Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
wapent 1
wapentuig 2
ware 130
waren 1852
wargaren 1
warm 9
warmde 2
Frequency    [«  »]
1976 zich
1948 huis
1859 wij
1852 waren
1817 deze
1816 tegen
1807 had

Bijbel

IntraText - Concordances

waren

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1852

     Book Chapter: Verse
501 1Sa 31:7 | aan deze zijde van het dal waren, en die aan deze zijde der 502 1Sa 31:7 | aan deze zijde der Jordaan waren, zagen, dat de mannen van 503 1Sa 31:7 | mannen van Israel gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen 504 1Sa 31:7 | Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij de steden, 505 2Sa 1:2 | wiens klederen gescheurd waren, en aarde was op zijn hoofd; 506 2Sa 1:4 | volk gevallen en gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon 507 2Sa 1:4 | zijn zoon Jonathan dood waren. ~ 508 2Sa 1:11 | al de mannen, die met hem waren. ~ 509 2Sa 1:12 | door het zwaard gevallen waren. ~ 510 2Sa 1:23 | dood niet gescheiden; zij waren lichter dan arenden, zij 511 2Sa 1:23 | lichter dan arenden, zij waren sterker dan leeuwen. ~ 512 2Sa 2:3 | mannen optrekken, die bij hem waren, een iegelijk met zijn huisgezin; 513 2Sa 2:18 | 18 Nu waren aldaar drie zonen van Zeruja, 514 2Sa 2:24 | ging onder, als zij gekomen waren tot den heuvel van Amma, 515 2Sa 2:31 | driehonderd en zestig mannen waren er dood gebleven. ~ 516 2Sa 3:20 | den mannen, die met hem waren, een maaltijd. ~ 517 2Sa 3:34 | 34 Uw handen waren niet gebonden, noch uw voeten 518 2Sa 4:3 | 3 En de Beerothieten waren gevloden naar Gitthaim, 519 2Sa 4:3 | gevloden naar Gitthaim, en waren aldaar vreemdelingen tot 520 2Sa 6:13 | zes treden voortgetreden waren, dat hij ossen en gemest 521 2Sa 8:7 | Hadad-ezers knechten geweest waren, en bracht ze te Jeruzalem. ~ 522 2Sa 8:10 | tegen Thoi); en in zijn hand waren zilveren vaten, en gouden 523 2Sa 8:17 | Achimelech, zoon van Abjathar, waren priesters; en Seraja was 524 2Sa 8:18 | Plethi; maar Davids zonen waren prinsen. ~  ~  ~  525 2Sa 9:12 | het huis van Ziba woonden, waren knechten van Mefiboseth. ~ 526 2Sa 10:5 | tegemoet; want deze mannen waren zeer beschaamd. En de koning 527 2Sa 10:8 | mannen van Tob en Maacha waren bijzonder in het veld. ~ 528 2Sa 10:15 | Israels aangezicht geslagen waren, zo vergaderden zij zich 529 2Sa 10:19 | die Hadad-ezers knechten waren, zagen, dat zij voor Israels 530 2Sa 10:19 | Israels aangezicht geslagen waren, maakten zij vrede met Israel, 531 2Sa 11:16 | aldaar strijdbare mannen waren. ~ 532 2Sa 12:1 | inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, 533 2Sa 13:18 | konings dochteren, die maagden waren, met mantels gekleed; en 534 2Sa 13:30 | geschiedde, als zij op den weg waren, dat het gerucht tot David 535 2Sa 15:14 | die met hem te Jeruzalem waren: Maakt u op, en laat ons 536 2Sa 15:18 | van Gath te voet gekomen waren, gingen voor des konings 537 2Sa 15:22 | de kinderen die met hem waren. ~ 538 2Sa 16:6 | rechter- en aan zijn linkerhand waren. ~ 539 2Sa 17:21 | geschiedde, nadat zij weggegaan waren, zo klommen zij uit den 540 2Sa 19:6 | en wij heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou 541 2Sa 20:3 | tot haar niet in. En zij waren opgesloten tot op den dag 542 2Sa 20:8 | 8 Als zij nu waren bij den groten steen, die 543 2Sa 20:25 | schrijver; en Zadok en Abjathar waren priesters. ~ 544 2Sa 21:2 | hen: (De Gibeonieten nu waren niet van de kinderen Israels, 545 2Sa 21:22 | 22 Deze vier waren aan Rafa geboren te Gath; 546 2Sa 22:18 | haters, omdat zij machtiger waren dan ik. ~ 547 2Sa 22:23 | 23 Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen, 548 2Sa 23:9 | aldaar ten strijde verzameld waren, en de mannen van Israel 549 2Sa 23:9 | en de mannen van Israel waren opgetogen. ~ 550 2Sa 23:11 | de Filistijnen verzameld waren in een dorp, en aldaar een 551 2Sa 24:9 | den koning; en in Israel waren achthonderd duizend strijdbare 552 2Sa 24:9 | uittrokken, en de mannen van Juda waren vijfhonderd duizend man. ~ 553 1Kon 1:7 | 7 En zijn raadslagen waren met Joab, den zoon van Zeruja, 554 1Kon 1:8 | de helden, die David had, waren met Adonia niet. ~ 555 1Kon 1:41 | de genoden, die met hem waren, die nu geeindigd hadden 556 1Kon 1:49 | genoden, die bij Adonia waren, en gingen een iegelijk 557 1Kon 2:1 | de dagen van David nabij waren, dat hij sterven zou, zo 558 1Kon 2:5 | schoenen, die aan zijn voeten waren. ~ 559 1Kon 3:16 | twee vrouwen, die hoeren waren, tot den koning; en zij 560 1Kon 3:18 | ook gebaard heeft; en wij waren te zamen, geen vreemde was 561 1Kon 4:2 | 2 En deze waren de vorsten, die hij had: 562 1Kon 4:3 | Ahia, de zoon van Sisa, waren schrijvers; Josafat, de 563 1Kon 4:4 | heir; en Zadok en Abjathar waren priesters. ~ 564 1Kon 4:20 | 20 Juda nu en Israel waren velen, als zand, dat aan 565 1Kon 4:32 | duizend spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en 566 1Kon 5:14 | maands bij beurten; een maand waren zij op den Libanon; twee 567 1Kon 5:16 | bestelden, die over dat werk waren, drie duizend en driehonderd, 568 1Kon 6:24 | van zijn anderen vleugel, waren tien ellen. ~ 569 1Kon 6:32 | 32 De twee deuren ook waren van olieachtige bomen; en 570 1Kon 6:34 | 34 En de twee deuren waren van dennenhout; de twee 571 1Kon 6:34 | twee zijden der ene deur waren omdraaiende; alzo waren 572 1Kon 6:34 | waren omdraaiende; alzo waren de twee gegraveerde zijden 573 1Kon 7:3 | vijf en veertig pilaren waren, vijftien in een rij. ~ 574 1Kon 7:4 | 4 Er waren drie rijen van uitzichten, 575 1Kon 7:5 | 5 Ook waren al de deuren en de posten 576 1Kon 7:9 | 9 Al deze dingen waren van kostelijke stenen, naar 577 1Kon 7:17 | 17 De netten waren van nettenwerk, de banden 578 1Kon 7:17 | op het hoofd der pilaren waren; zeven waren voor het ene 579 1Kon 7:17 | der pilaren waren; zeven waren voor het ene kapiteel, en 580 1Kon 7:18 | hoofd der granaatappelen waren, te bedekken; alzo deed 581 1Kon 7:19 | En de kapitelen, dewelke waren op het hoofd der pilaren, 582 1Kon 7:19 | op het hoofd der pilaren, waren van leliewerk in het voorhuis, 583 1Kon 7:20 | 20 De kapitelen nu waren op de twee pilaren, ja, 584 1Kon 7:20 | tweehonderd granaatappelen waren in rijen rondom, ook over 585 1Kon 7:24 | 24 En onder haar rand waren knoppen, dezelve rondom 586 1Kon 7:24 | twee rijen dezer knoppen waren in haar gieting gegoten. ~ 587 1Kon 7:25 | dezelve; en al hun achterdelen waren inwaarts. ~ 588 1Kon 7:28 | hadden lijsten, en de lijsten waren tussen kransen. ~ 589 1Kon 7:29 | lijsten, die tussen de kransen waren, waren leeuwen, runderen 590 1Kon 7:29 | tussen de kransen waren, waren leeuwen, runderen en cherubs; 591 1Kon 7:30 | schouderen; onder het wasvat waren deze gegoten schouderen 592 1Kon 7:31 | el; en op de mond daarvan waren ook graveringen, en de lijsten 593 1Kon 7:31 | graveringen, en de lijsten daarvan waren vierkantig, niet rond. ~ 594 1Kon 7:32 | 32 De vier raderen nu waren onder de lijsten, en de 595 1Kon 7:33 | hun randen, en hun spaken waren alle gegoten. ~ 596 1Kon 7:34 | 34 En er waren vier schouderen op de vier 597 1Kon 7:34 | stelling; haar schouderen waren uit de stelling. ~ 598 1Kon 7:35 | een halve el rondom; ook waren op het hoofd der stelling 599 1Kon 7:41 | het hoofd der twee pilaren waren, en de twee netten, om de 600 1Kon 7:41 | op het hoofd der pilaren waren; ~ 601 1Kon 7:42 | die boven op de pilaren waren; ~ 602 1Kon 7:48 | voor het huis des HEEREN waren; het gouden altaar, en de 603 1Kon 7:48 | op dewelke de toonbroden waren; ~ 604 1Kon 8:4 | heilige vaten, die in de tent waren; en de priesters en de Levieten 605 1Kon 8:5 | Israel, die bij hem vergaderd waren, waren met hem voor de ark, 606 1Kon 8:5 | bij hem vergaderd waren, waren met hem voor de ark, offerende 607 1Kon 8:9 | uit Egypteland uitgetogen waren. ~ 608 1Kon 9:12 | hem gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen. ~ 609 1Kon 9:20 | en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israels; ~ 610 1Kon 9:21 | in het land overgebleven waren, die de kinderen Israels 611 1Kon 9:22 | Salomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden, en zijn knechten, 612 1Kon 9:23 | 23 Dezen waren de oversten der bestelden, 613 1Kon 9:23 | over het werk van Salomo waren, vijfhonderd en vijftig, 614 1Kon 10:19 | rond, en aan beide zijden waren leuningen tot de zitplaats 615 1Kon 10:21 | 21 Ook waren alle drinkvaten van den 616 1Kon 10:21 | huis des wouds van Libanon waren van gesloten goud; geen 617 1Kon 11:29 | beiden alleen op het veld waren; ~ 618 1Kon 12:8 | die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht 619 1Kon 12:10 | die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: 620 1Kon 12:31 | geringsten des volks, die niet waren uit de zonen van Levi. ~ 621 1Kon 14:24 | 24 Er waren ook schandjongens in het 622 1Kon 16:25 | allen, die voor hem geweest waren. ~ 623 1Kon 16:30 | allen, die voor hem geweest waren. ~ 624 1Kon 16:33 | Israel, die voor hem geweest waren. ~ 625 1Kon 20:1 | twee en dertig koningen waren met hem, en paarden en wagenen; 626 1Kon 20:15 | der landschappen, en zij waren tweehonderd twee en dertig; 627 1Kon 20:27 | werden ook gemonsterd, en waren verzorgd van leeftocht, 628 1Kon 20:29 | 29 En dezen waren gelegerd tegenover die, 629 1Kon 20:30 | mannen, die overgebleven waren; ook vlood Benhadad, en 630 1Kon 21:8 | edelen, die in zijn stad waren, wonende met Naboth. ~ 631 1Kon 22:47 | zijn vader Asa overgebleven waren. ~ 632 2Kon 2:3 | profeten, die te Beth-El waren, tot Elisa uit, en zeiden 633 2Kon 2:5 | profeten, die te Jericho waren, naar Elisa toe, en zeiden 634 2Kon 2:9 | nu, als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa: 635 2Kon 2:15 | die tegenover te Jericho waren, hem zagen, zo zeiden zij: 636 2Kon 3:9 | zeven dagreizen omgetogen waren, zo had het leger en het 637 2Kon 3:21 | dat koningen opgetogen waren, om tegen hen te strijden, 638 2Kon 4:6 | geschiedde, als die vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide: 639 2Kon 5:2 | 2 En er waren benden uit Syrie getogen, 640 2Kon 6:4 | nu aan de Jordaan gekomen waren, hieuwen zij hout af. ~ 641 2Kon 6:20 | als zij te Samaria gekomen waren, dat Elisa zeide: HEERE, 642 2Kon 6:20 | zij zagen; en ziet, zij waren in het midden van Samaria. ~ 643 2Kon 7:3 | 3 Er waren nu vier melaatse mannen 644 2Kon 7:7 | hadden zij zich opgemaakt, en waren in de schemering gevloden, 645 2Kon 7:7 | leger gelijk als het was; en waren gevloden om huns levens 646 2Kon 7:10 | en tenten, gelijk als zij waren. ~ 647 2Kon 8:21 | Edomieten, die rondom hem waren, daartoe de oversten der 648 2Kon 10:6 | konings, zeventig mannen, waren bij de groten stad, die 649 2Kon 10:17 | te Samaria overgebleven waren, totdat hij hem verdelgd 650 2Kon 10:29 | te Beth-El en die te Dan waren. ~ 651 2Kon 11:10 | den koning David geweest waren, die in het huis des HEEREN 652 2Kon 11:10 | huis des HEEREN geweest waren. ~ 653 2Kon 11:15 | die over het heir gesteld waren, en zeide tot hen: Brengt 654 2Kon 12:11 | van dat werk, die gesteld waren over het huis des HEEREN; 655 2Kon 13:11 | van dat werk, die gesteld waren over het huis des HEEREN; 656 2Kon 15:26 | opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat Israel geen helper 657 2Kon 16:16 | Tifsah, met allen, die daarin waren, ook haar landpalen van 658 2Kon 17:17 | runderen, die daaronder waren; en hij zette die op een 659 2Kon 18:17 | runderen, die daaronder waren; en hij zette die op een 660 2Kon 19:2 | Israel, die voor hem geweest waren. ~ 661 2Kon 19:15 | heidenen, die rondom hen waren, van dewelke de HEERE hun 662 2Kon 19:29 | steden, waarin zij woonachtig waren. ~ 663 2Kon 20:5 | noch die voor hem geweest waren. ~ 664 2Kon 20:12 | HEEREN, huns Gods, niet waren gehoorzaam geweest, maar 665 2Kon 20:17 | als zij optogen en gekomen waren, bleven zij staan bij den 666 2Kon 21:12 | van Eden, die in Telasser waren? ~ 667 2Kon 21:18 | vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk 668 2Kon 21:26 | 26 Daarom waren haar inwoners handeloos; 669 2Kon 21:26 | inwoners handeloos; zij waren verslagen en beschaamd; 670 2Kon 21:26 | verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds, 671 2Kon 21:35 | opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen. ~ 672 2Kon 24:9 | van het werk, die besteld waren over het huis des HEEREN. ~ 673 2Kon 25:7 | aan het huis des HEEREN waren, alwaar de vrouwen huisjes 674 2Kon 25:12 | der opperzaal van Achaz waren, die de koningen van Juda 675 2Kon 25:13 | ook, die vooraan Jeruzalem waren, dewelke waren ter rechterhand 676 2Kon 25:13 | Jeruzalem waren, dewelke waren ter rechterhand van de berg 677 2Kon 25:16 | graven, die daar op den berg waren, en zond henen, en nam de 678 2Kon 25:19 | in de steden van Samaria waren, die de koningen van Israel 679 2Kon 25:20 | priesteren der hoogten, die daar waren, op de altaren, en verbrandde 680 2Kon 25:24 | der wet, die geschreven waren in het boek, dat de priester 681 2Kon 26:16 | die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning 682 2Kon 27:4 | die aan des konings hof waren (de Chaldeen nu waren tegen 683 2Kon 27:4 | hof waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en 684 2Kon 27:11 | die in de stad overgelaten waren, en de afvalligen, die tot 685 2Kon 27:11 | koning van Babel gevallen waren, en het overige der menigte, 686 2Kon 27:13 | die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de 687 2Kon 27:17 | op het kapiteel rondom, waren alle van koper; en dezen 688 2Kon 27:25 | Chaldeen, die met hem te Mizpa waren. ~ 689 2Kon 27:28 | koningen, die bij hem te Babel waren. ~ 690 1Kro 1:5 | 5 De kinderen van Jafeth waren Gomer, en Magog, en Madai, 691 1Kro 1:6 | En de kinderen van Gomer waren Askenaz, en Difath, en Thogarma. ~ 692 1Kro 1:7 | En de kinderen van Javan waren Elisa en Tharsisa, de Chittieten 693 1Kro 1:8 | 8 De kinderen van Cham waren Cusch en Mitsraim, Put, 694 1Kro 1:9 | En de kinderen van Cusch waren Seba, en Havila, en Sabta, 695 1Kro 1:9 | en de kinderen van Raema waren Scheba en Dedan. ~ 696 1Kro 1:17 | 17 De kinderen van Sem waren Elam, en Assur, en Arfachsad, 697 1Kro 1:23 | Havila, en Jobab. Alle dezen waren zonen van Joktan. ~ 698 1Kro 1:28 | De kinderen van Abraham waren Izak en Ismael. ~ 699 1Kro 1:32 | En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan. ~ 700 1Kro 1:33 | De kinderen van Midian nu waren Efa, en Efer, en Henoch, 701 1Kro 1:33 | Abida, en Eldaa. Die allen waren zonen van Ketura. ~ 702 1Kro 1:34 | Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israel. ~ 703 1Kro 1:36 | 36 De kinderen van Elifaz waren Theman, en Omar, Zefi, en 704 1Kro 1:37 | 37 De kinderen van Rehuel waren Nahath, Zerah, Samma en 705 1Kro 1:38 | De kinderen van Seir nu waren Lotan, en Sobal, en Zibeon, 706 1Kro 1:39 | De kinderen van Lotan nu waren Hori en Homam; en de zuster 707 1Kro 1:40 | 40 De kinderen van Sobal waren Aljan, en Manahath, en Ebal, 708 1Kro 1:40 | en de kinderen van Zibeon waren Aja en Ana. ~ 709 1Kro 1:41 | 41 De kinderen van Ana waren Dison; en de zonen van Dison 710 1Kro 1:41 | Dison; en de zonen van Dison waren Hamram, en Esban, en Jithran, 711 1Kro 1:42 | 42 De kinderen van Ezer waren Bilhan, en Zaavan, en Jaakan. 712 1Kro 1:42 | Jaakan. De kinderen van Disan waren Uz en Aran. ~ 713 1Kro 1:54 | Magdiel, de vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom. ~  ~  ~  714 1Kro 2:4 | Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf. ~ 715 1Kro 2:5 | 5 De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul. ~ 716 1Kro 2:6 | En de kinderen van Zerah waren Zimri, en Ethan, en Heman, 717 1Kro 2:7 | En de kinderen van Charmi waren Achan, de beroerder van 718 1Kro 2:8 | De kinderen van Ethan nu waren Azaria. ~ 719 1Kro 2:9 | Hezron, die hem geboren zijn, waren Jerahmeel, en Ram, en Chelubai. ~ 720 1Kro 2:16 | 16 En hun zusters waren Zeruja en Abigail. De kinderen 721 1Kro 2:16 | De kinderen nu van Zeruja waren Abisai, en Joab, en Asa-El 722 1Kro 2:25 | eerstgeborene van Hezron, waren deze: de eerstgeborene was 723 1Kro 2:27 | eerstgeborene van Jerahmeel waren Maaz, en Jamin, en Eker. ~ 724 1Kro 2:28 | En de kinderen van Onam waren Sammai en Jada. En de kinderen 725 1Kro 2:30 | En de kinderen van Nadab waren Seled en Appaim; en Seled 726 1Kro 2:31 | En de kinderen van Appaim waren Jisei; en de kinderen van 727 1Kro 2:31 | en de kinderen van Jisei waren Sesan; en de kinderen van 728 1Kro 2:32 | den broeder van Sammai, waren Jether en Jonathan; en Jether 729 1Kro 2:33 | kinderen van Jonathan nu waren Peleth en Zaza. Dit waren 730 1Kro 2:33 | waren Peleth en Zaza. Dit waren de kinderen van Jerahmeel. ~ 731 1Kro 2:43 | De kinderen van Hebron nu waren Korah, en Tappuah, en Rekem, 732 1Kro 2:45 | De kinderen van Sammai nu waren Maon; en Maon was de vader 733 1Kro 2:47 | kinderen van Jochdai nu waren Regem, en Jotham, en Gesan, 734 1Kro 2:50 | 50 Dit waren de kinderen van Kaleb, den 735 1Kro 2:52 | vader van Kirjath-Jearim, waren Haroe en Hazihammenuchoth. ~ 736 1Kro 2:53 | geslachten van Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, en de Futhieten, 737 1Kro 2:54 | 54 De kinderen van Salma waren de Bethlehemieten, en de 738 1Kro 3:1 | 1 Dezen nu waren de kinderen van David, die 739 1Kro 3:15 | 15 De zonen van Josia nu waren dezen: de eerstgeborene 740 1Kro 3:16 | kinderen van Jojakim nu waren: Jechonia zijn zoon, Zedekia 741 1Kro 3:17 | de kinderen van Jechonia waren Assir; zijn zoon was Sealthiel; ~ 742 1Kro 3:18 | 18 Dezes zonen waren Malchiram, en Pedaja, en 743 1Kro 3:19 | De kinderen van Pedaja nu waren Zerubbabel en Simei; en 744 1Kro 3:19 | kinderen van Zerubbabel waren Mesullam en Hananja; en 745 1Kro 3:21 | kinderen van Hananja nu waren Pelatja en Jesaja. De kinderen 746 1Kro 3:22 | kinderen nu van Sechanja waren Semaja; en de kinderen van 747 1Kro 3:22 | en de kinderen van Semaja waren Hattus, en Jigeal, en Bariah, 748 1Kro 3:23 | En de kinderen van Nearja waren Eljoenai, en Hizkia, en 749 1Kro 3:24 | de kinderen van Eljoenai waren Hodajeva, en Eljasib, en 750 1Kro 4:1 | 1 De kinderen van Juda waren Perez, Hezron en Charmi, 751 1Kro 4:7 | En de kinderen van Hela waren Zereth, Jezohar, en Ethnan. ~ 752 1Kro 4:13 | En de kinderen van Kenaz waren Othniel en Seraja; en de 753 1Kro 4:14 | der werkmeesters; want zij waren werkmeesters. ~ 754 1Kro 4:15 | nu, den zoon van Jefunne, waren Iru, Ela en Naam; en de 755 1Kro 4:16 | de kinderen van Jehalelel waren Zif en Zifa, Thirea en Asareel. ~ 756 1Kro 4:17 | En de kinderen van Ezra waren Jether, en Mered, en Efer, 757 1Kro 4:19 | Hodija, de zuster van Naham, waren Abi-Kehila, de Garmiet, 758 1Kro 4:20 | de kinderen van Simon nu waren Amnon en Rinna, Ben-hanan 759 1Kro 4:20 | en de kinderen van Isei waren Zoheth en Ben-Zoheth. ~ 760 1Kro 4:21 | Sela, den zoon van Juda, waren Er, de vader van Lecha, 761 1Kro 4:23 | 23 Dezen waren pottenbakkers, wonende bij 762 1Kro 4:24 | 24 De kinderen van Simeon waren Nemuel en Jamin, Jarib, 763 1Kro 4:26 | 26 De kinderen van Misma waren dezen: Hammuel zijn zoon, 764 1Kro 4:31 | Beth-Biri, en te Saaraim. Dit waren hun steden, totdat David 765 1Kro 4:32 | 32 En hun dorpen waren Etam en Ain, Rimmon en Tochen, 766 1Kro 4:33 | den omloop dezer steden waren, tot Baal toe. Dit zijn 767 1Kro 4:42 | Izziel, de zonen van Isei, waren hun tot hoofden. ~ 768 1Kro 5:13 | naar hun vaderlijke huizen, waren Michael, en Mesullam, en 769 1Kro 5:18 | en ervaren in den krijg, waren vier en veertig duizend 770 1Kro 5:20 | gegeven, en allen, die met hen waren; omdat zij tot God riepen 771 1Kro 5:24 | 24 Dezen nu waren de hoofden hunner vaderlijke 772 1Kro 6:1 | 1 De kinderen van Levi waren Gerson, Kahath en Merari. ~ 773 1Kro 6:2 | De kinderen van Kahath nu waren Amram, Jizhar, en Hebron, 774 1Kro 6:3 | En de kinderen van Amram waren Aaron, en Mozes en Mirjam; 775 1Kro 6:3 | en de kinderen van Aaron waren Nadab en Abihu, Eleazar 776 1Kro 6:18 | En de kinderen van Kahath waren Amram, en Jizhar, en Hebron, 777 1Kro 6:19 | 19 De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. En dit zijn 778 1Kro 6:22 | 22 De kinderen van Kahath waren: zijn zoon Amminadab; zijn 779 1Kro 6:25 | De kinderen van Elkana nu waren Amasia en Ahimoth. ~ 780 1Kro 6:28 | 28 De zonen van Samuel nu waren dezen: zijn eerstgeborene 781 1Kro 6:29 | 29 De kinderen van Merari waren Maheli; zijn zoon Libni; 782 1Kro 6:48 | broeders nu, de Levieten, waren gegeven tot allerlei dienst 783 1Kro 6:54 | 54 En dit waren hun woningen, naar hun kastelen, 784 1Kro 6:60 | steden, in hun huisgezinnen, waren dertien steden. ~ 785 1Kro 6:61 | Kahath, die overgebleven waren, hadden van het huisgezin 786 1Kro 7:1 | De kinderen van Issaschar waren Thola en Pua, Jasib en Simron; 787 1Kro 7:2 | De kinderen van Thola nu waren Uzzi, en Refaja, en Jeriel, 788 1Kro 7:3 | En de kinderen van Uzzi waren Jizrahja; en de kinderen 789 1Kro 7:3 | de kinderen van Jizrahja waren Michael, en Obadja, en Joel, 790 1Kro 7:3 | Joel, en Jisia; deze vijf waren al te zamen hoofden. ~ 791 1Kro 7:4 | naar hun vaderlijke huizen, waren de hopen des krijgsheirs 792 1Kro 7:5 | Issaschar, kloeke helden, waren zeven en tachtig duizend, 793 1Kro 7:6 | De kinderen van Benjamin waren Bela, en Becher, en Jediael; 794 1Kro 7:7 | En de kinderen van Bela waren Ezbon, en Uzzi, en Uzziel, 795 1Kro 7:7 | geslachtsregisters gesteld zijnde, waren twee en twintig duizend 796 1Kro 7:8 | De kinderen van Becher nu waren Zemira, en Joas, en Eliezer, 797 1Kro 7:8 | en Alemeth; deze allen waren kinderen van Becher. ~ 798 1Kro 7:9 | vaderen, kloeke helden, waren twintig duizend en tweehonderd. ~ 799 1Kro 7:10 | kinderen van Jediael nu waren Bilhan; en de kinderen van 800 1Kro 7:10 | en de kinderen van Bilhan waren Jeus en Benjamin, en Ehud, 801 1Kro 7:11 | 11 Alle dezen waren kinderen van Jediael, tot 802 1Kro 7:12 | Daartoe Suppim en Huppim waren kinderen van Ir, en Husim, 803 1Kro 7:13 | De kinderen van Nafthali waren Jahziel, en Guni, en Jezer, 804 1Kro 7:14 | De kinderen van Manasse waren Asriel, welken de vrouw 805 1Kro 7:16 | was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem. ~ 806 1Kro 7:17 | De kinderen van Ulam nu waren Bedan; dezen zijn de kinderen 807 1Kro 7:19 | De kinderen van Semida nu waren Ahjan, en Sechem, en Likhi, 808 1Kro 7:20 | En de kinderen van Efraim waren Suthelah; en zijn zoon was 809 1Kro 7:21 | die in het land geboren waren, doodden hen, omdat zij 810 1Kro 7:21 | hen, omdat zij afgekomen waren om hun vee te nemen. ~ 811 1Kro 7:30 | 30 De kinderen van Aser waren Jimna, en Jisva, en Jisvi, 812 1Kro 7:31 | De kinderen van Beria nu waren Heber en Malchiel; hij is 813 1Kro 7:33 | De kinderen van Jaflet nu waren Pasach, en Bimhal, en Asvath; 814 1Kro 7:33 | en Bimhal, en Asvath; dit waren de kinderen van Jaflet. ~ 815 1Kro 7:34 | 34 En de zonen van Semer waren Ahi en Rohega, Jehubba en 816 1Kro 7:35 | kinderen van zijn broeder Helem waren Zofah, en Jimna, en Seles, 817 1Kro 7:36 | 36 De kinderen van Zofah waren Suah, en Harnefer, en Sual, 818 1Kro 7:38 | De kinderen van Jether nu waren Jefunne, en Pispa, en Ara. ~ 819 1Kro 7:39 | En de kinderen van Ulla waren Arah, en Hanniel, en Rizja. ~ 820 1Kro 7:40 | 40 Deze allen waren kinderen van Aser, hoofden 821 1Kro 8:6 | kinderen van Ehud; dezen waren hoofden der vaderen van 822 1Kro 8:12 | De kinderen van Elpaal nu waren Eber, en Misam, en Semed; 823 1Kro 8:13 | En Beria, en Sema; dezen waren hoofden der vaderen van 824 1Kro 8:16 | Michael, en Jispa, en Joha waren kinderen van Beria. ~ 825 1Kro 8:21 | Adaja, en Beraja, en Simrath waren kinderen van Simei. ~ 826 1Kro 8:25 | 25 En Jifdeja, en Pnuel waren zonen van Sasak. ~ 827 1Kro 8:27 | Jaaresja, en Elia, en Zichri waren zonen van Jeroham. ~ 828 1Kro 8:28 | 28 Dezen waren de hoofden der vaderen, 829 1Kro 8:35 | De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaarea, 830 1Kro 8:38 | Obadja, en Hanan. Al dezen waren zonen van Azel. ~ 831 1Kro 8:39 | van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, 832 1Kro 8:40 | 40 En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den 833 1Kro 8:40 | honderd en vijftig. Al dezen waren van de kinderen van Benjamin. ~  ~  ~  834 1Kro 9:1 | Israel. En die van Juda waren weggevoerd naar Babel, om 835 1Kro 9:2 | bezitting, in hun steden kwamen, waren de Israelieten, de priesters, 836 1Kro 9:6 | Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig. ~ 837 1Kro 9:7 | de kinderen van Benjamin waren Sallu, de zoon van Mesullam, 838 1Kro 9:9 | vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen in de 839 1Kro 9:14 | 14 Van de Levieten nu waren Semaja, de zoon van Hasub, 840 1Kro 9:17 | 17 De poortiers nu waren: Sallum, en Akkub, en Talmon, 841 1Kro 9:18 | des konings oostwaarts, waren dezen de poortiers onder 842 1Kro 9:19 | vaders, de Korathieten, waren over het werk van den dienst, 843 1Kro 9:19 | leger des HEEREN geweest waren bewaarders van den ingang; ~ 844 1Kro 9:22 | 22 Allen, die uitgelezen waren tot poortiers aan de dorpelen, 845 1Kro 9:22 | poortiers aan de dorpelen, waren tweehonderd en twaalf. Dezen 846 1Kro 9:22 | tweehonderd en twaalf. Dezen waren in het geslachtsregister 847 1Kro 9:23 | 23 Zij dan en hun zonen waren aan de poorten van het huis 848 1Kro 9:24 | 24 Die poortiers waren aan de vier winden, tegen 849 1Kro 9:25 | 25 En hun broeders waren op hun dorpen, inkomende 850 1Kro 9:26 | 26 Want in dat ambt waren vier overste poortiers, 851 1Kro 9:26 | poortiers, die Levieten waren; en zij waren over de kameren 852 1Kro 9:26 | die Levieten waren; en zij waren over de kameren en over 853 1Kro 9:27 | hen was de wacht, en zij waren over de opening, en dat 854 1Kro 9:28 | 28 En enigen van hen waren over de vaten van den dienst; 855 1Kro 9:30 | de zonen der priesteren waren de bereiders van het reukwerk 856 1Kro 9:32 | Kahathieten, uit hun broederen, waren enigen over de broden der 857 1Kro 9:41 | De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaerea. ~ 858 1Kro 10:7 | van Israel, die in het dal waren, zagen, dat zij gevloden 859 1Kro 10:7 | zagen, dat zij gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen 860 1Kro 10:7 | Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij hun steden, 861 1Kro 11:4 | welke is Jebus; want daar waren de Jebusieten, de inwoners 862 1Kro 11:10 | 10 Dezen nu waren de hoofden der helden, die 863 1Kro 11:13 | daar ten strijde vergaderd waren, en het stuk des akkers 864 1Kro 11:26 | De helden nu der heiren waren: Asahel, de broeder van 865 1Kro 11:42 | der Rubenieten; nochtans waren er dertig boven hem; ~ 866 1Kro 12:1 | Saul, den zoon van Kis; zij waren ook onder de helden, die 867 1Kro 12:2 | schietende uit den boog; zij waren van de broederen van Saul, 868 1Kro 12:8 | schild; en hun aangezichten waren aangezichten der leeuwen; 869 1Kro 12:8 | aangezichten der leeuwen; en zij waren als de reeen op de bergen 870 1Kro 12:14 | 14 Dezen waren van de kinderen van Gad, 871 1Kro 12:20 | duizenden, die in Manasse waren. ~ 872 1Kro 12:21 | benden; want alle dezen waren kloeke helden; en zij waren 873 1Kro 12:21 | waren kloeke helden; en zij waren oversten in het heir. ~ 874 1Kro 12:23 | dergenen, die toegerust waren ten heire, die tot David 875 1Kro 12:24 | rondassen en spiesen droegen, waren zes duizend en achthonderd 876 1Kro 12:27 | der Aaronieten; en met hem waren er drie duizend en zevenhonderd. ~ 877 1Kro 12:28 | en uit zijns vaders huis waren twee en twintig oversten; ~ 878 1Kro 12:29 | duizend; want tot nog toe waren er velen van hen, die het 879 1Kro 12:32 | van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, 880 1Kro 12:32 | doen moest; hun hoofden waren tweehonderd, en alle hun 881 1Kro 12:36 | om krijgsorde te houden, waren veertig duizend; ~ 882 1Kro 12:39 | 39 En zij waren daar bij David drie dagen 883 1Kro 13:9 | dorsvloer van Chidon gekomen waren, zo strekte Uza zijn hand 884 1Kro 15:5 | overste, en van zijn broederen waren honderd en twintig. ~ 885 1Kro 15:6 | overste, en van zijn broederen waren tweehonderd en twintig. ~ 886 1Kro 15:7 | overste, en van zijn broederen waren honderd en dertig. ~ 887 1Kro 15:8 | Semaja, en van zijn broederen waren tweehonderd. ~ 888 1Kro 15:9 | overste, en zijn broederen waren tachtig. ~ 889 1Kro 15:10 | overste, en zijn broederen waren honderd en twaalf. ~ 890 1Kro 15:15 | de draagbomen, die op hen waren, gelijk als Mozes geboden 891 1Kro 15:23 | 23 En Berechja en Elkana waren poortiers der ark. ~ 892 1Kro 15:24 | Gods; en Obed-Edom en Jehia waren poortiers der ark. ~ 893 1Kro 16:38 | met hunlieder broederen, waren acht en zestig; en hij stelde 894 1Kro 16:42 | 42 Met hen dan waren Heman en Jeduthun, met trompetten 895 1Kro 16:42 | maar de zonen van Jeduthun waren aan de poort. ~ 896 1Kro 18:7 | bij Hadar-ezers knechten waren, en hij bracht ze te Jeruzalem. ~ 897 1Kro 18:16 | Abimelech, de zoon van Abjathar, waren priesters, en Sausa schrijver; ~ 898 1Kro 18:17 | maar de zonen van David waren de eersten aan de hand des 899 1Kro 19:7 | bij Hadar-ezers knechten waren, en hij bracht ze te Jeruzalem. ~ 900 1Kro 19:16 | Abimelech, de zoon van Abjathar, waren priesters, en Sausa schrijver; ~ 901 1Kro 19:17 | maar de zonen van David waren de eersten aan de hand des 902 1Kro 20:5 | tegemoet; want die mannen waren zeer beschaamd. De koning 903 1Kro 20:9 | kinderen Ammons uitgetogen waren, zo stelden zij de slagorde 904 1Kro 20:9 | de koningen, die gekomen waren, die waren bijzonder in 905 1Kro 20:9 | die gekomen waren, die waren bijzonder in het veld. ~ 906 1Kro 20:16 | aangezicht van Israel geslagen waren, zo zonden zij boden, en 907 1Kro 20:19 | zagen, dat zij geslagen waren, voor het aangezicht van 908 1Kro 21:6 | lang man, en zijn vingeren waren zes en zes, vier en twintig, 909 1Kro 21:8 | 8Dezen waren van Rafa geboren te Gath; 910 1Kro 22:20 | vier zonen, die bij hem waren, verstaken zich; en Ornan 911 1Kro 23:2 | die in het land Israels waren; en hij bestelde steenhouwers, 912 1Kro 24:4 | 4 Uit dezen waren er vier en twintig duizend 913 1Kro 24:7 | 7 Uit de Gersonieten waren Ladan en Simei. ~ 914 1Kro 24:8 | 8 De kinderen van Ladan waren dezen: Jehiel, het hoofd, 915 1Kro 24:9 | 9 De kinderen van Simei waren Selomith, en Haziel, en 916 1Kro 24:9 | Haziel, en Haran, drie; dezen waren de hoofden der vaderen van 917 1Kro 24:10 | De kinderen van Simei nu waren Jahath, Zina, en Jeus, en 918 1Kro 24:10 | en Jeus, en Beria; dezen waren de kinderen van Simei; vier. ~ 919 1Kro 24:11 | niet vele kinderen; daarom waren zij in het vaderlijke huis 920 1Kro 24:12 | 12 De kinderen van Kehath waren Amram, Jizhar, Hebron en 921 1Kro 24:13 | 13 De kinderen van Amram waren Aaron en Mozes. Aaron nu 922 1Kro 24:15 | 15 De kinderen van Mozes waren Gersom en Eliezer. ~ 923 1Kro 24:17 | kinderen van Eliezer nu waren dezen: Rehabja het hoofd; 924 1Kro 24:21 | 21 De kinderen van Merari waren Maheli en Musi; de kinderen 925 1Kro 24:21 | de kinderen van Maheli waren Eleazar en Kis. ~ 926 1Kro 24:23 | 23 De kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jeremoth; 927 1Kro 25:1 | kinderen van Aaron, dit waren hun verdelingen. De zonen 928 1Kro 25:1 | verdelingen. De zonen van Aaron waren Nadab, en Abihu, Eleazar 929 1Kro 25:4 | de kinderen van Eleazar waren zestien hoofden der vaderlijke 930 1Kro 25:5 | heiligdoms en de oversten Gods waren uit de kinderen van Eleazar 931 1Kro 25:26 | 26 De kinderen van Merari waren Maheli en Musi. De kinderen 932 1Kro 25:26 | De kinderen van Jaazia waren Beno. ~ 933 1Kro 25:27 | kinderen van Merari van Jaazia waren Beno, en Soham, en Zakkur, 934 1Kro 25:29 | Kis: de kinderen van Kis waren Jerahmeel. ~ 935 1Kro 25:30 | En de kinderen van Musi waren Maheli, en Eder, en Jerimoth. 936 1Kro 26:1 | onder hen geteld werden, waren mannen, bekwaam tot het 937 1Kro 26:2 | Van de kinderen van Asaf waren Zakkur, en Jozef, en Nethanja, 938 1Kro 26:3 | de kinderen van Jeduthun waren Gedalja, en Zeri, en Jesaja, 939 1Kro 26:4 | Heman: de kinderen van Heman waren Bukkia, Mattanja, Uzziel, 940 1Kro 26:5 | 5 Deze allen waren kinderen van Heman, den 941 1Kro 26:6 | 6 Dezen waren altemaal aan de handen huns 942 1Kro 26:7 | hun broederen, die geleerd waren in het gezang des HEEREN, 943 1Kro 26:9 | broederen, en zijn zonen, waren twaalf. ~ 944 1Kro 27:6 | huis huns vaders; want zij waren kloeke helden. ~ 945 1Kro 27:7 | 7 De kinderen van Semaja waren Othni, en Refael, en Obed, 946 1Kro 27:8 | 8 Deze allen waren uit de kinderen van Obed-Edom; 947 1Kro 27:8 | kracht tot den dienst; daar waren er twee en zestig van Obed-Edom. ~ 948 1Kro 27:11 | kinderen en broederen van Hosa waren dertien. ~ 949 1Kro 27:12 | 12 Uit dezen waren de verdelingen der poortiers 950 1Kro 27:17 | 17 Tegen het oosten waren zes Levieten; tegen het 951 1Kro 27:18 | Parbar tegen het westen waren er vier bij den hogen weg, 952 1Kro 27:21 | van Ladan, den Gersoniet, waren hoofden der vaderen Jehieli. ~ 953 1Kro 27:22 | De kinderen van Jehieli waren Zetham en Joel, zijn broeder; 954 1Kro 27:22 | Joel, zijn broeder; dezen waren over de schatten van het 955 1Kro 27:25 | zijn broeders van Eliezer waren dezen: Rehabja was zijn 956 1Kro 27:26 | Selomith en zijn broederen waren over al de schatten der 957 1Kro 27:29 | 29 Van de Jizharieten waren Chenanja en zijn zonen tot 958 1Kro 27:32 | 32 En zijn broeders waren kloeke lieden, twee duizend 959 1Kro 28:2 | Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend. ~ 960 1Kro 28:4 | voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 961 1Kro 28:5 | hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 962 1Kro 28:7 | zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 963 1Kro 28:8 | overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 964 1Kro 28:9 | Thekoiet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 965 1Kro 28:10 | Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 966 1Kro 28:11 | Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 967 1Kro 28:12 | Benjaminieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 968 1Kro 28:13 | Zerahieten; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 969 1Kro 28:14 | Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 970 1Kro 28:15 | Othniel; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. ~ 971 1Kro 28:16 | over de stammen van Israel waren dezen: over de Rubenieten 972 1Kro 28:22 | zoon van Jeroham. Dezen waren de oversten der stammen 973 1Kro 28:23 | jaren oud en daar beneden waren; omdat de HEERE gezegd had, 974 1Kro 28:28 | vijgebomen, die in de laagte waren, was Baal-Hanan, de Gederiet; 975 1Kro 28:31 | de Hageriet. Alle dezen waren oversten over de have, die 976 2Kro 2:17 | die in het land van Israel waren, achtervolgens de telling, 977 2Kro 3:13 | voeten, en hun aangezichten waren huiswaarts. ~ 978 2Kro 4:3 | twee rijen dezer runderen waren in haar gieting gegoten. ~ 979 2Kro 4:4 | dezelve; en al hun achterdelen waren inwaarts. ~ 980 2Kro 4:12 | die op der pilaren hoofd waren; ~ 981 2Kro 4:13 | die boven op de pilaren waren. ~ 982 2Kro 4:19 | die voor het huis Gods waren, en het gouden altaar, en 983 2Kro 4:22 | van het huis des tempels waren van goud. ~  ~ 984 2Kro 5:5 | heilige vaten, die in de tent waren; deze brachten de priesters 985 2Kro 5:6 | Israel, die bij hem vergaderd waren voor de ark, offerden schapen 986 2Kro 5:10 | zij uit Egypte uitgetogen waren. ~ 987 2Kro 5:12 | de Levieten, die zangers waren van hen allen, van Asaf, 988 2Kro 6:5 | heilige vaten, die in de tent waren; deze brachten de priesters 989 2Kro 6:6 | Israel, die bij hem vergaderd waren voor de ark, offerden schapen 990 2Kro 6:10 | zij uit Egypte uitgetogen waren. ~ 991 2Kro 6:12 | de Levieten, die zangers waren van hen allen, van Asaf, 992 2Kro 9:7 | Jebusieten, die niet uit Israel waren; ~ 993 2Kro 9:8 | in het land overgebleven waren, welke de kinderen Israels 994 2Kro 9:9 | in zijn werk; (want zij waren krijgslieden, en oversten 995 2Kro 9:10 | 10 Uit dezen dan waren oversten der bestelden, 996 2Kro 10:20 | 20 Ook waren alle drinkvaten van den 997 2Kro 10:20 | des wouds van den Libanon waren van gesloten goud; het zilver 998 2Kro 11:8 | die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht 999 2Kro 11:10 | jongelingen die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: 1000 2Kro 12:10 | Benjamin de vaste steden waren. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1852

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License