Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
huilen 13
huilende 1
huilt 15
huis 1948
huisbezorger 1
huisdeur 1
huisgenoten 7
Frequency    [«  »]
2077 heeren
2044 kinderen
1976 zich
1948 huis
1859 wij
1852 waren
1817 deze

Bijbel

IntraText - Concordances

huis

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948

     Book Chapter: Verse
1001 2Kro 10:11| huis des HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders 1002 2Kro 10:16| de koning legde ze in het huis des wouds van den Libanon. ~ 1003 2Kro 10:20| goud, en alle vaten van het huis des wouds van den Libanon 1004 2Kro 11:16| o Israel! Voorzie nu uw huis, o David! Zo ging het ganse 1005 2Kro 11:19| vielen de Israelieten van het huis van David af, tot op dezen 1006 2Kro 12:1 | was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, eenhonderd 1007 2Kro 12:4 | ieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak is van Mij 1008 2Kro 13:9 | nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten 1009 2Kro 13:9 | HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam 1010 2Kro 13:10| trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden. ~ 1011 2Kro 13:11| wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de 1012 2Kro 16:18| 18 En hij bracht in het huis Gods de geheiligde dingen 1013 2Kro 17:2 | uit de schatten van het huis des HEEREN en van het huis 1014 2Kro 17:2 | huis des HEEREN en van het huis des konings, en zond tot 1015 2Kro 19:16| iegelijk kere weder naar zijn huis in vrede. ~ 1016 2Kro 20:1 | met vrede weder naar zijn huis te Jeruzalem. ~ 1017 2Kro 20:11| Ismael, de vorst van het huis van Juda, in alle zaak des 1018 2Kro 21:5 | Juda en Jeruzalem, in het huis des HEEREN, voor het nieuwe 1019 2Kro 21:9 | honger, wij zullen voor dit huis, en voor Uw aangezicht staan, 1020 2Kro 21:9 | staan, dewijl Uw Naam in dit huis is; en wij zullen uit onze 1021 2Kro 21:28| met trompetten, tot het huis des HEEREN. ~ 1022 2Kro 22:6 | van Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want hij 1023 2Kro 22:7 | Doch de HEERE wilde het huis Davids niet verderven, om 1024 2Kro 22:13| achtervolgens het hoereren van het huis van Achab; en ook uw broederen, 1025 2Kro 22:13| broederen, van uws vaders huis, gedood hebt, die beter 1026 2Kro 22:17| alle have weg, die in het huis des konings gevonden werd, 1027 2Kro 22:26| van Israel, gelijk als het huis van Achab deed; want hij 1028 2Kro 22:27| Doch de HEERE wilde het huis Davids niet verderven, om 1029 2Kro 22:33| achtervolgens het hoereren van het huis van Achab; en ook uw broederen, 1030 2Kro 22:33| broederen, van uws vaders huis, gedood hebt, die beter 1031 2Kro 22:37| alle have weg, die in het huis des konings gevonden werd, 1032 2Kro 23:3 | ook in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder 1033 2Kro 23:4 | ogen des HEEREN, gelijk het huis van Achab; want zij waren 1034 2Kro 23:7 | HEERE gezalfd had, om het huis van Achab uit te roeien. ~ 1035 2Kro 23:8 | oordeel uitvoerde tegen het huis van Achab, dat hij de vorsten 1036 2Kro 23:9 | gezocht heeft. Zo had het huis van Ahazia niemand, die 1037 2Kro 23:10| koninklijke zaad van het huis van Juda om. ~ 1038 2Kro 23:12| bij hen verstoken in het huis Gods zes jaren; en Athalia 1039 2Kro 23:16| maakte een verbond in het huis Gods, met den koning; en 1040 2Kro 23:18| derde deel zal zijn aan het huis des konings; en een derde 1041 2Kro 23:18| de voorhoven zijn van het huis des HEEREN. ~ 1042 2Kro 23:19| dat niemand kome in het huis des HEEREN, dan de priesteren 1043 2Kro 23:20| zijn hand; en die tot het huis inkomt, zal gedood worden; 1044 2Kro 23:22| geweest waren, die in het huis Gods waren. ~ 1045 2Kro 23:23| de rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het 1046 2Kro 23:23| tot de linkerzijde van het huis, naar het altaar, en naar 1047 2Kro 23:23| het altaar, en naar het huis, bij den koning rondom. ~ 1048 2Kro 23:25| zij tot het volk in het huis des HEEREN. ~ 1049 2Kro 23:27| gezegd: Gij zult ze in het huis des HEEREN niet doden. ~ 1050 2Kro 23:28| de Paardenpoort, naar het huis des konings; en zij doodden 1051 2Kro 23:30| ging al het volk in het huis van Baal, en braken dat 1052 2Kro 23:31| bestelde de ambten in het huis des HEEREN, onder de hand 1053 2Kro 23:31| priesteren, die David in het huis des HEEREN afgedeeld had, 1054 2Kro 23:32| poortiers aan de poorten van het huis des HEEREN, opdat niemand, 1055 2Kro 23:33| bracht den koning van het huis des HEEREN af, en zij kwamen 1056 2Kro 23:33| midden der hoge poort in het huis des konings; en zij zetten 1057 2Kro 24:4 | het hart van Joas was, het huis des HEEREN te vernieuwen. ~ 1058 2Kro 24:5 | het ganse Israel, om het huis uws Gods te beteren van 1059 2Kro 24:7 | handelde, hadden haar zonen het huis Gods opengebroken, ja, zelfs 1060 2Kro 24:7 | geheiligde dingen van het huis des HEEREN besteed aan de 1061 2Kro 24:8 | buiten aan de poort van het huis des HEEREN. ~ 1062 2Kro 24:12| werk van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden; en 1063 2Kro 24:12| en timmerlieden, om het huis des HEEREN te vernieuwen, 1064 2Kro 24:12| in ijzer en koper, om het huis des HEEREN te beteren. ~ 1065 2Kro 24:13| toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn gestaltenis, 1066 2Kro 24:14| hij vaten maakte voor het huis des HEEREN, vaten om te 1067 2Kro 24:14| geduriglijk brandofferen in het huis des HEEREN al de dagen van 1068 2Kro 24:18| 18 Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner 1069 2Kro 24:21| in het voorhof van het huis des HEEREN. ~ 1070 2Kro 24:27| opgelegd, en het gebouw van het huis Gods, ziet, zij zijn geschreven 1071 2Kro 25:19| roemen; nu, blijf in uw huis; waarom zoudt gij u in het 1072 2Kro 25:24| al de vaten, die in het huis Gods gevonden werden, bij 1073 2Kro 25:24| en de schatten van het huis des konings, mitsgaders 1074 2Kro 26:19| aangezicht der priesteren in het huis des HEEREN, van boven het 1075 2Kro 26:21| woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was van het huis 1076 2Kro 26:21| huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham 1077 2Kro 26:21| zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het 1078 2Kro 27:3 | de hoge poorten aan het huis des HEEREN; hij bouwde ook 1079 2Kro 28:21| Achaz nam een deel van het huis des HEEREN, en van het huis 1080 2Kro 28:21| huis des HEEREN, en van het huis des konings en der vorsten, 1081 2Kro 28:24| verzamelde de vaten van het huis Gods, en hieuw de vaten 1082 2Kro 28:24| en hieuw de vaten van het huis Gods in stukken, en sloot 1083 2Kro 28:24| sloot de deuren van het huis des HEEREN toe; daartoe 1084 2Kro 29:3 | maand, de deuren van het huis des HEEREN open, en beterde 1085 2Kro 29:5 | uzelven, en heiligt het huis des HEEREN, des Gods uwer 1086 2Kro 29:15| woorden des HEEREN, om het huis des HEEREN te reinigen. ~ 1087 2Kro 29:16| priesteren gingen binnen in het huis des HEEREN, om dat te reinigen, 1088 2Kro 29:16| uit in het voorhof van het huis des HEEREN al de onreinigheid, 1089 2Kro 29:17| HEEREN, en heiligden het huis des HEEREN in acht dagen; 1090 2Kro 29:18| zeiden: Wij hebben het gehele huis des HEEREN gereinigd, mitsgaders 1091 2Kro 29:20| stad, en hij ging op in het huis des HEEREN. ~ 1092 2Kro 29:25| stelde de Levieten in het huis des HEEREN, met cimbalen, 1093 2Kro 29:31| slachtofferen en lofofferen tot het huis des HEEREN; en de gemeente 1094 2Kro 29:35| alzo werd de dienst van het huis des HEEREN besteld. ~ 1095 2Kro 30:1 | zij zouden komen tot het huis des HEEREN te Jeruzalem, 1096 2Kro 30:15| brandofferen gebracht in het huis des HEEREN. ~ 1097 2Kro 31:10| de hoofdpriester, van het huis van Zadok, sprak tot hem 1098 2Kro 31:10| heffing begonnen heeft tot het huis des HEEREN te brengen, is 1099 2Kro 31:11| dat men kameren aan het huis des HEEREN bereiden zou; 1100 2Kro 31:13| Azaria, den overste van het huis Gods. ~ 1101 2Kro 31:16| daarboven) allen, die in het huis des HEEREN gingen, tot het 1102 2Kro 31:17| der priesteren naar het huis hunner vaderen, ook de Levieten 1103 2Kro 31:21| begon in den dienst van het huis Gods, en in de wet en in 1104 2Kro 32:21| wedergekeerd; en als hij in het huis zijns gods ingegaan was, 1105 2Kro 33:4 | En bouwde altaren in het huis des HEEREN, van hetwelk 1106 2Kro 33:5 | beide de voorhoven van het huis des HEEREN. ~ 1107 2Kro 33:7 | hij gemaakt had, in het huis Gods, van hetwelk God gezegd 1108 2Kro 33:7 | zijn zoon Salomo: In dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik 1109 2Kro 33:15| en die gelijkenis uit het huis des HEEREN weg, mitsgaders 1110 2Kro 33:15| had op den berg van het huis des HEEREN, en te Jeruzalem; 1111 2Kro 33:20| zij begroeven hem in zijn huis; en zijn zoon Amon werd 1112 2Kro 33:24| en doodden hem in zijn huis. ~ 1113 2Kro 34:8 | als hij het land en het huis gereinigd had, zond hij 1114 2Kro 34:8 | Joahaz, den kanselier, om het huis des HEEREN, zijns Gods, 1115 2Kro 34:10| die besteld waren over het huis des HEEREN, en deze gaven 1116 2Kro 34:10| deden, die arbeidden aan het huis des HEEREN, om het huis 1117 2Kro 34:10| huis des HEEREN, om het huis te vermaken en te verbeteren. ~ 1118 2Kro 34:14| geld uitnamen, dat in het huis des HEEREN gebracht was, 1119 2Kro 34:15| wetboek gevonden in het huis des HEEREN. En Hilkia gaf 1120 2Kro 34:17| samengestort, dat in het huis des HEEREN gevonden is, 1121 2Kro 34:30| de koning ging op in het huis des HEEREN, en al de mannen 1122 2Kro 34:30| des verbonds, dat in het huis des HEEREN gevonden was. ~ 1123 2Kro 35:2 | hen tot den dienst van het huis des HEEREN. ~ 1124 2Kro 35:3 | Zet de heilige ark in het huis, hetwelk Salomo, de zoon 1125 2Kro 35:8 | Jehiel, de oversten van het huis Gods, gaven den priesteren 1126 2Kro 35:20| dit alles, toen Josia het huis toebereid had, toog Necho, 1127 2Kro 35:21| tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert tegen 1128 2Kro 36:2 | hen tot den dienst van het huis des HEEREN. ~ 1129 2Kro 36:3 | Zet de heilige ark in het huis, hetwelk Salomo, de zoon 1130 2Kro 36:8 | Jehiel, de oversten van het huis Gods, gaven den priesteren 1131 2Kro 36:20| dit alles, toen Josia het huis toebereid had, toog Necho, 1132 2Kro 36:21| tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert tegen 1133 2Kro 37:7 | ook van de vaten van het huis des HEEREN naar Babel, en 1134 2Kro 37:10| kostelijke vaten van het huis des HEEREN; en hij maakte 1135 2Kro 37:14| zij verontreinigden het huis des HEEREN, dat Hij geheiligd 1136 2Kro 37:17| jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde, 1137 2Kro 37:18| 18 En alle vaten van het huis Gods, de grote en de kleine, 1138 2Kro 37:18| en de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten 1139 2Kro 37:19| 19 En zij verbrandden het huis Gods, en zij braken den 1140 2Kro 37:23| heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, 1141 Ezra 1:2 | heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, 1142 Ezra 1:3 | Juda is, en hij bouwe het huis des HEEREN, des Gods van 1143 Ezra 1:4 | vrijwillige gave, voor het huis Gods, Die te Jeruzalem woont. ~ 1144 Ezra 1:5 | optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, die te Jeruzalem 1145 Ezra 1:7 | Kores uit, de vaten van het huis des HEEREN, die Nebukadnezar 1146 Ezra 1:7 | uitgevoerd, en had gesteld in het huis zijns gods. ~ 1147 Ezra 2:36| kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd 1148 Ezra 2:59| zij konden hunner vaderen huis en hun zaad niet bewijzen, 1149 Ezra 3:8 | het werk van des HEEREN huis. ~ 1150 Ezra 3:9 | die het werk deden aan het huis Gods, met de zonen van Henadad, 1151 Ezra 3:11| de grondlegging van het huis des HEEREN. ~ 1152 Ezra 3:12| oud waren, die het eerste huis gezien hadden, dit huis 1153 Ezra 3:12| huis gezien hadden, dit huis in zijn grondlegging voor 1154 Ezra 4:3 | gijlieden en wij onzen God een huis bouwen; maar wij alleen 1155 Ezra 4:24| hield het werk op van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont, 1156 Ezra 5:2 | en begonnen te bouwen het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; 1157 Ezra 5:3 | ulieden bevel gegeven dit huis te bouwen, en dezen muur 1158 Ezra 5:9 | ulieden bevel gegeven dit huis te bouwen, en dezen muur 1159 Ezra 5:11| der aarde, en bouwen het huis, dat vele jaren voor dezen 1160 Ezra 5:12| den Chaldeeer; dewelke dat huis heeft vernield, en het volk 1161 Ezra 5:13| Kores bevel gegeven dit huis Gods te bouwen. ~ 1162 Ezra 5:14| 14 Ja, de vaten van Gods huis, welke van goud en zilver 1163 Ezra 5:15| Jeruzalem is, en laat het huis Gods gebouwd worden op zijn 1164 Ezra 5:16| legde de fondamenten van het huis Gods, Die te Jeruzalem woont; 1165 Ezra 5:17| Kores gegeven zij, om dit huis Gods te Jeruzalem te bouwen; 1166 Ezra 6:3 | koning Kores dit bevel: Het huis Gods te Jeruzalem, dat huis 1167 Ezra 6:3 | huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd worden, ter 1168 Ezra 6:4 | onkosten zullen uit des konings huis gegeven worden. ~ 1169 Ezra 6:5 | en zilveren vaten van het huis Gods, die Nebukadnezar uit 1170 Ezra 6:7 | hen aan den arbeid van dit huis Gods; dat de landvoogd der 1171 Ezra 6:7 | de oudsten der Joden dit huis Gods bouwen aan zijn plaats. ~ 1172 Ezra 6:8 | oudsten dezer Joden, om dit huis Gods te bouwen; te weten, 1173 Ezra 6:11| veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en opgericht 1174 Ezra 6:11| worden opgehangen; en zijn huis zal om diens wille tot een 1175 Ezra 6:12| veranderen en te verderven dit huis Gods, dat te Jeruzalem is. 1176 Ezra 6:15| 15 En dit huis werd volbracht op den derden 1177 Ezra 6:16| deden de inwijding van dit huis Gods met vreugde. ~ 1178 Ezra 6:17| offerden, ter inwijding van dit huis Gods, honderd runderen, 1179 Ezra 6:22| handen te sterken in het huis Gods, des Gods van Israel. ~  ~ 1180 Ezra 7:17| offert op het altaar van het huis van ulieder God, dat te 1181 Ezra 7:19| zijn tot den dienst van het huis uws Gods, weder voor den 1182 Ezra 7:20| van node zal zijn voor het huis uws Gods, dat u voorvallen 1183 Ezra 7:23| vlijtiglijk gedaan worde, voor het huis van den God des hemels; 1184 Ezra 7:24| Nethinim en dienaars van het huis dezes Gods, dat men den 1185 Ezra 7:27| heeft, om te versieren het huis des HEEREN, dat te Jeruzalem 1186 Ezra 8:17| brachten dienaars voor het huis onzes Gods. ~ 1187 Ezra 8:25| zijnde de offering van het huis onzes Gods die de koning 1188 Ezra 8:29| de kameren van des HEEREN huis. ~ 1189 Ezra 8:33| goud, en de vaten, in het huis onzes Gods, aan de hand 1190 Ezra 8:36| bevorderden het volk en het huis Gods. ~  ~  ~  ~ ~ 1191 Ezra 9:9 | weinig levens gave, om het huis onzes Gods te verhogen, 1192 Ezra 10:1 | wenende en zich voor Gods huis nederwerpende, verzamelde 1193 Ezra 10:6 | Ezra stond op van voor Gods huis, en ging in de kamer van 1194 Ezra 10:9 | zat op de straat van Gods huis, sidderende om deze zaak, 1195 Ezra 10:16| hoofden der vaderen, naar het huis hunner vaderen, en zij allen, 1196 Neh 1:6 | ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd. ~ 1197 Neh 2:8 | het paleis, dat aan het huis is, en tot de stadsmuur, 1198 Neh 2:8 | de stadsmuur, en tot het huis, waar ik intrekken zal. 1199 Neh 3:10 | Herumaf, en tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde 1200 Neh 3:16 | gemaakten vijver, en tot aan het huis der helden. ~ 1201 Neh 3:20 | tot aan de deur van het huis van Eljasib, den hogepriester. ~ 1202 Neh 3:21 | aan het einde van Eljasibs huis. ~ 1203 Neh 3:23 | en Hassub, tegenover hun huis; na hem verbeterde Azaria, 1204 Neh 3:23 | zoon van Hananja, bij zijn huis. ~ 1205 Neh 3:24 | een ander maat; van het huis van Azarja tot aan den hoek 1206 Neh 3:25 | over, die van des konings huis uitsteekt, die bij den voorhof 1207 Neh 3:28 | iegelijk tegenover zijn huis. ~ 1208 Neh 3:29 | van Immer, tegenover zijn huis. En na hem verbeterde Semaja, 1209 Neh 3:31 | eens goudsmids, tot aan het huis der Nethinim en der kruideniers, 1210 Neh 4:16 | oversten waren achter het ganse huis van Juda. ~ 1211 Neh 5:13 | zal bevestigen, uit zijn huis en uit zijn arbeid, en hij 1212 Neh 6:10 | 10 Als ik nu kwam in het huis van Semaja, den zoon van 1213 Neh 6:10 | Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden des 1214 Neh 7:3 | iegelijk tegenover zijn huis. 1215 Neh 7:39 | kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd 1216 Neh 7:61 | zij konden hunner vaderen huis, en hun zaad niet tonen, 1217 Neh 8:17 | in de voorhoven van Gods huis, en op de straat der Waterpoort, 1218 Neh 10:32 | tot den dienst van het huis onzes Gods; ~ 1219 Neh 10:33 | en tot alle werk van het huis onzes Gods. ~ 1220 Neh 10:34 | huize onzes Gods, naar het huis onzer vaderen, op bestemde 1221 Neh 10:36 | de priesteren, die in het huis onzes Gods dienen. ~ 1222 Neh 10:37 | priesteren, in de kameren van het huis onzes Gods, en de tienden 1223 Neh 10:39 | zangers; dat wij alzo het huis onzes Gods niet zouden verlaten. ~  ~ 1224 Neh 11:11 | was voorganger van Gods huis; ~ 1225 Neh 11:12 | broederen, die het werk in het huis deden, waren achthonderd 1226 Neh 11:16 | over het buitenwerk van het huis Gods. ~ 1227 Neh 11:22 | tegenover het werk van Gods huis. ~ 1228 Neh 12:29 | 29 En uit het huis van Gilgal, en uit de velden 1229 Neh 12:37 | des muurs, boven Davids huis, tot aan de Waterpoort, 1230 Neh 12:40 | beide dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der 1231 Neh 13:4 | was over de kamer van het huis onzes Gods, was voor dezen 1232 Neh 13:7 | in de voorhoven van Gods huis. ~ 1233 Neh 13:9 | weder in de vaten van Gods huis, met het spijsoffer en den 1234 Neh 13:11 | en zeide: Waarom is het huis Gods verlaten? Doch ik vergaderde 1235 Neh 13:14 | niet uit, die ik aan het huis mijns Gods en aan Zijn wachten 1236 Est 1:9 | vrouwen in het koninklijk huis, hetwelk de koning Ahasveros 1237 Est 1:22 | elk man overheer in zijn huis wezen zou, en spreken naar 1238 Est 2:3 | den burg Susan, tot het huis der vrouwen, onder de hand 1239 Est 4 | des konings huis, onder de hand van Hegai, 1240 Est 4:1 | dochters haar te geven uit het huis des konings; en hij verplaatste 1241 Est 4:1 | dochters naar het beste van het huis der vrouwen. ~ 1242 Est 5:1 | voor het voorhof van het huis der vrouwen, om te vernemen 1243 Est 6:2 | zij daarmede ging uit het huis der vrouwen tot het huis 1244 Est 6:2 | huis der vrouwen tot het huis des konings. ~ 1245 Est 6:3 | zij weder naar het tweede huis der vrouwen, onder de hand 1246 Est 9 | Ahasveros, tot zijn koninklijk huis, in de tiende maand, welke 1247 Est 19 | voorhof van des konings huis, tegenover het huis des 1248 Est 19 | konings huis, tegenover het huis des konings; de koning nu 1249 Est 19 | troon, in het koninklijke huis, tegenover de deur van het 1250 Est 19 | tegenover de deur van het huis. ~ 1251 Est 28:3 | zich, en hij kwam tot zijn huis; en hij zond henen, en liet 1252 Est 30:4 | het buitenvoorhof van het huis des konings, om den koning 1253 Est 30:12 | voortgedreven naar zijn huis, treurig en met bedekten 1254 Est 39:1 | hof van het paleis in het huis van den maaltijd des wijns, 1255 Est 40 | verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit des 1256 Est 40:1 | heeft, staat bij Hamans huis, vijftig ellen hoog. Toen 1257 Est 44 | over het huis van Haman. ~ 1258 Est 48 | den Jood: Ziet, het huis van Haman heb ik ~ 1259 Est 50:4 | Mordechai was groot in het huis des konings, en zijn gerucht 1260 Job 1:4 | maakten maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden 1261 Job 1:10 | gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft 1262 Job 1:13 | en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene. ~ 1263 Job 1:18 | en dronken wijn, in het huis van hun broeder, den eerstgeborene; ~ 1264 Job 1:19 | aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, 1265 Job 7:10 | meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem 1266 Job 8:14 | vertrouwen zal zijn een huis der spinnekop. ~ 1267 Job 8:15 | 15 Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet 1268 Job 17:13 | wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis 1269 Job 20:19 | armen verlaten heeft, een huis geroofd heeft, dat hij niet 1270 Job 20:28 | 28 De inkomste van zijn huis zal weggevoerd worden; het 1271 Job 21:21 | zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner 1272 Job 21:28 | zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is 1273 Job 27:18 | 18 Hij bouwt zijn huis als een motte, en als een 1274 Job 30:23 | brengen zult, en tot het huis der samenkomst aller levenden. ~ 1275 Job 38:9 | Ik de wildernis tot zijn huis besteld heb, en het ziltige 1276 Job 41:11 | aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem, en vertroostten 1277 Psa 5:8 | Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen 1278 Psa 23:6 | levens; en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte 1279 Psa 26:8 | heb lief de woning van Uw huis, en de plaats des tabernakels 1280 Psa 27:4 | levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid 1281 Psa 30:1 | der inwijding van Davids huis. ~ 1282 Psa 31:3 | Rotssteen, tot een zeer vast Huis, om mij te behouden. ~ 1283 Psa 42:19 | hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang 1284 Psa 45:11 | vergeet uw volk en uws vaders huis. ~ 1285 Psa 49:17 | wanneer de eer van zijn huis groot wordt; ~ 1286 Psa 50:9 | 9 Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken 1287 Psa 52:10 | groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid 1288 Psa 59:1 | Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te 1289 Psa 65:5 | worden met het goed van Uw huis, met het heilige van Uw 1290 Psa 66:13 | zal met brandofferen in Uw huis gaan; ik zal U mijn geloften 1291 Psa 68:13 | vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit. ~ 1292 Psa 69:10 | 10 Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de 1293 Psa 84:4 | 4 Zelfs vindt de mus een huis, en de zwaluw een nest voor 1294 Psa 84:5 | Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen U gestadiglijk. 1295 Psa 84:11 | liever aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan 1296 Psa 92:14 | 14 Die in het huis des HEEREN geplant zijn, 1297 Psa 98:3 | Zijner waarheid aan het huis Israels; en al de einden 1298 Psa 101:7 | pleegt, zal binnen mijn huis niet blijven; die leugenen 1299 Psa 104:17 | nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen. ~ 1300 Psa 105:21 | hem tot een heer over zijn huis, en tot een heerser over 1301 Psa 112:3 | 3 He. In zijn huis zal have en rijkdom wezen; 1302 Psa 114:1 | Israel uit Egypte toog, het huis Jakobs van een volk, dat 1303 Psa 115:10 | 10 Gij huis van Aaron! vertrouw op den 1304 Psa 115:12 | zal zegenen; Hij zal het huis van Israel zegenen, Hij 1305 Psa 115:12 | Israel zegenen, Hij zal het huis van Aaron zegenen. ~ 1306 Psa 116:19 | In de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden 1307 Psa 118:3 | 3 Het huis van Aaron zegge nu, dat 1308 Psa 118:26 | zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. ~ 1309 Psa 122:1 | zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan. ~ 1310 Psa 122:5 | gezet, de stoelen van het huis van David. ~ 1311 Psa 127:1 | Salomo. Zo de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden 1312 Psa 128:3 | wijnstok aan de zijden van uw huis; uw kinderen als olijfplanten 1313 Psa 134:1 | die allen nacht in het huis des HEEREN staat. ~ 1314 Psa 135:2 | 2 Gij, die staat in het huis des HEEREN, in de voorhoven 1315 Psa 135:2 | in de voorhoven van het huis onzes Gods! ~ 1316 Psa 135:19 | 19 Gij huis Israels! looft den HEERE; 1317 Psa 135:19 | Israels! looft den HEERE; gij huis Aarons! looft den HEERE. ~ 1318 Psa 135:20 | 20 Gij huis van Levi! looft den HEERE; 1319 Spre 2:18| 18      Want haar huis helt naar den dood, en haar 1320 Spre 3:33| vloek des HEEREN is in het huis des goddelozen; maar de 1321 Spre 5:8 | niet tot de deur van haar huis; ~ 1322 Spre 5:10| arbeid niet kome in het huis des onbekenden; ~ 1323 Spre 6:31| geeft al het goed van zijn huis. ~ 1324 Spre 7:6 | door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik 1325 Spre 7:8 | trad op den weg van haar huis. ~ 1326 Spre 7:11| haar voeten bleven in haar huis niet; ~ 1327 Spre 7:19| Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; ~ 1328 Spre 7:20| bestemden dage zal hij naar zijn huis komen. ~ 1329 Spre 7:27| 27      Haar huis zijn wegen des grafs, dalende 1330 Spre 9:1 | opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar 1331 Spre 9:14| zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge 1332 Spre 11:29| 29      Wie zijn huis beroert, zal wind erven; 1333 Spre 12:7 | niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan. ~ 1334 Spre 14:1 | Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas is, 1335 Spre 14:11| 11      Het huis der goddelozen zal verdelgd 1336 Spre 15:6 | 6      In het huis des rechtvaardigen is een 1337 Spre 15:25| 25      Het huis der hovaardigen zal de HEERE 1338 Spre 15:27| gierigheid pleegt, beroert zijn huis; maar die geschenken haat, 1339 Spre 17:1 | daarbij, is beter, dan een huis vol van geslachte beesten 1340 Spre 17:13| het kwaad zal van zijn huis niet wijken. ~ 1341 Spre 19:14| 14      Huis en goed is een erve van 1342 Spre 21:9 | huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. ~ 1343 Spre 21:12| verstandelijk op des goddelozen huis, als God de goddelozen in 1344 Spre 24:3 | Door wijsheid wordt een huis gebouwd, en door verstandigheid 1345 Spre 24:27| akker, en bouw daarna uw huis. ~ 1346 Spre 25:17| Spaar uw voet van het huis uws naasten, opdat hij niet 1347 Spre 25:24| huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap. ~ 1348 Spre 27:27| spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden. ~  ~  ~  ~ ~ 1349 Spre 30:26| nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen. ~ 1350 Spre 31:15| nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden 1351 Spre 31:21| Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; 1352 Spre 31:21| sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen 1353 Spre 31:27| beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid 1354 Pred 4:17| uw voet, als gij tot het huis Gods ingaat, en zijt liever 1355 Pred 7:2 | klaaghuis, dan te gaan in het huis des maaltijds; want in hetzelve 1356 Pred 7:4 | het hart der zotten in het huis der vreugde. ~ 1357 Pred 10:18| slapheid der handen wordt het huis doorlekkende. ~ 1358 Pred 12:5 | mens gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen 1359 Hoo 3:4 | ik Hem in mijner moeders huis gebracht      had, en in 1360 Hoo 8:2 | brengen in mijner moeders huis, Gij zoudt mij leren; ik 1361 Hoo 8:7 | iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou 1362 Jes 2:2 | dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld 1363 Jes 2:3 | berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat 1364 Jes 2:5 | 5      Komt, gij huis van Jakob, en laat ons wandelen 1365 Jes 2:6 | Maar Gij hebt Uw volk, het huis van Jakob, verlaten, want 1366 Jes 3:6 | iemand zijn broeder uit het huis zijns vaders zal aangrijpen, 1367 Jes 3:7 | brood en geen kleed in mijn huis; zet mij niet tot een overste 1368 Jes 5:7 | HEERE der heirscharen is het huis van Israel, en de mannen 1369 Jes 5:8 | 8      Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker 1370 Jes 5:8 | Wee dengenen, die huis aan huis trekken, akker aan akker 1371 Jes 6:4 | stem des roependen; en het huis werd vervuld met rook. ~ 1372 Jes 7:13 | Hoort gijlieden nu, gij, huis van David! is het ulieden 1373 Jes 7:17 | volk, en over uws vaders huis, dagen doen komen, hoedanige 1374 Jes 8:17 | aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, en ik zal Hem 1375 Jes 10:12 | Jeruzalem, dan zal Ik te huis zoeken de vrucht van de 1376 Jes 10:20 | en de ontkomenen van het huis Jakobs niet meer steunen 1377 Jes 14:1 | en zij zullen het      huis van Jakob aanhangen. ~ 1378 Jes 14:2 | hun plaats brengen; en het huis Israels zal hen erfelijk 1379 Jes 14:17 | niet liet los gaan naar huis toe? ~ 1380 Jes 14:18 | eer, een iegelijk in zijn huis; ~ 1381 Jes 22:8 | zien naar de wapenen in het huis des wouds. 1382 Jes 22:18 | schandvlek van het      huis uws heren! ~ 1383 Jes 22:22 | zal den sleutel van het huis van David op zijn schouder 1384 Jes 22:23 | een stoel der eer voor het huis zijns vaders. ~ 1385 Jes 22:24 | alle heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen 1386 Jes 23:1 | is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er 1387 Jes 29:22 | Abraham verlost heeft, tot het huis van Jakob alzo: Jakob zal 1388 Jes 31:2 | zal Zich opmaken tegen het huis der boosdoeners, en tegen 1389 Jes 37:1 | een zak, en ging in het huis des HEEREN. ~ 1390 Jes 37:14 | had, ging hij op in het huis des HEEREN; en Hizkia breidde 1391 Jes 37:31 | overgebleven is van het huis van Juda, zal wederom nederwaarts 1392 Jes 37:38 | geschiedde nu, als hij in het huis van Nisroch, zijn god, zich 1393 Jes 38:1 | HEERE: Geef bevel aan uw huis; want gij      zult sterven, 1394 Jes 38:20 | dagen onzes levens, in het huis des HEEREN. ~ 1395 Jes 39:2 | er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, 1396 Jes 39:4 | hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben 1397 Jes 39:4 | alles gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn 1398 Jes 39:6 | komen, dat al wat in uw huis is, en wat uw vaders opgelegd 1399 Jes 44:13 | een mens, dat het in het huis blijve. ~ 1400 Jes 46:3 | 3      Hoor naar Mij, o huis van Jakob, en het ganse 1401 Jes 46:3 | ganse overblijfsel van het huis Israels! die van Mij gedragen 1402 Jes 48:1 | 1      Hoort dit, gij huis van Jakob, die genoemd wordt 1403 Jes 57:5 | Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een 1404 Jes 57:7 | Mijn altaar; want Mijn      huis zal een bedehuis genoemd 1405 Jes 59:1 | hun overtreding, en het huis Jakobs hun zonden. ~ 1406 Jes 59:7 | de armen, verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte 1407 Jes 61:7 | Mijn altaar, en Ik zal het huis Mijner      heerlijkheid 1408 Jes 64:7 | grote goedigheid aan het huis      van Israel, die Hij 1409 Jes 65:11 | Ons heilig en ons heerlijk huis, waarin onze vaders U loofden, 1410 Jes 67:1 | Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij 1411 Jer 2:4 | Hoort des HEEREN woord, gij huis van Jakob, en alle geslachten 1412 Jer 2:4 | alle geslachten van het huis Israels! ~ 1413 Jer 2:26 | wordt, alzo zijn die van het huis Israels beschaamd; zij, 1414 Jer 3:18 | In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis 1415 Jer 3:18 | huis van Juda gaan tot het huis van Israel; en zij zullen 1416 Jer 3:20 | tegen Mij gehandeld, gij huis Israels! spreekt de HEERE. ~ 1417 Jer 5:11 | 11      Want het huis van Israel en het huis van 1418 Jer 5:11 | het huis van Israel en het huis van Juda hebben gans trouwelooslijk 1419 Jer 5:15 | volk van verre brengen, o huis Israels! spreekt de HEERE; 1420 Jer 5:20 | Verkondigt dit in het huis van Jakob, en laat het horen 1421 Jer 7:2 | de poort van des HEEREN huis, en roep aldaar dit woord 1422 Jer 7:10 | voor Mijn aangezicht in dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd 1423 Jer 7:11 | 11      Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd 1424 Jer 7:14 | 14      Zo zal Ik aan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd 1425 Jer 7:30 | verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd 1426 Jer 9:26 | voorhuid, maar het ganse huis Israels heeft de voorhuid 1427 Jer 10:1 | HEERE tot ulieden spreekt, o huis Israels! ~ 1428 Jer 11:10 | die te dienen;      het huis Israels en het huis van 1429 Jer 11:10 | het huis Israels en het huis van Juda hebben Mijn verbond 1430 Jer 11:15 | heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen, dewijl zij die 1431 Jer 11:17 | der boosheid wil van het huis Israels en van het huis 1432 Jer 11:17 | huis Israels en van het huis van Juda, die zij onder 1433 Jer 12:6 | uw broeders en uws vaders huis, ook diezelve handelen trouwelooslijk 1434 Jer 12:7 | 7      Ik heb Mijn huis verlaten, Ik heb Mijn erfenis 1435 Jer 12:14 | uitrukken, maar      het huis van Juda zal Ik uit hunlieder 1436 Jer 13:11 | mans, alzo heb Ik het ganse huis Israels en het ganse huis 1437 Jer 13:11 | huis Israels en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, 1438 Jer 16:5 | de HEERE: Ga niet in het huis desgenen, die een rouwmaaltijd 1439 Jer 16:8 | Ga ook niet in een huis des maaltijds, om bij hen 1440 Jer 18:2 | Maak u op, en ga af in het huis des pottenbakkers, en aldaar 1441 Jer 18:3 | Zo ging ik af in het huis des pottenbakkers; en ziet, 1442 Jer 18:6 | gelijk deze pottenbakker, o huis Israels? spreekt de HEERE; 1443 Jer 18:6 | gijlieden in Mijn hand, o huis      Israels! ~ 1444 Jer 19:14 | het voorhof van des HEEREN huis, en zeide tot al het volk: ~ 1445 Jer 20:1 | bestelde voorganger in het huis des HEEREN), Jeremia hoorde, 1446 Jer 20:2 | van Benjamin, die aan het huis des HEEREN is. ~ 1447 Jer 20:6 | en alle inwoners van uw huis! gijlieden zult gaan in 1448 Jer 21:11 | 11      En aangaande het huis des konings van Juda, hoort 1449 Jer 21:12 | 12      O huis Davids! zo zegt de HEERE: 1450 Jer 22:1 | zegt de HEERE: Ga af in het huis des konings van Juda, en 1451 Jer 22:4 | door de poorten van dit huis koningen ingaan, zittende 1452 Jer 22:5 | spreekt de HEERE, dat dit huis tot een woestheid worden 1453 Jer 22:6 | zo zegt de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij 1454 Jer 22:13 | Wee dien, die zijn huis bouwt met ongerechtigheid, 1455 Jer 22:14 | Ik zal mij een zeer hoog huis bouwen, en doorluchtige 1456 Jer 23:8 | leeft, Die het zaad van het huis Israels heeft opgevoerd, 1457 Jer 23:11 | huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hun boosheid, spreekt 1458 Jer 23:34 | over dien man en over zijn huis. ~ 1459 Jer 26:2 | Sta in het voorhof van het huis des HEEREN, en spreek tot 1460 Jer 26:2 | om aan te bidden in het huis des HEEREN, al de woorden, 1461 Jer 26:6 | 6      Zo zal Ik dit huis stellen als Silo, en deze 1462 Jer 26:7 | deze woorden spreken in het huis des HEEREN. ~ 1463 Jer 26:9 | geprofeteerd, zeggende: Dit huis zal worden als Silo, en 1464 Jer 26:9 | vergaderd tegen Jeremia, in het huis des HEEREN. ~ 1465 Jer 26:10 | hoorden, gingen zij op uit het huis des konings naar het huis 1466 Jer 26:10 | huis des konings naar het huis des HEEREN; en zij zetten 1467 Jer 26:12 | mij gezonden, om tegen dit huis en tegen deze stad te profeteren 1468 Jer 27:16 | vaten van des      HEEREN huis zullen nu haast uit Babel 1469 Jer 27:18 | opdat de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis      1470 Jer 27:18 | huis des HEEREN, en in het huis      des konings van Juda, 1471 Jer 27:21 | van de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis 1472 Jer 27:21 | huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en 1473 Jer 28:1 | was, tot mij sprak, in het huis des HEEREN, voor de ogen 1474 Jer 28:3 | wederbrengen al de vaten van het huis des HEEREN, die Nebukadnezar, 1475 Jer 28:5 | gansen volks, die in het huis des HEEREN stonden; ~ 1476 Jer 28:6 | de vaten van des HEEREN huis, en allen, die      gevankelijk 1477 Jer 29:26 | zoudt zijn in des HEEREN huis over allen man, die onzinnig 1478 Jer 31:27 | spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israel en het huis van 1479 Jer 31:27 | het huis van Israel en het huis van Juda bezaaien zal met 1480 Jer 31:31 | de HEERE, dat Ik met het huis van Israel en met het huis 1481 Jer 31:31 | huis van Israel en met het huis van Juda een nieuw verbond 1482 Jer 31:33 | Ik na die dagen met het huis van Israel maken zal, spreekt 1483 Jer 32:2 | der bewaring, dat in het huis des konings van Juda is. ~ 1484 Jer 32:34 | verfoeiselen gesteld in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd 1485 Jer 33:14 | verwekken zal, dat Ik tot het huis van Israel en over het huis 1486 Jer 33:14 | huis van Israel en over het huis van Juda gesproken heb. ~ 1487 Jer 33:17 | Die op den troon van het huis Israels zitte. ~ 1488 Jer 34:15 | aangezicht, in het huis, dat naar Mijn Naam genoemd 1489 Jer 35:2 | henen tot der Rechabieten huis, en spreek met hen, en breng 1490 Jer 35:2 | breng hen in des HEEREN huis, in een der kameren, en 1491 Jer 35:3 | zijn zonen, en het ganse huis der Rechabieten; ~ 1492 Jer 35:4 | bracht hen in des HEEREN huis, in de kamer der zonen van 1493 Jer 35:5 | zette den kinderen van het huis der Rechabieten koppen vol 1494 Jer 35:7 | Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, 1495 Jer 35:18 | 18      Tot het huis nu der Rechabieten zeide 1496 Jer 36:3 | Misschien zullen die van het huis van Juda horen al het kwaad, 1497 Jer 36:5 | opgehouden, ik zal in des HEEREN huis niet kunnen gaan. ~ 1498 Jer 36:6 | des volks, in des HEEREN huis, op den vastendag; en      1499 Jer 36:8 | woorden des HEEREN, in het huis des HEEREN. ~ 1500 Jer 36:10 | van Jeremia in des HEEREN huis, in de kamer van Gemarja,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License