1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1852
Book Chapter: Verse
501 1Sa 31:7 | aan deze zijde van het dal waren, en die aan deze zijde der
502 1Sa 31:7 | aan deze zijde der Jordaan waren, zagen, dat de mannen van
503 1Sa 31:7 | mannen van Israel gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen
504 1Sa 31:7 | Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij de steden,
505 2Sa 1:2 | wiens klederen gescheurd waren, en aarde was op zijn hoofd;
506 2Sa 1:4 | volk gevallen en gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon
507 2Sa 1:4 | zijn zoon Jonathan dood waren. ~
508 2Sa 1:11 | al de mannen, die met hem waren. ~
509 2Sa 1:12 | door het zwaard gevallen waren. ~
510 2Sa 1:23 | dood niet gescheiden; zij waren lichter dan arenden, zij
511 2Sa 1:23 | lichter dan arenden, zij waren sterker dan leeuwen. ~
512 2Sa 2:3 | mannen optrekken, die bij hem waren, een iegelijk met zijn huisgezin;
513 2Sa 2:18 | 18 Nu waren aldaar drie zonen van Zeruja,
514 2Sa 2:24 | ging onder, als zij gekomen waren tot den heuvel van Amma,
515 2Sa 2:31 | driehonderd en zestig mannen waren er dood gebleven. ~
516 2Sa 3:20 | den mannen, die met hem waren, een maaltijd. ~
517 2Sa 3:34 | 34 Uw handen waren niet gebonden, noch uw voeten
518 2Sa 4:3 | 3 En de Beerothieten waren gevloden naar Gitthaim,
519 2Sa 4:3 | gevloden naar Gitthaim, en waren aldaar vreemdelingen tot
520 2Sa 6:13 | zes treden voortgetreden waren, dat hij ossen en gemest
521 2Sa 8:7 | Hadad-ezers knechten geweest waren, en bracht ze te Jeruzalem. ~
522 2Sa 8:10 | tegen Thoi); en in zijn hand waren zilveren vaten, en gouden
523 2Sa 8:17 | Achimelech, zoon van Abjathar, waren priesters; en Seraja was
524 2Sa 8:18 | Plethi; maar Davids zonen waren prinsen. ~ ~ ~
525 2Sa 9:12 | het huis van Ziba woonden, waren knechten van Mefiboseth. ~
526 2Sa 10:5 | tegemoet; want deze mannen waren zeer beschaamd. En de koning
527 2Sa 10:8 | mannen van Tob en Maacha waren bijzonder in het veld. ~
528 2Sa 10:15 | Israels aangezicht geslagen waren, zo vergaderden zij zich
529 2Sa 10:19 | die Hadad-ezers knechten waren, zagen, dat zij voor Israels
530 2Sa 10:19 | Israels aangezicht geslagen waren, maakten zij vrede met Israel,
531 2Sa 11:16 | aldaar strijdbare mannen waren. ~
532 2Sa 12:1 | inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad,
533 2Sa 13:18 | konings dochteren, die maagden waren, met mantels gekleed; en
534 2Sa 13:30 | geschiedde, als zij op den weg waren, dat het gerucht tot David
535 2Sa 15:14 | die met hem te Jeruzalem waren: Maakt u op, en laat ons
536 2Sa 15:18 | van Gath te voet gekomen waren, gingen voor des konings
537 2Sa 15:22 | de kinderen die met hem waren. ~
538 2Sa 16:6 | rechter- en aan zijn linkerhand waren. ~
539 2Sa 17:21 | geschiedde, nadat zij weggegaan waren, zo klommen zij uit den
540 2Sa 19:6 | en wij heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou
541 2Sa 20:3 | tot haar niet in. En zij waren opgesloten tot op den dag
542 2Sa 20:8 | 8 Als zij nu waren bij den groten steen, die
543 2Sa 20:25 | schrijver; en Zadok en Abjathar waren priesters. ~
544 2Sa 21:2 | hen: (De Gibeonieten nu waren niet van de kinderen Israels,
545 2Sa 21:22 | 22 Deze vier waren aan Rafa geboren te Gath;
546 2Sa 22:18 | haters, omdat zij machtiger waren dan ik. ~
547 2Sa 22:23 | 23 Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen,
548 2Sa 23:9 | aldaar ten strijde verzameld waren, en de mannen van Israel
549 2Sa 23:9 | en de mannen van Israel waren opgetogen. ~
550 2Sa 23:11 | de Filistijnen verzameld waren in een dorp, en aldaar een
551 2Sa 24:9 | den koning; en in Israel waren achthonderd duizend strijdbare
552 2Sa 24:9 | uittrokken, en de mannen van Juda waren vijfhonderd duizend man. ~
553 1Kon 1:7 | 7 En zijn raadslagen waren met Joab, den zoon van Zeruja,
554 1Kon 1:8 | de helden, die David had, waren met Adonia niet. ~
555 1Kon 1:41 | de genoden, die met hem waren, die nu geeindigd hadden
556 1Kon 1:49 | genoden, die bij Adonia waren, en gingen een iegelijk
557 1Kon 2:1 | de dagen van David nabij waren, dat hij sterven zou, zo
558 1Kon 2:5 | schoenen, die aan zijn voeten waren. ~
559 1Kon 3:16 | twee vrouwen, die hoeren waren, tot den koning; en zij
560 1Kon 3:18 | ook gebaard heeft; en wij waren te zamen, geen vreemde was
561 1Kon 4:2 | 2 En deze waren de vorsten, die hij had:
562 1Kon 4:3 | Ahia, de zoon van Sisa, waren schrijvers; Josafat, de
563 1Kon 4:4 | heir; en Zadok en Abjathar waren priesters. ~
564 1Kon 4:20 | 20 Juda nu en Israel waren velen, als zand, dat aan
565 1Kon 4:32 | duizend spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en
566 1Kon 5:14 | maands bij beurten; een maand waren zij op den Libanon; twee
567 1Kon 5:16 | bestelden, die over dat werk waren, drie duizend en driehonderd,
568 1Kon 6:24 | van zijn anderen vleugel, waren tien ellen. ~
569 1Kon 6:32 | 32 De twee deuren ook waren van olieachtige bomen; en
570 1Kon 6:34 | 34 En de twee deuren waren van dennenhout; de twee
571 1Kon 6:34 | twee zijden der ene deur waren omdraaiende; alzo waren
572 1Kon 6:34 | waren omdraaiende; alzo waren de twee gegraveerde zijden
573 1Kon 7:3 | vijf en veertig pilaren waren, vijftien in een rij. ~
574 1Kon 7:4 | 4 Er waren drie rijen van uitzichten,
575 1Kon 7:5 | 5 Ook waren al de deuren en de posten
576 1Kon 7:9 | 9 Al deze dingen waren van kostelijke stenen, naar
577 1Kon 7:17 | 17 De netten waren van nettenwerk, de banden
578 1Kon 7:17 | op het hoofd der pilaren waren; zeven waren voor het ene
579 1Kon 7:17 | der pilaren waren; zeven waren voor het ene kapiteel, en
580 1Kon 7:18 | hoofd der granaatappelen waren, te bedekken; alzo deed
581 1Kon 7:19 | En de kapitelen, dewelke waren op het hoofd der pilaren,
582 1Kon 7:19 | op het hoofd der pilaren, waren van leliewerk in het voorhuis,
583 1Kon 7:20 | 20 De kapitelen nu waren op de twee pilaren, ja,
584 1Kon 7:20 | tweehonderd granaatappelen waren in rijen rondom, ook over
585 1Kon 7:24 | 24 En onder haar rand waren knoppen, dezelve rondom
586 1Kon 7:24 | twee rijen dezer knoppen waren in haar gieting gegoten. ~
587 1Kon 7:25 | dezelve; en al hun achterdelen waren inwaarts. ~
588 1Kon 7:28 | hadden lijsten, en de lijsten waren tussen kransen. ~
589 1Kon 7:29 | lijsten, die tussen de kransen waren, waren leeuwen, runderen
590 1Kon 7:29 | tussen de kransen waren, waren leeuwen, runderen en cherubs;
591 1Kon 7:30 | schouderen; onder het wasvat waren deze gegoten schouderen
592 1Kon 7:31 | el; en op de mond daarvan waren ook graveringen, en de lijsten
593 1Kon 7:31 | graveringen, en de lijsten daarvan waren vierkantig, niet rond. ~
594 1Kon 7:32 | 32 De vier raderen nu waren onder de lijsten, en de
595 1Kon 7:33 | hun randen, en hun spaken waren alle gegoten. ~
596 1Kon 7:34 | 34 En er waren vier schouderen op de vier
597 1Kon 7:34 | stelling; haar schouderen waren uit de stelling. ~
598 1Kon 7:35 | een halve el rondom; ook waren op het hoofd der stelling
599 1Kon 7:41 | het hoofd der twee pilaren waren, en de twee netten, om de
600 1Kon 7:41 | op het hoofd der pilaren waren; ~
601 1Kon 7:42 | die boven op de pilaren waren; ~
602 1Kon 7:48 | voor het huis des HEEREN waren; het gouden altaar, en de
603 1Kon 7:48 | op dewelke de toonbroden waren; ~
604 1Kon 8:4 | heilige vaten, die in de tent waren; en de priesters en de Levieten
605 1Kon 8:5 | Israel, die bij hem vergaderd waren, waren met hem voor de ark,
606 1Kon 8:5 | bij hem vergaderd waren, waren met hem voor de ark, offerende
607 1Kon 8:9 | uit Egypteland uitgetogen waren. ~
608 1Kon 9:12 | hem gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen. ~
609 1Kon 9:20 | en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israels; ~
610 1Kon 9:21 | in het land overgebleven waren, die de kinderen Israels
611 1Kon 9:22 | Salomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden, en zijn knechten,
612 1Kon 9:23 | 23 Dezen waren de oversten der bestelden,
613 1Kon 9:23 | over het werk van Salomo waren, vijfhonderd en vijftig,
614 1Kon 10:19 | rond, en aan beide zijden waren leuningen tot de zitplaats
615 1Kon 10:21 | 21 Ook waren alle drinkvaten van den
616 1Kon 10:21 | huis des wouds van Libanon waren van gesloten goud; geen
617 1Kon 11:29 | beiden alleen op het veld waren; ~
618 1Kon 12:8 | die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht
619 1Kon 12:10 | die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende:
620 1Kon 12:31 | geringsten des volks, die niet waren uit de zonen van Levi. ~
621 1Kon 14:24 | 24 Er waren ook schandjongens in het
622 1Kon 16:25 | allen, die voor hem geweest waren. ~
623 1Kon 16:30 | allen, die voor hem geweest waren. ~
624 1Kon 16:33 | Israel, die voor hem geweest waren. ~
625 1Kon 20:1 | twee en dertig koningen waren met hem, en paarden en wagenen;
626 1Kon 20:15 | der landschappen, en zij waren tweehonderd twee en dertig;
627 1Kon 20:27 | werden ook gemonsterd, en waren verzorgd van leeftocht,
628 1Kon 20:29 | 29 En dezen waren gelegerd tegenover die,
629 1Kon 20:30 | mannen, die overgebleven waren; ook vlood Benhadad, en
630 1Kon 21:8 | edelen, die in zijn stad waren, wonende met Naboth. ~
631 1Kon 22:47 | zijn vader Asa overgebleven waren. ~
632 2Kon 2:3 | profeten, die te Beth-El waren, tot Elisa uit, en zeiden
633 2Kon 2:5 | profeten, die te Jericho waren, naar Elisa toe, en zeiden
634 2Kon 2:9 | nu, als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa:
635 2Kon 2:15 | die tegenover te Jericho waren, hem zagen, zo zeiden zij:
636 2Kon 3:9 | zeven dagreizen omgetogen waren, zo had het leger en het
637 2Kon 3:21 | dat koningen opgetogen waren, om tegen hen te strijden,
638 2Kon 4:6 | geschiedde, als die vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide:
639 2Kon 5:2 | 2 En er waren benden uit Syrie getogen,
640 2Kon 6:4 | nu aan de Jordaan gekomen waren, hieuwen zij hout af. ~
641 2Kon 6:20 | als zij te Samaria gekomen waren, dat Elisa zeide: HEERE,
642 2Kon 6:20 | zij zagen; en ziet, zij waren in het midden van Samaria. ~
643 2Kon 7:3 | 3 Er waren nu vier melaatse mannen
644 2Kon 7:7 | hadden zij zich opgemaakt, en waren in de schemering gevloden,
645 2Kon 7:7 | leger gelijk als het was; en waren gevloden om huns levens
646 2Kon 7:10 | en tenten, gelijk als zij waren. ~
647 2Kon 8:21 | Edomieten, die rondom hem waren, daartoe de oversten der
648 2Kon 10:6 | konings, zeventig mannen, waren bij de groten stad, die
649 2Kon 10:17 | te Samaria overgebleven waren, totdat hij hem verdelgd
650 2Kon 10:29 | te Beth-El en die te Dan waren. ~
651 2Kon 11:10 | den koning David geweest waren, die in het huis des HEEREN
652 2Kon 11:10 | huis des HEEREN geweest waren. ~
653 2Kon 11:15 | die over het heir gesteld waren, en zeide tot hen: Brengt
654 2Kon 12:11 | van dat werk, die gesteld waren over het huis des HEEREN;
655 2Kon 13:11 | van dat werk, die gesteld waren over het huis des HEEREN;
656 2Kon 15:26 | opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat Israel geen helper
657 2Kon 16:16 | Tifsah, met allen, die daarin waren, ook haar landpalen van
658 2Kon 17:17 | runderen, die daaronder waren; en hij zette die op een
659 2Kon 18:17 | runderen, die daaronder waren; en hij zette die op een
660 2Kon 19:2 | Israel, die voor hem geweest waren. ~
661 2Kon 19:15 | heidenen, die rondom hen waren, van dewelke de HEERE hun
662 2Kon 19:29 | steden, waarin zij woonachtig waren. ~
663 2Kon 20:5 | noch die voor hem geweest waren. ~
664 2Kon 20:12 | HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar
665 2Kon 20:17 | als zij optogen en gekomen waren, bleven zij staan bij den
666 2Kon 21:12 | van Eden, die in Telasser waren? ~
667 2Kon 21:18 | vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk
668 2Kon 21:26 | 26 Daarom waren haar inwoners handeloos;
669 2Kon 21:26 | inwoners handeloos; zij waren verslagen en beschaamd;
670 2Kon 21:26 | verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds,
671 2Kon 21:35 | opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen. ~
672 2Kon 24:9 | van het werk, die besteld waren over het huis des HEEREN. ~
673 2Kon 25:7 | aan het huis des HEEREN waren, alwaar de vrouwen huisjes
674 2Kon 25:12 | der opperzaal van Achaz waren, die de koningen van Juda
675 2Kon 25:13 | ook, die vooraan Jeruzalem waren, dewelke waren ter rechterhand
676 2Kon 25:13 | Jeruzalem waren, dewelke waren ter rechterhand van de berg
677 2Kon 25:16 | graven, die daar op den berg waren, en zond henen, en nam de
678 2Kon 25:19 | in de steden van Samaria waren, die de koningen van Israel
679 2Kon 25:20 | priesteren der hoogten, die daar waren, op de altaren, en verbrandde
680 2Kon 25:24 | der wet, die geschreven waren in het boek, dat de priester
681 2Kon 26:16 | die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning
682 2Kon 27:4 | die aan des konings hof waren (de Chaldeen nu waren tegen
683 2Kon 27:4 | hof waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en
684 2Kon 27:11 | die in de stad overgelaten waren, en de afvalligen, die tot
685 2Kon 27:11 | koning van Babel gevallen waren, en het overige der menigte,
686 2Kon 27:13 | die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de
687 2Kon 27:17 | op het kapiteel rondom, waren alle van koper; en dezen
688 2Kon 27:25 | Chaldeen, die met hem te Mizpa waren. ~
689 2Kon 27:28 | koningen, die bij hem te Babel waren. ~
690 1Kro 1:5 | 5 De kinderen van Jafeth waren Gomer, en Magog, en Madai,
691 1Kro 1:6 | En de kinderen van Gomer waren Askenaz, en Difath, en Thogarma. ~
692 1Kro 1:7 | En de kinderen van Javan waren Elisa en Tharsisa, de Chittieten
693 1Kro 1:8 | 8 De kinderen van Cham waren Cusch en Mitsraim, Put,
694 1Kro 1:9 | En de kinderen van Cusch waren Seba, en Havila, en Sabta,
695 1Kro 1:9 | en de kinderen van Raema waren Scheba en Dedan. ~
696 1Kro 1:17 | 17 De kinderen van Sem waren Elam, en Assur, en Arfachsad,
697 1Kro 1:23 | Havila, en Jobab. Alle dezen waren zonen van Joktan. ~
698 1Kro 1:28 | De kinderen van Abraham waren Izak en Ismael. ~
699 1Kro 1:32 | En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan. ~
700 1Kro 1:33 | De kinderen van Midian nu waren Efa, en Efer, en Henoch,
701 1Kro 1:33 | Abida, en Eldaa. Die allen waren zonen van Ketura. ~
702 1Kro 1:34 | Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israel. ~
703 1Kro 1:36 | 36 De kinderen van Elifaz waren Theman, en Omar, Zefi, en
704 1Kro 1:37 | 37 De kinderen van Rehuel waren Nahath, Zerah, Samma en
705 1Kro 1:38 | De kinderen van Seir nu waren Lotan, en Sobal, en Zibeon,
706 1Kro 1:39 | De kinderen van Lotan nu waren Hori en Homam; en de zuster
707 1Kro 1:40 | 40 De kinderen van Sobal waren Aljan, en Manahath, en Ebal,
708 1Kro 1:40 | en de kinderen van Zibeon waren Aja en Ana. ~
709 1Kro 1:41 | 41 De kinderen van Ana waren Dison; en de zonen van Dison
710 1Kro 1:41 | Dison; en de zonen van Dison waren Hamram, en Esban, en Jithran,
711 1Kro 1:42 | 42 De kinderen van Ezer waren Bilhan, en Zaavan, en Jaakan.
712 1Kro 1:42 | Jaakan. De kinderen van Disan waren Uz en Aran. ~
713 1Kro 1:54 | Magdiel, de vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom. ~ ~ ~
714 1Kro 2:4 | Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf. ~
715 1Kro 2:5 | 5 De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul. ~
716 1Kro 2:6 | En de kinderen van Zerah waren Zimri, en Ethan, en Heman,
717 1Kro 2:7 | En de kinderen van Charmi waren Achan, de beroerder van
718 1Kro 2:8 | De kinderen van Ethan nu waren Azaria. ~
719 1Kro 2:9 | Hezron, die hem geboren zijn, waren Jerahmeel, en Ram, en Chelubai. ~
720 1Kro 2:16 | 16 En hun zusters waren Zeruja en Abigail. De kinderen
721 1Kro 2:16 | De kinderen nu van Zeruja waren Abisai, en Joab, en Asa-El
722 1Kro 2:25 | eerstgeborene van Hezron, waren deze: de eerstgeborene was
723 1Kro 2:27 | eerstgeborene van Jerahmeel waren Maaz, en Jamin, en Eker. ~
724 1Kro 2:28 | En de kinderen van Onam waren Sammai en Jada. En de kinderen
725 1Kro 2:30 | En de kinderen van Nadab waren Seled en Appaim; en Seled
726 1Kro 2:31 | En de kinderen van Appaim waren Jisei; en de kinderen van
727 1Kro 2:31 | en de kinderen van Jisei waren Sesan; en de kinderen van
728 1Kro 2:32 | den broeder van Sammai, waren Jether en Jonathan; en Jether
729 1Kro 2:33 | kinderen van Jonathan nu waren Peleth en Zaza. Dit waren
730 1Kro 2:33 | waren Peleth en Zaza. Dit waren de kinderen van Jerahmeel. ~
731 1Kro 2:43 | De kinderen van Hebron nu waren Korah, en Tappuah, en Rekem,
732 1Kro 2:45 | De kinderen van Sammai nu waren Maon; en Maon was de vader
733 1Kro 2:47 | kinderen van Jochdai nu waren Regem, en Jotham, en Gesan,
734 1Kro 2:50 | 50 Dit waren de kinderen van Kaleb, den
735 1Kro 2:52 | vader van Kirjath-Jearim, waren Haroe en Hazihammenuchoth. ~
736 1Kro 2:53 | geslachten van Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, en de Futhieten,
737 1Kro 2:54 | 54 De kinderen van Salma waren de Bethlehemieten, en de
738 1Kro 3:1 | 1 Dezen nu waren de kinderen van David, die
739 1Kro 3:15 | 15 De zonen van Josia nu waren dezen: de eerstgeborene
740 1Kro 3:16 | kinderen van Jojakim nu waren: Jechonia zijn zoon, Zedekia
741 1Kro 3:17 | de kinderen van Jechonia waren Assir; zijn zoon was Sealthiel; ~
742 1Kro 3:18 | 18 Dezes zonen waren Malchiram, en Pedaja, en
743 1Kro 3:19 | De kinderen van Pedaja nu waren Zerubbabel en Simei; en
744 1Kro 3:19 | kinderen van Zerubbabel waren Mesullam en Hananja; en
745 1Kro 3:21 | kinderen van Hananja nu waren Pelatja en Jesaja. De kinderen
746 1Kro 3:22 | kinderen nu van Sechanja waren Semaja; en de kinderen van
747 1Kro 3:22 | en de kinderen van Semaja waren Hattus, en Jigeal, en Bariah,
748 1Kro 3:23 | En de kinderen van Nearja waren Eljoenai, en Hizkia, en
749 1Kro 3:24 | de kinderen van Eljoenai waren Hodajeva, en Eljasib, en
750 1Kro 4:1 | 1 De kinderen van Juda waren Perez, Hezron en Charmi,
751 1Kro 4:7 | En de kinderen van Hela waren Zereth, Jezohar, en Ethnan. ~
752 1Kro 4:13 | En de kinderen van Kenaz waren Othniel en Seraja; en de
753 1Kro 4:14 | der werkmeesters; want zij waren werkmeesters. ~
754 1Kro 4:15 | nu, den zoon van Jefunne, waren Iru, Ela en Naam; en de
755 1Kro 4:16 | de kinderen van Jehalelel waren Zif en Zifa, Thirea en Asareel. ~
756 1Kro 4:17 | En de kinderen van Ezra waren Jether, en Mered, en Efer,
757 1Kro 4:19 | Hodija, de zuster van Naham, waren Abi-Kehila, de Garmiet,
758 1Kro 4:20 | de kinderen van Simon nu waren Amnon en Rinna, Ben-hanan
759 1Kro 4:20 | en de kinderen van Isei waren Zoheth en Ben-Zoheth. ~
760 1Kro 4:21 | Sela, den zoon van Juda, waren Er, de vader van Lecha,
761 1Kro 4:23 | 23 Dezen waren pottenbakkers, wonende bij
762 1Kro 4:24 | 24 De kinderen van Simeon waren Nemuel en Jamin, Jarib,
763 1Kro 4:26 | 26 De kinderen van Misma waren dezen: Hammuel zijn zoon,
764 1Kro 4:31 | Beth-Biri, en te Saaraim. Dit waren hun steden, totdat David
765 1Kro 4:32 | 32 En hun dorpen waren Etam en Ain, Rimmon en Tochen,
766 1Kro 4:33 | den omloop dezer steden waren, tot Baal toe. Dit zijn
767 1Kro 4:42 | Izziel, de zonen van Isei, waren hun tot hoofden. ~
768 1Kro 5:13 | naar hun vaderlijke huizen, waren Michael, en Mesullam, en
769 1Kro 5:18 | en ervaren in den krijg, waren vier en veertig duizend
770 1Kro 5:20 | gegeven, en allen, die met hen waren; omdat zij tot God riepen
771 1Kro 5:24 | 24 Dezen nu waren de hoofden hunner vaderlijke
772 1Kro 6:1 | 1 De kinderen van Levi waren Gerson, Kahath en Merari. ~
773 1Kro 6:2 | De kinderen van Kahath nu waren Amram, Jizhar, en Hebron,
774 1Kro 6:3 | En de kinderen van Amram waren Aaron, en Mozes en Mirjam;
775 1Kro 6:3 | en de kinderen van Aaron waren Nadab en Abihu, Eleazar
776 1Kro 6:18 | En de kinderen van Kahath waren Amram, en Jizhar, en Hebron,
777 1Kro 6:19 | 19 De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. En dit zijn
778 1Kro 6:22 | 22 De kinderen van Kahath waren: zijn zoon Amminadab; zijn
779 1Kro 6:25 | De kinderen van Elkana nu waren Amasia en Ahimoth. ~
780 1Kro 6:28 | 28 De zonen van Samuel nu waren dezen: zijn eerstgeborene
781 1Kro 6:29 | 29 De kinderen van Merari waren Maheli; zijn zoon Libni;
782 1Kro 6:48 | broeders nu, de Levieten, waren gegeven tot allerlei dienst
783 1Kro 6:54 | 54 En dit waren hun woningen, naar hun kastelen,
784 1Kro 6:60 | steden, in hun huisgezinnen, waren dertien steden. ~
785 1Kro 6:61 | Kahath, die overgebleven waren, hadden van het huisgezin
786 1Kro 7:1 | De kinderen van Issaschar waren Thola en Pua, Jasib en Simron;
787 1Kro 7:2 | De kinderen van Thola nu waren Uzzi, en Refaja, en Jeriel,
788 1Kro 7:3 | En de kinderen van Uzzi waren Jizrahja; en de kinderen
789 1Kro 7:3 | de kinderen van Jizrahja waren Michael, en Obadja, en Joel,
790 1Kro 7:3 | Joel, en Jisia; deze vijf waren al te zamen hoofden. ~
791 1Kro 7:4 | naar hun vaderlijke huizen, waren de hopen des krijgsheirs
792 1Kro 7:5 | Issaschar, kloeke helden, waren zeven en tachtig duizend,
793 1Kro 7:6 | De kinderen van Benjamin waren Bela, en Becher, en Jediael;
794 1Kro 7:7 | En de kinderen van Bela waren Ezbon, en Uzzi, en Uzziel,
795 1Kro 7:7 | geslachtsregisters gesteld zijnde, waren twee en twintig duizend
796 1Kro 7:8 | De kinderen van Becher nu waren Zemira, en Joas, en Eliezer,
797 1Kro 7:8 | en Alemeth; deze allen waren kinderen van Becher. ~
798 1Kro 7:9 | vaderen, kloeke helden, waren twintig duizend en tweehonderd. ~
799 1Kro 7:10 | kinderen van Jediael nu waren Bilhan; en de kinderen van
800 1Kro 7:10 | en de kinderen van Bilhan waren Jeus en Benjamin, en Ehud,
801 1Kro 7:11 | 11 Alle dezen waren kinderen van Jediael, tot
802 1Kro 7:12 | Daartoe Suppim en Huppim waren kinderen van Ir, en Husim,
803 1Kro 7:13 | De kinderen van Nafthali waren Jahziel, en Guni, en Jezer,
804 1Kro 7:14 | De kinderen van Manasse waren Asriel, welken de vrouw
805 1Kro 7:16 | was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem. ~
806 1Kro 7:17 | De kinderen van Ulam nu waren Bedan; dezen zijn de kinderen
807 1Kro 7:19 | De kinderen van Semida nu waren Ahjan, en Sechem, en Likhi,
808 1Kro 7:20 | En de kinderen van Efraim waren Suthelah; en zijn zoon was
809 1Kro 7:21 | die in het land geboren waren, doodden hen, omdat zij
810 1Kro 7:21 | hen, omdat zij afgekomen waren om hun vee te nemen. ~
811 1Kro 7:30 | 30 De kinderen van Aser waren Jimna, en Jisva, en Jisvi,
812 1Kro 7:31 | De kinderen van Beria nu waren Heber en Malchiel; hij is
813 1Kro 7:33 | De kinderen van Jaflet nu waren Pasach, en Bimhal, en Asvath;
814 1Kro 7:33 | en Bimhal, en Asvath; dit waren de kinderen van Jaflet. ~
815 1Kro 7:34 | 34 En de zonen van Semer waren Ahi en Rohega, Jehubba en
816 1Kro 7:35 | kinderen van zijn broeder Helem waren Zofah, en Jimna, en Seles,
817 1Kro 7:36 | 36 De kinderen van Zofah waren Suah, en Harnefer, en Sual,
818 1Kro 7:38 | De kinderen van Jether nu waren Jefunne, en Pispa, en Ara. ~
819 1Kro 7:39 | En de kinderen van Ulla waren Arah, en Hanniel, en Rizja. ~
820 1Kro 7:40 | 40 Deze allen waren kinderen van Aser, hoofden
821 1Kro 8:6 | kinderen van Ehud; dezen waren hoofden der vaderen van
822 1Kro 8:12 | De kinderen van Elpaal nu waren Eber, en Misam, en Semed;
823 1Kro 8:13 | En Beria, en Sema; dezen waren hoofden der vaderen van
824 1Kro 8:16 | Michael, en Jispa, en Joha waren kinderen van Beria. ~
825 1Kro 8:21 | Adaja, en Beraja, en Simrath waren kinderen van Simei. ~
826 1Kro 8:25 | 25 En Jifdeja, en Pnuel waren zonen van Sasak. ~
827 1Kro 8:27 | Jaaresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jeroham. ~
828 1Kro 8:28 | 28 Dezen waren de hoofden der vaderen,
829 1Kro 8:35 | De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaarea,
830 1Kro 8:38 | Obadja, en Hanan. Al dezen waren zonen van Azel. ~
831 1Kro 8:39 | van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene,
832 1Kro 8:40 | 40 En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den
833 1Kro 8:40 | honderd en vijftig. Al dezen waren van de kinderen van Benjamin. ~ ~ ~
834 1Kro 9:1 | Israel. En die van Juda waren weggevoerd naar Babel, om
835 1Kro 9:2 | bezitting, in hun steden kwamen, waren de Israelieten, de priesters,
836 1Kro 9:6 | Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig. ~
837 1Kro 9:7 | de kinderen van Benjamin waren Sallu, de zoon van Mesullam,
838 1Kro 9:9 | vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen in de
839 1Kro 9:14 | 14 Van de Levieten nu waren Semaja, de zoon van Hasub,
840 1Kro 9:17 | 17 De poortiers nu waren: Sallum, en Akkub, en Talmon,
841 1Kro 9:18 | des konings oostwaarts, waren dezen de poortiers onder
842 1Kro 9:19 | vaders, de Korathieten, waren over het werk van den dienst,
843 1Kro 9:19 | leger des HEEREN geweest waren bewaarders van den ingang; ~
844 1Kro 9:22 | 22 Allen, die uitgelezen waren tot poortiers aan de dorpelen,
845 1Kro 9:22 | poortiers aan de dorpelen, waren tweehonderd en twaalf. Dezen
846 1Kro 9:22 | tweehonderd en twaalf. Dezen waren in het geslachtsregister
847 1Kro 9:23 | 23 Zij dan en hun zonen waren aan de poorten van het huis
848 1Kro 9:24 | 24 Die poortiers waren aan de vier winden, tegen
849 1Kro 9:25 | 25 En hun broeders waren op hun dorpen, inkomende
850 1Kro 9:26 | 26 Want in dat ambt waren vier overste poortiers,
851 1Kro 9:26 | poortiers, die Levieten waren; en zij waren over de kameren
852 1Kro 9:26 | die Levieten waren; en zij waren over de kameren en over
853 1Kro 9:27 | hen was de wacht, en zij waren over de opening, en dat
854 1Kro 9:28 | 28 En enigen van hen waren over de vaten van den dienst;
855 1Kro 9:30 | de zonen der priesteren waren de bereiders van het reukwerk
856 1Kro 9:32 | Kahathieten, uit hun broederen, waren enigen over de broden der
857 1Kro 9:41 | De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaerea. ~
858 1Kro 10:7 | van Israel, die in het dal waren, zagen, dat zij gevloden
859 1Kro 10:7 | zagen, dat zij gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen
860 1Kro 10:7 | Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij hun steden,
861 1Kro 11:4 | welke is Jebus; want daar waren de Jebusieten, de inwoners
862 1Kro 11:10 | 10 Dezen nu waren de hoofden der helden, die
863 1Kro 11:13 | daar ten strijde vergaderd waren, en het stuk des akkers
864 1Kro 11:26 | De helden nu der heiren waren: Asahel, de broeder van
865 1Kro 11:42 | der Rubenieten; nochtans waren er dertig boven hem; ~
866 1Kro 12:1 | Saul, den zoon van Kis; zij waren ook onder de helden, die
867 1Kro 12:2 | schietende uit den boog; zij waren van de broederen van Saul,
868 1Kro 12:8 | schild; en hun aangezichten waren aangezichten der leeuwen;
869 1Kro 12:8 | aangezichten der leeuwen; en zij waren als de reeen op de bergen
870 1Kro 12:14 | 14 Dezen waren van de kinderen van Gad,
871 1Kro 12:20 | duizenden, die in Manasse waren. ~
872 1Kro 12:21 | benden; want alle dezen waren kloeke helden; en zij waren
873 1Kro 12:21 | waren kloeke helden; en zij waren oversten in het heir. ~
874 1Kro 12:23 | dergenen, die toegerust waren ten heire, die tot David
875 1Kro 12:24 | rondassen en spiesen droegen, waren zes duizend en achthonderd
876 1Kro 12:27 | der Aaronieten; en met hem waren er drie duizend en zevenhonderd. ~
877 1Kro 12:28 | en uit zijns vaders huis waren twee en twintig oversten; ~
878 1Kro 12:29 | duizend; want tot nog toe waren er velen van hen, die het
879 1Kro 12:32 | van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden,
880 1Kro 12:32 | doen moest; hun hoofden waren tweehonderd, en alle hun
881 1Kro 12:36 | om krijgsorde te houden, waren veertig duizend; ~
882 1Kro 12:39 | 39 En zij waren daar bij David drie dagen
883 1Kro 13:9 | dorsvloer van Chidon gekomen waren, zo strekte Uza zijn hand
884 1Kro 15:5 | overste, en van zijn broederen waren honderd en twintig. ~
885 1Kro 15:6 | overste, en van zijn broederen waren tweehonderd en twintig. ~
886 1Kro 15:7 | overste, en van zijn broederen waren honderd en dertig. ~
887 1Kro 15:8 | Semaja, en van zijn broederen waren tweehonderd. ~
888 1Kro 15:9 | overste, en zijn broederen waren tachtig. ~
889 1Kro 15:10 | overste, en zijn broederen waren honderd en twaalf. ~
890 1Kro 15:15 | de draagbomen, die op hen waren, gelijk als Mozes geboden
891 1Kro 15:23 | 23 En Berechja en Elkana waren poortiers der ark. ~
892 1Kro 15:24 | Gods; en Obed-Edom en Jehia waren poortiers der ark. ~
893 1Kro 16:38 | met hunlieder broederen, waren acht en zestig; en hij stelde
894 1Kro 16:42 | 42 Met hen dan waren Heman en Jeduthun, met trompetten
895 1Kro 16:42 | maar de zonen van Jeduthun waren aan de poort. ~
896 1Kro 18:7 | bij Hadar-ezers knechten waren, en hij bracht ze te Jeruzalem. ~
897 1Kro 18:16 | Abimelech, de zoon van Abjathar, waren priesters, en Sausa schrijver; ~
898 1Kro 18:17 | maar de zonen van David waren de eersten aan de hand des
899 1Kro 19:7 | bij Hadar-ezers knechten waren, en hij bracht ze te Jeruzalem. ~
900 1Kro 19:16 | Abimelech, de zoon van Abjathar, waren priesters, en Sausa schrijver; ~
901 1Kro 19:17 | maar de zonen van David waren de eersten aan de hand des
902 1Kro 20:5 | tegemoet; want die mannen waren zeer beschaamd. De koning
903 1Kro 20:9 | kinderen Ammons uitgetogen waren, zo stelden zij de slagorde
904 1Kro 20:9 | de koningen, die gekomen waren, die waren bijzonder in
905 1Kro 20:9 | die gekomen waren, die waren bijzonder in het veld. ~
906 1Kro 20:16 | aangezicht van Israel geslagen waren, zo zonden zij boden, en
907 1Kro 20:19 | zagen, dat zij geslagen waren, voor het aangezicht van
908 1Kro 21:6 | lang man, en zijn vingeren waren zes en zes, vier en twintig,
909 1Kro 21:8 | 8Dezen waren van Rafa geboren te Gath;
910 1Kro 22:20 | vier zonen, die bij hem waren, verstaken zich; en Ornan
911 1Kro 23:2 | die in het land Israels waren; en hij bestelde steenhouwers,
912 1Kro 24:4 | 4 Uit dezen waren er vier en twintig duizend
913 1Kro 24:7 | 7 Uit de Gersonieten waren Ladan en Simei. ~
914 1Kro 24:8 | 8 De kinderen van Ladan waren dezen: Jehiel, het hoofd,
915 1Kro 24:9 | 9 De kinderen van Simei waren Selomith, en Haziel, en
916 1Kro 24:9 | Haziel, en Haran, drie; dezen waren de hoofden der vaderen van
917 1Kro 24:10 | De kinderen van Simei nu waren Jahath, Zina, en Jeus, en
918 1Kro 24:10 | en Jeus, en Beria; dezen waren de kinderen van Simei; vier. ~
919 1Kro 24:11 | niet vele kinderen; daarom waren zij in het vaderlijke huis
920 1Kro 24:12 | 12 De kinderen van Kehath waren Amram, Jizhar, Hebron en
921 1Kro 24:13 | 13 De kinderen van Amram waren Aaron en Mozes. Aaron nu
922 1Kro 24:15 | 15 De kinderen van Mozes waren Gersom en Eliezer. ~
923 1Kro 24:17 | kinderen van Eliezer nu waren dezen: Rehabja het hoofd;
924 1Kro 24:21 | 21 De kinderen van Merari waren Maheli en Musi; de kinderen
925 1Kro 24:21 | de kinderen van Maheli waren Eleazar en Kis. ~
926 1Kro 24:23 | 23 De kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jeremoth;
927 1Kro 25:1 | kinderen van Aaron, dit waren hun verdelingen. De zonen
928 1Kro 25:1 | verdelingen. De zonen van Aaron waren Nadab, en Abihu, Eleazar
929 1Kro 25:4 | de kinderen van Eleazar waren zestien hoofden der vaderlijke
930 1Kro 25:5 | heiligdoms en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar
931 1Kro 25:26 | 26 De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. De kinderen
932 1Kro 25:26 | De kinderen van Jaazia waren Beno. ~
933 1Kro 25:27 | kinderen van Merari van Jaazia waren Beno, en Soham, en Zakkur,
934 1Kro 25:29 | Kis: de kinderen van Kis waren Jerahmeel. ~
935 1Kro 25:30 | En de kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jerimoth.
936 1Kro 26:1 | onder hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het
937 1Kro 26:2 | Van de kinderen van Asaf waren Zakkur, en Jozef, en Nethanja,
938 1Kro 26:3 | de kinderen van Jeduthun waren Gedalja, en Zeri, en Jesaja,
939 1Kro 26:4 | Heman: de kinderen van Heman waren Bukkia, Mattanja, Uzziel,
940 1Kro 26:5 | 5 Deze allen waren kinderen van Heman, den
941 1Kro 26:6 | 6 Dezen waren altemaal aan de handen huns
942 1Kro 26:7 | hun broederen, die geleerd waren in het gezang des HEEREN,
943 1Kro 26:9 | broederen, en zijn zonen, waren twaalf. ~
944 1Kro 27:6 | huis huns vaders; want zij waren kloeke helden. ~
945 1Kro 27:7 | 7 De kinderen van Semaja waren Othni, en Refael, en Obed,
946 1Kro 27:8 | 8 Deze allen waren uit de kinderen van Obed-Edom;
947 1Kro 27:8 | kracht tot den dienst; daar waren er twee en zestig van Obed-Edom. ~
948 1Kro 27:11 | kinderen en broederen van Hosa waren dertien. ~
949 1Kro 27:12 | 12 Uit dezen waren de verdelingen der poortiers
950 1Kro 27:17 | 17 Tegen het oosten waren zes Levieten; tegen het
951 1Kro 27:18 | Parbar tegen het westen waren er vier bij den hogen weg,
952 1Kro 27:21 | van Ladan, den Gersoniet, waren hoofden der vaderen Jehieli. ~
953 1Kro 27:22 | De kinderen van Jehieli waren Zetham en Joel, zijn broeder;
954 1Kro 27:22 | Joel, zijn broeder; dezen waren over de schatten van het
955 1Kro 27:25 | zijn broeders van Eliezer waren dezen: Rehabja was zijn
956 1Kro 27:26 | Selomith en zijn broederen waren over al de schatten der
957 1Kro 27:29 | 29 Van de Jizharieten waren Chenanja en zijn zonen tot
958 1Kro 27:32 | 32 En zijn broeders waren kloeke lieden, twee duizend
959 1Kro 28:2 | Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend. ~
960 1Kro 28:4 | voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
961 1Kro 28:5 | hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
962 1Kro 28:7 | zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
963 1Kro 28:8 | overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
964 1Kro 28:9 | Thekoiet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
965 1Kro 28:10 | Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
966 1Kro 28:11 | Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
967 1Kro 28:12 | Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
968 1Kro 28:13 | Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
969 1Kro 28:14 | Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
970 1Kro 28:15 | Othniel; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~
971 1Kro 28:16 | over de stammen van Israel waren dezen: over de Rubenieten
972 1Kro 28:22 | zoon van Jeroham. Dezen waren de oversten der stammen
973 1Kro 28:23 | jaren oud en daar beneden waren; omdat de HEERE gezegd had,
974 1Kro 28:28 | vijgebomen, die in de laagte waren, was Baal-Hanan, de Gederiet;
975 1Kro 28:31 | de Hageriet. Alle dezen waren oversten over de have, die
976 2Kro 2:17 | die in het land van Israel waren, achtervolgens de telling,
977 2Kro 3:13 | voeten, en hun aangezichten waren huiswaarts. ~
978 2Kro 4:3 | twee rijen dezer runderen waren in haar gieting gegoten. ~
979 2Kro 4:4 | dezelve; en al hun achterdelen waren inwaarts. ~
980 2Kro 4:12 | die op der pilaren hoofd waren; ~
981 2Kro 4:13 | die boven op de pilaren waren. ~
982 2Kro 4:19 | die voor het huis Gods waren, en het gouden altaar, en
983 2Kro 4:22 | van het huis des tempels waren van goud. ~ ~
984 2Kro 5:5 | heilige vaten, die in de tent waren; deze brachten de priesters
985 2Kro 5:6 | Israel, die bij hem vergaderd waren voor de ark, offerden schapen
986 2Kro 5:10 | zij uit Egypte uitgetogen waren. ~
987 2Kro 5:12 | de Levieten, die zangers waren van hen allen, van Asaf,
988 2Kro 6:5 | heilige vaten, die in de tent waren; deze brachten de priesters
989 2Kro 6:6 | Israel, die bij hem vergaderd waren voor de ark, offerden schapen
990 2Kro 6:10 | zij uit Egypte uitgetogen waren. ~
991 2Kro 6:12 | de Levieten, die zangers waren van hen allen, van Asaf,
992 2Kro 9:7 | Jebusieten, die niet uit Israel waren; ~
993 2Kro 9:8 | in het land overgebleven waren, welke de kinderen Israels
994 2Kro 9:9 | in zijn werk; (want zij waren krijgslieden, en oversten
995 2Kro 9:10 | 10 Uit dezen dan waren oversten der bestelden,
996 2Kro 10:20 | 20 Ook waren alle drinkvaten van den
997 2Kro 10:20 | des wouds van den Libanon waren van gesloten goud; het zilver
998 2Kro 11:8 | die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht
999 2Kro 11:10 | jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende:
1000 2Kro 12:10 | Benjamin de vaste steden waren. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1852 |