1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948
Book Chapter: Verse
501 1Kon 2:31| mij en van mijns vaders huis, dat bloed, dat Joab zonder
502 1Kon 2:33| David, en zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon zal vrede
503 1Kon 2:34| hij werd begraven in zijn huis, in de woestijn. ~
504 1Kon 2:36| zeide tot hem: Bouw u een huis in Jeruzalem, en woon aldaar;
505 1Kon 3:1 | hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN,
506 1Kon 3:1 | bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, en den muur
507 1Kon 3:2 | op de hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN
508 1Kon 3:17| deze vrouw wonen in een huis; en ik heb bij haar in dat
509 1Kon 3:17| en ik heb bij haar in dat huis gebaard. ~
510 1Kon 3:18| vreemde was met ons in dat huis, behalve ons tweeen in het
511 1Kon 3:18| behalve ons tweeen in het huis. ~
512 1Kon 4:7 | die den koning en zijn huis verzorgden; voor elk was
513 1Kon 5:3 | HEEREN, zijns Gods, geen huis kon bouwen, vanwege de oorlogen,
514 1Kon 5:5 | den HEERE, mijn God, een huis te bouwen; gelijk als de
515 1Kon 5:5 | zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~
516 1Kon 5:9 | mijn wil doen, dat gij mijn huis spijze geeft. ~
517 1Kon 5:11| tarwe, tot spijze van zijn huis, en twintig kor gestoten
518 1Kon 5:14| twee maanden elk in zijn huis; en Adoniram was over dit
519 1Kon 5:17| stenen, om den grond van dat huis te leggen. ~
520 1Kon 5:18| toe, en de stenen, om dat huis te bouwen. ~
521 1Kon 6:1 | tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. ~
522 1Kon 6:2 | 2 En dat huis, hetwelk de koning Salomo
523 1Kon 6:3 | vooraan den tempel van dat huis, was in zijn lengte van
524 1Kon 6:3 | naar de breedte van het huis, tien ellen in zijn breedte,
525 1Kon 6:3 | zijn breedte, vooraan het huis. ~
526 1Kon 6:4 | maakte vensteren aan het huis van gesloten uitzichten. ~
527 1Kon 6:5 | rondom aan den wand van het huis bouwde hij kameren, aan
528 1Kon 6:5 | kameren, aan de wanden van het huis rondom, beide van den tempel
529 1Kon 6:6 | breedte; want hij had aan het huis rondom buitenwaarts inkortingen
530 1Kon 6:6 | hielden in de wanden van het huis. ~
531 1Kon 6:7 | 7 Het huis nu, als het gebouwd werd,
532 1Kon 6:7 | gereedschap gehoord werd in het huis, als het gebouwd werd. ~
533 1Kon 6:8 | de rechterzijde van het huis; en door wenteltrappen ging
534 1Kon 6:9 | 9 Alzo bouwde hij het huis, en volmaakte het; en bedekte
535 1Kon 6:9 | volmaakte het; en bedekte dat huis met gewelven en rijen van
536 1Kon 6:10| de kameren aan het ganse huis, van vijf ellen in haar
537 1Kon 6:10| hij voegde ze vast aan dat huis met cederenhout. ~
538 1Kon 6:12| 12 Aangaande dit huis, dat gij bouwt, zo gij wandelt
539 1Kon 6:14| 14 Alzo bouwde Salomo dat huis en volmaakte hetzelve. ~
540 1Kon 6:15| bouwde hij de wanden van het huis van binnen met cederen planken;
541 1Kon 6:15| overdekte den vloer van het huis met dennen planken. ~
542 1Kon 6:16| planken aan de zijden van het huis, van den vloer af tot de
543 1Kon 6:17| 17 Dat huis nu was van veertig ellen,
544 1Kon 6:18| 18 En het ceder aan het huis inwendig was gesneden met
545 1Kon 6:19| bereidde hij inwaarts in het huis, om de ark des verbonds
546 1Kon 6:21| 21 En Salomo overtoog het huis van binnen met gesloten
547 1Kon 6:22| Alzo overtoog hij het ganse huis met goud, totdat het ganse
548 1Kon 6:22| met goud, totdat het ganse huis volmaakt was; daartoe overtoog
549 1Kon 6:27| midden van het binnenste huis; en de cherubs spreidden
550 1Kon 6:27| naar het midden van het huis raakten vleugel aan vleugel. ~
551 1Kon 6:29| En al de wanden van het huis, in het ronde, graveerde
552 1Kon 6:30| overtoog hij den vloer van het huis met goud van binnen en van
553 1Kon 6:37| jaar werd de grond van het huis des HEEREN gelegd, in de
554 1Kon 6:38| de achtste maand, was dit huis volmaakt, naar al zijn stukken
555 1Kon 7:1 | 1 Maar aan zijn huis bouwde Salomo dertien jaren,
556 1Kon 7:1 | hij volmaakte zijn ganse huis. ~
557 1Kon 7:2 | 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon, van
558 1Kon 7:8 | 8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde, was
559 1Kon 7:8 | tot vrouw genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. ~
560 1Kon 7:12| binnenste voorhof, van het huis des HEEREN, en met het voorhuis
561 1Kon 7:12| met het voorhuis van dat huis. ~
562 1Kon 7:39| de rechterzijde van het huis, en vijf aan de linkerzijde
563 1Kon 7:39| aan de linkerzijde van het huis; maar de zee zette hij aan
564 1Kon 7:39| de rechterzijde van het huis, oostwaarts tegen het zuiden. ~
565 1Kon 7:40| koning Salomo maakte voor het huis des HEEREN; ~
566 1Kon 7:45| den koning Salomo tot het huis des HEEREN maakte, alle
567 1Kon 7:48| al de vaten, die voor het huis des HEEREN waren; het gouden
568 1Kon 7:50| deuren van het binnenste huis, van het heilige der heiligen,
569 1Kon 7:50| heiligen, en der deuren van het huis des tempels, van goud. ~
570 1Kon 7:51| de koning Salomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna
571 1Kon 7:51| onder de schatten van het huis des HEEREN. ~ ~
572 1Kon 8:6 | aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen,
573 1Kon 8:10| uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. ~
574 1Kon 8:11| heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. ~
575 1Kon 8:13| 13 Ik heb immers een huis gebouwd, U ter woonstede,
576 1Kon 8:16| stammen van Israel, om een huis te bouwen, dat Mijn Naam
577 1Kon 8:17| van mijn vader David, een huis den Naam van den HEERE,
578 1Kon 8:18| geweest is Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan,
579 1Kon 8:19| 19 Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw zoon,
580 1Kon 8:19| zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~
581 1Kon 8:20| gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN,
582 1Kon 8:27| begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb! ~
583 1Kon 8:29| nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke
584 1Kon 8:31| vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal; ~
585 1Kon 8:33| belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken zullen; ~
586 1Kon 8:38| ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal; ~
587 1Kon 8:42| komen en bidden zal in dit huis; ~
588 1Kon 8:43| Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb. ~
589 1Kon 8:44| verkoren hebt, en naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd
590 1Kon 8:48| verkoren hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd
591 1Kon 8:63| schapen. Alzo hebben zij het huis des HEEREN ingewijd, de
592 1Kon 8:64| des voorhofs, dat voor het huis des HEEREN was, omdat hij
593 1Kon 9:1 | voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des
594 1Kon 9:1 | het huis des HEEREN en het huis des konings, en al de begeerten
595 1Kon 9:3 | gedaan hebt; Ik heb dat huis geheiligd, hetwelk gij gebouwd
596 1Kon 9:7 | hun gegeven heb, en dit huis, hetwelk Ik Mijn Naam geheiligd
597 1Kon 9:8 | 8 En aangaande dit huis, dat verheven zal geweest
598 1Kon 9:8 | aan dit land en aan dit huis? ~
599 1Kon 9:10| huizen gebouwd had, het huis des HEEREN en het huis des
600 1Kon 9:10| het huis des HEEREN en het huis des konings; ~
601 1Kon 9:15| Salomo deed opkomen, om het huis des HEEREN te bouwen, en
602 1Kon 9:15| HEEREN te bouwen, en zijn huis, en Millo, en den muur van
603 1Kon 9:24| stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd
604 1Kon 9:25| HEEREN was, als hij het huis volmaakt had. ~
605 1Kon 10:4 | wijsheid van Salomo, en het huis, hetwelk hij gebouwd had, ~
606 1Kon 10:5 | hij henen opging in het huis des HEEREN, zo was in haar
607 1Kon 10:12| almuggimhout steunselen voor het huis des HEEREN, en voor het
608 1Kon 10:12| des HEEREN, en voor het huis des konings, mitsgaders
609 1Kon 10:17| de koning legde ze in het huis des wouds van Libanon. ~
610 1Kon 10:21| goud, en alle vaten van het huis des wouds van Libanon waren
611 1Kon 11:18| van Egypte, die hem een huis gaf, en hem voeding toezeide,
612 1Kon 11:20| Tachpenes optoog in het huis van Farao; zodat Genubath
613 1Kon 11:20| Farao; zodat Genubath in het huis van Farao was, onder de
614 1Kon 11:28| over al den last van het huis van Jozef. ~
615 1Kon 11:38| zijn, en u een bestendig huis bouwen, gelijk als Ik David
616 1Kon 12:16| o Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging Israel
617 1Kon 12:19| vielen de Israelieten van het huis Davids af, tot op dezen
618 1Kon 12:20| maakten; niemand volgde het huis Davids, dan de stam van
619 1Kon 12:21| vergaderde hij het ganse huis van Juda en den stam van
620 1Kon 12:21| ten oorlog, om tegen het huis Israels te strijden, opdat
621 1Kon 12:23| van Juda, en tot het ganse huis van Juda en Benjamin, en
622 1Kon 12:24| ieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak is van Mij
623 1Kon 12:26| koninkrijk weder tot het huis van David keren. ~
624 1Kon 12:27| offeranden te doen in het huis des HEEREN te Jeruzalem,
625 1Kon 12:31| 31 Hij maakte ook een huis der hoogten; en maakte priesteren
626 1Kon 13:2 | Zie, een zoon zal aan het huis Davids geboren worden, wiens
627 1Kon 13:7 | man Gods: Kom met mij naar huis, en sterk u, en ik zal u
628 1Kon 13:8 | gij mij de helft van uw huis, zo zou ik niet met u gaan,
629 1Kon 13:15| tot hem: Kom met mij naar huis, en eet brood. ~
630 1Kon 13:18| Breng hem weder met u in uw huis, dat hij brood ete en water
631 1Kon 13:19| wederom, en at brood in zijn huis, en dronk water. ~
632 1Kon 13:34| hij werd in deze zaak het huis van Jerobeam tot zonde,
633 1Kon 14:4 | naar Silo, en kwam in het huis van Ahia. Ahia nu kon niet
634 1Kon 14:8 | En het koninkrijk van het huis van David gescheurd, en
635 1Kon 14:10| zie, Ik zal kwaad over het huis van Jerobeam brengen, en
636 1Kon 14:10| de nakomelingen van het huis van Jerobeam wegdoen, gelijk
637 1Kon 14:12| dan maak u op, ga naar uw huis; als uw voeten in de stad
638 1Kon 14:13| den God Israels, in het huis van Jerobeam gevonden is. ~
639 1Kon 14:14| verwekken over Israel, die het huis van Jerobeam ten zelfden
640 1Kon 14:17| nu op den dorpel van het huis kwam, zo stierf de jongeling. ~
641 1Kon 14:26| nam de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten
642 1Kon 14:26| en de schatten van het huis des konings weg, ja, hij
643 1Kon 14:27| trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden. ~
644 1Kon 14:28| wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de
645 1Kon 15:15| 15 En hij bracht in het huis des HEEREN de geheiligde
646 1Kon 15:18| was in de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten
647 1Kon 15:18| en de schatten van het huis des konings, en gaf ze in
648 1Kon 15:27| de zoon van Ahia, van het huis van Issaschar, maakte een
649 1Kon 15:29| regeerde, dat hij het ganse huis van Jerobeam sloeg; hij
650 1Kon 16:3 | de nakomelingen van zijn huis wegdoen; en Ik zal uw huis
651 1Kon 16:3 | huis wegdoen; en Ik zal uw huis maken, gelijk het huis van
652 1Kon 16:3 | uw huis maken, gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van
653 1Kon 16:7 | tegen Baesa en tegen zijn huis; en dat om al het kwaad,
654 1Kon 16:7 | omdat hij was gelijk het huis van Jerobeam, en omdat hij
655 1Kon 16:9 | dronken drinkende in het huis van Arza, den hofmeester
656 1Kon 16:11| troon zat, dat hij het ganse huis van Baesa sloeg; hij liet
657 1Kon 16:12| verdelgde Zimri het ganse huis van Baesa, naar het woord
658 1Kon 16:18| ging in het paleis van het huis des konings, en verbrandde
659 1Kon 16:18| verbrandde boven zich het huis des konings met vuur, en
660 1Kon 16:32| Baal een altaar op, in het huis van Baal, hetwelk hij te
661 1Kon 17:15| at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. ~
662 1Kon 17:17| vrouw, der waardin van het huis, krank werd; en zijn krankheid
663 1Kon 17:23| van de opperzaal in het huis, en gaf het aan zijn moeder;
664 1Kon 18:18| maar gij en uws vaders huis, daarmede, dat gijlieden
665 1Kon 20:6 | tot u zenden, dat zij uw huis en de huizen uwer knechten
666 1Kon 20:31| dat de koningen van het huis Israels goedertierene koningen
667 1Kon 20:43| gemelijk en toornig, naar zijn huis, en kwam te Samaria. ~ ~ ~
668 1Kon 21:2 | kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is; en ik zal u daarvoor
669 1Kon 21:4 | Toen kwam Achab in zijn huis, gemelijk en toornig over
670 1Kon 21:22| 22 En Ik zal uw huis maken gelijk het huis van
671 1Kon 21:22| uw huis maken gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van
672 1Kon 21:22| van Nebat, en gelijk het huis van Baesa, den zoon van
673 1Kon 21:29| zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen. ~ ~
674 1Kon 22:17| iegelijk kere weder naar zijn huis in vrede. ~
675 1Kon 22:39| heeft, en het elpenbenen huis, dat hij gebouwd heeft,
676 2Kon 4:2 | te kennen, wat gij in het huis hebt. En zij zeide: Uw dienstmaagd
677 2Kon 4:2 | heeft niet met al in het huis, dan een kruik met olie. ~
678 2Kon 4:32| 32 En toen Elisa in het huis kwam, ziet, zo was de jongen
679 2Kon 4:35| weder, en wandelde in het huis eens herwaarts, en eens
680 2Kon 5:9 | stond voor de deur van het huis van Elisa. ~
681 2Kon 5:18| wanneer mijn heer in het huis van Rimmon zal gaan, om
682 2Kon 5:18| leunen zal en ik mij in het huis van Rimmon nederbuigen zal;
683 2Kon 5:18| alzo nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de HEERE vergeve
684 2Kon 5:24| hand, en bestelde ze in een huis; en hij liet de mannen gaan,
685 2Kon 6:32| 32 (Elisa nu zat in zijn huis, en de oudsten zaten bij
686 2Kon 7:9 | ons gaan, en dit aan het huis des konings boodschappen. ~
687 2Kon 7:11| boodschap binnen in het huis des konings. ~
688 2Kon 8:3 | den koning riep, om haar huis en om haar akker. ~
689 2Kon 8:5 | tot den koning, om haar huis en om haar akker. Toen zeide
690 2Kon 8:18| van Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want de
691 2Kon 8:27| wandelde in den weg van het huis van Achab, en deed dat kwaad
692 2Kon 8:27| ogen des HEEREN, gelijk het huis van Achab; want hij was
693 2Kon 8:27| was een schoonzoon van het huis van Achab. ~
694 2Kon 9:6 | stond hij op, en ging in huis; hij dan goot de olie op
695 2Kon 9:7 | 7 En gij zult het huis van Achab, uw heer, slaan,
696 2Kon 9:8 | 8 En het ganse huis van Achab zal omkomen; en
697 2Kon 9:9 | 9 Want Ik zal het huis van Achab maken als het
698 2Kon 9:9 | van Achab maken als het huis van Jerobeam, den zoon van
699 2Kon 9:9 | zoon van Nebat, en als het huis van Baesa, den zoon van
700 2Kon 9:27| hij door den weg van het huis des hofs; doch Jehu vervolgde
701 2Kon 10:3 | troon; en strijdt voor het huis uws heren. ~
702 2Kon 10:5 | 5 Die dan over het huis was, en die over de stad
703 2Kon 10:10| hetwelk de HEERE tegen het huis van Achab gesproken heeft,
704 2Kon 10:11| de overgeblevenen van het huis van Achab te Jizreel, en
705 2Kon 10:21| kwam; en zij kwamen in het huis van Baal, dat het huis van
706 2Kon 10:21| het huis van Baal, dat het huis van Baal vervuld werd van
707 2Kon 10:23| zoon van Rechab, in het huis van Baal; en hij zeide tot
708 2Kon 10:25| kwamen zij tot de stad in het huis van Baal; ~
709 2Kon 10:26| opgerichte beelden uit het huis van Baal, en verbrandden
710 2Kon 10:27| daartoe braken zij het huis van Baal af, en maakten
711 2Kon 10:30| Mijn ogen, en hebt aan het huis van Achab gedaan, naar alles,
712 2Kon 11:3 | met haar verstoken in het huis des HEEREN zes jaren; en
713 2Kon 11:4 | bracht hen tot zich, in het huis des HEEREN; en hij maakte
714 2Kon 11:4 | hij beedigde hen in het huis des HEEREN, en hij toonde
715 2Kon 11:5 | wacht waarnemen van het huis des konings; ~
716 2Kon 11:6 | waarnemen de wacht van dit huis, tegen inbreking. ~
717 2Kon 11:7 | zullen de wacht van het huis des HEEREN waarnemen bij
718 2Kon 11:10| geweest waren, die in het huis des HEEREN geweest waren. ~
719 2Kon 11:11| de rechterzijde van het huis, tot de linkerzijde van
720 2Kon 11:11| tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar en naar
721 2Kon 11:11| naar het altaar en naar het huis toe, bij den koning rondom. ~
722 2Kon 11:13| zij tot het volk in het huis des HEEREN. ~
723 2Kon 11:15| had gezegd: Laat ze in het huis des HEEREN niet gedood worden. ~
724 2Kon 11:16| ingang der paarden naar het huis des konings, en zij werd
725 2Kon 11:18| het volk des lands in het huis van Baal, en braken dat
726 2Kon 11:18| bestelde de ambten in het huis des HEEREN. ~
727 2Kon 11:19| brachten den koning af uit het huis des HEEREN, en kwamen door
728 2Kon 11:19| poort der trawanten tot het huis des konings, en hij zat
729 2Kon 11:20| gedood hadden bij des konings huis. ~
730 2Kon 12:4 | gebracht zal worden in het huis des HEEREN, te weten het
731 2Kon 12:4 | om dat te brengen in het huis des HEEREN, ~
732 2Kon 12:5 | zullen de breuken van het huis verbeteren, naar alles wat
733 2Kon 12:6 | priesters de breuken van het huis niet gebeterd hadden. ~
734 2Kon 12:7 | niet de breuken van het huis? Nu dan, neemt geen geld
735 2Kon 12:7 | voor de breuken van het huis. ~
736 2Kon 12:8 | noch de breuken van het huis te verbeteren. ~
737 2Kon 12:9 | als iemand inkwam in het huis des HEEREN; en de priesters,
738 2Kon 12:10| telden het geld, dat in het huis des HEEREN gevonden werd. ~
739 2Kon 12:11| die gesteld waren over het huis des HEEREN; en zij besteedden
740 2Kon 12:11| aan de bouwlieden, die het huis des HEEREN vermaakten; ~
741 2Kon 12:12| kopen, om de breuken van het huis des HEEREN te verbeteren,
742 2Kon 12:12| uitgegeven werd voor het huis, om dat te beteren. ~
743 2Kon 12:13| werden niet gemaakt voor het huis des HEEREN zilveren schalen,
744 2Kon 12:14| verbeterden daarmede het huis des HEEREN. ~
745 2Kon 12:18| werd in de schatten van het huis des HEEREN, en van het huis
746 2Kon 12:18| huis des HEEREN, en van het huis des konings, en zond het
747 2Kon 12:20| en sloegen Joas, in het huis van Millo, dat afgaat naar
748 2Kon 13:4 | gebracht zal worden in het huis des HEEREN, te weten het
749 2Kon 13:4 | om dat te brengen in het huis des HEEREN, ~
750 2Kon 13:5 | zullen de breuken van het huis verbeteren, naar alles wat
751 2Kon 13:6 | priesters de breuken van het huis niet gebeterd hadden. ~
752 2Kon 13:7 | niet de breuken van het huis? Nu dan, neemt geen geld
753 2Kon 13:7 | voor de breuken van het huis. ~
754 2Kon 13:8 | noch de breuken van het huis te verbeteren. ~
755 2Kon 13:9 | als iemand inkwam in het huis des HEEREN; en de priesters,
756 2Kon 13:10| telden het geld, dat in het huis des HEEREN gevonden werd. ~
757 2Kon 13:11| die gesteld waren over het huis des HEEREN; en zij besteedden
758 2Kon 13:11| aan de bouwlieden, die het huis des HEEREN vermaakten; ~
759 2Kon 13:12| kopen, om de breuken van het huis des HEEREN te verbeteren,
760 2Kon 13:12| uitgegeven werd voor het huis, om dat te beteren. ~
761 2Kon 13:13| werden niet gemaakt voor het huis des HEEREN zilveren schalen,
762 2Kon 13:14| verbeterden daarmede het huis des HEEREN. ~
763 2Kon 13:18| werd in de schatten van het huis des HEEREN, en van het huis
764 2Kon 13:18| huis des HEEREN, en van het huis des konings, en zond het
765 2Kon 13:20| en sloegen Joas, in het huis van Millo, dat afgaat naar
766 2Kon 14:6 | af van de zonden van het huis van Jerobeam, die Israel
767 2Kon 15:10| heb de eer, en blijf in uw huis; want waarom zoudt gij u
768 2Kon 15:14| die gevonden werden in het huis des HEEREN, en in de schatten
769 2Kon 15:14| schatten van des konings huis, mitsgaders gijzelaars;
770 2Kon 16:5 | woonde in een afgezonderd huis; doch Jotham, de zoon des
771 2Kon 16:5 | des konings, was over het huis, richtende het volk des
772 2Kon 16:25| Samaria, in het paleis van het huis des konings, met Argob en
773 2Kon 16:35| bouwde de hoge poort aan het huis des HEEREN. ~
774 2Kon 17:8 | en het goud, dat in het huis des HEEREN, en in de schatten
775 2Kon 17:8 | en in de schatten van het huis des konings gevonden werd,
776 2Kon 17:14| het voorste deel van het huis, van tussen zijn altaar,
777 2Kon 17:14| altaar, en van tussen het huis des HEEREN, en hij zette
778 2Kon 17:18| sabbats, dat zij in het huis gebouwd hadden, en den buitensten
779 2Kon 17:18| konings nam hij weg van het huis des HEEREN, vanwege den
780 2Kon 18:8 | en het goud, dat in het huis des HEEREN, en in de schatten
781 2Kon 18:8 | en in de schatten van het huis des konings gevonden werd,
782 2Kon 18:14| het voorste deel van het huis, van tussen zijn altaar,
783 2Kon 18:14| altaar, en van tussen het huis des HEEREN, en hij zette
784 2Kon 18:18| sabbats, dat zij in het huis gebouwd hadden, en den buitensten
785 2Kon 18:18| konings nam hij weg van het huis des HEEREN, vanwege den
786 2Kon 19:21| scheurde Israel van het huis van David af, en zij maakten
787 2Kon 20:15| dat gevonden werd in het huis des HEEREN, en in de schatten
788 2Kon 20:15| en in de schatten van het huis des konings. ~
789 2Kon 21:1 | een zak, en ging in het huis des HEEREN. ~
790 2Kon 21:14| had, ging hij op in het huis des HEEREN, en Hizkia breidde
791 2Kon 21:30| overgebleven is van het huis van Juda, zal wederom nederwaarts
792 2Kon 21:37| geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich
793 2Kon 22:1 | HEERE: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven,
794 2Kon 22:5 | dag zult gij opgaan in het huis des HEEREN; ~
795 2Kon 22:8 | derden dag in des HEEREN huis zal opgaan? ~
796 2Kon 22:13| er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij,
797 2Kon 22:15| hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben
798 2Kon 22:15| alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn
799 2Kon 22:17| komen, dat al wat in uw huis is, en wat uw vaderen tot
800 2Kon 23:4 | hij bouwde altaren in het huis des HEEREN, waarvan de HEERE
801 2Kon 23:5 | beide de voorhoven van het huis des HEEREN. ~
802 2Kon 23:7 | hij gemaakt had, in het huis waarvan de HEERE gezegd
803 2Kon 23:7 | zijn zoon Salomo: In dit huis, en in Jeruzalem, die Ik
804 2Kon 23:13| mitsgaders het paslood van het huis van Achab; en Ik zal Jeruzalem
805 2Kon 23:18| begraven in den hof van zijn huis, in den hof van Uzza; en
806 2Kon 23:23| doodden den koning in zijn huis. ~
807 2Kon 24:3 | van Mesullam, zond in het huis des HEEREN, zeggende: ~
808 2Kon 24:4 | geld opsomme, dat in het huis des HEEREN gebracht is,
809 2Kon 24:5 | die besteld zijn over het huis des HEEREN; opdat zij het
810 2Kon 24:5 | het werk doen, dat in het huis des HEEREN is, om de breuken
811 2Kon 24:5 | is, om de breuken van het huis te beteren; ~
812 2Kon 24:6 | stenen te kopen, om het huis te beteren. ~
813 2Kon 24:8 | Ik heb het wetboek in het huis des HEEREN gevonden; en
814 2Kon 24:9 | hebben het geld, dat in het huis gevonden was, samengebracht,
815 2Kon 24:9 | die besteld waren over het huis des HEEREN. ~
816 2Kon 25:2 | de koning ging op in het huis des HEEREN, en met hem alle
817 2Kon 25:2 | des verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden was. ~
818 2Kon 25:6 | beeld van het bos uit het huis des HEEREN weg, buiten Jeruzalem,
819 2Kon 25:7 | schandjongens af, die aan het huis des HEEREN waren, alwaar
820 2Kon 25:11| van den ingang van het huis des HEEREN, tot de kamer
821 2Kon 25:12| de twee voorhoven van het huis des HEEREN gemaakt had,
822 2Kon 25:24| de priester Hilkia in het huis des HEEREN gevonden had. ~
823 2Kon 25:27| Ik verkoren heb, en het huis, waarvan Ik gezegd heb:
824 2Kon 26:13| uit al de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten
825 2Kon 26:13| en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw
826 2Kon 27:9 | 9 En hij verbrandde het huis des HEEREN, en het huis
827 2Kon 27:9 | huis des HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders
828 2Kon 27:13| koperen pilaren, die in het huis des HEEREN waren, en de
829 2Kon 27:13| koperen zee, die in het huis des HEEREN was; en zij voerden
830 2Kon 27:16| stellingen, die Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had;
831 1Kro 2:55| Hammath, den vader van het huis van Rechab. ~ ~
832 1Kro 4:21| de huisgezinnen van het huis der linnenwerkers in het
833 1Kro 4:21| der linnenwerkers in het huis Asbea. ~
834 1Kro 5:15| Guni, was het hoofd van het huis hunner vaderen. ~
835 1Kro 6:10| priesterambt bediende in het huis, dat Salomo te Jeruzalem
836 1Kro 6:31| ambt des gezangs in het huis des HEEREN, nadat de ark
837 1Kro 6:32| gezangen, totdat Salomo het huis des HEEREN te Jeruzalem
838 1Kro 6:48| des tabernakels van het huis Gods. ~
839 1Kro 7:23| zij in ellende was in zijn huis. ~
840 1Kro 9:11| Ahitub, overste van het huis Gods; ~
841 1Kro 9:13| werk van den dienst van het huis Gods. ~
842 1Kro 9:19| en zijn broeders van het huis zijns vaders, de Korathieten,
843 1Kro 9:23| waren aan de poorten van het huis des HEEREN, in het huis
844 1Kro 9:23| huis des HEEREN, in het huis der tent, aan de wachten. ~
845 1Kro 9:26| over de schatten van het huis Gods. ~
846 1Kro 9:27| bleven over nacht rondom het huis Gods; want op hen was de
847 1Kro 10:6 | drie zonen; ook zijn ganse huis is tegelijk gestorven. ~
848 1Kro 10:10| legden zijn wapenen in het huis huns gods; en zijn hoofd
849 1Kro 10:10| hoofd hechtten zij in het huis van Dagon. ~
850 1Kro 12:28| held; en uit zijns vaders huis waren twee en twintig oversten; ~
851 1Kro 12:29| van hen, die het met het huis van Saul hielden; ~
852 1Kro 12:30| mannen van naam in het huis hunner vaderen; ~
853 1Kro 13:7 | een nieuwen wagen uit het huis van Abinadab. Uza nu en
854 1Kro 13:13| deed ze afwijken in het huis van Obed-Edom, den Gethiet. ~
855 1Kro 13:14| huisgezin van Obed-Edom, in zijn huis, drie maanden; en de HEERE
856 1Kro 13:14| en de HEERE zegende het huis van Obed-Edom, en alles,
857 1Kro 14:1 | timmerlieden, dat zij hem een huis bouwden. ~
858 1Kro 15:25| HEEREN op te halen, uit het huis van Obed-Edom, met vreugde; ~
859 1Kro 16:43| henen, een iegelijk in zijn huis; en David keerde zich, om
860 1Kro 16:43| David keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen. ~ ~
861 1Kro 17:1 | geschiedde nu, als David in zijn huis woonde, dat David tot Nathan,
862 1Kro 17:1 | ik woon in een cederen huis, maar de ark des verbonds
863 1Kro 17:4 | HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen, om in te wonen. ~
864 1Kro 17:5 | 5 Want Ik heb in geen huis gewoond van dien dag af,
865 1Kro 17:6 | gijlieden Mij geen cederen huis? ~
866 1Kro 17:10| gegeven, dat u de HEERE een huis bouwen zal. ~
867 1Kro 17:12| 12 Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel
868 1Kro 17:14| Maar Ik zal hem in Mijn huis bestendig maken, en in Mijn
869 1Kro 17:16| HEERE God, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe
870 1Kro 17:17| daarom hebt Gij van het huis Uws knechts tot van verre
871 1Kro 17:23| gesproken hebt, en over zijn huis, dat worde waar tot in eeuwigheid;
872 1Kro 17:24| is Israels God; en het huis van David, Uw knecht, zij
873 1Kro 17:25| geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt; daarom heeft
874 1Kro 17:27| U beliefd te zegenen het huis Uws knechts, dat het in
875 1Kro 22:17| tegen mij, en tegen het huis mijns vaders zij, maar niet
876 1Kro 23:1 | David zeide: Hier zal het huis Gods des HEEREN zijn, en
877 1Kro 23:2 | men behouwen zou, om het huis Gods te bouwen. ~
878 1Kro 23:5 | jongeling en teder; en het huis, dat men den HEERE bouwen
879 1Kro 23:6 | HEERE, den God Israels, een huis te bouwen. ~
880 1Kro 23:7 | HEEREN, mijns Gods, een huis te bouwen; ~
881 1Kro 23:8 | gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, dewijl gij veel
882 1Kro 23:10| 10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot
883 1Kro 23:11| voorspoedig zijn, en zult het huis des HEEREN, uws Gods, bouwen,
884 1Kro 23:14| mijn verdrukking voor het huis des HEEREN bereid honderd
885 1Kro 23:19| heilige vaten Gods in dit huis brenge, dat den Naam des
886 1Kro 24:4 | duizend om het werk van het huis des HEEREN aan te drijven;
887 1Kro 24:11| waren zij in het vaderlijke huis maar van een telling. ~
888 1Kro 24:24| kinderen van Levi, naar het huis hunner vaderen, de hoofden
889 1Kro 24:24| werk van den dienst van het huis des HEEREN van twintig jaren
890 1Kro 24:28| Aaron in den dienst van het huis des HEEREN, over de voorhoven,
891 1Kro 24:28| werk van den dienst van het huis Gods; ~
892 1Kro 24:32| broederen, in den dienst van het huis des HEEREN. ~ ~
893 1Kro 25:6 | Levieten; een vaderlijk huis werd genomen voor Eleazer,
894 1Kro 25:19| dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun ordening
895 1Kro 26:6 | gesteld tot het gezang van het huis des HEEREN, op cimbalen,
896 1Kro 26:6 | tot den dienst van het huis Gods, aan de handen van
897 1Kro 27:6 | geboren, heersende over het huis huns vaders; want zij waren
898 1Kro 27:12| broederen, om te dienen in het huis des HEEREN. ~
899 1Kro 27:15| en voor zijn kinderen het huis der schatkameren. ~
900 1Kro 27:20| over de schatten van het huis Gods, en over de schatten
901 1Kro 27:22| over de schatten van het huis des HEEREN. ~
902 1Kro 27:27| zij het geheiligd, om het huis des HEEREN te onderhouden. ~
903 1Kro 29:2 | Ik had in mijn hart een huis der rust voor de ark des
904 1Kro 29:3 | Gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, want gij zijt een
905 1Kro 29:4 | verkoren uit mijns vaders ganse huis, dat ik tot koning over
906 1Kro 29:4 | verkoren, en mijns vaders huis in het huis van Juda; en
907 1Kro 29:4 | mijns vaders huis in het huis van Juda; en onder de zonen
908 1Kro 29:6 | zoon Salomo, die zal Mijn huis en Mijn voorhoven bouwen;
909 1Kro 29:10| u verkoren, dat gij een huis ten heiligdom bouwt; wees
910 1Kro 29:11| binnenkameren, en van het huis des verzoendeksels; ~
911 1Kro 29:12| van de voorhoven van het huis des HEEREN, en van alle
912 1Kro 29:12| tot de schatten van het huis Gods, en tot de schatten
913 1Kro 29:13| werk van den dienst van het huis des HEEREN, en van alle
914 1Kro 29:13| vaten van den dienst van het huis des HEEREN. ~
915 1Kro 29:20| werk tot den dienst van het huis des HEEREN zult volbracht
916 1Kro 29:21| tot allen dienst van het huis Gods; en bij u zijn tot
917 1Kro 30:2 | mijn kracht bereid tot het huis mijns Gods, goud tot gouden,
918 1Kro 30:3 | mijn welgevallen tot het huis mijns Gods, geef ik het
919 1Kro 30:3 | zilver, dat ik heb, tot het huis mijns Gods daarenboven,
920 1Kro 30:7 | tot den dienst van het huis Gods, vijf duizend talenten
921 1Kro 30:8 | zij in den schat van het huis des HEEREN, onder de hand
922 1Kro 30:16| wij bereid hebben om U een huis te bouwen, den Naam Uwer
923 2Kro 2:1 | den Naam des HEEREN een huis te bouwen, en een huis voor
924 2Kro 2:1 | een huis te bouwen, en een huis voor zijn koninkrijk. ~
925 2Kro 2:3 | gezonden, om voor hem een huis te bouwen, om daarin te
926 2Kro 2:4 | 4 Zie, ik zal een huis voor den Naam des HEEREN,
927 2Kro 2:5 | 5 En het huis, dat ik zal bouwen, zal
928 2Kro 2:6 | hebben, om voor Hem een huis te bouwen, dewijl de hemelen,
929 2Kro 2:6 | ik, dat ik voor Hem een huis zou bouwen, ten ware om
930 2Kro 2:9 | menigte te bereiden; want het huis, dat ik zal bouwen, zal
931 2Kro 2:12| gegeven heeft, die een huis voor den HEERE, en een huis
932 2Kro 2:12| huis voor den HEERE, en een huis voor zijn koninkrijk bouwe! ~
933 2Kro 3:1 | 1 En Salomo begon het huis des HEEREN te bouwen te
934 2Kro 3:3 | grondleggingen van Salomo, om het huis Gods te bouwen: de lengte
935 2Kro 3:4 | naar de breedte van het huis, twintig ellen, en de hoogte
936 2Kro 3:5 | 5 Het grote huis nu overdekte hij met dennenhout;
937 2Kro 3:6 | 6 Hij overtoog ook het huis met kostelijke stenen tot
938 2Kro 3:7 | Daartoe overdekte hij aan het huis de balken, de posten en
939 2Kro 3:8 | 8 Verder maakte hij het huis van het heilige der heiligen,
940 2Kro 3:8 | naar de breedte van het huis, was twintig ellen, en de
941 2Kro 3:10| 10 Ook maakte hij, in het huis van het heilige der heiligen,
942 2Kro 3:11| rakende aan den wand van het huis, en de andere vleugel van
943 2Kro 3:12| rakende aan den wand van het huis; en de andere vleugel was
944 2Kro 3:15| Nog maakte hij voor het huis twee pilaren, van vijf en
945 2Kro 4:11| de koning Salomo aan het huis Gods maakte. ~
946 2Kro 4:16| koning Salomo, voor het huis des HEEREN, van gepolijst
947 2Kro 4:19| alle vaten, die voor het huis Gods waren, en het gouden
948 2Kro 4:22| aangaande den ingang van het huis, zijn binnenste deuren,
949 2Kro 4:22| heiligen, en de deuren van het huis des tempels waren van goud. ~ ~
950 2Kro 5:1 | volbracht, dat Salomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna
951 2Kro 5:1 | onder de schatten van het huis Gods. ~
952 2Kro 5:7 | aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen,
953 2Kro 5:13| tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd,
954 2Kro 5:13| vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN. ~
955 2Kro 5:14| heerlijkheid des HEEREN had het huis Gods vervuld. ~ ~ ~
956 2Kro 6:1 | volbracht, dat Salomo aan het huis des HEEREN maakte. Daarna
957 2Kro 6:1 | onder de schatten van het huis Gods. ~
958 2Kro 6:7 | aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen,
959 2Kro 6:13| tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd,
960 2Kro 6:13| vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN. ~
961 2Kro 6:14| heerlijkheid des HEEREN had het huis Gods vervuld. ~ ~
962 2Kro 7:2 | 2 En ik heb U een huis ter woonstede gebouwd, en
963 2Kro 7:5 | stammen van Israel, om een huis te bouwen, dat Mijn Naam
964 2Kro 7:7 | van mijn vader David, een huis te bouwen den Naam des HEEREN,
965 2Kro 7:8 | geweest is, Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan,
966 2Kro 7:9 | 9 Evenwel, gij zult dat huis niet bouwen, maar uw zoon,
967 2Kro 7:9 | zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. ~
968 2Kro 7:10| gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN,
969 2Kro 7:18| begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb? ~
970 2Kro 7:20| dag en nacht, over dit huis, over de plaats, van dewelke
971 2Kro 7:22| vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal; ~
972 2Kro 7:24| voor Uw aangezicht in dit huis bidden en smeken zullen, ~
973 2Kro 7:29| ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal; ~
974 2Kro 7:32| en bidden zullen in dit huis; ~
975 2Kro 7:33| Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb. ~
976 2Kro 7:34| verkoren hebt, en naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd
977 2Kro 7:38| verkoren hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd
978 2Kro 8:1 | des HEEREN vervulde het huis. ~
979 2Kro 8:2 | konden niet ingaan in het huis des HEEREN; want de heerlijkheid
980 2Kro 8:2 | heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. ~
981 2Kro 8:3 | heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten
982 2Kro 8:5 | koning en het ganse volk het huis Gods ingewijd. ~
983 2Kro 8:7 | voorhofs, hetwelk voor het huis des HEEREN was, dewijl hij
984 2Kro 8:11| Alzo volbracht Salomo het huis des HEEREN, en het huis
985 2Kro 8:11| huis des HEEREN, en het huis des konings; en al wat in
986 2Kro 8:11| hart gekomen was, om in het huis des HEEREN en in zijn huis
987 2Kro 8:11| huis des HEEREN en in zijn huis te maken, richtte hij voorspoedig
988 2Kro 8:16| 16 Want Ik heb nu dit huis verkoren en geheiligd, opdat
989 2Kro 8:20| hun gegeven heb, en dit huis, dat Ik Mijn Naam geheiligd
990 2Kro 8:21| 21 En dit huis, dat verheven zal geweest
991 2Kro 8:21| aan dit land en aan dit huis alzo gedaan? ~
992 2Kro 9:1 | jaren, in dewelke Salomo het huis des HEEREN en zijn huis
993 2Kro 9:1 | huis des HEEREN en zijn huis gebouwd had, ~
994 2Kro 9:11| de stad Davids, tot het huis, dat hij voor haar gebouwd
995 2Kro 9:11| zeide: Mijn vrouw zal in het huis van David, den koning van
996 2Kro 9:16| der grondlegging van het huis des HEEREN, en tot het volbrengen
997 2Kro 9:16| volbrengen van hetzelve, dat het huis des HEEREN volmaakt werd. ~
998 2Kro 10:3 | wijsheid van Salomo, en het huis, dat hij gebouwd had, ~
999 2Kro 10:4 | waardoor hij opging in het huis des HEEREN, zo was in haar
1000 2Kro 10:11| algummimhout hoge gangen tot het huis des HEEREN en tot het huis
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948 |