Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
huilen 13
huilende 1
huilt 15
huis 1948
huisbezorger 1
huisdeur 1
huisgenoten 7
Frequency    [«  »]
2077 heeren
2044 kinderen
1976 zich
1948 huis
1859 wij
1852 waren
1817 deze

Bijbel

IntraText - Concordances

huis

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948

     Book Chapter: Verse
1 Gen 7:1 | Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik 2 Gen 12:1 | maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u 3 Gen 12:15 | werd weggenomen naar het huis van Farao. ~ 4 Gen 12:17 | met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Sarai, 5 Gen 14:14 | de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, 6 Gen 14:26 | en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer? ~ 7 Gen 14:27 | en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn! ~ 8 Gen 16:12 | geslachten: de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld 9 Gen 16:13 | 13 De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld 10 Gen 16:23 | de ingeborenen van zijn huis, en alle gekochten met zijn 11 Gen 16:23 | onder de lieden van het huis van Abraham, en hij besneed 12 Gen 16:27 | En alle mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes, 13 Gen 17:19 | hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en 14 Gen 18:3 | inkeerden, en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd, 15 Gen 18:4 | tot den oudste toe, dat huis omsingeld, het ganse volk, 16 Gen 18:10 | tot zich inkomen in het huis, en sloten de deur toe. ~ 17 Gen 18:11 | die aan de deur van het huis waren, met verblindheden, 18 Gen 19:13 | God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik 19 Gen 19:18 | al de baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk 20 Gen 23:2 | knecht, den oudste van zijn huis, regerende over alles, wat 21 Gen 23:7 | Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap 22 Gen 23:31 | buiten staan? want ik heb het huis bereid, en de plaats voor 23 Gen 23:32 | Toen kwam die man naar het huis toe, en men ontgordde de 24 Gen 23:38 | gij zult trekken naar het huis mijns vaders, en naar mijn 25 Gen 23:40 | geslacht en uit mijns vaders huis. ~ 26 Gen 25:15 | zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok ze Jakob, 27 Gen 26:17 | plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort 28 Gen 26:22 | teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, 29 Gen 27:13 | en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al 30 Gen 27:65 | ik ook werken voor mijn huis? ~ 31 Gen 28:14 | deel of erfenis, in het huis onzes vaders? ~ 32 Gen 28:30 | begerig waart naar uws vaders huis; waarom hebt gij mijn goden 33 Gen 28:41 | ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien 34 Gen 30:17 | naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten 35 Gen 31:19 | geeerd boven al zijns vaders huis. ~ 36 Gen 31:26 | zij namen Dina uit Sichems huis, en gingen van daar. ~ 37 Gen 31:30 | verdelgd worden, ik en mijn huis. ~ 38 Gen 35:11 | Blijf weduwe in uws vaders huis, totdat mijn zoon Sela groot 39 Gen 35:11 | en bleef in haar vaders huis. ~ 40 Gen 36:2 | man was; en hij was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar. ~ 41 Gen 36:4 | hij stelde hem over zijn huis; en al wat hij had, gaf 42 Gen 36:5 | af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het zijne 43 Gen 36:5 | de HEERE des Egyptenaars huis zegende, om Jozefs wil; 44 Gen 36:5 | alles, wat hij had, in het huis en in het veld. ~ 45 Gen 36:8 | kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij heeft, 46 Gen 36:9 | Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor 47 Gen 36:11 | een dag, dat hij in het huis kwam, om zijn werk te doen; 48 Gen 36:14 | riep zij de lieden van haar huis, en sprak tot hen, zeggende: 49 Gen 36:16 | totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~ 50 Gen 36:30 | waren in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom 51 Gen 36:37 | en maak, dat ik uit dit huis kome. ~ 52 Gen 37:40 | 40 Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal 53 Gen 37:51 | mijn moeite, en het ganse huis mijns vaders. ~ 54 Gen 38:19 | broederen gebonden in het huis uwer bewaring; en gaat gij 55 Gen 39:16 | tot dengene, die over zijn huis was: Breng deze mannen naar 56 Gen 39:16 | Breng deze mannen naar het huis toe, en slacht slachtvee, 57 Gen 39:17 | bracht deze mannen in het huis van Jozef. ~ 58 Gen 39:18 | mannen, omdat zij in het huis van Jozef gebracht werden, 59 Gen 39:19 | tot dien man, die over het huis van Jozef was, en zij spraken 60 Gen 39:19 | hem aan de deur van het huis. ~ 61 Gen 39:24 | de man deze mannen in het huis van Jozef, en hij gaf water; 62 Gen 39:26 | 26 Als nu Jozef te huis gekomen was, zo brachten 63 Gen 39:26 | in hun hand was, in het huis, en zij bogen zich voor 64 Gen 40:1 | gebood dengene, die over zijn huis was, zeggende: Vul de zakken 65 Gen 40:4 | tot dengene, die over zijn huis was, zeide: Maak u op, en 66 Gen 40:8 | hoe zouden wij dan uit het huis uws heren zilver of goud 67 Gen 40:14 | met zijn broederen in het huis van Jozef; want hij was 68 Gen 41:2 | hoorden, en dat het Farao's huis hoorde. ~ 69 Gen 41:8 | een heer over zijn ganse huis, en regeerder in het ganse 70 Gen 41:11 | niet verarmt, gij en uw huis, en alles wat gij hebt! ~ 71 Gen 41:16 | 16 Als dit gerucht in het huis van Farao gehoord werd, 72 Gen 42:27 | zielen. Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte 73 Gen 42:31 | broederen, en tot zijns vaders huis: Ik zal optrekken en Farao 74 Gen 42:31 | zeggen: Mijn broeders en het huis mijns vaders, die in het 75 Gen 43:12 | zijn broeders, en het ganse huis zijns vaders, met brood, 76 Gen 43:14 | bracht dat geld in Farao's huis. ~ 77 Gen 46:4 | zo sprak Jozef tot het huis van Farao, zeggende: Indien 78 Gen 46:7 | knechten, de oudsten van zijn huis, en al de oudsten des lands 79 Gen 46:8 | 8 Daartoe het ganse huis van Jozef, en zijn broeders, 80 Gen 46:8 | en zijn broeders, en het huis zijns vaders; alleen hun 81 Gen 46:22 | woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde 82 Exo 1:1 | kwamen er in, elk met zijn huis. ~ 83 Exo 2:1 | 1 En een man van het huis van Levi ging, en nam een 84 Exo 6:13 | zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de zonen 85 Exo 7:23 | zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette zijn hart 86 Exo 8:3 | zullen opkomen, en in uw huis komen, en in uw slaapkamer, 87 Exo 8:24 | vermenging van ongedierte in het huis van Farao, en in de huizen 88 Exo 9:19 | gevonden zal worden, en niet in huis verzameld zal zijn, als 89 Exo 12:3 | vaderen, een lam voor een huis. ~ 90 Exo 12:4 | 4 Maar indien een huis te klein is voor een lam, 91 Exo 12:4 | nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, 92 Exo 12:22 | uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan den morgen. ~ 93 Exo 12:30 | Egypte; want er was geen huis, waarin niet een dode was. ~ 94 Exo 12:46 | 46 In een huis zal het gegeten worden; 95 Exo 12:46 | vlees niet buiten uit het huis dragen, en gij zult geen 96 Exo 16:31 | 31 En het huis Israels noemde deszelfs 97 Exo 19:3 | Aldus zult gij tot het huis van Jakob spreken, en den 98 Exo 20:17 | niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws 99 Exo 22:7 | het wordt uit diens mans huis gestolen; indien de dief 100 Exo 23:19 | uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. 101 Exo 34:49 | uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. 102 Exo 40:38 | voor de ogen van het ganse huis Israels in al hun reizen. ~ 103 Lev 10:6 | uw broederen, het ganse huis van Israel, zullen dezen 104 Lev 14:34 | der melaatsheid aan een huis van dat land uwer bezitting 105 Lev 14:35 | Zo zal hij, van wien dat huis is, komen, en den priester 106 Lev 14:35 | alsof er een plaag in het huis ware. ~ 107 Lev 14:36 | zal gebieden, dat zij dat huis ruimen, aleer de priester 108 Lev 14:36 | opdat niet al wat in dat huis is, onrein worde; en daarna 109 Lev 14:36 | de priester komen, om dat huis te bezien. ~ 110 Lev 14:37 | plaag aan de wanden van dat huis zijn groenachtige of roodachtige 111 Lev 14:38 | De priester zal uit dat huis uitgaan, aan de deur van 112 Lev 14:38 | uitgaan, aan de deur van het huis, en hij zal dat huis zeven 113 Lev 14:38 | het huis, en hij zal dat huis zeven dagen doen toesluiten. ~ 114 Lev 14:39 | plaag aan de wanden van dat huis uitgespreid is; ~ 115 Lev 14:41 | 41 En dat huis zal hij rondom van binnen 116 Lev 14:42 | ander leem nemen, en dat huis bestrijken. ~ 117 Lev 14:43 | plaag wederkeert, en in dat huis uitbot, nadat men de stenen 118 Lev 14:43 | het afschrabben van het huis, en nadat het zal bestreken 119 Lev 14:44 | ziet, die plaag aan dat huis uitgespreid is, het is een 120 Lev 14:44 | knagende melaatsheid in dat huis, het is onrein. ~ 121 Lev 14:45 | 45 Daarom zal men dat huis, zijn stenen, en zijn hout 122 Lev 14:45 | mitsgaders al het leem van het huis, en men zal het tot buiten 123 Lev 14:46 | 46 En die in dat huis gaat te enigen dage, als 124 Lev 14:47 | 47 Die ook in dat huis te slapen ligt, zal zijn 125 Lev 14:47 | insgelijks, die in dat huis eet, zal zijn klederen wassen. ~ 126 Lev 14:48 | ziet, die plaag aan dat huis niet uitgespreid is, nadat 127 Lev 14:48 | uitgespreid is, nadat het huis zal bestreken zijn; zo zal 128 Lev 14:48 | zo zal de priester dat huis rein verklaren, dewijl die 129 Lev 14:49 | 49 Daarna zal hij, om dat huis te ontzondigen, twee vogeltjes 130 Lev 14:51 | water dopen; en hij zal dat huis zevenmaal besprengen. 131 Lev 14:52 | 52 Zo zal hij dat huis ontzondigen met het bloed 132 Lev 14:53 | vliegen; zo zal hij over het huis verzoening doen, en het 133 Lev 16:6 | zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. ~ 134 Lev 16:11 | zichzelven en voor zijn huis verzoening doen, en zal 135 Lev 16:17 | zichzelven, en voor zijn huis, en voor de gehele gemeente 136 Lev 17:3 | 3 Een ieder van het huis Israels, die een os, of 137 Lev 17:8 | tot hen: Een ieder van het huis Israels, en van de vreemdelingen, 138 Lev 17:10 | 10 En een ieder uit het huis Israels, en uit de vreemdelingen, 139 Lev 18:9 | dochter uwer moeder, te huis geboren of buiten geboren, 140 Lev 22:11 | en de ingeborene van zijn huis, die zullen van zijn spijze 141 Lev 22:13 | hebben, en tot haars vaders huis, als in haar jonkheid, zal 142 Lev 22:18 | tot hen: Zo wie uit het huis van Israel, en uit de vreemdelingen 143 Lev 24:30 | vervuld zijn, zo zal dat huis, hetwelk in die stad is, 144 Lev 24:33 | zo zal de koop van het huis en van de stad zijner bezitting 145 Lev 26:14 | 14 En wanneer iemand zijn huis zal geheiligd hebben, dat 146 Lev 26:15 | het geheiligd heeft, zijn huis zal lossen, zo zal hij een 147 Num 1:2 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 148 Num 1:4 | een hoofdman is over het huis zijner vaderen. ~ 149 Num 1:18 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 150 Num 1:20 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 151 Num 1:22 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, zijn getelden, 152 Num 1:24 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 153 Num 1:26 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 154 Num 1:28 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 155 Num 1:30 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 156 Num 1:32 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 157 Num 1:34 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 158 Num 1:36 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 159 Num 1:38 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 160 Num 1:40 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 161 Num 1:42 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal 162 Num 1:44 | waren zij, elk over het huis zijner vaderen. ~ 163 Num 1:45 | zonen van Israel, naar het huis hunner vaderen, van twintig 164 Num 2:2 | naar de tekenen van het huis hunner vaderen; rondom tegenover 165 Num 2:32 | kinderen Israels, naar het huis hunner vaderen; al de getelden 166 Num 2:34 | zijn geslachten, naar het huis zijner vaderen. ~ 167 Num 3:15 | zonen van Levi naar het huis hunner vaderen, naar hun 168 Num 3:20 | geslachten der Levieten, naar het huis hunner vaderen. ~ 169 Num 3:24 | overste nu van het vaderlijke huis der Gersonieten zal zijn 170 Num 3:30 | overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van de Kahathieten, 171 Num 3:35 | overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van Merari 172 Num 4:2 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen. ~ 173 Num 4:22 | zonen van Gerson, naar het huis hunner vaderen, naar hun 174 Num 4:29 | geslachten, en naar het huis hunner vaderen tellen. ~ 175 Num 4:34 | geslachten, en naar het huis hunner vaderen: 176 Num 4:38 | geslachten, en naar het huis hunner vaderen; ~ 177 Num 4:40 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, twee duizend 178 Num 4:42 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, ~ 179 Num 4:46 | geslachten, en naar het huis hunner vaderen, ~ 180 Num 7:2 | Israel, de hoofden van het huis hunner vaderen, offerden; 181 Num 12:7 | niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. ~ 182 Num 17:2 | van hen voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten, 183 Num 17:2 | al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; 184 Num 17:3 | zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen. ~ 185 Num 17:6 | overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; 186 Num 17:8 | ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want 187 Num 18:2 | van hen voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten, 188 Num 18:2 | al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; 189 Num 18:3 | zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen. ~ 190 Num 18:6 | overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; 191 Num 18:8 | ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want 192 Num 18:14 | Gij, en uw zonen, en het huis uws vaders met u, zult dragen 193 Num 18:24 | inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. ~ 194 Num 18:26 | zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. ~ 195 Num 18:44 | alle plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een 196 Num 19:1 | Gij, en uw zonen, en het huis uws vaders met u, zult dragen 197 Num 19:11 | inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. ~ 198 Num 19:13 | zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. ~ 199 Num 19:31 | alle plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een 200 Num 20:29 | dertig dagen, het ganse huis van Israel. ~  ~  ~ 201 Num 22:18 | Wanneer Balak mij zijn huis vol zilver en goud gave, 202 Num 24:13 | 13 Wanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gave, 203 Num 25:14 | overste van een vaderlijk huis der Simeonieten. ~ 204 Num 25:15 | volken van een vaderlijk huis onder de Midianieten. ~ 205 Num 26:2 | oud en daarboven, naar het huis hunner vaderen, al wie ten 206 Num 30:3 | met een verbintenis in het huis haars vaders in haar jonkheid 207 Num 33:14 | der Rubenieten, naar het huis hunner vaderen, en de stam 208 Num 33:14 | kinderen der Gadieten, naar het huis hunner vaderen, hebben ontvangen; 209 Deu 5:21 | laten gelusten uws naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, 210 Deu 6:7 | daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg 211 Deu 6:9 | zult ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten schrijven. ~ 212 Deu 6:22 | Farao en aan zijn ganse huis, voor onze ogen; ~ 213 Deu 7:26 | zult dan den gruwel in uw huis niet brengen, dat gij een 214 Deu 11:19 | sprekende daarvan, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg 215 Deu 11:20 | schrijft ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten; 216 Deu 14:26 | weest vrolijk, gij en uw huis. ~ 217 Deu 15:16 | uitgaan, omdat hij u en uw huis liefheeft, dewijl het hem 218 Deu 15:20 | zal verkiezen, gij en uw huis. ~ 219 Deu 20:5 | is de man, die een nieuw huis heeft gebouwd, en het niet 220 Deu 20:5 | en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschien 221 Deu 20:6 | en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien 222 Deu 20:7 | en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschien 223 Deu 20:8 | en kere weder naar zijn huis; opdat het hart zijner broederen 224 Deu 21:12 | zult gij haar binnen in uw huis brengen; en zij zal haar 225 Deu 21:13 | zich afleggen, en in uw huis zitten, en haar vader en 226 Deu 22:2 | zult gij ze binnen in uw huis vergaderen, dat zij bij 227 Deu 22:8 | 8 Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij 228 Deu 22:8 | gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand, vallende, 229 Deu 22:21 | de deur van haars vaders huis, en de lieden harer stad 230 Deu 22:21 | hoererende in haars vaders huis; zo zult gij het boze uit 231 Deu 23:18 | noch hondenprijs in het huis des HEEREN, uws Gods, brengen, 232 Deu 24:1 | en ze laten gaan uit zijn huis. ~ 233 Deu 24:2 | 2 Zo zij dan, uit zijn huis uitgegaan zijnde, zal henengaan 234 Deu 24:3 | gegeven, en haar uit zijn huis zal hebben laten gaan; of 235 Deu 24:5 | zal hij vrij zijn in zijn huis, en zijn vrouw, die hij 236 Deu 24:10 | hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand 237 Deu 25:9 | worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen. ~ 238 Deu 25:10 | Israel genoemd worden: Het huis desgenen, dien de schoen 239 Deu 25:14 | 14 Gij zult in uw huis geen tweeerlei efa hebben, 240 Deu 26:11 | HEERE, uw God, aan u en uw huis gegeven heeft; gij, en de 241 Deu 26:13 | heb het heilige uit het huis weggenomen, en heb het ook 242 Deu 28:30 | ander zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin 243 Joz 2:12 | doen zult aan mijns vaders huis, en geeft mij een waarteken, ~ 244 Joz 2:15 | door het venster; want haar huis was op den stadsmuur; en 245 Joz 2:18 | en gij zult tot u in het huis vergaderen uw vader, en 246 Joz 2:19 | wie uit de deuren van uw huis naar buiten gaan zal, zijn 247 Joz 2:19 | maar al wie bij u in het huis zijn zal, diens bloed zij 248 Joz 6:17 | allen, die met haar in het huis zijn, omdat zij de boden, 249 Joz 6:22 | verspieders des lands: Gaat in het huis der vrouw, der hoer, en 250 Joz 6:24 | zij tot den schat van het huis des HEEREN. ~ 251 Joz 17:17 | Verder sprak Jozua tot het huis van Jozef, tot Efraim en 252 Joz 18:5 | landpale van het zuiden, en het huis van Jozef zal blijven op 253 Joz 20:6 | tot zijn stad, en tot zijn huis, tot de stad, van waar hij 254 Joz 22:18 | HEERE gesproken had tot het huis van Israel; het kwam altemaal. ~ 255 Joz 23:14 | hem, van ieder vaderlijk huis een vorst, uit al de stammen 256 Joz 23:14 | ieder een hoofd van het huis hunner vaderen over de duizenden 257 Joz 25:15 | maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen! ~ 258 Ric 1:22 | 22 En het huis van Jozef toog ook op naar 259 Ric 1:23 | 23 En het huis van Jozef bestelde verspieders 260 Ric 1:25 | maar dien man en zijn ganse huis lieten zij gaan. ~ 261 Ric 1:35 | Saalbim; maar de hand van het huis van Jozef werd zwaar, zodat 262 Ric 4:17 | van Hazor, en tussen het huis van Heber, den Keniet. ~ 263 Ric 5:15 | kleinste in mijns vaders huis. ~ 264 Ric 5:27 | dewijl hij zijns vaders huis en de mannen van die stad 265 Ric 7:27 | het werd Gideon en zijn huis tot een valstrik. ~ 266 Ric 7:29 | henen en woonde in zijn huis. ~ 267 Ric 7:35 | geen weldadigheid bij het huis van Jerubbaal, dat is Gideon, 268 Ric 8:1 | het ganse geslacht van het huis van den vader zijner moeder, 269 Ric 8:4 | zeventig zilverlingen, uit het huis van Baal-Berith; en Abimelech 270 Ric 8:5 | hij kwam in zijns vaders huis te Ofra, en doodde zijn 271 Ric 8:6 | van Sichem, en het ganse huis van Millo, en gingen heen 272 Ric 8:16 | bij Jerubbaal en bij zijn huis, en indien gij hem naar 273 Ric 8:18 | heden opgestaan tegen het huis mijns vaders, en hebt zijn 274 Ric 8:19 | bij Jerubbaal en bij zijn huis te dezen dage gehandeld 275 Ric 8:20 | burgers van Sichem, en het huis van Millo; en vuur ga uit 276 Ric 8:20 | burgers van Sichem, en van het huis van Millo, en vertere Abimelech! ~ 277 Ric 8:27 | lofliederen; en zij gingen in het huis huns gods, en aten en dronken, 278 Ric 8:46 | zij in de sterkte, in het huis van den god Berith. ~ 279 Ric 9:9 | tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim; zodat het Israel 280 Ric 10:2 | tot hem: Gij zult in het huis onzes vaders niet erven, 281 Ric 10:7 | en mij uit mijn vaders huis verstoten? waarom zijt gij 282 Ric 10:31 | dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal uitgaan, 283 Ric 10:34 | Jeftha te Mizpa bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn 284 Ric 11:1 | u te gaan? wij zullen uw huis met u met vuur verbranden. ~ 285 Ric 13:15 | niet misschien u, en het huis uws vaders, met vuur verbranden. 286 Ric 13:19 | ging op in zijns vaders huis. ~ 287 Ric 15:26 | betaste, op dewelke het huis gevestigd is, dat ik daaraan 288 Ric 15:27 | 27 Het huis nu was vol mannen en vrouwen; 289 Ric 15:29 | pilaren, op dewelke het huis was gevestigd, en waarop 290 Ric 15:30 | zich met kracht, en het huis viel op de vorsten, en op 291 Ric 15:31 | broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem 292 Ric 16:4 | gegoten beeld; dat was in het huis van Micha. ~ 293 Ric 16:8 | gebergte van Efraim tot aan het huis van Micha, om zijn weg te 294 Ric 16:12 | wierd; alzo was hij in het huis van Micha. ~ 295 Ric 17:2 | van Efraim, tot aan het huis van Micha, en vernachtten 296 Ric 17:3 | 3 Zijnde bij het huis van Micha, zo kenden zij 297 Ric 17:13 | en zij kwamen tot aan het huis van Micha. ~ 298 Ric 17:15 | daarheen, en kwamen aan het huis van den jongeling, den Leviet, 299 Ric 17:19 | een priester zijt voor het huis van een man, of dat gij 300 Ric 17:22 | zij nu verre van Micha's huis gekomen waren, zo werden 301 Ric 17:22 | in de huizen, die bij het huis van Micha waren, bijeengeroepen, 302 Ric 17:25 | verliest, en het leven van uw huis. ~ 303 Ric 17:26 | en kwam weder tot zijn huis. ~ 304 Ric 17:31 | had, al de dagen, dat het huis Gods te Silo was. ~  ~  ~  305 Ric 18:2 | hem weg naar haars vaders huis, tot Bethlehem-Juda; en 306 Ric 18:3 | En zij bracht hem in het huis haars vaders. En als de 307 Ric 18:15 | was niemand, die hen in huis nam, om te vernachten. ~ 308 Ric 18:18 | maar ik trek nu naar het huis des HEEREN; en er is niemand, 309 Ric 18:18 | er is niemand, die mij in huis neemt. ~ 310 Ric 18:21 | En hij bracht hem in zijn huis, en gaf aan de ezelen voeder; 311 Ric 18:22 | Belials kinderen waren) het huis, kloppende op de deur; en 312 Ric 18:22 | Breng den man, die in uw huis gekomen is, uit, opdat wij 313 Ric 18:23 | naardien deze man in mijn huis gekomen is, zo doet zulke 314 Ric 18:26 | neder voor de deur van het huis des mans, waarin haar heer 315 Ric 18:27 | opstond en de deuren van het huis opendeed, en uitging om 316 Ric 18:27 | bijwijf, aan de deur van het huis, en haar handen op den dorpel. ~ 317 Ric 18:29 | 29 Als hij nu in zijn huis kwam, zo nam hij een mes, 318 Ric 19:5 | omringden tegen mij het huis bij nacht; zij dachten mij 319 Ric 19:8 | wijken, een ieder naar zijn huis. ~ 320 Ric 19:31 | waarvan de een opgaat naar het huis Gods, en de ander naar Gibea, 321 Ric 20:2 | Zo kwam het volk tot het huis Gods, en zij bleven daar 322 Ric 20:19 | tegen het noorden van het huis Gods, tegen den opgang der 323 Ric 20:19 | weg, die opgaat van het huis Gods naar Sichem, en tegen 324 Rut 1:8 | weder, een iegelijk tot het huis van haar moeder; de HEERE 325 Rut 1:9 | vindt, een iegelijk in het huis van haar man! En als zij 326 Rut 2:7 | tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig. ~ 327 Rut 4:11 | make deze vrouw, die in uw huis komt, als Rachel en als 328 Rut 4:11 | als Lea, die beiden het huis van Israel gebouwd hebben; 329 Rut 4:12 | 12 En uw huis zij, als het huis van Perez ( 330 Rut 4:12 | En uw huis zij, als het huis van Perez (die Thamar aan 331 1Sa 1:7 | van dat zij opging tot het huis des HEEREN, zo tergde zij 332 1Sa 1:19 | weder, en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende 333 1Sa 1:21 | Elkana toog op met zijn ganse huis, om den HEERE te offeren 334 1Sa 1:24 | en zij bracht hem in het huis des HEEREN te Silo; en het 335 1Sa 2:11 | Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den 336 1Sa 2:27 | klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij in 337 1Sa 2:27 | in Egypte waren, in het huis van Farao? ~ 338 1Sa 2:28 | te dragen; en heb aan het huis uws vaders gegeven al de 339 1Sa 2:30 | wel klaarlijk gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden 340 1Sa 2:30 | gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden voor Mijn aangezicht 341 1Sa 2:31 | en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in 342 1Sa 2:31 | dat er geen oud man in uw huis wezen zal. ~ 343 1Sa 2:32 | genen dage een oud man in uw huis zijn. ~ 344 1Sa 2:35 | dien zal Ik een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd 345 1Sa 2:36 | geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, zal komen, 346 1Sa 3:12 | alles, wat Ik tegen zijn huis gesproken heb; Ik zal het 347 1Sa 3:13 | kennen gegeven, dat Ik zijn huis rechten zal tot in eeuwigheid, 348 1Sa 3:14 | 14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo de 349 1Sa 3:14 | ongerechtigheid van het huis van Eli tot in eeuwigheid 350 1Sa 3:15 | deed hij de deuren van het huis des HEEREN open; doch Samuel 351 1Sa 5:2 | en zij brachten ze in het huis van Dagon, en stelden ze 352 1Sa 5:5 | Dagon, en allen, die in het huis van Dagon komen, niet op 353 1Sa 6:7 | van achter haar weder naar huis. ~ 354 1Sa 6:10 | haar kalveren sloten zij in huis. ~ 355 1Sa 7:1 | en zij brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel; 356 1Sa 7:2 | twintig jaren; en het ganse huis van Israel klaagde den HEERE 357 1Sa 7:3 | sprak Samuel tot het ganse huis van Israel, zeggende: Indien 358 1Sa 7:17 | Rama; want daar was zijn huis, en daar richtte hij Israel; 359 1Sa 9:18 | mij toch, waar is hier het huis des zieners? ~ 360 1Sa 9:20 | van u, en van het ganse huis uws vaders? ~ 361 1Sa 10:25 | volk gaan, elk naar zijn huis. ~ 362 1Sa 10:26 | Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, en van het heir 363 1Sa 15:34 | en Saul ging op naar zijn huis te Gibea-Sauls. ~ 364 1Sa 17:25 | en hij zal zijns vaders huis vrijmaken in Israel. ~ 365 1Sa 18:2 | werderkeren tot zijns vaders huis. ~ 366 1Sa 18:10 | profeteerde midden in het huis, en David speelde op snarenspel 367 1Sa 19:9 | Saul, en hij zat in zijn huis, en zijn spies was in zijn 368 1Sa 19:11 | zond boden heen tot Davids huis, dat zij hem bewaarden, 369 1Sa 20:15 | niet afsnijden van mijn huis tot in eeuwigheid; ook niet 370 1Sa 20:16 | Jonathan een verbond met het huis van David, zeggende: Dat 371 1Sa 21:15 | razen? Zal deze in mijn huis komen? ~  ~  ~  372 1Sa 22:1 | hoorden het, en het ganse huis zijns vaders, en kwamen 373 1Sa 22:11 | roepen, en zijns vaders ganse huis, de priesters, die te Nob 374 1Sa 22:14 | gehoorzaamheid, en is eerlijk in uw huis? ~ 375 1Sa 22:15 | ding, noch op het ganse huis mijns vader; want uw knecht 376 1Sa 22:16 | sterven, gij en het ganse huis uws vaders. ~ 377 1Sa 22:22 | de zielen van uws vaders huis. ~ 378 1Sa 23:18 | Jonathan ging naar zijn huis. ~ 379 1Sa 24:22 | uitdelgen van mijns vaders huis! ~ 380 1Sa 24:23 | Saul; en Saul ging in zijn huis, maar David en zijn mannen 381 1Sa 25:1 | en begroeven hem in zijn huis te Rama. En David maakte 382 1Sa 25:17 | besloten, en over zijn ganse huis; en hij is een zoon Belials, 383 1Sa 25:28 | mijn heer een bestendig huis maken, dewijl mijn heer 384 1Sa 25:35 | Trek met vrede op naar uw huis; zie, ik heb naar uw stem 385 1Sa 25:36 | hij een maaltijd in zijn huis, als eens konings maaltijd; 386 1Sa 27:3 | mannen, een iegelijk met zijn huis; David met zijn beide vrouwen, 387 1Sa 28:24 | had een gemest kalf in het huis; en zij haastte zich en 388 1Sa 31:9 | om te boodschappen in het huis hunner afgoden, en onder 389 1Sa 31:10 | legden zijn wapenen in het huis van Astharoth; en zijn lichaam 390 2Sa 1:12 | des HEEREN, en over het huis Israels, omdat zij door 391 2Sa 2:4 | tot een koning over het huis van Juda. Toen boodschapten 392 2Sa 2:7 | ook hebben mij die van het huis van Juda tot koning over 393 2Sa 2:10 | alleenlijk die van het huis van Juda volgden David na. ~ 394 2Sa 2:11 | geweest is te Hebron, over het huis van Juda, is zeven jaren 395 2Sa 3:1 | een lange krijg tussen het huis van Saul, en tussen het 396 2Sa 3:1 | van Saul, en tussen het huis van David. Doch David ging 397 2Sa 3:1 | sterker; maar die van het huis van Saul gingen en werden 398 2Sa 3:6 | die krijg was tussen het huis van Saul, en tussen het 399 2Sa 3:6 | van Saul, en tussen het huis van David, zo geschiedde 400 2Sa 3:6 | Abner zich sterkte in het huis van Saul. ~ 401 2Sa 3:8 | die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader, aan 402 2Sa 3:10 | Overbrengende het koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende 403 2Sa 3:19 | in de ogen van het ganse huis van Benjamin. ~ 404 2Sa 3:29 | van Joab, en op het ganse huis zijns vaders; en er worde 405 2Sa 3:29 | vaders; en er worde van het huis van Joab niet afgesneden, 406 2Sa 4:7 | 7 Want zij kwamen in huis, als hij op zijn bed lag, 407 2Sa 4:11 | rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede hebben 408 2Sa 5:8 | blinde en kreupele zal in het huis niet komen. ~ 409 2Sa 5:11 | en zij bouwden David een huis. ~ 410 2Sa 6:3 | wagen, en haalden ze uit het huis van Abinadab, dat op een 411 2Sa 6:4 | Toen zij hem nu uit het huis van Abinadab, dat op den 412 2Sa 6:5 | 5 En David en het ganse huis Israels speelden voor het 413 2Sa 6:10 | deed ze afwijken in het huis van Obed-Edom, den Gethiet. ~ 414 2Sa 6:11 | des HEEREN bleef in het huis van Obed-Edom, den Gethiet, 415 2Sa 6:11 | Obed-Edom en zijn ganse huis. ~ 416 2Sa 6:12 | zeggende: De HEERE heeft het huis van Obed-Edom, en al wat 417 2Sa 6:12 | haalde de ark Gods uit het huis van Obed-Edom opwaarts in 418 2Sa 6:15 | brachten David en het ganse huis Israels de ark des HEEREN 419 2Sa 6:19 | een iegelijk naar zijn huis. ~ 420 2Sa 6:20 | David wederkwam, om zijn huis te zegenen, ging Michal, 421 2Sa 6:21 | vader en voor zijn ganse huis, mij instellende tot een 422 2Sa 7:1 | geschiedde, als de koning in zijn huis zat, en de HEERE hem rust 423 2Sa 7:2 | ik woon in een cederen huis, en de ark Gods woont in 424 2Sa 7:5 | HEERE: Zoudt gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning? ~ 425 2Sa 7:6 | 6 Want Ik heb in geen huis gewoond, van dien dag af, 426 2Sa 7:7 | gij Mij niet een cederen huis? ~ 427 2Sa 7:11 | kennen, dat de HEERE u een huis maken zal. ~ 428 2Sa 7:13 | 13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen; en Ik zal den stoel 429 2Sa 7:16 | 16 Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw 430 2Sa 7:18 | Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe 431 2Sa 7:19 | maar Gij hebt ook over het huis Uws knechts gesproken tot 432 2Sa 7:25 | over Uw knecht en over zijn huis gesproken hebt, bestaan 433 2Sa 7:26 | God over Israel; en het huis van Uw knecht David zal 434 2Sa 7:27 | zeggende: Ik zal u een huis bouwen; daarom heeft Uw 435 2Sa 7:29 | believe het U nu, en zegen het huis van Uw knecht, dat het in 436 2Sa 7:29 | en met Uw zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden 437 2Sa 9:1 | overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid 438 2Sa 9:2 | 2 Het huis van Saul nu had een knecht, 439 2Sa 9:3 | Is er nog iemand van het huis van Saul, dat ik Gods weldadigheid 440 2Sa 9:4 | koning: Zie, hij is in het huis van Machir, den zoon van 441 2Sa 9:5 | en hij nam hem uit het huis van Machir, den zoon van 442 2Sa 9:9 | gehad heeft, en zijn ganse huis, heb ik den zoon uws heren 443 2Sa 9:12 | Micha; en allen, die in het huis van Ziba woonden, waren 444 2Sa 11:4 | keerde zij weder naar haar huis. ~ 445 2Sa 11:8 | tot Uria: Ga af naar uw huis, en was uw voeten. En toen 446 2Sa 11:8 | toen Uria uit des konings huis uitging, volgde hem een 447 2Sa 11:9 | de deur van des konings huis, met al de knechten zijns 448 2Sa 11:9 | hij ging niet af in zijn huis. ~ 449 2Sa 11:10 | is niet afgegaan in zijn huis. Toen zeide David tot Uria: 450 2Sa 11:10 | gij niet afgegaan in uw huis? ~ 451 2Sa 11:11 | veld, en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken, 452 2Sa 11:13 | maar ging niet af in zijn huis. ~ 453 2Sa 11:27 | heen, en nam haar in zijn huis; en zij werd hem ter vrouwe, 454 2Sa 12:8 | 8 En Ik heb u uws heren huis gegeven, daartoe uws heren 455 2Sa 12:8 | schoot, ja, Ik heb u het huis van Israel en Juda gegeven; 456 2Sa 12:10 | dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid; 457 2Sa 12:11 | over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen 458 2Sa 12:15 | Toen ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg het kind, 459 2Sa 12:17 | zich de oudsten van zijn huis op tot hem, om hem te doen 460 2Sa 12:20 | kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad aan; 461 2Sa 12:20 | daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij 462 2Sa 13:7 | David heen tot Thamar in het huis, zeggende: Ga toch heen 463 2Sa 13:7 | zeggende: Ga toch heen in het huis van uw broeder Amnon, en 464 2Sa 13:8 | Thamar ging heen in het huis van haar broeder Amnon, ( 465 2Sa 13:20 | Thamar en was eenzaam in het huis van haar broeder Absalom. ~ 466 2Sa 14:8 | tot deze vrouw: Ga naar uw huis, en ik zal voor u gebieden. ~ 467 2Sa 14:9 | op mij en op mijns vaders huis; de koning daarentegen, 468 2Sa 14:24 | koning zeide: Dat hij in zijn huis kere, en mijn aangezicht 469 2Sa 14:24 | Alzo keerde Absalom in zijn huis, en zag des konings aangezicht 470 2Sa 14:31 | kwam tot Absalom in het huis, en zeide tot hem: Waarom 471 2Sa 15:16 | ging uit met zijn ganse huis te voet; doch de koning 472 2Sa 15:16 | liet tien bijwijven, om het huis te bewaren. ~ 473 2Sa 15:35 | dat gij uit des konings huis zult horen, den priesteren, 474 2Sa 16:2 | De ezels zijn voor het huis des konings, om op te rijden 475 2Sa 16:3 | zeide: Heden zal mij het huis Israels mijns vaders koninkrijk 476 2Sa 16:5 | van het geslacht van het huis van Saul, wiens naam was 477 2Sa 16:8 | wederkomen al het bloed van Sauls huis, in wiens plaats gij geregeerd 478 2Sa 16:21 | hij gelaten heeft om het huis te bewaren; zo zal gans 479 2Sa 17:18 | en kwamen in eens mans huis te Bahurim, dewelke een 480 2Sa 17:20 | knechten tot de vrouw in het huis kwamen, zeiden zij: Waar 481 2Sa 17:23 | zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad, en gaf bevel 482 2Sa 17:23 | stad, en gaf bevel aan zijn huis, en verhing zich. Alzo stierf 483 2Sa 19:5 | Joab tot den koning in het huis, en zeide: Gij hebt heden 484 2Sa 19:11 | koning weder te halen in zijn huis? (Want de rede van het ganse 485 2Sa 19:11 | den koning gekomen in zijn huis.) ~ 486 2Sa 19:17 | Ziba, de knecht van Sauls huis, en zijn vijftien zonen 487 2Sa 19:18 | de pont overvoer, om het huis des konings over te halen, 488 2Sa 19:20 | de eerste van het ganse huis van Jozef, om mijn heer 489 2Sa 19:28 | 28 Want al mijns vaders huis is niet geweest, dan maar 490 2Sa 19:30 | koning met vrede in zijn huis is gekomen. ~ 491 2Sa 19:41 | hebben den koning en zijn huis over de Jordaan gevoerd, 492 2Sa 20:3 | 3 Toen nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam, nam de 493 2Sa 20:3 | hij gelaten had, om het huis te bewaren, en deed ze in 494 2Sa 20:3 | bewaren, en deed ze in een huis van bewaring, en onderhield 495 2Sa 21:4 | goud met Saul en met zijn huis; ook is het ons niet om 496 2Sa 23:5 | 5 Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans 497 2Sa 24:17 | mij en tegen mijns vaders huis. ~ 498 1Kon 1:53| tot hem: Ga heen naar uw huis. ~  ~  ~  499 1Kon 2:24| vader David, en Die mij een huis gemaakt heeft, gelijk als 500 1Kon 2:27| HEEREN, hetwelk Hij over het huis van Eli te Silo gesproken


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License