1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1852
Book Chapter: Verse
1 Gen 2:25 | 25 En zij waren beiden naakt, Adam en zijn
2 Gen 3:7 | werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren
3 Gen 4:8 | geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder
4 Gen 5:5 | 5 Zo waren al de dagen van Adam, die
5 Gen 5:8 | 8 Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd
6 Gen 5:11 | 11 Zo waren al de dagen van Enos negenhonderd
7 Gen 5:14 | 14 Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd
8 Gen 5:17 | 17 Zo waren al de dagen van Mahalal-el
9 Gen 5:20 | 20 Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd
10 Gen 5:23 | 23 Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd
11 Gen 5:27 | 27 Zo waren al de dagen van Methusalach
12 Gen 5:31 | 31 Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd
13 Gen 6:2 | aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen
14 Gen 6:4 | 4 In die dagen waren er reuzen op de aarde, en
15 Gen 6:4 | dochteren der mensen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen
16 Gen 7:10 | wateren des vloeds op de aarde waren. ~
17 Gen 8:5 | 5 En de wateren waren gaande, en afnemende tot
18 Gen 8:7 | boven de aarde verdroogd waren. ~
19 Gen 8:8 | zien, of de wateren gelicht waren van boven den aardbodem. ~
20 Gen 8:9 | de ark; want de wateren waren op de ganse aarde; en hij
21 Gen 8:11 | van boven de aarde gelicht waren. ~
22 Gen 9:18 | die uit de ark gingen, waren Sem, en Cham, en Jafeth;
23 Gen 9:19 | 19 Deze drie waren de zonen van Noach; en van
24 Gen 9:23 | vaders; en hun aangezichten waren achterwaarts, gekeerd zodat
25 Gen 9:29 | 29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderd
26 Gen 10:22 | 22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad,
27 Gen 10:23 | 23 En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether, en
28 Gen 10:29 | Havila, en Jobab; deze allen waren zonen van Joktan. ~
29 Gen 11:32 | 32 En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren,
30 Gen 12:6 | More; en de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land. ~
31 Gen 13:13 | 13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars
32 Gen 14:5 | de koningen, die met hem waren, en sloegen de Refaiten
33 Gen 14:13 | welke Abrams bondgenoten waren. ~
34 Gen 14:17 | de koningen, die met hem waren), tot het dal Schave, dat
35 Gen 17:11 | 11 Abraham nu en Sara waren oud, en wel bedaagd; het
36 Gen 18:11 | aan de deur van het huis waren, met verblindheden, van
37 Gen 22:1 | zeven en twintig jaren; dit waren de jaren des levens van
38 Gen 23:28 | kennen, gelijk deze zaken waren. ~
39 Gen 23:32 | der mannen, die bij hem waren. ~
40 Gen 23:54 | en de mannen, die bij hem waren; en zij vernachtten, en
41 Gen 23:70 | Dedan; en de zonen van Dedan waren de Assurieten, en Letusieten,
42 Gen 23:71 | 4 En de zonen van Midian waren Efa en Efer, en Henoch en
43 Gen 23:71 | Abida, en Eldaa. Deze allen waren zonen van Ketura. ~
44 Gen 23:91 | Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren
45 Gen 23:91 | waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. ~
46 Gen 24:35 | 35 En deze waren voor Izak en Rebekka een
47 Gen 25:1 | zijn ogen donker geworden waren, en hij niet zien kon; toen
48 Gen 25:23 | omdat zijn handen harig waren, gelijk zijns broeders Ezau'
49 Gen 26:8 | dochteren van Kanaan kwaad waren in de ogen van Izak, zijn
50 Gen 27:2 | in het veld; en ziet, er waren drie kudden schapen nevens
51 Gen 27:20 | Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige dagen,
52 Gen 28:10 | die de kudden beklommen, waren gesprenkeld, gespikkeld,
53 Gen 31:5 | Dina verontreinigd had, zo waren zijn zonen met het vee in
54 Gen 31:18 | 18 En hun woorden waren goed in de ogen van Hemor,
55 Gen 31:25 | dage, toen zij in de smart waren, zo namen de twee zonen
56 Gen 32:2 | en tot allen, die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden,
57 Gen 32:4 | vreemde goden, die in hun hand waren, en de oorsierselen, die
58 Gen 32:4 | oorsierselen, die aan hun oren waren, en Jakob verborg ze onder
59 Gen 32:5 | de steden, die rondom hen waren, zodat zij de zonen van
60 Gen 32:22 | het. En de zonen van Jakob waren twaalf. ~
61 Gen 32:23 | 23 De zonen van Lea waren: Ruben, Jakobs eerstgeborene,
62 Gen 32:28 | 28 En de dagen van Izak waren honderd jaren, en tachtig
63 Gen 33:11 | 11 En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam,
64 Gen 33:15 | eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst
65 Gen 33:22 | 22 En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans
66 Gen 34:7 | 7 En ziet, wij waren schoven bindende in het
67 Gen 35:12 | Als nu vele dagen verlopen waren, stierf de dochter van Sua,
68 Gen 35:27 | zij baren zou, ziet, zo waren tweelingen in haar buik. ~
69 Gen 36:20 | konings gevangenen gevangen waren; alzo was hij daar in het
70 Gen 36:22 | die in het gevangenhuis waren, in Jozefs hand; en al wat
71 Gen 36:27 | dat hij hen diende; en zij waren sommige dagen in bewaring. ~
72 Gen 36:28 | die des konings van Egypte waren, die gevangen waren in het
73 Gen 36:28 | Egypte waren, die gevangen waren in het gevangenhuis. ~
74 Gen 36:29 | zag hen aan, en ziet, zij waren ontsteld. ~
75 Gen 36:30 | hovelingen van Farao, die bij hem waren in hechtenis van het huis
76 Gen 36:33 | 10 En aan den wijnstok waren drie ranken; en hij was
77 Gen 36:39 | drie getraliede korven waren op mijn hoofd. ~
78 Gen 37:8 | al de wijzen, die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn
79 Gen 37:21 | ze in haar buik ingekomen waren; want haar aanzien was lelijk,
80 Gen 38:13 | zeiden: Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders, eens
81 Gen 38:32 | 32 Wij waren twaalf gebroeders, zonen
82 Gen 38:35 | zij en hun vader, en zij waren bevreesd. ~
83 Gen 39:10 | niet gezuimd, voorwaar, wij waren alreeds tweemaal wedergekomen. ~
84 Gen 39:20 | zeiden: Och, mijn heer! wij waren in het begin gewisselijk
85 Gen 39:21 | wij in de herberg gekomen waren, en wij onze zakken opendeden,
86 Gen 39:34 | gerechten, die voor hem waren; maar Benjamins gerecht
87 Gen 40:4 | ter stad uitgegaan; zij waren niet verre gekomen, als
88 Gen 41:3 | niet antwoorden; want zij waren verschrikt voor zijn aangezicht. ~
89 Gen 42:12 | en Zerah. Doch Er en Onan waren gestorven in het land van
90 Gen 42:12 | Kanaan; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul. ~
91 Gen 42:15 | zonen en zijner dochteren waren drie en dertig. ~
92 Gen 42:25 | baarde dezelve Jakob, zij waren allen zeven zielen. ~
93 Gen 42:26 | van de zonen van Jakob, waren allen zes en zestig zielen. ~
94 Gen 42:27 | in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de zielen
95 Gen 42:27 | Jakob, die in Egypte kwamen, waren zeventig. ~
96 Gen 42:31 | die in het land Kanaan waren, zijn tot mij gekomen. ~
97 Gen 44:5 | u in Egypteland geboren waren, eer ik in Egypte tot u
98 Gen 44:10 | Doch de ogen van Israel waren zwaar van ouderdom; hij
99 Gen 46:4 | dagen zijns bewenens over waren, zo sprak Jozef tot het
100 Gen 46:14 | allen, die met hem opgetogen waren, om zijn vader te begraven,
101 Exo 1:5 | heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen; doch Jozef
102 Exo 1:12 | wies; zodat zij verdrietig waren vanwege de kinderen Israels. ~
103 Exo 6:15 | jaren des levens van Levi waren honderd zeven en dertig
104 Exo 6:17 | jaren des levens van Kehath waren honderd drie en dertig jaren. ~
105 Exo 6:19 | jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig
106 Exo 6:23 | 23 En de zonen van Korah waren: Assir, en Elkana, en Abiasaf;
107 Exo 8:18 | doch zij konden niet; zo waren de luizen aan de mensen,
108 Exo 9:11 | zweren; want aan de tovenaars waren zweren, en aan al de Egyptenaren. ~
109 Exo 9:26 | waar de kinderen Israels waren, daar was geen hagel. ~
110 Exo 9:32 | niet geslagen; want zij waren bedekt. ~
111 Exo 14:8 | doch de kinderen Israels waren door een hoge hand uitgegaan. ~
112 Exo 14:11 | Egypte gans geen graven waren, weggenomen, opdat wij in
113 Exo 14:22 | het droge; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter
114 Exo 14:29 | midden der zee; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter
115 Exo 15:27 | kwamen zij te Elim, en daar waren twaalf waterfonteinen, en
116 Exo 16:1 | Toen zij van Elim gereisd waren, zo kwam de ganse vergadering
117 Exo 16:1 | uit Egypteland uitgegaan waren. ~
118 Exo 16:3 | in Egypteland gestorven waren door de hand des HEEREN,
119 Exo 17:12 | op de andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat
120 Exo 19:16 | berg donderen en bliksemen waren, en een zware wolk, en het
121 Exo 32:3 | oorsierselen af, die in hun oren waren; en zij brachten ze tot
122 Exo 32:15 | zijn hand; deze tafelen waren op haar beide zijden beschreven,
123 Exo 32:15 | beide zijden beschreven, zij waren op de ene en op de andere
124 Exo 32:16 | 16 En diezelfde tafelen waren Gods werk; het geschrift
125 Exo 33:3 | oorsierselen af, die in hun oren waren; en zij brachten ze tot
126 Exo 33:15 | zijn hand; deze tafelen waren op haar beide zijden beschreven,
127 Exo 33:15 | beide zijden beschreven, zij waren op de ene en op de andere
128 Exo 33:16 | 16 En diezelfde tafelen waren Gods werk; het geschrift
129 Exo 34:24 | tafelen, gelijk de eerste waren, zo zal Ik op de tafelen
130 Exo 34:52 | tafelen der getuigenis nu waren in de hand van Mozes, als
131 Exo 35:25 | vrouwen, die wijs van hart waren, sponnen met haar handen,
132 Exo 36:29 | 29 En zij waren van beneden als tweelingen
133 Exo 36:29 | tweelingen samengevoegd, zij waren ook als tweelingen aan deszelfs
134 Exo 36:30 | 30 Alzo waren er acht berderen met hun
135 Exo 36:36 | overtrok met goud; hun haken waren van goud, en hij goot hun
136 Exo 36:38 | goud; en hun vijf voeten waren van koper. ~ ~
137 Exo 37:3 | ringen op derzelver ene zijde waren, en twee ringen op haar
138 Exo 37:9 | 9 En de cherubim waren de beide vleugelen omhoog
139 Exo 37:9 | verzoendeksel; en hun aangezichten waren tegenover elkander; de aangezichten
140 Exo 37:9 | aangezichten der cherubim waren naar het verzoendeksel. ~
141 Exo 37:13 | aan derzelver vier voeten waren. ~
142 Exo 37:14 | 14 Tegenover de lijst waren de ringen tot plaatsen voor
143 Exo 37:17 | knopen, en zijn bloemen waren uit hem. ~
144 Exo 37:19 | 19 In het ene riet waren drie schaaltjes, gelijk
145 Exo 37:19 | knoop en een bloem; alzo waren die zes rieten, die uit
146 Exo 37:20 | aan den kandelaar zelven waren vier schaaltjes, gelijk
147 Exo 37:22 | 22 Hun knopen en rieten waren uit hem; het was altemaal
148 Exo 37:23 | snuiters en zijn blusvaten waren van louter goud. ~
149 Exo 37:25 | zijn hoogte; uit hetzelve waren zijn hoornen. ~
150 Exo 38:2 | vier hoeken; uit hetzelve waren zijn hoornen; en hij overtrok
151 Exo 38:9 | behangselen tot den voorhof waren van fijn getweernd linnen,
152 Exo 38:10 | derzelver twintig voeten, waren van koper; de haken dezer
153 Exo 38:10 | dezer pilaren en hun banden waren van zilver. ~
154 Exo 38:11 | derzelver twintig voeten waren van koper; de haken der
155 Exo 38:11 | pilaren en derzelver banden waren van zilver. ~
156 Exo 38:12 | 12 En aan den westerhoek waren behangselen van vijftig
157 Exo 38:12 | der pilaren en hun banden waren van zilver. ~
158 Exo 38:13 | oosterhoek tegen den opgang waren vijftig ellen.
159 Exo 38:14 | behangselen aan deze zijde waren vijftien ellen, derzelver
160 Exo 38:15 | voorhofs, van hier en van daar, waren behangselen van vijftien
161 Exo 38:16 | behangselen des voorhofs waren rondom van fijn getweernd
162 Exo 38:17 | De voeten nu der pilaren waren van koper, de haken der
163 Exo 38:17 | der pilaren, en hun banden waren van zilver, en het overdeksel
164 Exo 38:17 | de pilaren des voorhofs waren met zilver omtogen. ~
165 Exo 38:19 | en derzelver vier voeten waren van koper, hun haken waren
166 Exo 38:19 | waren van koper, hun haken waren van zilver; ook was het
167 Exo 38:20 | tabernakels en des voorhofs rondom waren van koper. ~
168 Exo 38:27 | 27 En er waren honderd talenten zilver,
169 Exo 38:27 | voorhangs; tot honderd voeten waren honderd talenten, een talent
170 Exo 39:1 | klederen, die voor Aaron waren, gelijk de HEERE aan Mozes
171 Exo 39:14 | namen der zonen van Israel, waren twaalf, met hun namen, met
172 Lev 8:28 | op het brandoffer; zij waren vulofferen tot een liefelijken
173 Lev 16:1 | zonen van Aaron gestorven waren, als zij genaderd waren
174 Lev 16:1 | waren, als zij genaderd waren voor het aangezicht des
175 Lev 16:1 | des HEEREN, en gestorven waren; ~
176 Num 1:16 | 16 Dezen waren de geroepenen der vergadering,
177 Num 1:16 | stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden
178 Num 1:20 | 20 Zo waren de zonen van Ruben, den
179 Num 1:21 | getelden van den stam van Ruben waren zes en veertig duizend en
180 Num 1:23 | van den stam van Simeon waren negen en vijftig duizend
181 Num 1:25 | 25 Waren hun getelden van den stam
182 Num 1:27 | 27 Waren hun getelden van den stam
183 Num 1:29 | 29 Waren hun getelden van den stam
184 Num 1:31 | 31 Waren hun getelden van den stam
185 Num 1:33 | 33 Waren hun getelden van den stam
186 Num 1:35 | 35 Waren hun getelden van den stam
187 Num 1:37 | 37 Waren hun getelden van den stam
188 Num 1:39 | 39 Waren hun getelden van den stam
189 Num 1:41 | 41 Waren hun getelden van den stam
190 Num 1:43 | 43 Waren hun getelden van den stam
191 Num 1:44 | van Israel; twaalf mannen waren zij, elk over het huis zijner
192 Num 1:45 | 45 Alzo waren al de getelden der zonen
193 Num 1:46 | 46 Al de getelden dan waren zeshonderd drie duizend
194 Num 2:4 | heir nu, en zijn getelden waren vier en zeventig duizend
195 Num 2:6 | heir nu, en zijn getelden waren vier en vijftig duizend
196 Num 2:8 | heir nu, en zijn getelden waren zeven en vijftig duizend
197 Num 2:9 | getelden des legers van Juda waren honderd zes en tachtig duizend
198 Num 2:11 | heir nu, en zijn getelden waren zes en veertig duizend en
199 Num 2:13 | heir nu, en zijn getelden waren negen en vijftig duizend
200 Num 2:15 | heir nu, en zijn getelden waren vijf en veertig duizend
201 Num 2:16 | getelden in het leger van Ruben waren honderd een en vijftig duizend
202 Num 2:19 | heir nu, en zijn getelden waren veertig duizend en vijfhonderd. ~
203 Num 2:21 | heir nu, en zijn getelden waren twee en dertig duizend en
204 Num 2:23 | heir nu, en zijn getelden waren vijf en dertig duizend en
205 Num 2:24 | in het leger van Efraim waren honderd acht duizend en
206 Num 2:26 | heir nu, en zijn getelden waren twee en zestig duizend en
207 Num 2:28 | heir nu, en zijn getelden waren een en veertig duizend en
208 Num 2:30 | heir nu, en zijn getelden waren drie en vijftig duizend
209 Num 2:31 | getelden in het leger van Dan waren honderd zeven en vijftig
210 Num 2:32 | legers, naar hun heiren waren, zeshonderd drie duizend
211 Num 3:3 | priesteren, die gezalfd waren, welker hand men gevuld
212 Num 3:17 | 17 Dit nu waren de zonen van Levi met hun
213 Num 3:22 | 22 Hun getelden in getal waren van al wat mannelijk was,
214 Num 3:22 | daarboven; hun getelden waren zeven duizend en vijfhonderd. ~
215 Num 3:28 | maand oud en daarboven, waren acht duizend en zeshonderd,
216 Num 3:34 | maand oud en daarboven, waren zes duizend en tweehonderd. ~
217 Num 3:39 | maand oud en daarboven, waren twee en twintig duizend. ~
218 Num 3:43 | eerstgeborenen, die mannelijk waren, in het getal der namen,
219 Num 3:43 | daarboven, naar hun getelden, waren twee en twintig duizend
220 Num 4:36 | 36 Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, twee
221 Num 4:40 | 40 Hun getelden waren, naar hun geslachten, naar
222 Num 4:44 | 44 Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, drie
223 Num 4:48 | 48 Hun getelden waren acht duizend vijfhonderd
224 Num 4:49 | zijn last; en zijn getelden waren, die de HEERE Mozes geboden
225 Num 7:2 | vaderen, offerden; deze waren de oversten der stammen,
226 Num 7:13 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
227 Num 7:19 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
228 Num 7:25 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
229 Num 7:31 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
230 Num 7:37 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
231 Num 7:43 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
232 Num 7:49 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
233 Num 7:55 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
234 Num 7:61 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
235 Num 7:67 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
236 Num 7:73 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
237 Num 7:79 | sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met
238 Num 7:87 | runderen ten brandoffer waren twaalf varren, twaalf rammen,
239 Num 7:88 | de runderen ten dankoffer waren vier en twintig varren,
240 Num 9:1 | uit Egypteland uitgetogen waren, in de eerste maand, zeggende: ~
241 Num 9:6 | 6 Toen waren er lieden geweest, die over
242 Num 9:6 | lichaam eens mensen onrein waren, en op denzelven dag het
243 Num 10:28 | 28 Dit waren de tochten der kinderen
244 Num 11:26 | 26 Maar twee mannen waren in het leger overgebleven;
245 Num 11:26 | rustte op hen (want zij waren onder de aangeschrevenen,
246 Num 11:26 | tot de tent niet uitgegaan waren), en zij profeteerden in
247 Num 11:29 | volk des HEEREN profeten waren, dat de HEERE Zijn Geest
248 Num 11:31 | rondom het leger; en zij waren omtrent twee ellen boven
249 Num 12:3 | mensen, die op den aardbodem waren. ~
250 Num 13:3 | des HEEREN; al die mannen waren hoofden der kinderen Israels. ~
251 Num 13:20 | des lands. Die dagen nu waren de dagen der eerste vruchten
252 Num 13:22 | kwamen tot Hebron toe en daar waren Ahiman, Sesai en Talmai,
253 Num 13:31 | die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tot
254 Num 13:33 | Enak, van de reuzen; en wij waren als sprinkhanen in onze
255 Num 13:33 | sprinkhanen in onze ogen, alzo waren wij ook in hun ogen. ~ ~
256 Num 14:2 | in Egypteland gestorven waren! of, och, of wij in deze
257 Num 14:2 | deze woestijn gestorven waren! ~
258 Num 14:38 | de mannen, die heengegaan waren, om het land te verspieden. ~
259 Num 15:32 | kinderen Israels in de woestijn waren, zo vonden zij een man,
260 Num 16:49 | die plaag gestorven zijn, waren veertien duizend en zevenhonderd,
261 Num 16:49 | zevenhonderd, behalve die gestorven waren om de zaak van Korach. ~
262 Num 20:1 | de woestijn Zin gekomen waren, in de eerste maand, zo
263 Num 21:32 | dreef de Amorieten, die er waren, uit de bezitting. ~
264 Num 22:15 | meer en eerlijker, dan die waren; ~
265 Num 22:22 | en twee zijner jongeren waren bij hem.
266 Num 22:40 | de vorsten, die bij hem waren. ~
267 Num 25:9 | die aan de plaag stierven, waren vier en twintig duizend. ~
268 Num 26:4 | uit Egypteland uitgetogen waren. ~
269 Num 26:5 | Israel. De zonen van Ruben waren: Hanoch, van welken was
270 Num 26:7 | Rubenieten; en hun getelden waren drie en veertig duizend
271 Num 26:8 | 8 En de zonen van Pallu waren Eliab. ~
272 Num 26:9 | 9 En de zonen van Eliab waren Nemuel, en Dathan, en Abiram;
273 Num 26:9 | Abiram; deze Dathan en Abiram waren de geroepenen der vergadering,
274 Num 26:19 | 19 De zonen van Juda waren Er en Onan; maar Er en Onan
275 Num 26:20 | 20 Alzo waren de zonen van Juda naar hun
276 Num 26:21 | 21 En de zonen van Perez waren: van Hezron het geslacht
277 Num 26:23 | Issaschar, naar hun geslachten, waren: van Tola het geslacht der
278 Num 26:26 | Zebulon, naar hun geslachten, waren: van Sered het geslacht
279 Num 26:28 | Jozef, naar hun geslachten, waren Manasse en Efraim. ~
280 Num 26:29 | 29 De zonen van Manasse waren: van Machir het geslacht
281 Num 26:33 | der dochteren van Zelafead waren: Machla en Noa, Hogla, Milka
282 Num 26:34 | Manasse: en hun getelden waren twee en vijftig duizend
283 Num 26:40 | 40 En de zonen van Bela waren Ard en Naaman; van Ard het
284 Num 26:41 | geslachten; en hun getelden waren vijf en veertig duizend
285 Num 26:43 | Suhamieten, naar hun getelden, waren vier en zestig duizend en
286 Num 26:44 | Aser, naar hun geslachten, waren: van Imna het geslacht der
287 Num 26:45 | 45 Van de zonen van Beria waren: van Heber het geslacht
288 Num 26:50 | geslachten; en hun getelden waren vijf en veertig duizend
289 Num 26:61 | 61 Nadab nu en Abihu waren gestorven, toen zij vreemd
290 Num 26:62 | 62 En hun getelden waren drie en twintig duizend,
291 Num 31:16 | 16 Ziet, deze waren, door den raad van Bileam,
292 Num 31:21 | tot dien strijd getogen waren: Dit is de inzetting der
293 Num 31:35 | bekend hadden, alle zielen waren twee en dertig duizend. ~
294 Num 31:36 | tot dezen krijg uitgetogen waren, was in getal driehonderd
295 Num 31:38 | 38 En de runderen waren zes en dertig duizend, en
296 Num 31:39 | 39 En de ezelen waren dertig duizend en vijfhonderd,
297 Num 31:40 | 40 En der mensen zielen waren zestien duizend, en hun
298 Num 31:44 | 44 En de runderen waren zes en dertig duizend; ~
299 Num 31:48 | over de duizenden des heirs waren, de hoofdlieden der duizenden,
300 Num 31:62 | 9 Als zij opgekomen waren tot aan het dal Eskol, en
301 Num 31:92 | de Amorieten, die daarin waren, uit de bezitting. ~
302 Num 32:5 | Israels van Rameses verreisd waren, zo legerden zij zich te
303 Num 32:9 | kwamen te Elim; in Elim nu waren twaalf waterfonteinen en
304 Deu 2:8 | Als wij nu doorgetrokken waren van onze broederen, de kinderen
305 Deu 2:14 | beek Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; totdat
306 Deu 2:15 | verslaan, totdat zij verteerd waren. ~
307 Deu 2:16 | de krijgslieden verteerd waren, uit het midden des heirlegers
308 Deu 3:5 | 5 Al die steden waren met hoge muren, poorten
309 Deu 3:8 | deze zijde van de Jordaan waren, van de beek Arnon tot den
310 Deu 4:38 | die groter en machtiger waren dan gij, voor uw aangezicht
311 Deu 4:45 | Israels, als zij uit Egypte waren uitgetogen; ~
312 Deu 4:46 | Israels, als zij uit Egypte waren uitgetogen, ~
313 Deu 4:47 | deze zijde van de Jordaan waren, tegen den opgang der zon; ~
314 Deu 6:21 | tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Farao
315 Deu 9:15 | twee tafelen des verbonds waren op beide mijn handen. ~
316 Deu 10:3 | berg, en de twee tafelen waren in mijn hand. ~
317 Deu 29:17 | zilver en goud, die bij hen waren. ~
318 Deu 30:4 | 4 Al waren uw verdrevenen aan het einde
319 Deu 31:24 | boek, totdat zij voltrokken waren; ~
320 Deu 31:30 | lieds, totdat zij voltrokken waren. ~ ~ ~
321 Deu 32:17 | nieuwe, die van nabij gekomen waren, voor dewelke uw vaders
322 Deu 32:29 | 29 O, dat zij wijs waren; zij zouden dit vernemen,
323 Joz 2:4 | wist niet, van waar zij waren. ~
324 Joz 2:6 | haar op het dak beschikt waren. ~
325 Joz 2:7 | toe, nadat zij uitgegaan waren, die hen najaagden. ~
326 Joz 2:10 | gene zijde van de Jordaan waren, dewelke gijlieden verbannen
327 Joz 2:22 | vervolgers wedergekeerd waren; want de vervolgers hadden
328 Joz 3:15 | tot aan de Jordaan gekomen waren, en de voeten der priesteren,
329 Joz 3:15 | dragende de ark, ingedoopt waren in het uiterste van het
330 Joz 4:18 | van de Jordaan opgeklommen waren, en de voetzolen der priesteren
331 Joz 4:18 | der priesteren afgetrokken waren tot op het droge; zo keerden
332 Joz 4:23 | totdat wij daardoor gegaan waren; ~
333 Joz 5:1 | Kanaanieten, die aan de zee waren, hoorden, dat de HEERE de
334 Joz 5:1 | totdat wij daardoor gegaan waren; zo versmolt hun hart, en
335 Joz 5:4 | manspersonen, alle krijgslieden, waren gestorven in de woestijn,
336 Joz 5:4 | nadat zij uit Egypte getogen waren. ~
337 Joz 5:5 | zij uit Egypte getrokken waren, hadden zij niet besneden. ~
338 Joz 5:6 | krijgslieden, die uit Egypte gegaan waren; die de stem des HEEREN
339 Joz 5:6 | niet gehoorzaam geweest waren, denwelken de HEERE gezworen
340 Joz 5:8 | leger, totdat zij genezen waren. ~
341 Joz 7:7 | tevreden geweest en gebleven waren aan gene zijde van de Jordaan! ~
342 Joz 8:22 | het midden der Israelieten waren, deze van hier en gene van
343 Joz 8:24 | scherpte des zwaards gevallen waren, totdat zij allen vernield
344 Joz 8:24 | totdat zij allen vernield waren; zo keerde zich gans Israel
345 Joz 8:25 | zo mannen als vrouwen, waren twaalf duizend, al te zamen
346 Joz 9:1 | deze zijde van de Jordaan waren, op het gebergte, en in
347 Joz 9:10 | gene zijde van de Jordaan waren, Sihon, den koning van Hesbon,
348 Joz 9:13 | die wij gevuld hebben, waren nieuw, maar ziet, zij zijn
349 Joz 9:16 | zij, dat zij hun naburen waren, en dat zij in het midden
350 Joz 9:16 | zij in het midden van hen waren wonende. ~
351 Joz 9:17 | hun steden; hun steden nu waren Gibeon, en Chefira, en Beeroth,
352 Joz 10:1 | en in derzelver midden waren; ~
353 Joz 10:2 | dan Ai, en al haar mannen waren sterk. ~
354 Joz 10:11 | dat zij stierven; daar waren er meer, die van de hagelstenen
355 Joz 10:16 | 16 Maar die vijf koningen waren gevloden, en hadden zich
356 Joz 10:20 | slaan, totdat zij vernield waren, en dat de overgeblevenen,
357 Joz 10:20 | die van hen overgebleven waren, in de vaste steden gekomen
358 Joz 10:20 | de vaste steden gekomen waren; ~
359 Joz 10:24 | krijgsvolks, die met hem getogen waren: Treedt toe, zet uw voeten
360 Joz 10:27 | alwaar zij verborgen geweest waren; en zij legden grote stenen
361 Joz 11:2 | in Nafoth-Dor, aan de zee waren; ~
362 Joz 13:31 | koninkrijks van Og in Bazan, waren van de kinderen van Machir,
363 Joz 14:4 | Want de kinderen van Jozef waren twee stammen, Manasse en
364 Joz 14:8 | broeders, die met mij opgegaan waren, deden het hart des volks
365 Joz 14:12 | dat de Enakieten aldaar waren, en dat er grote vaste steden
366 Joz 14:12 | dat er grote vaste steden waren; of de HEERE met mij ware,
367 Joz 16:9 | steden, die afgezonderd waren voor de kinderen van Efraim,
368 Joz 16:9 | de kinderen van Efraim, waren in het midden van het erfdeel
369 Joz 16:10 | tot op dezen dag; maar zij waren onder schatting dienende. ~ ~
370 Joz 19:8 | die rondom deze steden waren, tot Baalath-Beer, dat is
371 Joz 20:9 | zijn de steden, die bestemd waren voor al de kinderen Israels,
372 Joz 21:4 | priester, uit de Levieten, waren van den stam van Juda, en
373 Joz 21:10 | 10 Dat zij waren van de kinderen van Aaron,
374 Joz 21:19 | van Aaron, de priesteren, waren dertien steden en haar voorsteden. ~
375 Joz 21:20 | Levieten, die overgebleven waren van de kinderen van Kahath,
376 Joz 22:13 | 40 Al die steden waren van de kinderen van Merari,
377 Joz 22:13 | huisgezinnen, die nog overig waren van de huisgezinnen der
378 Joz 22:14 | erfenis der kinderen Israels, waren acht en veertig steden en
379 Joz 22:15 | 42 Deze steden waren elk met haar voorsteden
380 Joz 23:9 | hetwelk zij bezitters gemaakt waren, naar den mond des HEEREN,
381 Joz 23:14 | stammen van Israel; en zij waren een ieder een hoofd van
382 Joz 23:30 | van Israel, die bij hem waren, de woorden hoorden, die
383 Joz 25:15 | andere zijde der rivier waren, gediend hebben, of de goden
384 Joz 25:32 | stukken gelds, want zij waren aan de kinderen van Jozef
385 Ric 1:7 | handen en van hun voeten, waren onder mijn tafel, de kruimen
386 Ric 1:9 | 9 En daarna waren de kinderen van Juda afgetogen,
387 Ric 1:30 | in het midden van hem, en waren cijnsbaar. ~
388 Ric 2:6 | volk had laten gaan, zo waren de kinderen Israels heengegaan,
389 Ric 2:12 | der volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die,
390 Ric 3:4 | 4 Dezen dan waren, om Israel door hen te verzoeken,
391 Ric 3:19 | beelden, die bij Gilgal waren, en zeide: Ik heb een heimelijke
392 Ric 3:24 | de deuren der opperzaal waren in het slot gedaan; zo zeiden
393 Ric 4:39 | 15 Ook waren de vorsten in Issaschar
394 Ric 4:39 | dal. In Rubens gedeelten waren de inbeeldingen des harten
395 Ric 5:33 | kinderen van het oosten, waren samenvergaderd, en zij trokken
396 Ric 6:11 | schildwachten, die in het leger waren. ~
397 Ric 6:12 | menigte, en hun kemelen waren ontelbaar, gelijk het zand,
398 Ric 6:19 | honderd mannen, die met hem waren, in het uiterste des legers,
399 Ric 6:19 | kruiken, die in hun hand waren, in stukken. ~
400 Ric 7:4 | driehonderd mannen, die bij hem waren, zijnde moede, nochtans
401 Ric 7:10 | 10 Zebah nu en Tsalmuna waren te Karkor, en hun legers
402 Ric 7:10 | oosten; en de gevallenen waren honderd en twintig duizend
403 Ric 7:18 | tot Zebah en Tsalmuna: Wat waren het voor mannen, die gij
404 Ric 7:18 | zeiden: Gelijk gij, alzo waren zij, enerlei, van gedaante
405 Ric 7:19 | 19 Toen zeide hij: Het waren mijn broeders, zonen mijner
406 Ric 7:21 | de halzen hunner kemelen waren. ~
407 Ric 7:24 | dewijl zij Ismaelieten waren. ~
408 Ric 7:26 | halzen hunner kemelen geweest waren. ~
409 Ric 7:30 | zijn heupe voortgekomen waren; want hij had vele vrouwen. ~
410 Ric 8:44 | en de hopen, die bij hem waren, overvielen hen, en bleven
411 Ric 8:44 | overvielen allen, die in het veld waren, en sloegen hen. ~
412 Ric 9:8 | gene zijde van de Jordaan waren, in het land der Amorieten,
413 Ric 11:2 | tot hen: Ik en mijn volk waren zeer twistig met de kinderen
414 Ric 14:14 | touwen, die aan zijn armen waren, werden als linnen draden,
415 Ric 15:8 | zelen, die niet verdroogd waren; en zij bond hem daarmede. ~
416 Ric 15:27 | vol mannen en vrouwen; ook waren daar alle vorsten der Filistijnen;
417 Ric 15:27 | Filistijnen; en op het dak waren omtrent drie duizend mannen
418 Ric 15:30 | zijn sterven gedood heeft, waren meer, dan die hij in zijn
419 Ric 17:2 | mannen, die strijdbaar waren, van Zora en van Esthaol,
420 Ric 17:7 | aandeed in dat land; ook waren zij verre van de Sidoniers,
421 Ric 17:14 | vijf mannen, die gegaan waren om het land van Lais te
422 Ric 17:16 | van de kinderen van Dan waren, met hun krijgswapenen aangegord,
423 Ric 17:17 | vijf mannen, die gegaan waren om het land te verspieden,
424 Ric 17:17 | krijgswapenen aangegord waren. ~
425 Ric 17:18 | die nu ten huize van Micha waren ingegaan, en het gesneden
426 Ric 17:22 | van Micha's huis gekomen waren, zo werden de mannen, zijnde
427 Ric 17:22 | die bij het huis van Micha waren, bijeengeroepen, en zij
428 Ric 17:26 | ziende, dat zij sterker waren dan hij, zo keerde hij om,
429 Ric 17:30 | Manasse, hij en zijn zonen waren priesters voor den stam
430 Ric 18:5 | zij des morgens vroeg op waren, en hij opstond om weg te
431 Ric 18:11 | 11 Als zij nu bij Jebus waren, zo was de dag zeer gedaald;
432 Ric 18:16 | maar de lieden dezer plaats waren kinderen van Jemini. ~
433 Ric 18:22 | mannen, die Belials kinderen waren) het huis, kloppende op
434 Ric 18:25 | en zij bekenden haar, en waren met haar bezig den gansen
435 Ric 19:16 | 16 Onder al dit volk waren zevenhonderd uitgelezene
436 Ric 19:16 | uitgelezene mannen, welke links waren; deze allen slingerden met
437 Ric 19:17 | zwaard uittrokken; deze allen waren mannen van oorlog. ~
438 Ric 19:36 | zagen, dat zij geslagen waren; want de mannen van Israel
439 Ric 19:44 | duizend mannen; deze allen waren strijdbare mannen. ~
440 Ric 19:46 | 46 Alzo waren allen, die op die dag van
441 Ric 19:46 | zwaard uittrokken; die allen waren strijdbare mannen. ~
442 Ric 20:12 | jonge dochters, die maagden waren, die geen man bekend hadden
443 Ric 20:13 | den rotssteen van Rimmon waren, en zij riepen hen vrede
444 Ric 20:14 | Jabes in Gilead; maar alzo waren er nog niet genoeg voor
445 Rut 2:23 | en tarweoogst voleindigd waren; en zij bleef bij haar schoonmoeder. ~ ~
446 1Sa 1:3 | heirscharen te Silo; en aldaar waren priesters des HEEREN, Hofni,
447 1Sa 2:5 | 5 Die verzadigd waren, hebben zich verhuurd om
448 1Sa 2:5 | om brood, en die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat
449 1Sa 2:12 | 12 Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials; zij kenden
450 1Sa 2:27 | vaders, toen zij in Egypte waren, in het huis van Farao? ~
451 1Sa 4:4 | van Eli, Hofni en Pinehas, waren daar met de ark des verbonds
452 1Sa 4:12 | denzelfden dag; en zijn klederen waren gescheurd, en er was aarde
453 1Sa 6:15 | waarin de gouden kleinoden waren, en zetten ze op dien groten
454 1Sa 8:2 | zijn tweeden was Abia; zij waren richters te Ber-seba. ~
455 1Sa 9:3 | Kis, den vader van Saul, waren verloren; daarom zeide Kis
456 1Sa 9:4 | land van Sahalim, maar zij waren er niet; verder ging hij
457 1Sa 9:22 | opperste der genodigden; die nu waren omtrent dertig man. ~
458 1Sa 9:27 | 27 Toen zij afgegaan waren aan het einde der stad,
459 1Sa 10:14 | wij zagen, dat zij er niet waren, zo kwamen wij tot Samuel. ~
460 1Sa 10:16 | dat de ezelinnen gevonden waren; maar de zaak des koninkrijks,
461 1Sa 11:8 | van de kinderen Israels waren driehonderd duizend, en
462 1Sa 11:9 | tot de boden, die gekomen waren: Aldus zult gijlieden den
463 1Sa 13:2 | mannen uit Israel; en er waren bij Saul twee duizend te
464 1Sa 13:2 | van Beth-El, en duizend waren er bij Jonathan te Gibea-Benjamins;
465 1Sa 13:6 | Israel zagen, dat zij in nood waren (want het volk was benauwd),
466 1Sa 13:11 | Filistijnen te Michmas vergaderd waren, ~
467 1Sa 13:16 | Gibea-Benjamins; maar de Filistijnen waren te Michmas gelegerd. ~
468 1Sa 14:17 | Jonathan en zijn wapendrager waren daar niet. ~
469 1Sa 14:21 | 21 Er waren ook Hebreen bij de Filistijnen,
470 1Sa 14:21 | hen in het leger opgetogen waren rondom; dezen nu vervoegden
471 1Sa 14:21 | die bij Saul en Jonathan waren. ~
472 1Sa 14:49 | 49 De zonen van Saul nu waren: Jonathan, en Isvi, en Malchi-sua;
473 1Sa 14:49 | namen zijner twee dochteren waren deze: de naam der eerstgeborenen
474 1Sa 17:13 | die in den krijg gingen, waren: Eliab, de eerstgeborene,
475 1Sa 17:14 | kleinste; en de drie grootsten waren Saul nagevolgd. ~
476 1Sa 17:19 | en alle mannen van Israel waren bij het eikendal met de
477 1Sa 18:26 | zou worden; maar de dagen waren nog niet vervuld. ~
478 1Sa 21:6 | aangezicht des HEEREN weggenomen waren, dat men er warm brood legde,
479 1Sa 22:2 | over hen; zodat bij hem waren omtrent vierhonderd mannen. ~
480 1Sa 22:6 | en de mannen, die bij hem waren. Saul nu zat op een heuvel
481 1Sa 22:11 | de priesters, die te Nob waren; en zij kwamen allen tot
482 1Sa 23:24 | David nu en zijn mannen waren in de woestijn van Maon,
483 1Sa 25:9 | jongelingen van David gekomen waren, en in Davids naam naar
484 1Sa 25:15 | hebben, toen wij op het veld waren. ~
485 1Sa 25:40 | David tot Abigail gekomen waren te Karmel, zo spraken zij
486 1Sa 25:43 | Ahinoam van Jizreel; alzo waren ook die beiden hem tot vrouwen. ~
487 1Sa 27:2 | zeshonderd mannen, die bij hem waren, tot Achis, den zoon van
488 1Sa 30:1 | en te Ziklag ingevallen waren, en Ziklag geslagen, en
489 1Sa 30:2 | zij de vrouwen, die daarin waren, gevankelijk weggevoerd
490 1Sa 30:2 | hadden ze weggevoerd en waren huns weegs gegaan. ~
491 1Sa 30:3 | hun zonen en hun dochteren waren gevankelijk weggevoerd. ~
492 1Sa 30:5 | 5 Davids beide vrouwen waren ook gevankelijk weggevoerd,
493 1Sa 30:6 | zielen van het ganse volk waren verbitterd, een iegelijk
494 1Sa 30:9 | honderd mannen, die bij hem waren; en als zij kwamen aan de
495 1Sa 30:10 | bleven staan, die zo moede waren, dat zij over de beek Besor
496 1Sa 30:14 | 14 Wij waren ingevallen tegen het zuiden
497 1Sa 30:21 | mannen kwam, die zo moede waren geweest, dat zij David niet
498 1Sa 30:22 | mannen, die met David getogen waren, en zij zeiden: Omdat zij
499 1Sa 30:29 | steden der Jerahmeelieten waren, en tot die, welke in de
500 1Sa 30:29 | in de steden der Kenieten waren, ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1852 |