1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948
Book Chapter: Verse
1 Gen 7:1 | Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik
2 Gen 12:1 | maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u
3 Gen 12:15 | werd weggenomen naar het huis van Farao. ~
4 Gen 12:17 | met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Sarai,
5 Gen 14:14 | de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien,
6 Gen 14:26 | en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer? ~
7 Gen 14:27 | en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn! ~
8 Gen 16:12 | geslachten: de ingeborene van het huis, en de gekochte met geld
9 Gen 16:13 | 13 De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld
10 Gen 16:23 | de ingeborenen van zijn huis, en alle gekochten met zijn
11 Gen 16:23 | onder de lieden van het huis van Abraham, en hij besneed
12 Gen 16:27 | En alle mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes,
13 Gen 17:19 | hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en
14 Gen 18:3 | inkeerden, en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd,
15 Gen 18:4 | tot den oudste toe, dat huis omsingeld, het ganse volk,
16 Gen 18:10 | tot zich inkomen in het huis, en sloten de deur toe. ~
17 Gen 18:11 | die aan de deur van het huis waren, met verblindheden,
18 Gen 19:13 | God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik
19 Gen 19:18 | al de baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk
20 Gen 23:2 | knecht, den oudste van zijn huis, regerende over alles, wat
21 Gen 23:7 | Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap
22 Gen 23:31 | buiten staan? want ik heb het huis bereid, en de plaats voor
23 Gen 23:32 | Toen kwam die man naar het huis toe, en men ontgordde de
24 Gen 23:38 | gij zult trekken naar het huis mijns vaders, en naar mijn
25 Gen 23:40 | geslacht en uit mijns vaders huis. ~
26 Gen 25:15 | zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok ze Jakob,
27 Gen 26:17 | plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort
28 Gen 26:22 | teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles,
29 Gen 27:13 | en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al
30 Gen 27:65 | ik ook werken voor mijn huis? ~
31 Gen 28:14 | deel of erfenis, in het huis onzes vaders? ~
32 Gen 28:30 | begerig waart naar uws vaders huis; waarom hebt gij mijn goden
33 Gen 28:41 | ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb u veertien
34 Gen 30:17 | naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten
35 Gen 31:19 | geeerd boven al zijns vaders huis. ~
36 Gen 31:26 | zij namen Dina uit Sichems huis, en gingen van daar. ~
37 Gen 31:30 | verdelgd worden, ik en mijn huis. ~
38 Gen 35:11 | Blijf weduwe in uws vaders huis, totdat mijn zoon Sela groot
39 Gen 35:11 | en bleef in haar vaders huis. ~
40 Gen 36:2 | man was; en hij was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar. ~
41 Gen 36:4 | hij stelde hem over zijn huis; en al wat hij had, gaf
42 Gen 36:5 | af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het zijne
43 Gen 36:5 | de HEERE des Egyptenaars huis zegende, om Jozefs wil;
44 Gen 36:5 | alles, wat hij had, in het huis en in het veld. ~
45 Gen 36:8 | kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij heeft,
46 Gen 36:9 | Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor
47 Gen 36:11 | een dag, dat hij in het huis kwam, om zijn werk te doen;
48 Gen 36:14 | riep zij de lieden van haar huis, en sprak tot hen, zeggende:
49 Gen 36:16 | totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~
50 Gen 36:30 | waren in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom
51 Gen 36:37 | en maak, dat ik uit dit huis kome. ~
52 Gen 37:40 | 40 Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal
53 Gen 37:51 | mijn moeite, en het ganse huis mijns vaders. ~
54 Gen 38:19 | broederen gebonden in het huis uwer bewaring; en gaat gij
55 Gen 39:16 | tot dengene, die over zijn huis was: Breng deze mannen naar
56 Gen 39:16 | Breng deze mannen naar het huis toe, en slacht slachtvee,
57 Gen 39:17 | bracht deze mannen in het huis van Jozef. ~
58 Gen 39:18 | mannen, omdat zij in het huis van Jozef gebracht werden,
59 Gen 39:19 | tot dien man, die over het huis van Jozef was, en zij spraken
60 Gen 39:19 | hem aan de deur van het huis. ~
61 Gen 39:24 | de man deze mannen in het huis van Jozef, en hij gaf water;
62 Gen 39:26 | 26 Als nu Jozef te huis gekomen was, zo brachten
63 Gen 39:26 | in hun hand was, in het huis, en zij bogen zich voor
64 Gen 40:1 | gebood dengene, die over zijn huis was, zeggende: Vul de zakken
65 Gen 40:4 | tot dengene, die over zijn huis was, zeide: Maak u op, en
66 Gen 40:8 | hoe zouden wij dan uit het huis uws heren zilver of goud
67 Gen 40:14 | met zijn broederen in het huis van Jozef; want hij was
68 Gen 41:2 | hoorden, en dat het Farao's huis hoorde. ~
69 Gen 41:8 | een heer over zijn ganse huis, en regeerder in het ganse
70 Gen 41:11 | niet verarmt, gij en uw huis, en alles wat gij hebt! ~
71 Gen 41:16 | 16 Als dit gerucht in het huis van Farao gehoord werd,
72 Gen 42:27 | zielen. Al de zielen van het huis van Jakob, die in Egypte
73 Gen 42:31 | broederen, en tot zijns vaders huis: Ik zal optrekken en Farao
74 Gen 42:31 | zeggen: Mijn broeders en het huis mijns vaders, die in het
75 Gen 43:12 | zijn broeders, en het ganse huis zijns vaders, met brood,
76 Gen 43:14 | bracht dat geld in Farao's huis. ~
77 Gen 46:4 | zo sprak Jozef tot het huis van Farao, zeggende: Indien
78 Gen 46:7 | knechten, de oudsten van zijn huis, en al de oudsten des lands
79 Gen 46:8 | 8 Daartoe het ganse huis van Jozef, en zijn broeders,
80 Gen 46:8 | en zijn broeders, en het huis zijns vaders; alleen hun
81 Gen 46:22 | woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde
82 Exo 1:1 | kwamen er in, elk met zijn huis. ~
83 Exo 2:1 | 1 En een man van het huis van Levi ging, en nam een
84 Exo 6:13 | zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de zonen
85 Exo 7:23 | zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette zijn hart
86 Exo 8:3 | zullen opkomen, en in uw huis komen, en in uw slaapkamer,
87 Exo 8:24 | vermenging van ongedierte in het huis van Farao, en in de huizen
88 Exo 9:19 | gevonden zal worden, en niet in huis verzameld zal zijn, als
89 Exo 12:3 | vaderen, een lam voor een huis. ~
90 Exo 12:4 | 4 Maar indien een huis te klein is voor een lam,
91 Exo 12:4 | nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen,
92 Exo 12:22 | uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan den morgen. ~
93 Exo 12:30 | Egypte; want er was geen huis, waarin niet een dode was. ~
94 Exo 12:46 | 46 In een huis zal het gegeten worden;
95 Exo 12:46 | vlees niet buiten uit het huis dragen, en gij zult geen
96 Exo 16:31 | 31 En het huis Israels noemde deszelfs
97 Exo 19:3 | Aldus zult gij tot het huis van Jakob spreken, en den
98 Exo 20:17 | niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws
99 Exo 22:7 | het wordt uit diens mans huis gestolen; indien de dief
100 Exo 23:19 | uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen.
101 Exo 34:49 | uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen.
102 Exo 40:38 | voor de ogen van het ganse huis Israels in al hun reizen. ~
103 Lev 10:6 | uw broederen, het ganse huis van Israel, zullen dezen
104 Lev 14:34 | der melaatsheid aan een huis van dat land uwer bezitting
105 Lev 14:35 | Zo zal hij, van wien dat huis is, komen, en den priester
106 Lev 14:35 | alsof er een plaag in het huis ware. ~
107 Lev 14:36 | zal gebieden, dat zij dat huis ruimen, aleer de priester
108 Lev 14:36 | opdat niet al wat in dat huis is, onrein worde; en daarna
109 Lev 14:36 | de priester komen, om dat huis te bezien. ~
110 Lev 14:37 | plaag aan de wanden van dat huis zijn groenachtige of roodachtige
111 Lev 14:38 | De priester zal uit dat huis uitgaan, aan de deur van
112 Lev 14:38 | uitgaan, aan de deur van het huis, en hij zal dat huis zeven
113 Lev 14:38 | het huis, en hij zal dat huis zeven dagen doen toesluiten. ~
114 Lev 14:39 | plaag aan de wanden van dat huis uitgespreid is; ~
115 Lev 14:41 | 41 En dat huis zal hij rondom van binnen
116 Lev 14:42 | ander leem nemen, en dat huis bestrijken. ~
117 Lev 14:43 | plaag wederkeert, en in dat huis uitbot, nadat men de stenen
118 Lev 14:43 | het afschrabben van het huis, en nadat het zal bestreken
119 Lev 14:44 | ziet, die plaag aan dat huis uitgespreid is, het is een
120 Lev 14:44 | knagende melaatsheid in dat huis, het is onrein. ~
121 Lev 14:45 | 45 Daarom zal men dat huis, zijn stenen, en zijn hout
122 Lev 14:45 | mitsgaders al het leem van het huis, en men zal het tot buiten
123 Lev 14:46 | 46 En die in dat huis gaat te enigen dage, als
124 Lev 14:47 | 47 Die ook in dat huis te slapen ligt, zal zijn
125 Lev 14:47 | insgelijks, die in dat huis eet, zal zijn klederen wassen. ~
126 Lev 14:48 | ziet, die plaag aan dat huis niet uitgespreid is, nadat
127 Lev 14:48 | uitgespreid is, nadat het huis zal bestreken zijn; zo zal
128 Lev 14:48 | zo zal de priester dat huis rein verklaren, dewijl die
129 Lev 14:49 | 49 Daarna zal hij, om dat huis te ontzondigen, twee vogeltjes
130 Lev 14:51 | water dopen; en hij zal dat huis zevenmaal besprengen.
131 Lev 14:52 | 52 Zo zal hij dat huis ontzondigen met het bloed
132 Lev 14:53 | vliegen; zo zal hij over het huis verzoening doen, en het
133 Lev 16:6 | zal voor zich en voor zijn huis verzoening doen. ~
134 Lev 16:11 | zichzelven en voor zijn huis verzoening doen, en zal
135 Lev 16:17 | zichzelven, en voor zijn huis, en voor de gehele gemeente
136 Lev 17:3 | 3 Een ieder van het huis Israels, die een os, of
137 Lev 17:8 | tot hen: Een ieder van het huis Israels, en van de vreemdelingen,
138 Lev 17:10 | 10 En een ieder uit het huis Israels, en uit de vreemdelingen,
139 Lev 18:9 | dochter uwer moeder, te huis geboren of buiten geboren,
140 Lev 22:11 | en de ingeborene van zijn huis, die zullen van zijn spijze
141 Lev 22:13 | hebben, en tot haars vaders huis, als in haar jonkheid, zal
142 Lev 22:18 | tot hen: Zo wie uit het huis van Israel, en uit de vreemdelingen
143 Lev 24:30 | vervuld zijn, zo zal dat huis, hetwelk in die stad is,
144 Lev 24:33 | zo zal de koop van het huis en van de stad zijner bezitting
145 Lev 26:14 | 14 En wanneer iemand zijn huis zal geheiligd hebben, dat
146 Lev 26:15 | het geheiligd heeft, zijn huis zal lossen, zo zal hij een
147 Num 1:2 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
148 Num 1:4 | een hoofdman is over het huis zijner vaderen. ~
149 Num 1:18 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
150 Num 1:20 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
151 Num 1:22 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, zijn getelden,
152 Num 1:24 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
153 Num 1:26 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
154 Num 1:28 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
155 Num 1:30 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
156 Num 1:32 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
157 Num 1:34 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
158 Num 1:36 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
159 Num 1:38 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
160 Num 1:40 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
161 Num 1:42 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal
162 Num 1:44 | waren zij, elk over het huis zijner vaderen. ~
163 Num 1:45 | zonen van Israel, naar het huis hunner vaderen, van twintig
164 Num 2:2 | naar de tekenen van het huis hunner vaderen; rondom tegenover
165 Num 2:32 | kinderen Israels, naar het huis hunner vaderen; al de getelden
166 Num 2:34 | zijn geslachten, naar het huis zijner vaderen. ~
167 Num 3:15 | zonen van Levi naar het huis hunner vaderen, naar hun
168 Num 3:20 | geslachten der Levieten, naar het huis hunner vaderen. ~
169 Num 3:24 | overste nu van het vaderlijke huis der Gersonieten zal zijn
170 Num 3:30 | overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van de Kahathieten,
171 Num 3:35 | overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van Merari
172 Num 4:2 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen. ~
173 Num 4:22 | zonen van Gerson, naar het huis hunner vaderen, naar hun
174 Num 4:29 | geslachten, en naar het huis hunner vaderen tellen. ~
175 Num 4:34 | geslachten, en naar het huis hunner vaderen:
176 Num 4:38 | geslachten, en naar het huis hunner vaderen; ~
177 Num 4:40 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, twee duizend
178 Num 4:42 | hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, ~
179 Num 4:46 | geslachten, en naar het huis hunner vaderen, ~
180 Num 7:2 | Israel, de hoofden van het huis hunner vaderen, offerden;
181 Num 12:7 | niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. ~
182 Num 17:2 | van hen voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten,
183 Num 17:2 | al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven;
184 Num 17:3 | zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen. ~
185 Num 17:6 | overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven;
186 Num 17:8 | ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want
187 Num 18:2 | van hen voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten,
188 Num 18:2 | al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven;
189 Num 18:3 | zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen. ~
190 Num 18:6 | overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven;
191 Num 18:8 | ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want
192 Num 18:14 | Gij, en uw zonen, en het huis uws vaders met u, zult dragen
193 Num 18:24 | inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. ~
194 Num 18:26 | zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. ~
195 Num 18:44 | alle plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een
196 Num 19:1 | Gij, en uw zonen, en het huis uws vaders met u, zult dragen
197 Num 19:11 | inzetting; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. ~
198 Num 19:13 | zullen uwe zijn; al wie in uw huis rein is, zal dat eten. ~
199 Num 19:31 | alle plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een
200 Num 20:29 | dertig dagen, het ganse huis van Israel. ~ ~ ~
201 Num 22:18 | Wanneer Balak mij zijn huis vol zilver en goud gave,
202 Num 24:13 | 13 Wanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gave,
203 Num 25:14 | overste van een vaderlijk huis der Simeonieten. ~
204 Num 25:15 | volken van een vaderlijk huis onder de Midianieten. ~
205 Num 26:2 | oud en daarboven, naar het huis hunner vaderen, al wie ten
206 Num 30:3 | met een verbintenis in het huis haars vaders in haar jonkheid
207 Num 33:14 | der Rubenieten, naar het huis hunner vaderen, en de stam
208 Num 33:14 | kinderen der Gadieten, naar het huis hunner vaderen, hebben ontvangen;
209 Deu 5:21 | laten gelusten uws naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht,
210 Deu 6:7 | daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg
211 Deu 6:9 | zult ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten schrijven. ~
212 Deu 6:22 | Farao en aan zijn ganse huis, voor onze ogen; ~
213 Deu 7:26 | zult dan den gruwel in uw huis niet brengen, dat gij een
214 Deu 11:19 | sprekende daarvan, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg
215 Deu 11:20 | schrijft ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten;
216 Deu 14:26 | weest vrolijk, gij en uw huis. ~
217 Deu 15:16 | uitgaan, omdat hij u en uw huis liefheeft, dewijl het hem
218 Deu 15:20 | zal verkiezen, gij en uw huis. ~
219 Deu 20:5 | is de man, die een nieuw huis heeft gebouwd, en het niet
220 Deu 20:5 | en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschien
221 Deu 20:6 | en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien
222 Deu 20:7 | en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschien
223 Deu 20:8 | en kere weder naar zijn huis; opdat het hart zijner broederen
224 Deu 21:12 | zult gij haar binnen in uw huis brengen; en zij zal haar
225 Deu 21:13 | zich afleggen, en in uw huis zitten, en haar vader en
226 Deu 22:2 | zult gij ze binnen in uw huis vergaderen, dat zij bij
227 Deu 22:8 | 8 Wanneer gij een nieuw huis zult bouwen, zo zult gij
228 Deu 22:8 | gij geen bloedschuld op uw huis legt, wanneer iemand, vallende,
229 Deu 22:21 | de deur van haars vaders huis, en de lieden harer stad
230 Deu 22:21 | hoererende in haars vaders huis; zo zult gij het boze uit
231 Deu 23:18 | noch hondenprijs in het huis des HEEREN, uws Gods, brengen,
232 Deu 24:1 | en ze laten gaan uit zijn huis. ~
233 Deu 24:2 | 2 Zo zij dan, uit zijn huis uitgegaan zijnde, zal henengaan
234 Deu 24:3 | gegeven, en haar uit zijn huis zal hebben laten gaan; of
235 Deu 24:5 | zal hij vrij zijn in zijn huis, en zijn vrouw, die hij
236 Deu 24:10 | hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand
237 Deu 25:9 | worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen. ~
238 Deu 25:10 | Israel genoemd worden: Het huis desgenen, dien de schoen
239 Deu 25:14 | 14 Gij zult in uw huis geen tweeerlei efa hebben,
240 Deu 26:11 | HEERE, uw God, aan u en uw huis gegeven heeft; gij, en de
241 Deu 26:13 | heb het heilige uit het huis weggenomen, en heb het ook
242 Deu 28:30 | ander zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin
243 Joz 2:12 | doen zult aan mijns vaders huis, en geeft mij een waarteken, ~
244 Joz 2:15 | door het venster; want haar huis was op den stadsmuur; en
245 Joz 2:18 | en gij zult tot u in het huis vergaderen uw vader, en
246 Joz 2:19 | wie uit de deuren van uw huis naar buiten gaan zal, zijn
247 Joz 2:19 | maar al wie bij u in het huis zijn zal, diens bloed zij
248 Joz 6:17 | allen, die met haar in het huis zijn, omdat zij de boden,
249 Joz 6:22 | verspieders des lands: Gaat in het huis der vrouw, der hoer, en
250 Joz 6:24 | zij tot den schat van het huis des HEEREN. ~
251 Joz 17:17 | Verder sprak Jozua tot het huis van Jozef, tot Efraim en
252 Joz 18:5 | landpale van het zuiden, en het huis van Jozef zal blijven op
253 Joz 20:6 | tot zijn stad, en tot zijn huis, tot de stad, van waar hij
254 Joz 22:18 | HEERE gesproken had tot het huis van Israel; het kwam altemaal. ~
255 Joz 23:14 | hem, van ieder vaderlijk huis een vorst, uit al de stammen
256 Joz 23:14 | ieder een hoofd van het huis hunner vaderen over de duizenden
257 Joz 25:15 | maar aangaande mij, en mijn huis, wij zullen den HEERE dienen! ~
258 Ric 1:22 | 22 En het huis van Jozef toog ook op naar
259 Ric 1:23 | 23 En het huis van Jozef bestelde verspieders
260 Ric 1:25 | maar dien man en zijn ganse huis lieten zij gaan. ~
261 Ric 1:35 | Saalbim; maar de hand van het huis van Jozef werd zwaar, zodat
262 Ric 4:17 | van Hazor, en tussen het huis van Heber, den Keniet. ~
263 Ric 5:15 | kleinste in mijns vaders huis. ~
264 Ric 5:27 | dewijl hij zijns vaders huis en de mannen van die stad
265 Ric 7:27 | het werd Gideon en zijn huis tot een valstrik. ~
266 Ric 7:29 | henen en woonde in zijn huis. ~
267 Ric 7:35 | geen weldadigheid bij het huis van Jerubbaal, dat is Gideon,
268 Ric 8:1 | het ganse geslacht van het huis van den vader zijner moeder,
269 Ric 8:4 | zeventig zilverlingen, uit het huis van Baal-Berith; en Abimelech
270 Ric 8:5 | hij kwam in zijns vaders huis te Ofra, en doodde zijn
271 Ric 8:6 | van Sichem, en het ganse huis van Millo, en gingen heen
272 Ric 8:16 | bij Jerubbaal en bij zijn huis, en indien gij hem naar
273 Ric 8:18 | heden opgestaan tegen het huis mijns vaders, en hebt zijn
274 Ric 8:19 | bij Jerubbaal en bij zijn huis te dezen dage gehandeld
275 Ric 8:20 | burgers van Sichem, en het huis van Millo; en vuur ga uit
276 Ric 8:20 | burgers van Sichem, en van het huis van Millo, en vertere Abimelech! ~
277 Ric 8:27 | lofliederen; en zij gingen in het huis huns gods, en aten en dronken,
278 Ric 8:46 | zij in de sterkte, in het huis van den god Berith. ~
279 Ric 9:9 | tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim; zodat het Israel
280 Ric 10:2 | tot hem: Gij zult in het huis onzes vaders niet erven,
281 Ric 10:7 | en mij uit mijn vaders huis verstoten? waarom zijt gij
282 Ric 10:31 | dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal uitgaan,
283 Ric 10:34 | Jeftha te Mizpa bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn
284 Ric 11:1 | u te gaan? wij zullen uw huis met u met vuur verbranden. ~
285 Ric 13:15 | niet misschien u, en het huis uws vaders, met vuur verbranden.
286 Ric 13:19 | ging op in zijns vaders huis. ~
287 Ric 15:26 | betaste, op dewelke het huis gevestigd is, dat ik daaraan
288 Ric 15:27 | 27 Het huis nu was vol mannen en vrouwen;
289 Ric 15:29 | pilaren, op dewelke het huis was gevestigd, en waarop
290 Ric 15:30 | zich met kracht, en het huis viel op de vorsten, en op
291 Ric 15:31 | broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem
292 Ric 16:4 | gegoten beeld; dat was in het huis van Micha. ~
293 Ric 16:8 | gebergte van Efraim tot aan het huis van Micha, om zijn weg te
294 Ric 16:12 | wierd; alzo was hij in het huis van Micha. ~
295 Ric 17:2 | van Efraim, tot aan het huis van Micha, en vernachtten
296 Ric 17:3 | 3 Zijnde bij het huis van Micha, zo kenden zij
297 Ric 17:13 | en zij kwamen tot aan het huis van Micha. ~
298 Ric 17:15 | daarheen, en kwamen aan het huis van den jongeling, den Leviet,
299 Ric 17:19 | een priester zijt voor het huis van een man, of dat gij
300 Ric 17:22 | zij nu verre van Micha's huis gekomen waren, zo werden
301 Ric 17:22 | in de huizen, die bij het huis van Micha waren, bijeengeroepen,
302 Ric 17:25 | verliest, en het leven van uw huis. ~
303 Ric 17:26 | en kwam weder tot zijn huis. ~
304 Ric 17:31 | had, al de dagen, dat het huis Gods te Silo was. ~ ~ ~
305 Ric 18:2 | hem weg naar haars vaders huis, tot Bethlehem-Juda; en
306 Ric 18:3 | En zij bracht hem in het huis haars vaders. En als de
307 Ric 18:15 | was niemand, die hen in huis nam, om te vernachten. ~
308 Ric 18:18 | maar ik trek nu naar het huis des HEEREN; en er is niemand,
309 Ric 18:18 | er is niemand, die mij in huis neemt. ~
310 Ric 18:21 | En hij bracht hem in zijn huis, en gaf aan de ezelen voeder;
311 Ric 18:22 | Belials kinderen waren) het huis, kloppende op de deur; en
312 Ric 18:22 | Breng den man, die in uw huis gekomen is, uit, opdat wij
313 Ric 18:23 | naardien deze man in mijn huis gekomen is, zo doet zulke
314 Ric 18:26 | neder voor de deur van het huis des mans, waarin haar heer
315 Ric 18:27 | opstond en de deuren van het huis opendeed, en uitging om
316 Ric 18:27 | bijwijf, aan de deur van het huis, en haar handen op den dorpel. ~
317 Ric 18:29 | 29 Als hij nu in zijn huis kwam, zo nam hij een mes,
318 Ric 19:5 | omringden tegen mij het huis bij nacht; zij dachten mij
319 Ric 19:8 | wijken, een ieder naar zijn huis. ~
320 Ric 19:31 | waarvan de een opgaat naar het huis Gods, en de ander naar Gibea,
321 Ric 20:2 | Zo kwam het volk tot het huis Gods, en zij bleven daar
322 Ric 20:19 | tegen het noorden van het huis Gods, tegen den opgang der
323 Ric 20:19 | weg, die opgaat van het huis Gods naar Sichem, en tegen
324 Rut 1:8 | weder, een iegelijk tot het huis van haar moeder; de HEERE
325 Rut 1:9 | vindt, een iegelijk in het huis van haar man! En als zij
326 Rut 2:7 | tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig. ~
327 Rut 4:11 | make deze vrouw, die in uw huis komt, als Rachel en als
328 Rut 4:11 | als Lea, die beiden het huis van Israel gebouwd hebben;
329 Rut 4:12 | 12 En uw huis zij, als het huis van Perez (
330 Rut 4:12 | En uw huis zij, als het huis van Perez (die Thamar aan
331 1Sa 1:7 | van dat zij opging tot het huis des HEEREN, zo tergde zij
332 1Sa 1:19 | weder, en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende
333 1Sa 1:21 | Elkana toog op met zijn ganse huis, om den HEERE te offeren
334 1Sa 1:24 | en zij bracht hem in het huis des HEEREN te Silo; en het
335 1Sa 2:11 | Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den
336 1Sa 2:27 | klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij in
337 1Sa 2:27 | in Egypte waren, in het huis van Farao? ~
338 1Sa 2:28 | te dragen; en heb aan het huis uws vaders gegeven al de
339 1Sa 2:30 | wel klaarlijk gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden
340 1Sa 2:30 | gezegd: Uw huis en uws vaders huis zouden voor Mijn aangezicht
341 1Sa 2:31 | en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in
342 1Sa 2:31 | dat er geen oud man in uw huis wezen zal. ~
343 1Sa 2:32 | genen dage een oud man in uw huis zijn. ~
344 1Sa 2:35 | dien zal Ik een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd
345 1Sa 2:36 | geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, zal komen,
346 1Sa 3:12 | alles, wat Ik tegen zijn huis gesproken heb; Ik zal het
347 1Sa 3:13 | kennen gegeven, dat Ik zijn huis rechten zal tot in eeuwigheid,
348 1Sa 3:14 | 14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo de
349 1Sa 3:14 | ongerechtigheid van het huis van Eli tot in eeuwigheid
350 1Sa 3:15 | deed hij de deuren van het huis des HEEREN open; doch Samuel
351 1Sa 5:2 | en zij brachten ze in het huis van Dagon, en stelden ze
352 1Sa 5:5 | Dagon, en allen, die in het huis van Dagon komen, niet op
353 1Sa 6:7 | van achter haar weder naar huis. ~
354 1Sa 6:10 | haar kalveren sloten zij in huis. ~
355 1Sa 7:1 | en zij brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel;
356 1Sa 7:2 | twintig jaren; en het ganse huis van Israel klaagde den HEERE
357 1Sa 7:3 | sprak Samuel tot het ganse huis van Israel, zeggende: Indien
358 1Sa 7:17 | Rama; want daar was zijn huis, en daar richtte hij Israel;
359 1Sa 9:18 | mij toch, waar is hier het huis des zieners? ~
360 1Sa 9:20 | van u, en van het ganse huis uws vaders? ~
361 1Sa 10:25 | volk gaan, elk naar zijn huis. ~
362 1Sa 10:26 | Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, en van het heir
363 1Sa 15:34 | en Saul ging op naar zijn huis te Gibea-Sauls. ~
364 1Sa 17:25 | en hij zal zijns vaders huis vrijmaken in Israel. ~
365 1Sa 18:2 | werderkeren tot zijns vaders huis. ~
366 1Sa 18:10 | profeteerde midden in het huis, en David speelde op snarenspel
367 1Sa 19:9 | Saul, en hij zat in zijn huis, en zijn spies was in zijn
368 1Sa 19:11 | zond boden heen tot Davids huis, dat zij hem bewaarden,
369 1Sa 20:15 | niet afsnijden van mijn huis tot in eeuwigheid; ook niet
370 1Sa 20:16 | Jonathan een verbond met het huis van David, zeggende: Dat
371 1Sa 21:15 | razen? Zal deze in mijn huis komen? ~ ~ ~
372 1Sa 22:1 | hoorden het, en het ganse huis zijns vaders, en kwamen
373 1Sa 22:11 | roepen, en zijns vaders ganse huis, de priesters, die te Nob
374 1Sa 22:14 | gehoorzaamheid, en is eerlijk in uw huis? ~
375 1Sa 22:15 | ding, noch op het ganse huis mijns vader; want uw knecht
376 1Sa 22:16 | sterven, gij en het ganse huis uws vaders. ~
377 1Sa 22:22 | de zielen van uws vaders huis. ~
378 1Sa 23:18 | Jonathan ging naar zijn huis. ~
379 1Sa 24:22 | uitdelgen van mijns vaders huis! ~
380 1Sa 24:23 | Saul; en Saul ging in zijn huis, maar David en zijn mannen
381 1Sa 25:1 | en begroeven hem in zijn huis te Rama. En David maakte
382 1Sa 25:17 | besloten, en over zijn ganse huis; en hij is een zoon Belials,
383 1Sa 25:28 | mijn heer een bestendig huis maken, dewijl mijn heer
384 1Sa 25:35 | Trek met vrede op naar uw huis; zie, ik heb naar uw stem
385 1Sa 25:36 | hij een maaltijd in zijn huis, als eens konings maaltijd;
386 1Sa 27:3 | mannen, een iegelijk met zijn huis; David met zijn beide vrouwen,
387 1Sa 28:24 | had een gemest kalf in het huis; en zij haastte zich en
388 1Sa 31:9 | om te boodschappen in het huis hunner afgoden, en onder
389 1Sa 31:10 | legden zijn wapenen in het huis van Astharoth; en zijn lichaam
390 2Sa 1:12 | des HEEREN, en over het huis Israels, omdat zij door
391 2Sa 2:4 | tot een koning over het huis van Juda. Toen boodschapten
392 2Sa 2:7 | ook hebben mij die van het huis van Juda tot koning over
393 2Sa 2:10 | alleenlijk die van het huis van Juda volgden David na. ~
394 2Sa 2:11 | geweest is te Hebron, over het huis van Juda, is zeven jaren
395 2Sa 3:1 | een lange krijg tussen het huis van Saul, en tussen het
396 2Sa 3:1 | van Saul, en tussen het huis van David. Doch David ging
397 2Sa 3:1 | sterker; maar die van het huis van Saul gingen en werden
398 2Sa 3:6 | die krijg was tussen het huis van Saul, en tussen het
399 2Sa 3:6 | van Saul, en tussen het huis van David, zo geschiedde
400 2Sa 3:6 | Abner zich sterkte in het huis van Saul. ~
401 2Sa 3:8 | die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader, aan
402 2Sa 3:10 | Overbrengende het koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende
403 2Sa 3:19 | in de ogen van het ganse huis van Benjamin. ~
404 2Sa 3:29 | van Joab, en op het ganse huis zijns vaders; en er worde
405 2Sa 3:29 | vaders; en er worde van het huis van Joab niet afgesneden,
406 2Sa 4:7 | 7 Want zij kwamen in huis, als hij op zijn bed lag,
407 2Sa 4:11 | rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede hebben
408 2Sa 5:8 | blinde en kreupele zal in het huis niet komen. ~
409 2Sa 5:11 | en zij bouwden David een huis. ~
410 2Sa 6:3 | wagen, en haalden ze uit het huis van Abinadab, dat op een
411 2Sa 6:4 | Toen zij hem nu uit het huis van Abinadab, dat op den
412 2Sa 6:5 | 5 En David en het ganse huis Israels speelden voor het
413 2Sa 6:10 | deed ze afwijken in het huis van Obed-Edom, den Gethiet. ~
414 2Sa 6:11 | des HEEREN bleef in het huis van Obed-Edom, den Gethiet,
415 2Sa 6:11 | Obed-Edom en zijn ganse huis. ~
416 2Sa 6:12 | zeggende: De HEERE heeft het huis van Obed-Edom, en al wat
417 2Sa 6:12 | haalde de ark Gods uit het huis van Obed-Edom opwaarts in
418 2Sa 6:15 | brachten David en het ganse huis Israels de ark des HEEREN
419 2Sa 6:19 | een iegelijk naar zijn huis. ~
420 2Sa 6:20 | David wederkwam, om zijn huis te zegenen, ging Michal,
421 2Sa 6:21 | vader en voor zijn ganse huis, mij instellende tot een
422 2Sa 7:1 | geschiedde, als de koning in zijn huis zat, en de HEERE hem rust
423 2Sa 7:2 | ik woon in een cederen huis, en de ark Gods woont in
424 2Sa 7:5 | HEERE: Zoudt gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning? ~
425 2Sa 7:6 | 6 Want Ik heb in geen huis gewoond, van dien dag af,
426 2Sa 7:7 | gij Mij niet een cederen huis? ~
427 2Sa 7:11 | kennen, dat de HEERE u een huis maken zal. ~
428 2Sa 7:13 | 13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen; en Ik zal den stoel
429 2Sa 7:16 | 16 Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw
430 2Sa 7:18 | Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe
431 2Sa 7:19 | maar Gij hebt ook over het huis Uws knechts gesproken tot
432 2Sa 7:25 | over Uw knecht en over zijn huis gesproken hebt, bestaan
433 2Sa 7:26 | God over Israel; en het huis van Uw knecht David zal
434 2Sa 7:27 | zeggende: Ik zal u een huis bouwen; daarom heeft Uw
435 2Sa 7:29 | believe het U nu, en zegen het huis van Uw knecht, dat het in
436 2Sa 7:29 | en met Uw zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden
437 2Sa 9:1 | overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid
438 2Sa 9:2 | 2 Het huis van Saul nu had een knecht,
439 2Sa 9:3 | Is er nog iemand van het huis van Saul, dat ik Gods weldadigheid
440 2Sa 9:4 | koning: Zie, hij is in het huis van Machir, den zoon van
441 2Sa 9:5 | en hij nam hem uit het huis van Machir, den zoon van
442 2Sa 9:9 | gehad heeft, en zijn ganse huis, heb ik den zoon uws heren
443 2Sa 9:12 | Micha; en allen, die in het huis van Ziba woonden, waren
444 2Sa 11:4 | keerde zij weder naar haar huis. ~
445 2Sa 11:8 | tot Uria: Ga af naar uw huis, en was uw voeten. En toen
446 2Sa 11:8 | toen Uria uit des konings huis uitging, volgde hem een
447 2Sa 11:9 | de deur van des konings huis, met al de knechten zijns
448 2Sa 11:9 | hij ging niet af in zijn huis. ~
449 2Sa 11:10 | is niet afgegaan in zijn huis. Toen zeide David tot Uria:
450 2Sa 11:10 | gij niet afgegaan in uw huis? ~
451 2Sa 11:11 | veld, en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken,
452 2Sa 11:13 | maar ging niet af in zijn huis. ~
453 2Sa 11:27 | heen, en nam haar in zijn huis; en zij werd hem ter vrouwe,
454 2Sa 12:8 | 8 En Ik heb u uws heren huis gegeven, daartoe uws heren
455 2Sa 12:8 | schoot, ja, Ik heb u het huis van Israel en Juda gegeven;
456 2Sa 12:10 | dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid;
457 2Sa 12:11 | over u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen
458 2Sa 12:15 | Toen ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg het kind,
459 2Sa 12:17 | zich de oudsten van zijn huis op tot hem, om hem te doen
460 2Sa 12:20 | kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad aan;
461 2Sa 12:20 | daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij
462 2Sa 13:7 | David heen tot Thamar in het huis, zeggende: Ga toch heen
463 2Sa 13:7 | zeggende: Ga toch heen in het huis van uw broeder Amnon, en
464 2Sa 13:8 | Thamar ging heen in het huis van haar broeder Amnon, (
465 2Sa 13:20 | Thamar en was eenzaam in het huis van haar broeder Absalom. ~
466 2Sa 14:8 | tot deze vrouw: Ga naar uw huis, en ik zal voor u gebieden. ~
467 2Sa 14:9 | op mij en op mijns vaders huis; de koning daarentegen,
468 2Sa 14:24 | koning zeide: Dat hij in zijn huis kere, en mijn aangezicht
469 2Sa 14:24 | Alzo keerde Absalom in zijn huis, en zag des konings aangezicht
470 2Sa 14:31 | kwam tot Absalom in het huis, en zeide tot hem: Waarom
471 2Sa 15:16 | ging uit met zijn ganse huis te voet; doch de koning
472 2Sa 15:16 | liet tien bijwijven, om het huis te bewaren. ~
473 2Sa 15:35 | dat gij uit des konings huis zult horen, den priesteren,
474 2Sa 16:2 | De ezels zijn voor het huis des konings, om op te rijden
475 2Sa 16:3 | zeide: Heden zal mij het huis Israels mijns vaders koninkrijk
476 2Sa 16:5 | van het geslacht van het huis van Saul, wiens naam was
477 2Sa 16:8 | wederkomen al het bloed van Sauls huis, in wiens plaats gij geregeerd
478 2Sa 16:21 | hij gelaten heeft om het huis te bewaren; zo zal gans
479 2Sa 17:18 | en kwamen in eens mans huis te Bahurim, dewelke een
480 2Sa 17:20 | knechten tot de vrouw in het huis kwamen, zeiden zij: Waar
481 2Sa 17:23 | zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad, en gaf bevel
482 2Sa 17:23 | stad, en gaf bevel aan zijn huis, en verhing zich. Alzo stierf
483 2Sa 19:5 | Joab tot den koning in het huis, en zeide: Gij hebt heden
484 2Sa 19:11 | koning weder te halen in zijn huis? (Want de rede van het ganse
485 2Sa 19:11 | den koning gekomen in zijn huis.) ~
486 2Sa 19:17 | Ziba, de knecht van Sauls huis, en zijn vijftien zonen
487 2Sa 19:18 | de pont overvoer, om het huis des konings over te halen,
488 2Sa 19:20 | de eerste van het ganse huis van Jozef, om mijn heer
489 2Sa 19:28 | 28 Want al mijns vaders huis is niet geweest, dan maar
490 2Sa 19:30 | koning met vrede in zijn huis is gekomen. ~
491 2Sa 19:41 | hebben den koning en zijn huis over de Jordaan gevoerd,
492 2Sa 20:3 | 3 Toen nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam, nam de
493 2Sa 20:3 | hij gelaten had, om het huis te bewaren, en deed ze in
494 2Sa 20:3 | bewaren, en deed ze in een huis van bewaring, en onderhield
495 2Sa 21:4 | goud met Saul en met zijn huis; ook is het ons niet om
496 2Sa 23:5 | 5 Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans
497 2Sa 24:17 | mij en tegen mijns vaders huis. ~
498 1Kon 1:53| tot hem: Ga heen naar uw huis. ~ ~ ~
499 1Kon 2:24| vader David, en Die mij een huis gemaakt heeft, gelijk als
500 1Kon 2:27| HEEREN, hetwelk Hij over het huis van Eli te Silo gesproken
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948 |