1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948
Book Chapter: Verse
1501 Jer 36:10 | nieuwe poort van het huis des HEEREN, voor de oren
1502 Jer 37:17 | koning vraagde hem in zijn huis, in het verborgen, en zeide:
1503 Jer 37:20 | breng mij niet weder in het huis van Jonathan, den schrijver,
1504 Jer 38:7 | die toen in des konings huis was, hoorde, dat zij Jeremia
1505 Jer 38:8 | ging Ebed-melech uit het huis des konings uit, en hij
1506 Jer 38:11 | en ging in des konings huis tot onder de schatkamer,
1507 Jer 38:14 | ingang, die aan des HEEREN huis was; en de koning zeide
1508 Jer 38:17 | gij zult leven, gij en uw huis. ~
1509 Jer 38:22 | al de vrouwen, die in het huis des konings van Juda zijn
1510 Jer 38:26 | laten brengen in Jonathans huis, om aldaar te sterven. ~
1511 Jer 39:8 | Chaldeen verbrandden het huis des konings en de huizen
1512 Jer 39:14 | henen uitbracht naar huis; alzo bleef hij in het midden
1513 Jer 43:9 | bij de deur van Farao's huis te Tachpanhes is, voor de
1514 Jer 48:13 | vanwege Kamos, gelijk als het huis Israels beschaamd is geworden
1515 Jer 51:51 | heiligdommen van des HEEREN huis gekomen zijn; ~
1516 Jer 52:13 | Zo verbrandde hij het huis des HEEREN en het huis des
1517 Jer 52:13 | het huis des HEEREN en het huis des konings; mitsgaders
1518 Jer 52:17 | koperen pilaren, die in het huis des HEEREN waren, en de
1519 Jer 52:17 | koperen zee, die in het huis des HEEREN was; en zij voerden
1520 Jer 52:20 | de koning Salomo voor het huis des HEEREN gemaakt had;
1521 Klaa 1:29| overgegeven; zij hebben in het huis des HEEREN een stem
1522 Eze 2:5 | zij zijn een wederspannig huis), zo zullen zij weten, dat
1523 Eze 2:6 | zij zijn een wederspannig huis. ~
1524 Eze 2:8 | gelijk dat wederspannig huis; open uw mond, en eet, wat
1525 Eze 3:1 | rol, en ga, spreek tot het huis Israels. ~
1526 Eze 3:4 | Mensenkind, ga henen, kom tot het huis Israels, en spreek tot hen
1527 Eze 3:5 | zwaar van tong, maar tot het huis Israels; ~
1528 Eze 3:7 | 7 Maar het huis Israels wil naar u niet
1529 Eze 3:7 | willen horen; want het ganse huis Israels is stijf van voorhoofd,
1530 Eze 3:9 | omdat zij een wederspannig huis zijn. ~
1531 Eze 3:17 | wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het
1532 Eze 3:24 | besluit u binnen in uw huis. ~
1533 Eze 3:26 | zij zijn een wederspannig huis. ~
1534 Eze 3:27 | zijn een wederspannig huis. ~ ~
1535 Eze 4:4 | ongerechtigheid van het huis Israels, naar het getal
1536 Eze 4:5 | ongerechtigheid van het huis Israels dragen zult. ~
1537 Eze 4:6 | ongerechtigheid van het huis van Juda dragen veertig
1538 Eze 5:4 | een vuur tegen het gehele huis van Israel. ~
1539 Eze 6:11 | gruwelen der boosheden van het huis Israels; want zij zullen
1540 Eze 8:1 | der maand, als ik in mijn huis zat, en de oudsten van Juda
1541 Eze 8:6 | grote gruwelen, die het huis Israels hier doet, opdat
1542 Eze 8:10 | van alle drekgoden van het huis Israels, geheel rondom aan
1543 Eze 8:11 | mannen uit de oudsten van het huis Israels, met Jaazanja, den
1544 Eze 8:12 | wat de oudsten van het huis Israels doen in de duisternis,
1545 Eze 8:14 | de deur der poort van het huis des HEEREN, die naar het
1546 Eze 8:16 | binnenste voorhof van het huis des HEEREN; en ziet, aan
1547 Eze 8:17 | iets lichter geacht bij het huis van Juda, dan deze gruwelen
1548 Eze 9:3 | tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man,
1549 Eze 9:6 | oude mannen, die voor het huis waren. ~
1550 Eze 9:7 | tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven
1551 Eze 9:9 | ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is
1552 Eze 10:3 | ter rechterzijde van het huis, als die man inging; en
1553 Eze 10:4 | cherub, op den dorpel van het huis; en het huis werd vervuld
1554 Eze 10:4 | dorpel van het huis; en het huis werd vervuld met een wolk,
1555 Eze 10:19 | deur der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid
1556 Eze 11:1 | tot de Oostpoort van het huis des HEEREN, dewelke ziet
1557 Eze 11:5 | HEERE: Alzo zegt gijlieden o huis Israels! want Ik weet elkeen
1558 Eze 11:15 | maagschap, en het ganse huis Israels, ja, dat ganse,
1559 Eze 12:2 | midden van een wederspannig huis, dewelke ogen hebben om
1560 Eze 12:2 | zijn een wederspannig huis. ~
1561 Eze 12:3 | hoewel zij een wederspannig huis zijn. ~
1562 Eze 12:9 | Mensenkind, heeft niet het huis Israels, het wederspannig
1563 Eze 12:9 | Israels, het wederspannig huis, tot u gezegd: Wat doet
1564 Eze 12:10 | Jeruzalem, en het ganse huis Israels, dat in het midden
1565 Eze 12:24 | waarzegging, in het midden van het huis Israels. ~
1566 Eze 12:25 | uw dagen, o wederspannig huis, zal Ik een woord spreken,
1567 Eze 12:27 | Mensenkind, zie, die van het huis Israels zeggen: Het gezicht
1568 Eze 13:5 | muur toegemuurd voor het huis Israels, om in den strijd
1569 Eze 13:9 | en in het schrift van het huis Israels niet geschreven
1570 Eze 14:4 | HEERE: Een ieder man uit het huis Israels, die de drekgoden
1571 Eze 14:5 | 5 Opdat Ik het huis Israels in hun hart grijpe,
1572 Eze 14:6 | Daarom zeg tot het huis Israels: Alzo zegt de Heere
1573 Eze 14:7 | Want ieder man uit het huis Israels, en uit den vreemdeling,
1574 Eze 14:11 | 11 Opdat het huis Israels niet meer van achter
1575 Eze 17:2 | gebruik een gelijkenis tot het huis Israels, ~
1576 Eze 17:12 | nu tot dat wederspannig huis: Weet gij niet, wat deze
1577 Eze 18:6 | tot de drekgoden van het huis Israels; noch de huisvrouw
1578 Eze 18:15 | tot de drekgoden van het huis Israels, de huisvrouw zijns
1579 Eze 18:25 | niet recht; hoort nu, o huis Israels! is Mijn weg niet
1580 Eze 18:29 | 29 Evenwel zegt het huis Israels: De weg des Heeren
1581 Eze 18:29 | recht. Zouden Mijn wegen, o huis Israels, niet recht zijn?
1582 Eze 18:30 | Daarom zal Ik u richten, o huis Israels! een ieder naar
1583 Eze 18:31 | waarom zoudt gij sterven, o huis Israels? ~
1584 Eze 20:5 | op tot het zaad van het huis Jakobs, en maakte Mijzelven
1585 Eze 20:13 | 13 Maar het huis Israels werd wederspannig
1586 Eze 20:27 | mensenkind, spreek tot het huis Israels, en zeg tot hen:
1587 Eze 20:30 | Daarom zeg tot het huis Israels: Alzo zegt de Heere
1588 Eze 20:31 | gevraagd worden, o huis Israels? Zo waarachtig als
1589 Eze 20:39 | 39 En gijlieden, o huis Israels, alzo zegt de Heere
1590 Eze 20:40 | daar zal Mij het ganse huis Israels in het land dienen,
1591 Eze 20:44 | verdorven handelingen, o huis Israels, spreekt de
1592 Eze 22:18 | Mensenkind, die van het huis Israels zijn Mij tot schuim
1593 Eze 23:39 | het midden van Mijn huis. ~
1594 Eze 24:3 | gelijkenis tot dat wederspannig huis, en zeg tot hen: Alzo zegt
1595 Eze 24:21 | 21 Zeg tot het huis Israels: Alzo zegt de Heere
1596 Eze 25:3 | verwoest werd, en over het huis van Juda, als zij in gevangenis
1597 Eze 25:8 | en Seir zeggen: Ziet, het huis van Juda is gelijk al de
1598 Eze 25:12 | gehandeld heeft tegen het huis van Juda; en zij zich zeer
1599 Eze 27:14 | 14 Uit het huis van Togarma leverden zij
1600 Eze 28:24 | 24 En het huis Israels zal geen smartenden
1601 Eze 28:25 | Heere HEERE: Als Ik het huis Israels zal vergaderd hebben
1602 Eze 29:21 | zal Ik den hoorn van het huis Israels doen uitspruiten,
1603 Eze 33:7 | wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het
1604 Eze 33:10 | mensenkind! zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt
1605 Eze 33:11 | waarom zoudt gij sterven, o huis Israels? ~
1606 Eze 33:20 | ieder naar zijn wegen, o huis Israels! ~
1607 Eze 34:30 | zij Mijn volk zijn, het huis Israels, spreekt de Heere
1608 Eze 35:15 | over de erfenis van het huis Israels, omdat zij verwoest
1609 Eze 36:10 | vermenigvuldigen, het ganse huis Israels, ja, dat geheel;
1610 Eze 36:17 | 17 Mensenkind! het huis Israels, als zij in hun
1611 Eze 36:21 | heiligen Naam, dien het huis Israels ontheiligde onder
1612 Eze 36:22 | Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Heere
1613 Eze 36:22 | het niet om uwentwil, gij huis Israels! maar om Mijn heiligen
1614 Eze 36:32 | schaamrood van uw wegen, gij huis Israels! ~
1615 Eze 36:37 | Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israels verzocht worden,
1616 Eze 37:11 | beenderen zijn het ganse huis Israels; ziet, zij zeggen:
1617 Eze 37:16 | Efraim, en van het ganse huis Israels, zijn metgezellen. ~
1618 Eze 38:6 | en al zijn benden, en het huis van Togarma, aan de zijden
1619 Eze 39:12 | 12 Het huis Israels nu zal hen begraven,
1620 Eze 39:22 | 22 En die van het huis Israels zullen weten, dat
1621 Eze 39:23 | zullen weten, dat die van het huis Israels gevankelijk zijn
1622 Eze 39:25 | ontfermen over het ganse huis Israels, en Ik zal ijveren
1623 Eze 39:29 | wanneer Ik Mijn Geest over het huis Israels zal hebben uitgegoten,
1624 Eze 40:5 | een muur buiten aan het huis, rondom henen, en in des
1625 Eze 40:43 | ordentelijk geschikt in het huis rondom henen; en op de tafelen
1626 Eze 40:47 | altaar was voor aan het huis. ~
1627 Eze 41:5 | vier ellen, rondom het huis henen rondom. ~
1628 Eze 41:6 | in den wand, die aan het huis was, tot die zijkamers rondom
1629 Eze 41:7 | gaf zich rondom; want het huis was omsingeld opwaarts naar
1630 Eze 41:7 | opwaarts naar boven, rondom het huis henen; daarom was de
1631 Eze 41:9 | zijkameren, die aan het huis waren. ~
1632 Eze 41:10 | twintig ellen, rondom het huis, rondom henen. ~
1633 Eze 41:13 | Voorts mat hij het huis, de lengte honderd ellen;
1634 Eze 41:17 | het binnenste en buitenste huis toe, en aan den gansen wand
1635 Eze 41:19 | zijde; gemaakt in het ganse huis rondom henen. ~
1636 Eze 41:26 | aan de zijkameren van het huis, en aan de dikke planken. ~ ~
1637 Eze 42:15 | maten van het binnenste huis geeindigd had, zo bracht
1638 Eze 43:4 | heerlijkheid des HEEREN kwam in het huis, door den weg der poort,
1639 Eze 43:5 | heerlijkheid des HEEREN had het huis vervuld. ~
1640 Eze 43:6 | Die met mij sprak, uit het huis; en de man was bij mij staande. ~
1641 Eze 43:7 | eeuwigheid; en die van het huis Israels zullen Mijn heiligen
1642 Eze 43:10 | wijs den huize Israels dit huis, opdat zij schaamrood worden
1643 Eze 43:11 | bekend den vorm van het huis, en zijn gestaltenis, en
1644 Eze 43:12 | Dit is de wet van het huis: op de hoogte des bergs
1645 Eze 43:12 | ziet, dit is de wet van het huis. ~
1646 Eze 43:21 | bestelde plaats van het huis buiten het heiligdom. ~
1647 Eze 44:4 | noorderpoort, voor aan het huis; en ik zag, en ziet, de
1648 Eze 44:4 | heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld; toen
1649 Eze 44:5 | alle inzettingen van het huis des HEEREN, en van
1650 Eze 44:5 | hart op den ingang van het huis, met alle uitgangen des
1651 Eze 44:6 | wederspannigen, tot het huis Israels: Zo zegt de Heere
1652 Eze 44:6 | vanwege al uw gruwelen, o huis Israels. ~
1653 Eze 44:7 | ontheiligen, te weten Mijn huis; als gij Mijn brood,
1654 Eze 44:11 | ambten aan de poorten van het huis, en zij zullen het huis
1655 Eze 44:11 | huis, en zij zullen het huis bedienen; zij zullen het
1656 Eze 44:22 | dochters van het zaad van het huis Israels, of een weduwe,
1657 Eze 44:30 | geven, om den zegen op uw huis te doen rusten. ~
1658 Eze 45:6 | hefoffer; voor het ganse huis Israels zal het zijn. ~
1659 Eze 45:17 | hoogtijden van het huis Israels; hij zal het zondoffer,
1660 Eze 45:17 | verzoening te doen voor het huis Israels. ~
1661 Eze 45:20 | alzo zult gijlieden het huis verzoenen. ~
1662 Eze 47:1 | weder tot de deur van het huis, en ziet, er vloten wateren
1663 Eze 47:1 | het voorste deel van het huis was in het oosten,
1664 Dan 1:2 | een deel der vaten van het huis Gods; en hij bracht ze in
1665 Dan 1:2 | land van Sinear, in het huis zijns gods; en de vaten
1666 Dan 2:17 | Toen ging Daniel naar zijn huis, en hij gaf de zaak zijn
1667 Dan 3:29 | gehouwen worde, en zijn huis tot een drekhoop gesteld
1668 Dan 4:4 | Nebukadnezar, gerust zijnde in mijn huis, en in mijn paleis groenende, ~
1669 Dan 4:30 | dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks, door de
1670 Dan 5:3 | men uit den tempel van het huis Gods, die te Jeruzalem geweest
1671 Dan 5:10 | ging de koningin in het huis des maaltijds. De koningin
1672 Dan 5:23 | heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij,
1673 Dan 6:11 | getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal
1674 Hos 1:4 | Jizreel bezoeken over het huis van Jehu, en zal het koninkrijk
1675 Hos 1:4 | koninkrijk van het huis van Israel doen ophouden. ~
1676 Hos 1:6 | meer ontfermen over het huis Israels, maar Ik zal
1677 Hos 1:7 | 7 Maar over het huis van Juda zal Ik Mij ontfermen,
1678 Hos 5:1 | priesters! en merkt op, gij huis Israels! en neemt ter oren,
1679 Hos 5:1 | en neemt ter oren, gij huis des konings! want ulieden
1680 Hos 6:10 | afschuwelijke zaak in het huis Israels; aldaar is Efraims
1681 Hos 8:1 | als een arend tegen het huis des HEEREN; omdat zij Mijn
1682 Hos 9:4 | zijn, het zal in des HEEREN huis niet komen. ~
1683 Hos 9:8 | zijn wegen, een haat in het huis zijns Gods. ~
1684 Hos 9:15 | handelingen; Ik zal ze uit Mijn huis uitdrijven, Ik zal ze voortaan
1685 Hos 12:1 | omsingeld met leugen, en het huis Israels met bedrog; maar
1686 Joe 1:9 | en drankoffer is van het huis des HEEREN afgesneden; de
1687 Joe 1:13 | drankoffer is geweerd van het huis uws Gods. ~
1688 Joe 1:16 | Blijdschap en verheuging van het huis onzes Gods? ~
1689 Joe 3:18 | een fontein uit het huis des HEEREN uitgaan, en zal
1690 Amos 1:4 | Daarom zal Ik een vuur in het huis van Hazael zenden, dat zal
1691 Amos 2:8 | wijn der geboeten in het huis van hun goden. ~
1692 Amos 3:13| Hoort en betuigt in het huis Jakobs, spreekt de Heere
1693 Amos 5:1 | ophef, een klaaglied, o huis Israels! ~
1694 Amos 5:3 | tien overhouden, in het huis Israels. ~
1695 Amos 5:4 | zo zegt de HEERE tot het huis Israels: Zoekt Mij, en leeft. ~
1696 Amos 5:6 | Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur,
1697 Amos 5:19| of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijn hand
1698 Amos 5:25| spijsoffer toegebracht, o huis Israels? ~
1699 Amos 6:1 | tot dewelke die van het huis Israels komen. ~
1700 Amos 6:9 | zo er tien mannen in enig huis zullen overgelaten zijn,
1701 Amos 6:10| om de beenderen uit het huis uit te brengen, en zal zeggen
1702 Amos 6:10| binnen de zijden van het huis is: Zijn er nog meer
1703 Amos 6:11| bevel, en Hij zal het grote huis slaan met inwatering, en
1704 Amos 6:11| inwatering, en het kleine huis met spleten. ~
1705 Amos 6:14| Ik zal over ulieden, o huis Israels! een volk verwekken,
1706 Amos 7:9 | en Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan met het zwaard. ~
1707 Amos 7:10| gemaakt, in het midden van het huis Israels; het land zal
1708 Amos 7:13| heiligdom, en dat is het huis des koninkrijks. ~
1709 Amos 7:16| noch druppen tegen het huis van Izak. ~
1710 Amos 9:8 | verdelge; behalve dat Ik het huis Jakobs niet ganselijk zal
1711 Amos 9:9 | geef bevel, en Ik zal het huis Israels onder al de heidenen
1712 Oba 1:17 | heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen
1713 Oba 1:18 | 18 En Jakobs huis zal een vuur zijn, en Jozefs
1714 Oba 1:18 | een vuur zijn, en Jozefs huis een vlam, en Ezau's huis
1715 Oba 1:18 | huis een vlam, en Ezau's huis tot een stoppel; en zij
1716 Oba 1:18 | ze verteren, zodat Ezau's huis geen overgeblevene
1717 Mic 1:5 | en om de zonden van het huis Israels; wie is het begin
1718 Mic 1:10 | wentelt u in het stof in het huis van Afra. ~
1719 Mic 2:2 | geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en
1720 Mic 2:7 | 7 O gij, die Jakobs huis geheten zijt! Is dan de
1721 Mic 2:9 | verdrijft gij, elkeen uit het huis van haar vermakingen; van
1722 Mic 3:1 | en gij oversten van het huis Israels! Betaamt het ulieden
1723 Mic 3:9 | dit, gij hoofden van het huis Jakobs, en gij oversten
1724 Mic 3:9 | en gij oversten van het huis Israels! die van het gericht
1725 Mic 4:1 | geschieden, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld
1726 Mic 6:10 | in eens ieders goddelozen huis, schatten der goddeloosheid
1727 Mic 6:16 | en het ganse werk van het huis van Achab; en gij wandelt
1728 Nah 1:14 | gezaaid zal worden; uit het huis uws gods zal Ik uitroeien
1729 Zep 1:9 | dorpel springt; die het huis hunner heren vullen met
1730 Zep 2:7 | het overblijfsel van het huis van Juda, dat zij daarin
1731 Zac 1:16 | wedergekeerd met ontfermingen; Mijn huis zal daarin gebouwd worden,
1732 Zac 3:7 | waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten, en ook Mijn voorhoven
1733 Zac 4:9 | van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen
1734 Zac 5:4 | heirscharen, dat hij kome in het huis van den dief, en in het
1735 Zac 5:4 | van den dief, en in het huis desgenen, die bij Mijn Naam
1736 Zac 5:11 | zeide tot mij: Om haar een huis te bouwen in het land Sinear;
1737 Zac 7:2 | 2 Toen men naar het huis van God gezonden had Sarezer,
1738 Zac 7:3 | de priesters, die in het huis des HEEREN der heirscharen
1739 Zac 8:9 | als de grond van het huis des HEEREN der heirscharen
1740 Zac 8:13 | geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda! en gij, o huis
1741 Zac 8:13 | huis van Juda! en gij, o huis Israels, geweest zijt een
1742 Zac 8:15 | aan Jeruzalem, en aan het huis van Juda; vreest niet! ~
1743 Zac 9:8 | En Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren, vanwege het heirleger,
1744 Zac 10:3 | Zijn kudde bezoeken, het huis van Juda, en Hij zal
1745 Zac 10:6 | 6 En Ik zal het huis van Juda versterken, en
1746 Zac 10:6 | Juda versterken, en het huis van Jozef zal Ik behouden,
1747 Zac 11:13 | en wierp ze in het huis des HEEREN, voor den pottenbakker. ~
1748 Zac 12:4 | zinneloosheid; maar over het huis van Juda zal Ik Mijn ogen
1749 Zac 12:7 | de heerlijkheid van het huis Davids, en de heerlijkheid
1750 Zac 12:8 | dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden;
1751 Zac 12:10 | 10 Doch over het huis Davids, en over de inwoners
1752 Zac 12:12 | bijzonder; het geslacht van het huis Davids bijzonder, en hunlieder
1753 Zac 12:12 | en het geslacht van het huis van Nathan bijzonder,
1754 Zac 12:13 | Het geslacht van het huis van Levi bijzonder, en hun
1755 Zac 13:1 | Fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners
1756 Zac 13:6 | ik geslagen ben, in het huis mijner liefhebbers. ~
1757 Zac 14:20 | HEEREN. En de potten in het huis des HEEREN zullen zijn als
1758 Zac 14:21 | Kanaaniet meer zijn, in het huis des HEEREN der heirscharen,
1759 Mal 3:10 | opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin,
1760 Matt 2:11| 11 En in het huis gekomen zijnde, vonden zij
1761 Matt 5:15| schijnt allen, die in het huis zijn; ~
1762 Matt 7:24| voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd
1763 Matt 7:25| en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet
1764 Matt 7:26| vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft; ~
1765 Matt 7:27| en zijn tegen hetzelve huis aangeslagen, en het is gevallen,
1766 Matt 8:6 | Heere! mijn knecht ligt te huis geraakt, en lijdt zware
1767 Matt 8:14| Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijn vrouws
1768 Matt 9:6 | bed op, en ga heen naar uw huis. ~
1769 Matt 9:7 | zijnde, ging heen naar zijn huis. ~
1770 Matt 9:10| geschiedde, als Hij in het huis van Mattheus aanzat, ziet,
1771 Matt 9:23| 23 En als Jezus in het huis des oversten kwam, en zag
1772 Matt 9:28| 28 En als Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden
1773 Matt 10:6 | verloren schapen van het huis Israels. ~
1774 Matt 10:12| 12 En als gij in het huis gaat, zo groet hetzelve. ~
1775 Matt 10:13| 13 En indien dat huis waardig is, zo kome uw vrede
1776 Matt 10:14| horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt
1777 Matt 12:4 | Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten
1778 Matt 12:25| en een iedere stad, of huis, dat tegen zichzelf verdeeld
1779 Matt 12:29| Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen, en
1780 Matt 12:29| en alsdan zal hij zijn huis beroven. ~
1781 Matt 12:44| Ik zal wederkeren in mijn huis, van waar ik uitgegaan ben;
1782 Matt 13:1 | dien dage Jezus, uit het huis gegaan zijnde, zat bij de
1783 Matt 13:36| gelaten had, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen
1784 Matt 13:57| zijn vaderland, en in zijn huis. ~
1785 Matt 15:24| verloren schapen van het huis Israels. ~
1786 Matt 17:25| zeide: Ja. En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem
1787 Matt 21:13| Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds
1788 Matt 21:13| geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden;
1789 Matt 23:38| 38 Ziet, uw huis wordt u woest gelaten. ~
1790 Matt 24:17| niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen; ~
1791 Matt 24:43| gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. ~
1792 Mark 1:29| zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andreas, met
1793 Mark 2:1 | werd gehoord, dat Hij in huis was. ~
1794 Mark 2:11| beddeken op, en ga heen naar uw huis. ~
1795 Mark 2:15| als Hij aanzat in deszelfs huis, dat ook vele tollenaren
1796 Mark 2:26| Hoe hij ingegaan is in het huis Gods, ten tijde van Abjathar,
1797 Mark 3:20| 20 En zij kwamen in huis; en daar vergaderde wederom
1798 Mark 3:25| 25 En indien een huis tegen zichzelf verdeeld
1799 Mark 3:25| verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan. ~
1800 Mark 3:27| 27 Er kan niemand in het huis eens sterken ingaan en zijn
1801 Mark 3:27| en alsdan zal hij zijn huis beroven. ~
1802 Mark 5:19| tot hem: Ga heen naar uw huis tot de uwen, en boodschap
1803 Mark 5:35| sprak, kwamen enigen van het huis des oversten der synagoge,
1804 Mark 5:38| 38 En kwam in het huis des oversten der synagoge;
1805 Mark 6:4 | onder zijn magen, en in zijn huis. ~
1806 Mark 6:10| hen: Zo waar gij in een huis zult ingaan, blijft daar,
1807 Mark 7:17| toen Hij van de schare in huis gekomen was, vraagden Hem
1808 Mark 7:24| Tyrus en Sidon; en in een huis gegaan zijnde, wilde Hij
1809 Mark 7:30| 30 En als zij in haar huis kwam, vond zij, dat de duivel
1810 Mark 8:3 | Ik hen nuchteren naar hun huis laat gaan, zo zullen zij
1811 Mark 8:26| En Hij zond hem naar zijn huis, zeggende: Ga niet in het
1812 Mark 9:28| 28 En als Hij in huis gegaan was, vraagden Hem
1813 Mark 9:33| te Kapernaum, en in het huis gekomen zijnde, vraagde
1814 Mark 10:10| 10 En in het huis vraagden Hem Zijn discipelen
1815 Mark 10:29| niemand, die verlaten heeft huis, of broeders, of zusters,
1816 Mark 11:17| er niet geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds
1817 Mark 11:17| geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden
1818 Mark 13:15| is, kome niet af in het huis, en ga niet in, om iets
1819 Mark 13:15| niet in, om iets uit zijn huis weg te nemen. ~
1820 Mark 13:34| buitenslands reizende, zijn huis verliet, en zijn dienstknechten
1821 Mark 14:3 | te Bethanie was, in het huis van Simon, den melaatse,
1822 Luk 1:23 | waren, dat hij naar zijn huis ging. ~
1823 Luk 1:33 | 33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der
1824 Luk 1:40 | 40 En kwam in het huis van Zacharias, en groette
1825 Luk 1:56 | en keerde weder tot haar huis. ~
1826 Luk 1:69 | zaligheid ons opgericht, in het huis van David, Zijn knecht; ~
1827 Luk 2:4 | wordt, (omdat hij uit het huis en geslacht van David was); ~
1828 Luk 4:38 | de synagoge, ging in het huis van Simon; en Simons vrouws
1829 Luk 5:24 | beddeken op, en ga heen naar uw huis. ~
1830 Luk 5:25 | had, ging heen naar zijn huis, God verheerlijkende. ~
1831 Luk 5:29 | groten maaltijd aan, in zijn huis; en er was een grote schare
1832 Luk 6:4 | Hoe hij ingegaan is in het huis Gods, en de toonbroden genomen
1833 Luk 6:48 | gelijk een mens, die een huis bouwde, en groef, en verdiepte,
1834 Luk 6:48 | de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het niet bewegen;
1835 Luk 6:49 | gelijk een mens, die een huis bouwde op de aarde zonder
1836 Luk 6:49 | en de val van datzelve huis was groot. ~ ~
1837 Luk 7:6 | Hij nu niet verre van het huis was, zond de hoofdman over
1838 Luk 7:10 | wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht
1839 Luk 7:36 | zijnde in des Farizeers huis, zat Hij aan. ~
1840 Luk 7:37 | dat Hij in des Farizeers huis aanzat, bracht een albasten
1841 Luk 7:44 | deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij
1842 Luk 8:27 | gekleed, en bleef in geen huis, maar in de graven. ~
1843 Luk 8:39 | 39 Keer weder naar uw huis, en vertel, wat grote dingen
1844 Luk 8:41 | bad Hem, dat Hij in zijn huis wilde komen. ~
1845 Luk 8:49 | sprak, kwam er een van het huis des oversten der synagoge,
1846 Luk 8:51 | 51 En als Hij in het huis kwam, liet Hij niemand inkomen,
1847 Luk 9:4 | 4 En in wat huis gij ook zult ingaan, blijft
1848 Luk 9:61 | van degenen, die in mijn huis zijn. ~
1849 Luk 10:5 | 5 En in wat huis gij zult ingaan, zegt eerst:
1850 Luk 10:7 | 7 En blijft in datzelve huis, etende en drinkende, hetgeen
1851 Luk 10:7 | gaat niet over van het ene huis in het andere huis. ~
1852 Luk 10:7 | het ene huis in het andere huis. ~
1853 Luk 10:38 | Martha, ontving Hem in haar huis. ~
1854 Luk 11:17 | wordt verwoest; en een huis, tegen zichzelf verdeeld
1855 Luk 11:24 | Ik zal wederkeren in mijn huis, daar ik uitgevaren ben. ~
1856 Luk 11:51 | tussen het altaar en het huis Gods; ja, zeg Ik u, het
1857 Luk 12:39 | gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven. ~
1858 Luk 12:52 | aan zullen er vijf in een huis verdeeld zijn, drie tegen
1859 Luk 13:35 | 35 Ziet, uw huis wordt ulieden woest gelaten.
1860 Luk 14:1 | als Hij gekomen was in het huis van een der oversten der
1861 Luk 14:23 | in te komen, opdat mijn huis vol worde; ~
1862 Luk 15:6 | 6 En te huis komende, roept hij de vrienden
1863 Luk 15:8 | een kaars, en keert het huis met bezemen, en zoekt naarstiglijk,
1864 Luk 15:25 | en als hij kwam, en het huis genaakte, hoorde hij het
1865 Luk 16:27 | hem zendt tot mijns vaders huis; ~
1866 Luk 17:31 | zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af, om hetzelve
1867 Luk 18:14 | gerechtvaardigd in zijn huis, meer dan die; want een
1868 Luk 18:29 | niemand is, die verlaten heeft huis, of ouders, of broeders,
1869 Luk 19:5 | want Ik moet heden in uw huis blijven. ~
1870 Luk 19:46 | Er is geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds;
1871 Luk 19:46 | geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds; maar gij hebt
1872 Luk 22:10 | waters; volgt hem in het huis, daar hij ingaat. ~
1873 Luk 22:11 | tot den huisvader van dat huis: De Meester zegt u: Waar
1874 Luk 22:54 | en brachten Hem in het huis des hogepriesters. En Petrus
1875 Joha 2:16| hier weg; maakt niet het huis Mijns Vaders tot een huis
1876 Joha 2:16| huis Mijns Vaders tot een huis van koophandel. ~
1877 Joha 2:17| geschreven is: De ijver van Uw huis heeft mij verslonden. ~
1878 Joha 4:53| geloofde zelf, en zijn gehele huis. ~
1879 Joha 7:53| iegelijk ging heen naar zijn huis. ~ ~ ~
1880 Joha 8:35| blijft niet eeuwiglijk in het huis, de zoon blijft er eeuwiglijk. ~
1881 Joha 11:20| tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten. ~
1882 Joha 11:31| dan, die met haar in het huis waren, en haar vertroostten,
1883 Joha 12:3 | voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk
1884 Joha 14:2 | 2 In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen;
1885 Joha 19:27| haar de discipel in zijn huis. ~
1886 Joha 20:10| dan gingen wederom naar huis. ~
1887 Hand 2:2 | en vervulde het gehele huis, waar zij zaten. ~
1888 Hand 2:36| dan zekerlijk het ganse huis Israels, dat God Hem tot
1889 Hand 2:46| tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende,
1890 Hand 2:46| volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij
1891 Hand 5:2 | vrezende God, met geheel zijn huis, en doende vele aalmoezen
1892 Hand 5:6 | 6 Deze ligt te huis bij een Simon, lederbereider,
1893 Hand 5:6 | lederbereider, die zijn huis heeft bij de zee; deze zal
1894 Hand 5:17| gevraagd hebbende naar het huis van Simon, stonden aan de
1895 Hand 5:18| toegenaamd Petrus, daar te huis lag. ~
1896 Hand 5:23| ingeroepen had, ontving hij ze in huis. Doch des anderen daags
1897 Hand 5:30| negende ure bad ik in mijn huis. ~
1898 Hand 5:32| wordt Petrus; deze ligt te huis in het huis van Simon, den
1899 Hand 5:32| deze ligt te huis in het huis van Simon, den lederbereider,
1900 Hand 6:11| er drie mannen voor het huis, daar ik in was, die van
1901 Hand 6:12| en wij zijn in des man huis ingegaan. ~
1902 Hand 6:13| gezien had, die in zijn huis stond, en tot hem zeide:
1903 Hand 6:14| zult zalig worden, en al uw huis. ~
1904 Hand 6:42| overlegd had, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van
1905 Hand 10:15| zij gedoopt was, en haar huis, bad zij ons, zeggende:
1906 Hand 10:15| getrouw ben, zo komt in mijn huis, en blijft er. En zij dwong
1907 Hand 10:31| zalig worden, gij en uw huis. ~
1908 Hand 10:32| en tot allen, die in zijn huis waren. ~
1909 Hand 10:34| En hij bracht hen in zijn huis, en zette hun de tafel voor,
1910 Hand 10:34| zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden
1911 Hand 11:5 | beroerden de stad; en op het huis van Jason aanvallende, zochten
1912 Hand 11:7 | 7 Welke Jason in zijn huis genomen heeft; en alle dezen
1913 Hand 12:7 | zijnde, kwam hij in het huis van een man, met name Justus,
1914 Hand 12:7 | Justus, die God diende, wiens huis paalde aan de synagoge. ~
1915 Hand 12:8 | den Heere met geheel zijn huis; en velen van de Korinthiers,
1916 Hand 13:16| naakt en gewond uit dat huis ontvloden. ~
1917 Hand 15:8 | en gegaan zijnde in het huis van Filippus, den evangelist (
1918 Hand 15:16| bij dewelken wij zouden te huis liggen. ~
1919 Rom 16:5 | Groet ook de Gemeente in hun huis. Groet Epenetus, mijn beminde,
1920 1Kor 11:34| iemand hongert, dat hij te huis ete, opdat gij niet tot
1921 1Kor 14:35| willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen;
1922 1Kor 16:15| broeders, gij kent het huis van Stefanas, dat het is
1923 2Kor 5:1 | weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken
1924 2Kor 5:1 | gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt,
1925 Fili 4:22| u, en meest die van het huis des keizers zijn. ~
1926 Kol 4:15 | de Gemeente, die in zijn huis is. ~
1927 1Tim 3:4 | 4 Die zijn eigen huis wel regeert, zijn kinderen
1928 1Tim 3:5 | Want zo iemand zijn eigen huis niet weet te regeren, hoe
1929 1Tim 3:15| moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk
1930 1Tim 5:4 | leren eerst aan hun eigen huis godzaligheid oefenen, en
1931 1Tim 5:14| huwelijken, kinderen telen, het huis regeren, geen oorzaak van
1932 2Tim 2:20| 20 Doch in een groot huis zijn niet alleen gouden
1933 2Tim 4:19| Priska en Aquila, en het huis van Onesiforus. ~
1934 Tit 2:5 | zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn,
1935 Heb 3:2 | ook Mozes in geheel zijn huis was. ~
1936 Heb 3:3 | Mozes, als degene, die het huis gebouwd heeft, meerder eer
1937 Heb 3:3 | meerder eer heeft, dan het huis.
1938 Heb 3:4 | 4 Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd;
1939 Heb 3:5 | getrouw geweest in geheel zijn huis, als een dienaar, tot getuiging
1940 Heb 3:6 | de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien
1941 Heb 3:6 | over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar
1942 Heb 8:8 | Heere, en Ik zal over het huis Israels, en over het huis
1943 Heb 8:8 | huis Israels, en over het huis van Juda een nieuw verbond
1944 Heb 8:10 | verbond, dat Ik met het huis Israels maken zal na die
1945 Heb 10:21 | groten Priester over het huis Gods;
1946 1Pet 2:5 | gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom,
1947 1Pet 4:17| oordeel beginne van het huis Gods; en indien het eerst
1948 2Joh 1:10| brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Zijt
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1948 |