1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948
Book Chapter: Verse
1001 2Kro 10:11| huis des HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders
1002 2Kro 10:16| de koning legde ze in het huis des wouds van den Libanon. ~
1003 2Kro 10:20| goud, en alle vaten van het huis des wouds van den Libanon
1004 2Kro 11:16| o Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging het ganse
1005 2Kro 11:19| vielen de Israelieten van het huis van David af, tot op dezen
1006 2Kro 12:1 | was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, eenhonderd
1007 2Kro 12:4 | ieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak is van Mij
1008 2Kro 13:9 | nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten
1009 2Kro 13:9 | HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam
1010 2Kro 13:10| trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden. ~
1011 2Kro 13:11| wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de
1012 2Kro 16:18| 18 En hij bracht in het huis Gods de geheiligde dingen
1013 2Kro 17:2 | uit de schatten van het huis des HEEREN en van het huis
1014 2Kro 17:2 | huis des HEEREN en van het huis des konings, en zond tot
1015 2Kro 19:16| iegelijk kere weder naar zijn huis in vrede. ~
1016 2Kro 20:1 | met vrede weder naar zijn huis te Jeruzalem. ~
1017 2Kro 20:11| Ismael, de vorst van het huis van Juda, in alle zaak des
1018 2Kro 21:5 | Juda en Jeruzalem, in het huis des HEEREN, voor het nieuwe
1019 2Kro 21:9 | honger, wij zullen voor dit huis, en voor Uw aangezicht staan,
1020 2Kro 21:9 | staan, dewijl Uw Naam in dit huis is; en wij zullen uit onze
1021 2Kro 21:28| met trompetten, tot het huis des HEEREN. ~
1022 2Kro 22:6 | van Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want hij
1023 2Kro 22:7 | Doch de HEERE wilde het huis Davids niet verderven, om
1024 2Kro 22:13| achtervolgens het hoereren van het huis van Achab; en ook uw broederen,
1025 2Kro 22:13| broederen, van uws vaders huis, gedood hebt, die beter
1026 2Kro 22:17| alle have weg, die in het huis des konings gevonden werd,
1027 2Kro 22:26| van Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want hij
1028 2Kro 22:27| Doch de HEERE wilde het huis Davids niet verderven, om
1029 2Kro 22:33| achtervolgens het hoereren van het huis van Achab; en ook uw broederen,
1030 2Kro 22:33| broederen, van uws vaders huis, gedood hebt, die beter
1031 2Kro 22:37| alle have weg, die in het huis des konings gevonden werd,
1032 2Kro 23:3 | ook in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder
1033 2Kro 23:4 | ogen des HEEREN, gelijk het huis van Achab; want zij waren
1034 2Kro 23:7 | HEERE gezalfd had, om het huis van Achab uit te roeien. ~
1035 2Kro 23:8 | oordeel uitvoerde tegen het huis van Achab, dat hij de vorsten
1036 2Kro 23:9 | gezocht heeft. Zo had het huis van Ahazia niemand, die
1037 2Kro 23:10| koninklijke zaad van het huis van Juda om. ~
1038 2Kro 23:12| bij hen verstoken in het huis Gods zes jaren; en Athalia
1039 2Kro 23:16| maakte een verbond in het huis Gods, met den koning; en
1040 2Kro 23:18| derde deel zal zijn aan het huis des konings; en een derde
1041 2Kro 23:18| de voorhoven zijn van het huis des HEEREN. ~
1042 2Kro 23:19| dat niemand kome in het huis des HEEREN, dan de priesteren
1043 2Kro 23:20| zijn hand; en die tot het huis inkomt, zal gedood worden;
1044 2Kro 23:22| geweest waren, die in het huis Gods waren. ~
1045 2Kro 23:23| de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het
1046 2Kro 23:23| tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar, en naar
1047 2Kro 23:23| het altaar, en naar het huis, bij den koning rondom. ~
1048 2Kro 23:25| zij tot het volk in het huis des HEEREN. ~
1049 2Kro 23:27| gezegd: Gij zult ze in het huis des HEEREN niet doden. ~
1050 2Kro 23:28| de Paardenpoort, naar het huis des konings; en zij doodden
1051 2Kro 23:30| ging al het volk in het huis van Baal, en braken dat
1052 2Kro 23:31| bestelde de ambten in het huis des HEEREN, onder de hand
1053 2Kro 23:31| priesteren, die David in het huis des HEEREN afgedeeld had,
1054 2Kro 23:32| poortiers aan de poorten van het huis des HEEREN, opdat niemand,
1055 2Kro 23:33| bracht den koning van het huis des HEEREN af, en zij kwamen
1056 2Kro 23:33| midden der hoge poort in het huis des konings; en zij zetten
1057 2Kro 24:4 | het hart van Joas was, het huis des HEEREN te vernieuwen. ~
1058 2Kro 24:5 | het ganse Israel, om het huis uws Gods te beteren van
1059 2Kro 24:7 | handelde, hadden haar zonen het huis Gods opengebroken, ja, zelfs
1060 2Kro 24:7 | geheiligde dingen van het huis des HEEREN besteed aan de
1061 2Kro 24:8 | buiten aan de poort van het huis des HEEREN. ~
1062 2Kro 24:12| werk van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden; en
1063 2Kro 24:12| en timmerlieden, om het huis des HEEREN te vernieuwen,
1064 2Kro 24:12| in ijzer en koper, om het huis des HEEREN te beteren. ~
1065 2Kro 24:13| toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn gestaltenis,
1066 2Kro 24:14| hij vaten maakte voor het huis des HEEREN, vaten om te
1067 2Kro 24:14| geduriglijk brandofferen in het huis des HEEREN al de dagen van
1068 2Kro 24:18| 18 Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner
1069 2Kro 24:21| in het voorhof van het huis des HEEREN. ~
1070 2Kro 24:27| opgelegd, en het gebouw van het huis Gods, ziet, zij zijn geschreven
1071 2Kro 25:19| roemen; nu, blijf in uw huis; waarom zoudt gij u in het
1072 2Kro 25:24| al de vaten, die in het huis Gods gevonden werden, bij
1073 2Kro 25:24| en de schatten van het huis des konings, mitsgaders
1074 2Kro 26:19| aangezicht der priesteren in het huis des HEEREN, van boven het
1075 2Kro 26:21| woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was van het huis
1076 2Kro 26:21| huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham
1077 2Kro 26:21| zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het
1078 2Kro 27:3 | de hoge poorten aan het huis des HEEREN; hij bouwde ook
1079 2Kro 28:21| Achaz nam een deel van het huis des HEEREN, en van het huis
1080 2Kro 28:21| huis des HEEREN, en van het huis des konings en der vorsten,
1081 2Kro 28:24| verzamelde de vaten van het huis Gods, en hieuw de vaten
1082 2Kro 28:24| en hieuw de vaten van het huis Gods in stukken, en sloot
1083 2Kro 28:24| sloot de deuren van het huis des HEEREN toe; daartoe
1084 2Kro 29:3 | maand, de deuren van het huis des HEEREN open, en beterde
1085 2Kro 29:5 | uzelven, en heiligt het huis des HEEREN, des Gods uwer
1086 2Kro 29:15| woorden des HEEREN, om het huis des HEEREN te reinigen. ~
1087 2Kro 29:16| priesteren gingen binnen in het huis des HEEREN, om dat te reinigen,
1088 2Kro 29:16| uit in het voorhof van het huis des HEEREN al de onreinigheid,
1089 2Kro 29:17| HEEREN, en heiligden het huis des HEEREN in acht dagen;
1090 2Kro 29:18| zeiden: Wij hebben het gehele huis des HEEREN gereinigd, mitsgaders
1091 2Kro 29:20| stad, en hij ging op in het huis des HEEREN. ~
1092 2Kro 29:25| stelde de Levieten in het huis des HEEREN, met cimbalen,
1093 2Kro 29:31| slachtofferen en lofofferen tot het huis des HEEREN; en de gemeente
1094 2Kro 29:35| alzo werd de dienst van het huis des HEEREN besteld. ~
1095 2Kro 30:1 | zij zouden komen tot het huis des HEEREN te Jeruzalem,
1096 2Kro 30:15| brandofferen gebracht in het huis des HEEREN. ~
1097 2Kro 31:10| de hoofdpriester, van het huis van Zadok, sprak tot hem
1098 2Kro 31:10| heffing begonnen heeft tot het huis des HEEREN te brengen, is
1099 2Kro 31:11| dat men kameren aan het huis des HEEREN bereiden zou;
1100 2Kro 31:13| Azaria, den overste van het huis Gods. ~
1101 2Kro 31:16| daarboven) allen, die in het huis des HEEREN gingen, tot het
1102 2Kro 31:17| der priesteren naar het huis hunner vaderen, ook de Levieten
1103 2Kro 31:21| begon in den dienst van het huis Gods, en in de wet en in
1104 2Kro 32:21| wedergekeerd; en als hij in het huis zijns gods ingegaan was,
1105 2Kro 33:4 | En bouwde altaren in het huis des HEEREN, van hetwelk
1106 2Kro 33:5 | beide de voorhoven van het huis des HEEREN. ~
1107 2Kro 33:7 | hij gemaakt had, in het huis Gods, van hetwelk God gezegd
1108 2Kro 33:7 | zijn zoon Salomo: In dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik
1109 2Kro 33:15| en die gelijkenis uit het huis des HEEREN weg, mitsgaders
1110 2Kro 33:15| had op den berg van het huis des HEEREN, en te Jeruzalem;
1111 2Kro 33:20| zij begroeven hem in zijn huis; en zijn zoon Amon werd
1112 2Kro 33:24| en doodden hem in zijn huis. ~
1113 2Kro 34:8 | als hij het land en het huis gereinigd had, zond hij
1114 2Kro 34:8 | Joahaz, den kanselier, om het huis des HEEREN, zijns Gods,
1115 2Kro 34:10| die besteld waren over het huis des HEEREN, en deze gaven
1116 2Kro 34:10| deden, die arbeidden aan het huis des HEEREN, om het huis
1117 2Kro 34:10| huis des HEEREN, om het huis te vermaken en te verbeteren. ~
1118 2Kro 34:14| geld uitnamen, dat in het huis des HEEREN gebracht was,
1119 2Kro 34:15| wetboek gevonden in het huis des HEEREN. En Hilkia gaf
1120 2Kro 34:17| samengestort, dat in het huis des HEEREN gevonden is,
1121 2Kro 34:30| de koning ging op in het huis des HEEREN, en al de mannen
1122 2Kro 34:30| des verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden was. ~
1123 2Kro 35:2 | hen tot den dienst van het huis des HEEREN. ~
1124 2Kro 35:3 | Zet de heilige ark in het huis, hetwelk Salomo, de zoon
1125 2Kro 35:8 | Jehiel, de oversten van het huis Gods, gaven den priesteren
1126 2Kro 35:20| dit alles, toen Josia het huis toebereid had, toog Necho,
1127 2Kro 35:21| tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert tegen
1128 2Kro 36:2 | hen tot den dienst van het huis des HEEREN. ~
1129 2Kro 36:3 | Zet de heilige ark in het huis, hetwelk Salomo, de zoon
1130 2Kro 36:8 | Jehiel, de oversten van het huis Gods, gaven den priesteren
1131 2Kro 36:20| dit alles, toen Josia het huis toebereid had, toog Necho,
1132 2Kro 36:21| tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert tegen
1133 2Kro 37:7 | ook van de vaten van het huis des HEEREN naar Babel, en
1134 2Kro 37:10| kostelijke vaten van het huis des HEEREN; en hij maakte
1135 2Kro 37:14| zij verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd
1136 2Kro 37:17| jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde,
1137 2Kro 37:18| 18 En alle vaten van het huis Gods, de grote en de kleine,
1138 2Kro 37:18| en de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten
1139 2Kro 37:19| 19 En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den
1140 2Kro 37:23| heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem,
1141 Ezra 1:2 | heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem,
1142 Ezra 1:3 | Juda is, en hij bouwe het huis des HEEREN, des Gods van
1143 Ezra 1:4 | vrijwillige gave, voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. ~
1144 Ezra 1:5 | optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, die te Jeruzalem
1145 Ezra 1:7 | Kores uit, de vaten van het huis des HEEREN, die Nebukadnezar
1146 Ezra 1:7 | uitgevoerd, en had gesteld in het huis zijns gods. ~
1147 Ezra 2:36| kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd
1148 Ezra 2:59| zij konden hunner vaderen huis en hun zaad niet bewijzen,
1149 Ezra 3:8 | het werk van des HEEREN huis. ~
1150 Ezra 3:9 | die het werk deden aan het huis Gods, met de zonen van Henadad,
1151 Ezra 3:11| de grondlegging van het huis des HEEREN. ~
1152 Ezra 3:12| oud waren, die het eerste huis gezien hadden, dit huis
1153 Ezra 3:12| huis gezien hadden, dit huis in zijn grondlegging voor
1154 Ezra 4:3 | gijlieden en wij onzen God een huis bouwen; maar wij alleen
1155 Ezra 4:24| hield het werk op van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont,
1156 Ezra 5:2 | en begonnen te bouwen het huis Gods, Die te Jeruzalem woont;
1157 Ezra 5:3 | ulieden bevel gegeven dit huis te bouwen, en dezen muur
1158 Ezra 5:9 | ulieden bevel gegeven dit huis te bouwen, en dezen muur
1159 Ezra 5:11| der aarde, en bouwen het huis, dat vele jaren voor dezen
1160 Ezra 5:12| den Chaldeeer; dewelke dat huis heeft vernield, en het volk
1161 Ezra 5:13| Kores bevel gegeven dit huis Gods te bouwen. ~
1162 Ezra 5:14| 14 Ja, de vaten van Gods huis, welke van goud en zilver
1163 Ezra 5:15| Jeruzalem is, en laat het huis Gods gebouwd worden op zijn
1164 Ezra 5:16| legde de fondamenten van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont;
1165 Ezra 5:17| Kores gegeven zij, om dit huis Gods te Jeruzalem te bouwen;
1166 Ezra 6:3 | koning Kores dit bevel: Het huis Gods te Jeruzalem, dat huis
1167 Ezra 6:3 | huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd worden, ter
1168 Ezra 6:4 | onkosten zullen uit des konings huis gegeven worden. ~
1169 Ezra 6:5 | en zilveren vaten van het huis Gods, die Nebukadnezar uit
1170 Ezra 6:7 | hen aan den arbeid van dit huis Gods; dat de landvoogd der
1171 Ezra 6:7 | de oudsten der Joden dit huis Gods bouwen aan zijn plaats. ~
1172 Ezra 6:8 | oudsten dezer Joden, om dit huis Gods te bouwen; te weten,
1173 Ezra 6:11| veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en opgericht
1174 Ezra 6:11| worden opgehangen; en zijn huis zal om diens wille tot een
1175 Ezra 6:12| veranderen en te verderven dit huis Gods, dat te Jeruzalem is.
1176 Ezra 6:15| 15 En dit huis werd volbracht op den derden
1177 Ezra 6:16| deden de inwijding van dit huis Gods met vreugde. ~
1178 Ezra 6:17| offerden, ter inwijding van dit huis Gods, honderd runderen,
1179 Ezra 6:22| handen te sterken in het huis Gods, des Gods van Israel. ~ ~
1180 Ezra 7:17| offert op het altaar van het huis van ulieder God, dat te
1181 Ezra 7:19| zijn tot den dienst van het huis uws Gods, weder voor den
1182 Ezra 7:20| van node zal zijn voor het huis uws Gods, dat u voorvallen
1183 Ezra 7:23| vlijtiglijk gedaan worde, voor het huis van den God des hemels;
1184 Ezra 7:24| Nethinim en dienaars van het huis dezes Gods, dat men den
1185 Ezra 7:27| heeft, om te versieren het huis des HEEREN, dat te Jeruzalem
1186 Ezra 8:17| brachten dienaars voor het huis onzes Gods. ~
1187 Ezra 8:25| zijnde de offering van het huis onzes Gods die de koning
1188 Ezra 8:29| de kameren van des HEEREN huis. ~
1189 Ezra 8:33| goud, en de vaten, in het huis onzes Gods, aan de hand
1190 Ezra 8:36| bevorderden het volk en het huis Gods. ~ ~ ~ ~ ~
1191 Ezra 9:9 | weinig levens gave, om het huis onzes Gods te verhogen,
1192 Ezra 10:1 | wenende en zich voor Gods huis nederwerpende, verzamelde
1193 Ezra 10:6 | Ezra stond op van voor Gods huis, en ging in de kamer van
1194 Ezra 10:9 | zat op de straat van Gods huis, sidderende om deze zaak,
1195 Ezra 10:16| hoofden der vaderen, naar het huis hunner vaderen, en zij allen,
1196 Neh 1:6 | ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd. ~
1197 Neh 2:8 | het paleis, dat aan het huis is, en tot de stadsmuur,
1198 Neh 2:8 | de stadsmuur, en tot het huis, waar ik intrekken zal.
1199 Neh 3:10 | Herumaf, en tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde
1200 Neh 3:16 | gemaakten vijver, en tot aan het huis der helden. ~
1201 Neh 3:20 | tot aan de deur van het huis van Eljasib, den hogepriester. ~
1202 Neh 3:21 | aan het einde van Eljasibs huis. ~
1203 Neh 3:23 | en Hassub, tegenover hun huis; na hem verbeterde Azaria,
1204 Neh 3:23 | zoon van Hananja, bij zijn huis. ~
1205 Neh 3:24 | een ander maat; van het huis van Azarja tot aan den hoek
1206 Neh 3:25 | over, die van des konings huis uitsteekt, die bij den voorhof
1207 Neh 3:28 | iegelijk tegenover zijn huis. ~
1208 Neh 3:29 | van Immer, tegenover zijn huis. En na hem verbeterde Semaja,
1209 Neh 3:31 | eens goudsmids, tot aan het huis der Nethinim en der kruideniers,
1210 Neh 4:16 | oversten waren achter het ganse huis van Juda. ~
1211 Neh 5:13 | zal bevestigen, uit zijn huis en uit zijn arbeid, en hij
1212 Neh 6:10 | 10 Als ik nu kwam in het huis van Semaja, den zoon van
1213 Neh 6:10 | Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden des
1214 Neh 7:3 | iegelijk tegenover zijn huis.
1215 Neh 7:39 | kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd
1216 Neh 7:61 | zij konden hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen,
1217 Neh 8:17 | in de voorhoven van Gods huis, en op de straat der Waterpoort,
1218 Neh 10:32 | tot den dienst van het huis onzes Gods; ~
1219 Neh 10:33 | en tot alle werk van het huis onzes Gods. ~
1220 Neh 10:34 | huize onzes Gods, naar het huis onzer vaderen, op bestemde
1221 Neh 10:36 | de priesteren, die in het huis onzes Gods dienen. ~
1222 Neh 10:37 | priesteren, in de kameren van het huis onzes Gods, en de tienden
1223 Neh 10:39 | zangers; dat wij alzo het huis onzes Gods niet zouden verlaten. ~ ~
1224 Neh 11:11 | was voorganger van Gods huis; ~
1225 Neh 11:12 | broederen, die het werk in het huis deden, waren achthonderd
1226 Neh 11:16 | over het buitenwerk van het huis Gods. ~
1227 Neh 11:22 | tegenover het werk van Gods huis. ~
1228 Neh 12:29 | 29 En uit het huis van Gilgal, en uit de velden
1229 Neh 12:37 | des muurs, boven Davids huis, tot aan de Waterpoort,
1230 Neh 12:40 | beide dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der
1231 Neh 13:4 | was over de kamer van het huis onzes Gods, was voor dezen
1232 Neh 13:7 | in de voorhoven van Gods huis. ~
1233 Neh 13:9 | weder in de vaten van Gods huis, met het spijsoffer en den
1234 Neh 13:11 | en zeide: Waarom is het huis Gods verlaten? Doch ik vergaderde
1235 Neh 13:14 | niet uit, die ik aan het huis mijns Gods en aan Zijn wachten
1236 Est 1:9 | vrouwen in het koninklijk huis, hetwelk de koning Ahasveros
1237 Est 1:22 | elk man overheer in zijn huis wezen zou, en spreken naar
1238 Est 2:3 | den burg Susan, tot het huis der vrouwen, onder de hand
1239 Est 4 | des konings huis, onder de hand van Hegai,
1240 Est 4:1 | dochters haar te geven uit het huis des konings; en hij verplaatste
1241 Est 4:1 | dochters naar het beste van het huis der vrouwen. ~
1242 Est 5:1 | voor het voorhof van het huis der vrouwen, om te vernemen
1243 Est 6:2 | zij daarmede ging uit het huis der vrouwen tot het huis
1244 Est 6:2 | huis der vrouwen tot het huis des konings. ~
1245 Est 6:3 | zij weder naar het tweede huis der vrouwen, onder de hand
1246 Est 9 | Ahasveros, tot zijn koninklijk huis, in de tiende maand, welke
1247 Est 19 | voorhof van des konings huis, tegenover het huis des
1248 Est 19 | konings huis, tegenover het huis des konings; de koning nu
1249 Est 19 | troon, in het koninklijke huis, tegenover de deur van het
1250 Est 19 | tegenover de deur van het huis. ~
1251 Est 28:3 | zich, en hij kwam tot zijn huis; en hij zond henen, en liet
1252 Est 30:4 | het buitenvoorhof van het huis des konings, om den koning
1253 Est 30:12 | voortgedreven naar zijn huis, treurig en met bedekten
1254 Est 39:1 | hof van het paleis in het huis van den maaltijd des wijns,
1255 Est 40 | verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit des
1256 Est 40:1 | heeft, staat bij Hamans huis, vijftig ellen hoog. Toen
1257 Est 44 | over het huis van Haman. ~
1258 Est 48 | den Jood: Ziet, het huis van Haman heb ik ~
1259 Est 50:4 | Mordechai was groot in het huis des konings, en zijn gerucht
1260 Job 1:4 | maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden
1261 Job 1:10 | gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft
1262 Job 1:13 | en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene. ~
1263 Job 1:18 | en dronken wijn, in het huis van hun broeder, den eerstgeborene; ~
1264 Job 1:19 | aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen,
1265 Job 7:10 | meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem
1266 Job 8:14 | vertrouwen zal zijn een huis der spinnekop. ~
1267 Job 8:15 | 15 Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet
1268 Job 17:13 | wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis
1269 Job 20:19 | armen verlaten heeft, een huis geroofd heeft, dat hij niet
1270 Job 20:28 | 28 De inkomste van zijn huis zal weggevoerd worden; het
1271 Job 21:21 | zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner
1272 Job 21:28 | zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is
1273 Job 27:18 | 18 Hij bouwt zijn huis als een motte, en als een
1274 Job 30:23 | brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden. ~
1275 Job 38:9 | Ik de wildernis tot zijn huis besteld heb, en het ziltige
1276 Job 41:11 | aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten
1277 Psa 5:8 | Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen
1278 Psa 23:6 | levens; en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte
1279 Psa 26:8 | heb lief de woning van Uw huis, en de plaats des tabernakels
1280 Psa 27:4 | levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid
1281 Psa 30:1 | der inwijding van Davids huis. ~
1282 Psa 31:3 | Rotssteen, tot een zeer vast Huis, om mij te behouden. ~
1283 Psa 42:19 | hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang
1284 Psa 45:11 | vergeet uw volk en uws vaders huis. ~
1285 Psa 49:17 | wanneer de eer van zijn huis groot wordt; ~
1286 Psa 50:9 | 9 Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken
1287 Psa 52:10 | groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid
1288 Psa 59:1 | Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te
1289 Psa 65:5 | worden met het goed van Uw huis, met het heilige van Uw
1290 Psa 66:13 | zal met brandofferen in Uw huis gaan; ik zal U mijn geloften
1291 Psa 68:13 | vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit. ~
1292 Psa 69:10 | 10 Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de
1293 Psa 84:4 | 4 Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor
1294 Psa 84:5 | Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen U gestadiglijk.
1295 Psa 84:11 | liever aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan
1296 Psa 92:14 | 14 Die in het huis des HEEREN geplant zijn,
1297 Psa 98:3 | Zijner waarheid aan het huis Israels; en al de einden
1298 Psa 101:7 | pleegt, zal binnen mijn huis niet blijven; die leugenen
1299 Psa 104:17 | nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. ~
1300 Psa 105:21 | hem tot een heer over zijn huis, en tot een heerser over
1301 Psa 112:3 | 3 He. In zijn huis zal have en rijkdom wezen;
1302 Psa 114:1 | Israel uit Egypte toog, het huis Jakobs van een volk, dat
1303 Psa 115:10 | 10 Gij huis van Aaron! vertrouw op den
1304 Psa 115:12 | zal zegenen; Hij zal het huis van Israel zegenen, Hij
1305 Psa 115:12 | Israel zegenen, Hij zal het huis van Aaron zegenen. ~
1306 Psa 116:19 | In de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden
1307 Psa 118:3 | 3 Het huis van Aaron zegge nu, dat
1308 Psa 118:26 | zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. ~
1309 Psa 122:1 | zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan. ~
1310 Psa 122:5 | gezet, de stoelen van het huis van David. ~
1311 Psa 127:1 | Salomo. Zo de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden
1312 Psa 128:3 | wijnstok aan de zijden van uw huis; uw kinderen als olijfplanten
1313 Psa 134:1 | die allen nacht in het huis des HEEREN staat. ~
1314 Psa 135:2 | 2 Gij, die staat in het huis des HEEREN, in de voorhoven
1315 Psa 135:2 | in de voorhoven van het huis onzes Gods! ~
1316 Psa 135:19 | 19 Gij huis Israels! looft den HEERE;
1317 Psa 135:19 | Israels! looft den HEERE; gij huis Aarons! looft den HEERE. ~
1318 Psa 135:20 | 20 Gij huis van Levi! looft den HEERE;
1319 Spre 2:18| 18 Want haar huis helt naar den dood, en haar
1320 Spre 3:33| vloek des HEEREN is in het huis des goddelozen; maar de
1321 Spre 5:8 | niet tot de deur van haar huis; ~
1322 Spre 5:10| arbeid niet kome in het huis des onbekenden; ~
1323 Spre 6:31| geeft al het goed van zijn huis. ~
1324 Spre 7:6 | door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik
1325 Spre 7:8 | trad op den weg van haar huis. ~
1326 Spre 7:11| haar voeten bleven in haar huis niet; ~
1327 Spre 7:19| Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; ~
1328 Spre 7:20| bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. ~
1329 Spre 7:27| 27 Haar huis zijn wegen des grafs, dalende
1330 Spre 9:1 | opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar
1331 Spre 9:14| zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge
1332 Spre 11:29| 29 Wie zijn huis beroert, zal wind erven;
1333 Spre 12:7 | niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan. ~
1334 Spre 14:1 | Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas is,
1335 Spre 14:11| 11 Het huis der goddelozen zal verdelgd
1336 Spre 15:6 | 6 In het huis des rechtvaardigen is een
1337 Spre 15:25| 25 Het huis der hovaardigen zal de HEERE
1338 Spre 15:27| gierigheid pleegt, beroert zijn huis; maar die geschenken haat,
1339 Spre 17:1 | daarbij, is beter, dan een huis vol van geslachte beesten
1340 Spre 17:13| het kwaad zal van zijn huis niet wijken. ~
1341 Spre 19:14| 14 Huis en goed is een erve van
1342 Spre 21:9 | huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. ~
1343 Spre 21:12| verstandelijk op des goddelozen huis, als God de goddelozen in
1344 Spre 24:3 | Door wijsheid wordt een huis gebouwd, en door verstandigheid
1345 Spre 24:27| akker, en bouw daarna uw huis. ~
1346 Spre 25:17| Spaar uw voet van het huis uws naasten, opdat hij niet
1347 Spre 25:24| huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. ~
1348 Spre 27:27| spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden. ~ ~ ~ ~ ~
1349 Spre 30:26| nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen. ~
1350 Spre 31:15| nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden
1351 Spre 31:21| Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw;
1352 Spre 31:21| sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen
1353 Spre 31:27| beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid
1354 Pred 4:17| uw voet, als gij tot het huis Gods ingaat, en zijt liever
1355 Pred 7:2 | klaaghuis, dan te gaan in het huis des maaltijds; want in hetzelve
1356 Pred 7:4 | het hart der zotten in het huis der vreugde. ~
1357 Pred 10:18| slapheid der handen wordt het huis doorlekkende. ~
1358 Pred 12:5 | mens gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen
1359 Hoo 3:4 | ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in
1360 Hoo 8:2 | brengen in mijner moeders huis, Gij zoudt mij leren; ik
1361 Hoo 8:7 | iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou
1362 Jes 2:2 | dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld
1363 Jes 2:3 | berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat
1364 Jes 2:5 | 5 Komt, gij huis van Jakob, en laat ons wandelen
1365 Jes 2:6 | Maar Gij hebt Uw volk, het huis van Jakob, verlaten, want
1366 Jes 3:6 | iemand zijn broeder uit het huis zijns vaders zal aangrijpen,
1367 Jes 3:7 | brood en geen kleed in mijn huis; zet mij niet tot een overste
1368 Jes 5:7 | HEERE der heirscharen is het huis van Israel, en de mannen
1369 Jes 5:8 | 8 Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker
1370 Jes 5:8 | Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker
1371 Jes 6:4 | stem des roependen; en het huis werd vervuld met rook. ~
1372 Jes 7:13 | Hoort gijlieden nu, gij, huis van David! is het ulieden
1373 Jes 7:17 | volk, en over uws vaders huis, dagen doen komen, hoedanige
1374 Jes 8:17 | aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, en ik zal Hem
1375 Jes 10:12 | Jeruzalem, dan zal Ik te huis zoeken de vrucht van de
1376 Jes 10:20 | en de ontkomenen van het huis Jakobs niet meer steunen
1377 Jes 14:1 | en zij zullen het huis van Jakob aanhangen. ~
1378 Jes 14:2 | hun plaats brengen; en het huis Israels zal hen erfelijk
1379 Jes 14:17 | niet liet los gaan naar huis toe? ~
1380 Jes 14:18 | eer, een iegelijk in zijn huis; ~
1381 Jes 22:8 | zien naar de wapenen in het huis des wouds.
1382 Jes 22:18 | schandvlek van het huis uws heren! ~
1383 Jes 22:22 | zal den sleutel van het huis van David op zijn schouder
1384 Jes 22:23 | een stoel der eer voor het huis zijns vaders. ~
1385 Jes 22:24 | alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen
1386 Jes 23:1 | is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er
1387 Jes 29:22 | Abraham verlost heeft, tot het huis van Jakob alzo: Jakob zal
1388 Jes 31:2 | zal Zich opmaken tegen het huis der boosdoeners, en tegen
1389 Jes 37:1 | een zak, en ging in het huis des HEEREN. ~
1390 Jes 37:14 | had, ging hij op in het huis des HEEREN; en Hizkia breidde
1391 Jes 37:31 | overgebleven is van het huis van Juda, zal wederom nederwaarts
1392 Jes 37:38 | geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich
1393 Jes 38:1 | HEERE: Geef bevel aan uw huis; want gij zult sterven,
1394 Jes 38:20 | dagen onzes levens, in het huis des HEEREN. ~
1395 Jes 39:2 | er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij,
1396 Jes 39:4 | hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben
1397 Jes 39:4 | alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn
1398 Jes 39:6 | komen, dat al wat in uw huis is, en wat uw vaders opgelegd
1399 Jes 44:13 | een mens, dat het in het huis blijve. ~
1400 Jes 46:3 | 3 Hoor naar Mij, o huis van Jakob, en het ganse
1401 Jes 46:3 | ganse overblijfsel van het huis Israels! die van Mij gedragen
1402 Jes 48:1 | 1 Hoort dit, gij huis van Jakob, die genoemd wordt
1403 Jes 57:5 | Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een
1404 Jes 57:7 | Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd
1405 Jes 59:1 | hun overtreding, en het huis Jakobs hun zonden. ~
1406 Jes 59:7 | de armen, verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte
1407 Jes 61:7 | Mijn altaar, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid
1408 Jes 64:7 | grote goedigheid aan het huis van Israel, die Hij
1409 Jes 65:11 | Ons heilig en ons heerlijk huis, waarin onze vaders U loofden,
1410 Jes 67:1 | Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij
1411 Jer 2:4 | Hoort des HEEREN woord, gij huis van Jakob, en alle geslachten
1412 Jer 2:4 | alle geslachten van het huis Israels! ~
1413 Jer 2:26 | wordt, alzo zijn die van het huis Israels beschaamd; zij,
1414 Jer 3:18 | In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis
1415 Jer 3:18 | huis van Juda gaan tot het huis van Israel; en zij zullen
1416 Jer 3:20 | tegen Mij gehandeld, gij huis Israels! spreekt de HEERE. ~
1417 Jer 5:11 | 11 Want het huis van Israel en het huis van
1418 Jer 5:11 | het huis van Israel en het huis van Juda hebben gans trouwelooslijk
1419 Jer 5:15 | volk van verre brengen, o huis Israels! spreekt de HEERE;
1420 Jer 5:20 | Verkondigt dit in het huis van Jakob, en laat het horen
1421 Jer 7:2 | de poort van des HEEREN huis, en roep aldaar dit woord
1422 Jer 7:10 | voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd
1423 Jer 7:11 | 11 Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd
1424 Jer 7:14 | 14 Zo zal Ik aan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd
1425 Jer 7:30 | verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd
1426 Jer 9:26 | voorhuid, maar het ganse huis Israels heeft de voorhuid
1427 Jer 10:1 | HEERE tot ulieden spreekt, o huis Israels! ~
1428 Jer 11:10 | die te dienen; het huis Israels en het huis van
1429 Jer 11:10 | het huis Israels en het huis van Juda hebben Mijn verbond
1430 Jer 11:15 | heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen, dewijl zij die
1431 Jer 11:17 | der boosheid wil van het huis Israels en van het huis
1432 Jer 11:17 | huis Israels en van het huis van Juda, die zij onder
1433 Jer 12:6 | uw broeders en uws vaders huis, ook diezelve handelen trouwelooslijk
1434 Jer 12:7 | 7 Ik heb Mijn huis verlaten, Ik heb Mijn erfenis
1435 Jer 12:14 | uitrukken, maar het huis van Juda zal Ik uit hunlieder
1436 Jer 13:11 | mans, alzo heb Ik het ganse huis Israels en het ganse huis
1437 Jer 13:11 | huis Israels en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven,
1438 Jer 16:5 | de HEERE: Ga niet in het huis desgenen, die een rouwmaaltijd
1439 Jer 16:8 | Ga ook niet in een huis des maaltijds, om bij hen
1440 Jer 18:2 | Maak u op, en ga af in het huis des pottenbakkers, en aldaar
1441 Jer 18:3 | Zo ging ik af in het huis des pottenbakkers; en ziet,
1442 Jer 18:6 | gelijk deze pottenbakker, o huis Israels? spreekt de HEERE;
1443 Jer 18:6 | gijlieden in Mijn hand, o huis Israels! ~
1444 Jer 19:14 | het voorhof van des HEEREN huis, en zeide tot al het volk: ~
1445 Jer 20:1 | bestelde voorganger in het huis des HEEREN), Jeremia hoorde,
1446 Jer 20:2 | van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is. ~
1447 Jer 20:6 | en alle inwoners van uw huis! gijlieden zult gaan in
1448 Jer 21:11 | 11 En aangaande het huis des konings van Juda, hoort
1449 Jer 21:12 | 12 O huis Davids! zo zegt de HEERE:
1450 Jer 22:1 | zegt de HEERE: Ga af in het huis des konings van Juda, en
1451 Jer 22:4 | door de poorten van dit huis koningen ingaan, zittende
1452 Jer 22:5 | spreekt de HEERE, dat dit huis tot een woestheid worden
1453 Jer 22:6 | zo zegt de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij
1454 Jer 22:13 | Wee dien, die zijn huis bouwt met ongerechtigheid,
1455 Jer 22:14 | Ik zal mij een zeer hoog huis bouwen, en doorluchtige
1456 Jer 23:8 | leeft, Die het zaad van het huis Israels heeft opgevoerd,
1457 Jer 23:11 | huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hun boosheid, spreekt
1458 Jer 23:34 | over dien man en over zijn huis. ~
1459 Jer 26:2 | Sta in het voorhof van het huis des HEEREN, en spreek tot
1460 Jer 26:2 | om aan te bidden in het huis des HEEREN, al de woorden,
1461 Jer 26:6 | 6 Zo zal Ik dit huis stellen als Silo, en deze
1462 Jer 26:7 | deze woorden spreken in het huis des HEEREN. ~
1463 Jer 26:9 | geprofeteerd, zeggende: Dit huis zal worden als Silo, en
1464 Jer 26:9 | vergaderd tegen Jeremia, in het huis des HEEREN. ~
1465 Jer 26:10 | hoorden, gingen zij op uit het huis des konings naar het huis
1466 Jer 26:10 | huis des konings naar het huis des HEEREN; en zij zetten
1467 Jer 26:12 | mij gezonden, om tegen dit huis en tegen deze stad te profeteren
1468 Jer 27:16 | vaten van des HEEREN huis zullen nu haast uit Babel
1469 Jer 27:18 | opdat de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis
1470 Jer 27:18 | huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda,
1471 Jer 27:21 | van de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis
1472 Jer 27:21 | huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en
1473 Jer 28:1 | was, tot mij sprak, in het huis des HEEREN, voor de ogen
1474 Jer 28:3 | wederbrengen al de vaten van het huis des HEEREN, die Nebukadnezar,
1475 Jer 28:5 | gansen volks, die in het huis des HEEREN stonden; ~
1476 Jer 28:6 | de vaten van des HEEREN huis, en allen, die gevankelijk
1477 Jer 29:26 | zoudt zijn in des HEEREN huis over allen man, die onzinnig
1478 Jer 31:27 | spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israel en het huis van
1479 Jer 31:27 | het huis van Israel en het huis van Juda bezaaien zal met
1480 Jer 31:31 | de HEERE, dat Ik met het huis van Israel en met het huis
1481 Jer 31:31 | huis van Israel en met het huis van Juda een nieuw verbond
1482 Jer 31:33 | Ik na die dagen met het huis van Israel maken zal, spreekt
1483 Jer 32:2 | der bewaring, dat in het huis des konings van Juda is. ~
1484 Jer 32:34 | verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd
1485 Jer 33:14 | verwekken zal, dat Ik tot het huis van Israel en over het huis
1486 Jer 33:14 | huis van Israel en over het huis van Juda gesproken heb. ~
1487 Jer 33:17 | Die op den troon van het huis Israels zitte. ~
1488 Jer 34:15 | aangezicht, in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd
1489 Jer 35:2 | henen tot der Rechabieten huis, en spreek met hen, en breng
1490 Jer 35:2 | breng hen in des HEEREN huis, in een der kameren, en
1491 Jer 35:3 | zijn zonen, en het ganse huis der Rechabieten; ~
1492 Jer 35:4 | bracht hen in des HEEREN huis, in de kamer der zonen van
1493 Jer 35:5 | zette den kinderen van het huis der Rechabieten koppen vol
1494 Jer 35:7 | Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien,
1495 Jer 35:18 | 18 Tot het huis nu der Rechabieten zeide
1496 Jer 36:3 | Misschien zullen die van het huis van Juda horen al het kwaad,
1497 Jer 36:5 | opgehouden, ik zal in des HEEREN huis niet kunnen gaan. ~
1498 Jer 36:6 | des volks, in des HEEREN huis, op den vastendag; en
1499 Jer 36:8 | woorden des HEEREN, in het huis des HEEREN. ~
1500 Jer 36:10 | van Jeremia in des HEEREN huis, in de kamer van Gemarja,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948 |