizen, totdat zich de kinderen Israels tot
273 Num 32:5 | verreisd waren, zo legerden zij zich te Sukkoth. ~
274 Num 32:6 | van Sukkoth, en legerden zich in Etham, hetwelk aan het
275 Num 32:7 | Baal-Sefon is, en zij legerden zich voor Migdol. ~
276 Num 32:8 | woestijn Etham, en legerden zich in Mara. ~
277 Num 32:9 | palmbomen, en zij legerden zich aldaar.
278 Num 32:10 | verreisden van Elim, en legerden zich aan de Schelfzee. ~
279 Num 32:11 | de Schelfzee, en legerden zich in de woestijn Sin. ~
280 Num 32:12 | woestijn Sin, en zij legerden zich in Dofka. ~
281 Num 32:13 | verreisden van Dofka, en legerden zich in Aluz. ~
282 Num 32:14 | verreisden van Aluz, en legerden zich in Rafidim; doch daar was
283 Num 32:15 | van Rafidim, en legerden zich in de woestijn van Sinai. ~
284 Num 32:16 | woestijn van Sinai, en legerden zich in Kibroth-Thaava. ~
285 Num 32:17 | Kibroth-Thaava, en legerden zich in Hazeroth. ~
286 Num 32:18 | van Hazeroth, en legerden zich in Rithma.
287 Num 32:19 | van Rithma, en legerden zich in Rimmon-Perez. ~
288 Num 32:20 | Rimmon-Perez, en legerden zich in Libna. ~
289 Num 32:21 | verreisden van Libna, en legerden zich in Rissa. ~
290 Num 32:22 | verreisden van Rissa, en legerden zich in Kehelatha.
291 Num 32:23 | van Kehelatha, en legerden zich in het gebergte van Safer. ~
292 Num 32:24 | gebergte Safer, en legerden zich in Harada. ~
293 Num 32:25 | van Harada, en legerden zich in Makheloth. ~
294 Num 32:26 | van Makheloth, en legerden zich in Tachath. ~
295 Num 32:27 | van Tachath, en legerden zich in Tharah. ~
296 Num 32:28 | van Tharah, en legerden zich in Mithka. ~
297 Num 32:29 | van Mithka, en legerden zich in Hasmona. ~
298 Num 32:30 | van Hasmona, en legerden zich in Moseroth. ~
299 Num 32:31 | van Moseroth, en legerden zich in Bene-Jaakan. ~
300 Num 32:32 | Bene-Jaakan, en legerden zich in Hor-Gidgad. ~
301 Num 32:33 | Hor-gidgad, en legerden zich in Jotbatha. ~
302 Num 32:34 | van Jotbatha, en legerden zich in Abrona.
303 Num 32:35 | van Abrona, en legerden zich in Ezeon-Geber. ~
304 Num 32:36 | Ezeon-Geber, en legerden zich in de woestijn Zin, dat
305 Num 32:37 | verreisden van Kades, en legerden zich aan den berg Hor, aan het
306 Num 32:41 | den berg Hor, en legerden zich in Zalmona. ~
307 Num 32:42 | van Zalmona, en legerden zich in Funon. ~
308 Num 32:43 | verreisden van Funon, en legerden zich in Oboth. ~
309 Num 32:44 | verreisden van Oboth, en legerden zich aan de heuvelen van Abarim,
310 Num 32:45 | van Abarim, en legerden zich in Dibon-Gad. ~
311 Num 32:46 | van Dibon-Gad, en legerden zich in Almon-Diblathaim. ~
312 Num 32:47 | Almon-Diblathaim, en legerden zich in de bergen Abarim, tegen
313 Num 32:48 | bergen Abarim, en legerden zich in de vlakke velden der
314 Num 32:49 | 49 En zij legerden zich aan de Jordaan van Beth-Jesimoth,
315 Deu 1:24 | 24 Die keerden zich, en togen op naar het gebergte,
316 Deu 1:37 | 37 Ook vertoornde zich de HEERE op mij om uwentwil,
317 Deu 3:26 | Doch de HEERE verstoorde zich zeer om uwentwille over
318 Deu 4:21 | 21 Ook vertoornde Zich de HEERE over mij, om ulieder
319 Deu 4:34 | verzocht heeft te gaan, om Zich een volk uit het midden
320 Deu 8:14 | 14 Uw hart zich alsdan verheffe, dat gij
321 Deu 9:8 | den HEERE zeer, dat Hij Zich tegen u vertoornde, om u
322 Deu 9:12 | geboden had; zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt. ~
323 Deu 9:20 | 20 Ook vertoornde Zich de HEERE zeer tegen Aaron,
324 Deu 13:17 | hand kleven, opdat de HEERE Zich wende van de hitte Zijns
325 Deu 13:17 | geve barmhartigheid, en Zich uwer erbarme, en u vermenigvuldige,
326 Deu 17:3 | dient andere goden, en buigt zich voor die, of voor de zon,
327 Deu 17:16 | 16 Maar hij zal voor zich de paarden niet vermenigvuldigen,
328 Deu 17:17 | 17 Ook zal hij voor zich de vrouwen niet vermenigvuldigen,
329 Deu 17:17 | afwijke; hij zal ook voor zich geen zilver en goud zeer
330 Deu 17:18 | koninkrijks zal zitten, zo zal hij zich een dubbel van deze wet
331 Deu 17:20 | 20 Dat zijn hart zich niet verheffe boven zijn
332 Deu 20:7 | heeft, en haar niet tot zich heeft genomen? Die ga henen
333 Deu 21:13 | kleed harer gevangenis van zich afleggen, en in uw huis
334 Deu 23:11 | zal geschieden, dat hij zich tegen het naken van den
335 Deu 24:3 | laatste man, die ze voor zich tot een vrouw genomen heeft,
336 Deu 25:5 | haar ingaan en nemen haar zich ter vrouw, en doen haar
337 Deu 28:55 | eten zal, omdat hij voor zich niets heeft overgehouden;
338 Deu 28:56 | aarde te zetten, omdat zij zich wellustig en teder hield;
339 Deu 28:63 | geschieden, gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde,
340 Deu 28:63 | vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden,
341 Deu 29:26 | andere goden gediend en zich voor die gebogen hebben;
342 Deu 30:3 | uw gevangenis wenden, en Zich uwer ontfermen; en Hij zal
343 Deu 30:9 | HEERE zal wederkeren, om Zich over u te verblijden ten
344 Deu 30:9 | ten goede, gelijk als Hij Zich over uw vaderen verblijd
345 Deu 30:17 | 17 Maar indien uw hart zich zal afwenden, en gij niet
346 Deu 31:14 | en Jozua, en zij stelden zich in de tent der samenkomst. ~
347 Deu 31:18 | gedaan heeft; want het heeft zich gewend tot andere goden. ~
348 Deu 31:20 | vet worden; dan zal het zich wenden tot andere goden,
349 Deu 32:27 | dat niet hun tegenpartijen zich vreemd mochten houden; dat
350 Deu 33:5 | als de hoofden des volks zich vergaderden, samen met de
351 Deu 33:21 | 21 En hij heeft zich van het eerste voorzien,
352 Deu 33:29 | hoogheid; daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk
353 Joz 3:1 | 1 Jozua dan maakte zich des morgens vroeg op, en
354 Joz 4:8 | en zij brachten ze met zich over naar het nachtleger,
355 Joz 4:19 | opgeklommen; en zij legerden zich te Gilgal, aan het oosteinde
356 Joz 5:3 | 3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en
357 Joz 6:5 | dan zal de stadsmuur onder zich vallen, en het volk zal
358 Joz 6:5 | een iegelijk tegenover zich. ~
359 Joz 6:15 | den zevenden dag, dat zij zich vroeg opmaakten, met het
360 Joz 6:20 | gejuich; en de muur viel onder zich, en het volk klom in de
361 Joz 6:20 | stad, een ieder tegenover zich, en zij namen de stad in. ~
362 Joz 6:26 | aangezicht des HEEREN, die zich opmaken en deze stad Jericho
363 Joz 7:16 | 16 Toen maakte zich Jozua des morgens vroeg
364 Joz 7:26 | op dezen dag. Alzo keerde Zich de HEERE van de hittigheid
365 Joz 8:3 | 3 Toen maakte zich Jozua op, en al het krijgsvolk,
366 Joz 8:10 | 10 En Jozua maakte zich des morgens vroeg op, en
367 Joz 8:11 | de stad, en zij legerden zich tegen het noorden van Ai;
368 Joz 8:14 | haastten zij en maakten zich vroeg op, en de mannen der
369 Joz 8:19 | namen ze in, en zij haastten zich, en staken de stad aan met
370 Joz 8:20 | 20 Als de mannen van Ai zich achterom keerden, zo zagen
371 Joz 8:20 | woestijn vluchtte, keerde zich tegen degenen, die hen najoegen. ~
372 Joz 8:21 | stad opging, zo keerden zij zich om, en sloegen de mannen
373 Joz 8:24 | vernield waren; zo keerde zich gans Israel naar Ai, en
374 Joz 9:2 | 2 Zo vergaderden zij zich samen, om tegen Jozua en
375 Joz 9:4 | gingen heen, en veinsden zich gezanten te zijn, en zij
376 Joz 10:6 | het gebergte wonen, hebben zich tegen ons vergaderd. ~
377 Joz 10:13 | maan bleef staan, totdat zich het volk aan zijn vijanden
378 Joz 10:16 | waren gevloden, en hadden zich verborgen in de spelonk
379 Joz 11:5 | vergaderd, en kwamen en legerden zich samen aan de wateren van
380 Joz 11:14 | de kinderen Israels voor zich; alleenlijk sloegen zij
381 Joz 15:10 | Daarna zal deze landpale zich omkeren Baala tegen het
382 Joz 16:6 | en deze landpale keert zich om tegen het oosten naar
383 Joz 18:1 | kinderen Israels verzamelde zich te Silo, en zij richtten
384 Joz 18:4 | ik ze heenzende, en zij zich opmaken, en het land doorwandelen,
385 Joz 18:8 | 8 Toen maakten zich die mannen op, en gingen
386 Joz 18:14 | landpale strekt en keert zich om, naar den westhoek zuidwaarts
387 Joz 18:17 | 17 En strekt zich van het noorden, en gaat
388 Joz 19:12 | 12 En zij wendt zich van Sarid oostwaarts tegen
389 Joz 19:14 | 14 En deze landpale keert zich om tegen het noorden naar
390 Joz 19:27 | 27 En wendt zich tegen den opgang der zon
391 Joz 19:29 | 29 En deze landpale wendt zich naar Rama, en tot aan de
392 Joz 19:34 | 34 En deze landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-Thabor,
393 Joz 20:4 | stad; dan zullenzij hem tot zich in de stad nemen, en hem
394 Joz 23:18 | tegen den HEERE, zo zal Hij Zich morgen grotelijks vertoornen
395 Joz 25:1 | ambtlieden; en zij stelden zich voor het aangezicht van
396 Joz 25:9 | 9 Ook maakt zich Balak op, de zoon van Zippor,
397 Joz 25:20 | dienen zult, zo zal Hij Zich omkeren, en Hij zal u kwaad
398 Ric 2:12 | rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten
399 Ric 2:17 | andere goden na, en bogen zich voor die; haast weken zij
400 Ric 2:19 | goden, dezelve dienende, en zich voor die buigende; zij lieten
401 Ric 3:6 | 6 Zo namen zij zich derzelver dochters tot vrouwen,
402 Ric 3:13 | 13 En hij vergaderde tot zich de kinderen Ammons en de
403 Ric 3:16 | 16 En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee scherpten
404 Ric 3:20 | opperzaal, die hij voor zich alleen had; zo zeide Ehud:
405 Ric 3:23 | deuren der opperzaal voor zich toe, en deed ze in het slot. ~
406 Ric 4:9 | vrouw. Alzo maakte Debora zich op, en toog met Barak naar
407 Ric 4:11 | Heber nu, de Keniet, had zich afgezonderd van Kain, uit
408 Ric 4:26 | Israel, van dat het volk zich gewillig heeft aangeboden. ~
409 Ric 4:33 | wetgevers van Israel, die zich gewillig aangeboden hebben
410 Ric 4:41 | Dan, waarom onthield hij zich in schepen! Aser zat aan
411 Ric 4:51 | Tussen haar voeten kromde hij zich, viel henen, lag daar neder;
412 Ric 4:51 | tussen haar voeten kromde hij zich; hij viel; alwaar hij zich
413 Ric 4:51 | zich; hij viel; alwaar hij zich kromde, daar lag hij geheel
414 Ric 5:2 | werd over Israel, maakten zich de kinderen Israels, vanwege
415 Ric 5:4 | 4 En zij legerden zich tegen hen, en verdierven
416 Ric 5:11 | Engel des HEEREN, en zette Zich onder den eik, die te Ofra
417 Ric 5:14 | 14 Toen keerde zich de HEERE tot hem, en zeide:
418 Ric 5:33 | trokken over, en legerden zich in het dal van Jizreel. ~
419 Ric 6:1 | hem was; en zij legerden zich aan de fontein van Harod;
420 Ric 6:2 | hun hand zou geven; opdat zich Israel niet tegen Mij beroeme,
421 Ric 6:3 | die kere weder, en spoede zich naar het gebergte van Gilead!
422 Ric 6:13 | geroost gerstebrood wentelde zich in het leger der Midianieten,
423 Ric 7:33 | dat de kinderen Israels zich omkeerden, en de Baals nahoereerden;
424 Ric 7:33 | nahoereerden; en zij stelden zich Baal-Berith tot een God. ~
425 Ric 8:3 | woorden; en hun hart neigde zich naar Abimelech; want zij
426 Ric 8:5 | overgelaten, want hij had zich verstoken. ~
427 Ric 8:6 | 6 Toen vergaderden zich alle burgers van Sichem,
428 Ric 8:8 | heen, om een koning over zich te zalven, en zij zeiden
429 Ric 8:26 | burgeren van Sichem verlieten zich op hem. ~
430 Ric 8:34 | 34 Abimelech dan maakte zich op, en al het volk, dat
431 Ric 8:43 | uit de stad, zo maakte hij zich tegen hen op, en sloeg hen. ~
432 Ric 8:47 | burgeren des torens van Sichem zich verzameld hadden. ~
433 Ric 8:50 | naar Thebez, en hij legerde zich tegen Thebez, en nam haar
434 Ric 8:51 | de stad, en sloten voor zich toe; en zij klommen op het
435 Ric 9:17 | bijeengeroepen, en legerden zich in Gilead; daarentegen werden
436 Ric 9:17 | Israels vergaderd, en legerden zich te Mizpa. ~
437 Ric 10:3 | ijdele mannen vergaderden zich tot Jeftha, en togen met
438 Ric 10:11 | een hoofd en overste over zich. En Jeftha sprak al zijn
439 Ric 10:18 | Moabieten, en zij legerden zich op gene zijde van de Arnon;
440 Ric 10:20 | zijn volk, en zij legerden zich te Jaza; en hij streed tegen
441 Ric 10:34 | een enig kind; hij had uit zich anders geen zoon of dochter. ~
442 Ric 12:13 | vrouw gezegd heb, zal zij zich wachten. ~
443 Ric 14:9 | Filistijnen op, en legerden zich tegen Juda, en breidden
444 Ric 14:9 | tegen Juda, en breidden zich uit in Lechi. ~
445 Ric 15:2 | stadspoort; doch zij hielden zich den gansen nacht stil, zeggende:
446 Ric 15:23 | 23 Toen verzamelden zich de vorsten der Filistijnen,
447 Ric 15:30 | Filistijnen; en hij boog zich met kracht, en het huis
448 Ric 17:1 | de stam der Danieten voor zich een erfenis om te wonen;
449 Ric 17:12 | zij togen op, en legerden zich bij Kirjath-Jearim, in Juda;
450 Ric 17:21 | 21 Alzo keerden zij zich, en togen voort; en zij
451 Ric 17:21 | het vee, en de bagage voor zich. ~
452 Ric 17:30 | kinderen van Dan richtten voor zich dat gesneden beeld op; en
453 Ric 17:31 | 31 Alzo stelden zij onder zich het gesneden beeld van Micha,
454 Ric 18:1 | gebergte van Efraim, die zich een vrouw, een bijwijf,
455 Ric 18:3 | 3 En haar man maakte zich op, en toog haar na, om
456 Ric 18:8 | vertoefden, totdat de dag zich neigde; en zij beiden aten
457 Ric 18:9 | 9 Toen maakte de man zich op, om weg te trekken, hij,
458 Ric 18:9 | toch; zie, de dag legert zich, vernacht hier, en laat
459 Ric 18:28 | den ezel, en de man maakte zich op, en toog naar zijn plaats. ~
460 Ric 19:1 | de vergadering verzamelde zich, als een enig man, van Dan
461 Ric 19:2 | des gansen volks stelden zich al de stammen van Israel
462 Ric 19:5 | burgers van Gibea maakten zich tegen mij op, en omringden
463 Ric 19:8 | 8 Toen maakte zich al het volk op, als een
464 Ric 19:14 | van Benjamin verzamelden zich uit de steden naar Gibea,
465 Ric 19:18 | kinderen Israels maakten zich op, en togen opwaarts ten
466 Ric 19:19 | 19 Alzo maakten zich de kinderen Israels in den
467 Ric 19:19 | morgenstond op, en legerden zich tegen Gibea. ~
468 Ric 19:22 | Doch het volk versterkte zich, te weten de mannen van
469 Ric 19:33 | 33 Toen maakten zich alle mannen van Israel op
470 Ric 19:39 | 39 Zo keerden zich de mannen van Israel om
471 Ric 19:40 | als nu Benjamin achter zich omzag, ziet, zo ging de
472 Ric 19:41 | mannen van Israel keerden zich om; en de mannen van Benjamin
473 Ric 19:42 | 42 Zo wendden zij zich voor het aangezicht der
474 Ric 19:45 | 45 Toen keerden zij zich, en vloden naar de woestijn,
475 Ric 19:47 | zeshonderd mannen keerden zich, en vloden naar de woestijn,
476 Ric 20:4 | geschiedde des anderen daags, dat zich het volk vroeg opmaakte,
477 Rut 1:4 | 4 Die namen zich Moabietische vrouwen; de
478 Rut 1:6 | 6 Toen maakte zij zich op met haar schoondochters,
479 Rut 2:10 | haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zij zeide
480 Rut 2:23 | 23 Alzo hield zij zich bij de maagden van Boaz,
481 Rut 3:7 | voetdeksel op, en legde zich. ~
482 Rut 3:8 | die man verschrikte, en om zich greep; en ziet, een vrouw
483 Rut 4:1 | op in de poort, en zette zich aldaar en ziet, de losser,
484 Rut 4:1 | week derwaarts, en zette zich. ~
485 Rut 4:2 | Zet u hier; en zij zetten zich. ~
486 1Sa 1:13 | hart; alleenlijk roerden zich haar lippen, maar haar stem
487 1Sa 1:24 | had, bracht zij hem met zich opwaarts, met drie varren,
488 1Sa 2:5 | verzadigd waren, hebben zich verhuurd om brood, en die
489 1Sa 2:14 | dat nam de priester voor zich. Alzo deden zij aan al de
490 1Sa 2:36 | overig zijn, zal komen, om zich voor hem neder te buigen
491 1Sa 3:3 | 3 En Samuel zich ook nedergelegd had, eer
492 1Sa 3:5 | En hij ging heen en legde zich neder. ~
493 1Sa 3:9 | ging Samuel heen en legde zich aan zijn plaats. ~
494 1Sa 3:10 | kwam de HEERE, en stelde Zich daar, en riep gelijk de
495 1Sa 3:13 | heeft; want als zijn zonen zich hebben vervloekt gemaakt,
496 1Sa 3:21 | want de HEERE openbaarde Zich aan Samuel te Silo, door
497 1Sa 4:1 | ten strijde, en legerde zich bij Eben-Haezer, maar de
498 1Sa 4:1 | de Filistijnen legerden zich bij Afek. ~
499 1Sa 4:2 | En de Filistijnen stelden zich in slagorden, om Israel
500 1Sa 4:2 | Israel te ontmoeten; en als zich de strijd uitspreidde, zo
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1976 |