1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1852
Book Chapter: Verse
1001 2Kro 12:13 | die in het ganse Israel waren, stelden zich bij hem uit
1002 2Kro 13:5 | die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak van Sisak,
1003 2Kro 13:12 | uiterste toe verdierf; ook waren in Juda nog goede dingen. ~
1004 2Kro 14:13 | achter hen te komen; zo waren zij voor het aangezicht
1005 2Kro 15:8 | boog spannende; al dezen waren kloeke helden. ~
1006 2Kro 15:13 | hervatting was; want zij waren verbroken voor den HEERE
1007 2Kro 16:3 | dagen geweest zonder den waren God, en zonder een lerenden
1008 2Kro 16:5 | inkwam; maar vele beroerten waren over al de inwoners van
1009 2Kro 17:8 | 8 Waren niet de Moren en de Libiers
1010 2Kro 18:10 | landen, die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen
1011 2Kro 18:14 | hunner vaderen. In Juda waren oversten der duizenden:
1012 2Kro 18:14 | Adna de overste, en met hem waren driehonderd duizend kloeke
1013 2Kro 18:15 | overste Johanan; en met hem waren tweehonderd tachtig duizend; ~
1014 2Kro 18:16 | overgegeven had; en met hem waren tweehonderd duizend kloeke
1015 2Kro 18:17 | boog en schild gewapend waren. ~
1016 2Kro 18:18 | was Jozabad; en met hem waren honderd en tachtig duizend,
1017 2Kro 18:19 | 19 Dezen waren in den dienst des konings;
1018 2Kro 20:8 | weder te Jeruzalem gekomen waren. ~
1019 2Kro 21:22 | die tegen Juda gekomen waren; en zij werden geslagen. ~
1020 2Kro 21:24 | de menigte; en ziet, het waren dode lichamen, liggende
1021 2Kro 22:2 | en Sefatja; deze allen waren zonen van Josafat, den koning
1022 2Kro 22:9 | Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten der wagenen. ~
1023 2Kro 22:13 | gedood hebt, die beter waren dan gij; ~
1024 2Kro 22:22 | en Sefatja; deze allen waren zonen van Josafat, den koning
1025 2Kro 22:29 | Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten der wagenen. ~
1026 2Kro 22:33 | gedood hebt, die beter waren dan gij; ~
1027 2Kro 23:4 | huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na den
1028 2Kro 23:22 | den koning David geweest waren, die in het huis Gods waren. ~
1029 2Kro 23:22 | waren, die in het huis Gods waren. ~
1030 2Kro 23:26 | oversten en de trompetten waren bij den koning; en al het
1031 2Kro 23:26 | trompetten; en de zangers waren er met muzikale instrumenten,
1032 2Kro 23:27 | die over het heir gesteld waren, uit, en zeide tot hen:
1033 2Kro 24:25 | toen zij van hem getogen waren (want zij lieten hem in
1034 2Kro 25:10 | uit Efraim tot hem gekomen waren, dat zij naar hun plaats
1035 2Kro 28:15 | op ezelen, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho,
1036 2Kro 28:17 | 17 Daarenboven waren ook de Edomieten gekomen,
1037 2Kro 28:18 | 18 Daartoe waren de Filistijnen in de steden
1038 2Kro 28:23 | mij ook helpen; maar zij waren hem tot zijn val, mitsgaders
1039 2Kro 29:29 | allen, die bij hem gevonden waren, en bogen zich neder. ~
1040 2Kro 29:33 | 33 Nog waren der geheiligde dingen zeshonderd
1041 2Kro 29:34 | 34 Doch van de priesteren waren er te weinig, en zij konden
1042 2Kro 29:34 | hadden; want de Levieten waren rechter van hart, om zich
1043 2Kro 29:35 | 35 En ook waren de brandofferen in menigte,
1044 2Kro 30:14 | altaren weg, die te Jeruzalem waren; daartoe namen zij alle
1045 2Kro 30:15 | priesters en de Levieten waren beschaamd geworden, en hadden
1046 2Kro 30:17 | geheiligd hadden; daarom waren de Levieten over de slachting
1047 2Kro 30:25 | die uit Israel gekomen waren; ook de vreemdelingen, die
1048 2Kro 30:25 | land van Israel gekomen waren, en die in Juda woonden. ~
1049 2Kro 31:6 | HEERE, hun God, geheiligd waren, en maakten vele hopen.
1050 2Kro 31:13 | Jismachja, en Mahath, en Benaja, waren opzieners, onder de hand
1051 2Kro 31:15 | 15 En aan zijn hand waren Eden, en Minjamin, en Jesua,
1052 2Kro 31:16 | 16 (Benevens die gesteld waren in het geslachtsregister
1053 2Kro 31:17 | 17 En met die gesteld waren in het geslachtsregister
1054 2Kro 31:19 | 19 Ook waren onder de kinderen van Aaron,
1055 2Kro 31:19 | die met namen uitgedrukt waren, om aan alle manspersonen
1056 2Kro 31:19 | onder de Levieten gesteld waren, delen te geven. ~
1057 2Kro 32:3 | stoppen, die buiten de stad waren; en zij hielpen hem. ~
1058 2Kro 32:21 | uit zijn lijf voortgekomen waren. ~
1059 2Kro 32:31 | land geschied was, bij hem waren, verliet hem God, om hem
1060 2Kro 34:4 | die omhoog boven dezelve waren, hieuw hij af; de bossen
1061 2Kro 34:9 | te Jeruzalem wedergekomen waren; ~
1062 2Kro 34:10 | van het werk, die besteld waren over het huis des HEEREN,
1063 2Kro 34:12 | de bestelden over dezelve waren Jahath en Obadja, Levieten
1064 2Kro 34:12 | drijven; en die Levieten waren allen verstandig op instrumenten
1065 2Kro 34:13 | 13 Zij waren ook over de lastdragers,
1066 2Kro 34:13 | arbeidden; want uit de Levieten waren schrijvers, en ambtlieden,
1067 2Kro 34:22 | henen, en die des konings waren, tot de profetes Hulda,
1068 2Kro 34:33 | die der kinderen Israels waren, en maakte allen, die in
1069 2Kro 35:3 | onderwezen, die den HEERE heilig waren: Zet de heilige ark in het
1070 2Kro 35:14 | priesters, de zonen van Aaron, waren tot aan den nacht in het
1071 2Kro 35:15 | zangers, de zonen van Asaf, waren in hun standplaats, naar
1072 2Kro 36:3 | onderwezen, die den HEERE heilig waren: Zet de heilige ark in het
1073 2Kro 36:14 | priesters, de zonen van Aaron, waren tot aan den nacht in het
1074 2Kro 36:15 | zangers, de zonen van Asaf, waren in hun standplaats, naar
1075 2Kro 37:21 | de zeventig jaren vervuld waren. ~
1076 Ezra 1:6 | Allen nu, die rondom hen waren, sterkten hunlieder handen
1077 Ezra 1:11 | vaten van goud en van zilver waren vijf duizend en vierhonderd;
1078 Ezra 2:42 | kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig. ~
1079 Ezra 2:58 | der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. ~
1080 Ezra 2:59 | bewijzen, of zij uit Israel waren. ~
1081 Ezra 2:62 | geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden;
1082 Ezra 2:65 | knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd
1083 Ezra 2:66 | 66 Hun paarden waren zevenhonderd zes en dertig;
1084 Ezra 3:1 | kinderen Israels in de steden waren, verzamelde zich het volk,
1085 Ezra 3:5 | des HEEREN, die geheiligd waren; ook van een ieder, die
1086 Ezra 3:8 | gevangenis te Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden de Levieten,
1087 Ezra 3:12 | hoofden der vaderen, die oud waren, die het eerste huis gezien
1088 Ezra 5:1 | in Juda en te Jeruzalem waren; in den naam Gods van Israel
1089 Ezra 5:4 | tot hen, en welke de namen waren der mannen, die dit gebouw
1090 Ezra 5:6 | aan deze zijde der rivier waren, aan den koning Darius zond. ~
1091 Ezra 5:14 | welke van goud en zilver waren, die Nebukadnezar uit den
1092 Ezra 6:1 | kanselarij, waar de schatten waren weggelegd, in Babel. ~
1093 Ezra 6:20 | gereinigd als een enig man; zij waren allen rein; en zij slachtten
1094 Ezra 6:21 | gevangenis wedergekomen waren, mitsgaders al wie zich
1095 Ezra 8:13 | Adonikam, welker namen deze waren: Elifelet, Jehiel, en Semaja;
1096 Ezra 8:35 | uit de gevangenis gekomen waren, offerden den God Israels
1097 Ezra 9:1 | Als nu deze dingen voleind waren, traden de vorsten tot mij
1098 Neh 1:2 | naar de Joden, die ontkomen waren (die overgebleven waren
1099 Neh 1:2 | waren (die overgebleven waren van de gevangenis), en naar
1100 Neh 1:9 | houden, en die doen; al waren uw verdrevenen aan het einde
1101 Neh 2:13 | Jeruzalem, dewelke verscheurd waren, en haar poorten met vuur
1102 Neh 4:16 | helft mijner jongens doende waren aan het werk, en de helft
1103 Neh 4:16 | pantsiers; en de oversten waren achter het ganse huis van
1104 Neh 4:17 | droegen, en die oplaadden, waren een ieder met zijn ene hand
1105 Neh 4:21 | 21 Alzo waren wij doende aan het werk;
1106 Neh 4:23 | de wacht, die achter mij waren, wij trokken onze klederen
1107 Neh 5:2 | 2 Want er waren, die zeiden: Onze zonen,
1108 Neh 5:3 | 3 Ook waren er, die zeiden: Wij verpanden
1109 Neh 5:4 | 4 Desgelijks waren er, die zeiden: Wij hebben
1110 Neh 5:8 | aan de heidenen verkocht waren, naar ons vermogen wedergekocht;
1111 Neh 6:16 | heidenen, die rondom ons waren, en zij vervielen zeer in
1112 Neh 7:4 | daarbinnen; en de huizen waren niet gebouwd. ~
1113 Neh 7:5 | dergenen, die in het eerst waren opgetogen, en vond daarin
1114 Neh 7:8 | 8 De kinderen van Parhos waren twee duizend, honderd twee
1115 Neh 7:60 | der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig. ~
1116 Neh 7:61 | tonen, of zij uit Israel waren; ~
1117 Neh 7:67 | knechten en hun maagden, die waren zeven duizend, driehonderd
1118 Neh 8:1 | kinderen Israels in hun steden waren, ~
1119 Neh 8:3 | en allen, die verstandig waren om te horen, op den eersten
1120 Neh 8:4 | de oren des gansen volks waren naar het wetboek. ~
1121 Neh 8:18 | dergenen, die uit de gevangenis waren wedergekomen, maakten loofhutten,
1122 Neh 9:3 | 3 Want als zij opgestaan waren op hun standplaats, zo lazen
1123 Neh 10:1 | Tot de verzegelingen nu waren: Nehemia Hattirsatha, zoon
1124 Neh 10:8 | Maazia, Bilgai, Semaja. Dit waren de priesters. ~
1125 Neh 10:31 | als de volken des lands waren en alle koren op den sabbatdag
1126 Neh 11:6 | die te Jeruzalem woonden, waren vierhonderd acht en zestig
1127 Neh 11:12 | werk in het huis deden, waren achthonderd twee en twintig.
1128 Neh 11:13 | broederen, hoofden der vaderen, waren tweehonderd twee en veertig.
1129 Neh 11:14 | broederen, dappere helden, waren honderd acht en twintig;
1130 Neh 11:16 | de hoofden der Levieten, waren over het buitenwerk van
1131 Neh 11:18 | Levieten in de heilige stad waren tweehonderd vier en tachtig. ~
1132 Neh 11:19 | wacht hielden in de poorten, waren honderd twee en zeventig. ~
1133 Neh 11:21 | in Ofel; en Ziha en Gispa waren over de Nethinim. ~
1134 Neh 11:22 | van de kinderen van Asaf waren de zangers tegenover het
1135 Neh 12:7 | Amok, Hilkia, Jedaja; dat waren de hoofden der priesteren,
1136 Neh 12:8 | 8 En de Levieten waren: Jesua, Binnui, Kadmiel,
1137 Neh 12:8 | Matthanja; hij en zijn broederen waren over de dankzeggingen. ~
1138 Neh 12:9 | en Unni, hun broederen, waren tegen hen over in de wachten. ~
1139 Neh 12:12 | in de dagen van Jojakim waren priesters, hoofden der vaderen:
1140 Neh 12:24 | hoofden dan der Levieten waren Hasabja, Serebja, en Jesua,
1141 Neh 12:25 | Mesullam, Talmon en Akkub, waren poortiers, de wacht waarnemende
1142 Neh 12:26 | 26 Dezen waren in de dagen van Jojakim,
1143 Neh 12:43 | grote slachtofferen, en waren vrolijk; want God had hen
1144 Neh 12:43 | grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen
1145 Neh 12:46 | David en Asaf, van ouds, waren er hoofden der zangers,
1146 Neh 13:2 | den kinderen Israels niet waren tegengekomen met brood en
1147 Neh 13:5 | en van olie, die bevolen waren voor de Levieten, en de
1148 Neh 13:10 | het werk deden, gevloden waren, een iegelijk naar zijn
1149 Neh 13:16 | 16 Daar waren ook Tyriers binnen, die
1150 Est 1:3 | oversten der landschappen waren voor zijn aangezicht; ~
1151 Est 1:5 | Toen nu die dagen vervuld waren, maakte de koning een maaltijd
1152 Est 1:6 | 6 Er waren witte, groene en hemelsblauwe
1153 Est 1:6 | marmeren pilaren; de bedsteden waren van goud en zilver, op een
1154 Est 1:14 | 14 De naasten nu bij hem waren Carsena, Sethar, Admatha,
1155 Est 2:6 | weggevoerden, die weggevoerd waren met Jechonia, den koning
1156 Est 16:1 | de vorsten, die bij hem waren. ~
1157 Est 16:2 | in de poort des konings waren, neigden en bogen zich neder
1158 Est 16:3 | in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom overtreedt
1159 Est 16:6 | koninkrijk van Ahasveros waren, namelijk het volk van Mordechai,
1160 Est 16:12 | die over elk landschap waren, en aan de vorsten van elk
1161 Est 17:1 | de vorsten, die bij hem waren. ~
1162 Est 17:2 | in de poort des konings waren, neigden en bogen zich neder
1163 Est 17:3 | in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom overtreedt
1164 Est 17:6 | koninkrijk van Ahasveros waren, namelijk het volk van Mordechai,
1165 Est 17:12 | die over elk landschap waren, en aan de vorsten van elk
1166 Est 36:1 | knechten en tot dienstmaagden waren verkocht geweest, ik zou
1167 Est 49:4 | toeliet, die in elke stad waren, zich te vergaderen, en
1168 Est 52:2 | En de Joden, die te Susan waren, vergaderden ook op den
1169 Est 52:3 | landschappen des konings waren, vergaderden, opdat zij
1170 Est 52:5 | En de Joden, die te Susan waren, vergaderden op den dertienden
1171 Est 52:7 | van den koning Ahasveros waren, dien, die nabij, en dien,
1172 Est 52:7 | nabij, en dien, die verre waren, ~
1173 Est 52:9 | de Joden tot rust gekomen waren van hun vijanden, en de
1174 Job 1:5 | der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen
1175 Job 1:14 | kwam, en zeide: De runderen waren ploegende, en de ezelinnen
1176 Job 2:11 | Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij
1177 Job 5:4 | 4 Verre waren zijn zonen van heil; en
1178 Job 15:28 | niet bewoonde, die gereed waren tot steen hopen te worden. ~
1179 Job 21:24 | 24 Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner
1180 Job 22:19 | rechtvaardigen zagen het, en waren blijde, en de onschuldige
1181 Job 30:3 | gebrek en honger eenzaam waren, vliedende naar dorre plaatsen,
1182 Job 30:8 | 8 Zij waren kinderen der dwazen, en
1183 Job 30:8 | kinderen van geen naam; zij waren geslagen uit den lande. ~
1184 Job 32:4 | omdat zij ouder van dagen waren dan hij. ~
1185 Job 38:19 | alsof zij de hare niet waren; haar arbeid is te vergeefs,
1186 Job 41:3 | die voor mij te wonderbaar waren, die ik niet wist. ~
1187 Psa 18:18 | haters, omdat zij machtiger waren dan ik. ~
1188 Psa 18:23 | 23 Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen
1189 Psa 36:13 | daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed;
1190 Psa 36:15 | 15 Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden
1191 Psa 48:5 | 5 Want ziet, de koningen waren vergaderd; zij waren te
1192 Psa 48:5 | koningen waren vergaderd; zij waren te zamen doorgetogen. ~
1193 Psa 48:6 | Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden
1194 Psa 54:2 | 2Als de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden:
1195 Psa 58:8 | zijn, alsof zij afgesneden waren. ~
1196 Psa 66:12 | ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water
1197 Psa 73:2 | mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden
1198 Psa 73:2 | uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten. ~
1199 Psa 75:4 | land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik heb
1200 Psa 77:17 | zagen U, zij beefden; ook waren de afgronden beroerd. ~
1201 Psa 78:30 | 30 Zij waren nog niet vervreemd van hun
1202 Psa 78:37 | niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond. ~
1203 Psa 78:39 | Hij dacht, dat zij vlees waren, een wind, die henengaat
1204 Psa 80:11 | geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods. ~
1205 Psa 90:2 | 2 Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld
1206 Psa 99:6 | 6Mozes en Aaron waren onder Zijn priesters, en
1207 Psa 105:12 | zij weinig mensen in getal waren, ja, weinig en vreemdelingen
1208 Psa 105:28 | maakte het duister; en zij waren Zijn woord niet wederspannig. ~
1209 Psa 106:7 | gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan de zee,
1210 Psa 107:5 | 5 Zij waren hongerig, ook dorstig; hun
1211 Psa 107:11 | 11 Omdat zij wederspannig waren geweest tegen Gods geboden,
1212 Psa 107:18 | van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods
1213 Psa 126:1 | gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die
1214 Psa 139:16 | gezien; en al deze dingen waren in Uw boek geschreven, de
1215 Psa 141:6 | redenen, dat zij aangenaam waren. ~
1216 Spre 8:24 | als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen
1217 Spre 8:24 | als nog geen fonteinen waren, zwaar van water; ~
1218 Spre 8:25 | Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was Ik
1219 Pred 2:7 | mij te Jeruzalem geweest waren. ~
1220 Pred 4:1 | geschieden; en ziet, er waren de tranen der verdrukten,
1221 Pred 4:2 | doden, die alrede gestorven waren, boven de levenden, die
1222 Pred 6:3 | dagen zijner jaren veel waren, doch zijn ziel niet verzadigd
1223 Pred 8:10 | goddelozen, die begraven waren, en degenen, die kwamen,
1224 Pred 9:14 | kleine stad, en weinig lieden waren daarin; en een groot koning
1225 Pred 9:16 | veracht, en zijn woorden niet waren gehoord geweest. ~
1226 Hoo 1:6 | de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij
1227 Jes 1:18 | rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken,
1228 Jes 1:18 | wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn,
1229 Jes 3:16 | alsof haar voeten gebonden waren. ~
1230 Jes 24:7 | kweelt, allen die blijhartig waren, zuchten. ~
1231 Jes 26:18 | 18 Wij waren bevrucht, wij hadden de
1232 Jes 37:12 | van Eden, die in Telasser waren? ~
1233 Jes 37:19 | vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk
1234 Jes 37:27 | 27 Daarom waren haar inwoners handeloos,
1235 Jes 37:27 | inwoners handeloos, zij waren verslagen en beschaamd;
1236 Jes 37:27 | verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds en
1237 Jes 37:36 | opmaakten, ziet, die allen waren dode lichamen. ~
1238 Jes 49:21 | alleen overgelaten, waar waren dezen? ~
1239 Jes 62:4 | vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. ~
1240 Jer 1:1 | priesteren, die te Anathoth waren, in het land van Benjamin; ~
1241 Jer 4:25 | alle vogelen des hemels waren weggevlogen. ~
1242 Jer 4:26 | woestijn, en al zijn steden waren afgebroken, vanwege den
1243 Jer 24:1 | deed mij zien, en ziet, er waren twee vijgenkorven, gezet
1244 Jer 24:2 | 2 In den enen korf waren zeer goede vijgen, als de
1245 Jer 24:2 | maar in den anderen korf waren zeer boze vijgen, die vanwege
1246 Jer 29:1 | oudsten, die gevankelijk waren weggevoerd, mitsgaders tot
1247 Jer 29:2 | en smeden van Jeruzalem waren uitgegaan); ~
1248 Jer 34:1 | heerschappij zijner hand waren, en al de volken tegen Jeruzalem
1249 Jer 34:7 | deze, zijnde vaste steden, waren overgebleven onder
1250 Jer 34:18 | tweeen hadden gehouwen, en waren tussen zijn stukken doorgegaan: ~
1251 Jer 37:5 | van hen gehoord hadden, zo waren zij van Jeruzalem opgetogen.) ~
1252 Jer 39:9 | des volks, die in de stad waren overgebleven, en de afvalligen,
1253 Jer 39:9 | afvalligen, die tot hem gevallen waren, met het overige des volks,
1254 Jer 39:9 | volks, die overgebleven waren, voerde Nebuzaradan,
1255 Jer 39:10 | Maar van het volk, die arm waren, die niet met al hadden,
1256 Jer 40:4 | ketenen, die aan uw hand waren; indien het goed is in uw
1257 Jer 40:6 | des volks, die in het land waren overgelaten. ~
1258 Jer 40:7 | heiren, die in het veld waren, zij en hun mannen, hoorden,
1259 Jer 40:7 | niet naar Babel gevankelijk waren weggevoerd; ~
1260 Jer 40:11 | en die in al die landen waren, hoorden, dat de koning
1261 Jer 40:12 | waarhenen zij gedreven waren, en kwamen in het land van
1262 Jer 40:13 | heiren, die in het veld waren, kwamen tot Gedalia te Mizpa; ~
1263 Jer 41:2 | tien mannen, die met hem waren, en zij sloegen Gedalia,
1264 Jer 41:3 | namelijk met Gedalia, te Mizpa waren, en de Chaldeen, de krijgslieden,
1265 Jer 41:5 | spijsoffer en wierook waren in hun hand, om ten huize
1266 Jer 41:7 | midden der stad gekomen waren, dat Ismael, de zoon van
1267 Jer 41:7 | mannen, die met hem waren. ~
1268 Jer 41:10 | al het volk, die te Mizpa waren overgelaten, die Nebuzaradan,
1269 Jer 41:11 | der heiren, die met hem waren, al het kwaad hoorden, dat
1270 Jer 41:13 | der heiren, die met hem waren, zo werden zij verblijd. ~
1271 Jer 41:16 | der heiren, die met hem waren, het ganse overblijfsel
1272 Jer 41:16 | mannen, die krijgslieden waren, en de vrouwen, en kinderkens,
1273 Jer 42:8 | der heiren, die met hem waren, en al het volk, van den
1274 Jer 43:5 | al de heidenen, waar zij waren henengedreven, wedergekeerd
1275 Jer 43:5 | henengedreven, wedergekeerd waren, om in het land van Juda
1276 Jer 43:7 | in Egypteland, want zij waren der stem des HEEREN niet
1277 Jer 44:17 | met brood verzadigd, en waren vrolijk, en zagen geen
1278 Jer 48:27 | dat uw woorden van hem waren? ~
1279 Jer 49:9 | wijnlezers tot u gekomen waren, zouden zij niet een nalezing
1280 Jer 49:9 | dieven bij nacht gekomen waren, zouden zij niet verdorven
1281 Jer 50:6 | 6 Mijn volk waren verloren schapen, hun herders
1282 Jer 52:7 | aan des konings hof waren (de Chaldeen nu waren tegen
1283 Jer 52:7 | waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en
1284 Jer 52:15 | die in de stad overgelaten waren, en de afvalligen, die tot
1285 Jer 52:15 | koning van Babel gevallen waren, en het overige der
1286 Jer 52:17 | die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de
1287 Jer 52:20 | de plaats der stellingen waren, die de koning Salomo voor
1288 Jer 52:23 | En de granaatappelen waren zes en negentig, gezet naar
1289 Jer 52:23 | wind; alle granaatappelen waren honderd, over het net rondom. ~
1290 Jer 52:32 | koningen, die bij hem te Babel waren. ~
1291 Klaa 1:117| Zain. Haar bijzondersten waren reiner dan de sneeuw, zij
1292 Klaa 1:117| reiner dan de sneeuw, zij waren witter dan melk; zij waren
1293 Klaa 1:117| waren witter dan melk; zij waren roder van lichaam dan robijnen,
1294 Klaa 1:124| blinden op de straten, zij waren met bloed besmet, zodat
1295 Eze 1:7 | 7 En hun voeten waren rechte voeten, en hun voetplanten
1296 Eze 1:7 | voeten, en hun voetplanten waren gelijk de voetplanten van
1297 Eze 1:8 | 8 En mensenhanden waren onder hun vleugelen, aan
1298 Eze 1:9 | 9 Hun vleugelen waren samengevoegd, de een aan
1299 Eze 1:11 | 11 Ook waren hun aangezichten en hun
1300 Eze 1:18 | En hun velgen, die waren zo hoog, dat zij vreselijk
1301 Eze 1:18 | hoog, dat zij vreselijk waren; en hun velgen waren vol
1302 Eze 1:18 | vreselijk waren; en hun velgen waren vol ogen rondom aan die
1303 Eze 1:23 | En onder dat uitspansel waren hun vleugelen rechtop, de
1304 Eze 2:10 | voor en achter; en daarin waren geschreven klaagliederen,
1305 Eze 8:16 | voorhuis en tussen het altaar, waren omtrent vijf en twintig
1306 Eze 8:16 | mannen; hun achterste leden waren naar den tempel des HEEREN,
1307 Eze 9:6 | mannen, die voor het huis waren. ~
1308 Eze 10:9 | ik, en ziet, vier raderen waren bij de cherubs; een rad
1309 Eze 10:12 | mitsgaders de raderen, waren vol ogen rondom; die vier
1310 Eze 10:19 | uitgingen; en de raderen waren tegenover hen; en elkeen
1311 Eze 10:20 | bemerkte, dat het cherubs waren. ~
1312 Eze 10:22 | van hun aangezichten, het waren dezelfde aangezichten, die
1313 Eze 11:1 | ziet, aan de deur der poort waren vijf en twintig mannen,
1314 Eze 14:14 | in het midden deszelven waren, zij zouden door hun gerechtigheid
1315 Eze 14:18 | in het midden deszelven waren, zo waarachtig als Ik leef,
1316 Eze 14:20 | in het midden deszelven waren, zo waarachtig als Ik leef,
1317 Eze 16:27 | schandelijken weg beschaamd waren. ~
1318 Eze 16:57 | degenen, die rondom datzelve waren, de dochteren der Filistijnen,
1319 Eze 17:6 | zijn wortelen onder hem waren. Zo werd hij tot een
1320 Eze 20:8 | 8 Maar zij waren wederspannig tegen Mij,
1321 Eze 20:9 | heidenen, in welker midden zij waren; aan welke Ik Mij, voor
1322 Eze 20:21 | 21 Maar die kinderen waren ook wederspannig tegen Mij;
1323 Eze 20:24 | drekgoden hunner vaderen waren. ~
1324 Eze 20:25 | besluitingen, die niet goed waren, en rechten, waarbij zij
1325 Eze 23:2 | 2 Mensenkind! daar waren twee vrouwen, dochteren
1326 Eze 23:4 | 4 Haar namen nu waren: Ohola, de grootste, en
1327 Eze 23:4 | zonen en dochteren; dit waren haar namen: Samaria is Ohola,
1328 Eze 23:5 | de Assyriers, die nabij waren; ~
1329 Eze 23:7 | keure der kinderen van Assur waren; en met allen, op dewelke
1330 Eze 23:12 | en overheden, die nabij waren, bekleed met volkomen sieraad,
1331 Eze 23:15 | het aanzien hoofdmannen waren, naar de gelijkenis der
1332 Eze 27:8 | inwoners van Sidon en Arvad waren uw roeiers; uw wijzen, o
1333 Eze 27:8 | wijzen, o Tyrus! die in u waren, die waren uw schippers. ~
1334 Eze 27:8 | Tyrus! die in u waren, die waren uw schippers. ~
1335 Eze 27:9 | van Gebal en haar wijzen waren in u, verbeterende uw breuken;
1336 Eze 27:9 | der zee en haar zeelieden waren in u, om onderlingen handel
1337 Eze 27:10 | en Lydiers, en Puteers waren in uw heir, uw krijgslieden;
1338 Eze 27:11 | kinderen van Arvad en uw heir waren rondom op uw muren, en de
1339 Eze 27:11 | muren, en de Gammadieten waren op uw torens; hun schilden
1340 Eze 27:13 | Javan, Tubal en Mesech waren uw kooplieden; met mensenzielen
1341 Eze 27:15 | De kinderen van Dedan waren uw kooplieden; vele eilanden
1342 Eze 27:15 | kooplieden; vele eilanden waren de koophandel uwer hand;
1343 Eze 27:17 | Juda en het land Israels waren uw kooplieden; met tarwe
1344 Eze 27:21 | en alle vorsten van Kedar waren de kooplieden uwer hand;
1345 Eze 27:22 | kooplieden van Scheba en Raema waren uw kooplieden; met alle
1346 Eze 27:24 | 24 Die waren uw kooplieden met volkomen
1347 Eze 28:13 | als gij geschapen werdt, waren zij bereid. ~
1348 Eze 31:8 | hem niet, de dennebomen waren zijn takken niet gelijk,
1349 Eze 31:8 | gelijk, en de kastanjebomen waren niet gelijk zijn scheuten;
1350 Eze 31:9 | van Eden, die in Gods hof waren, hem benijdden. ~
1351 Eze 31:13 | en alle dieren des velds waren op zijn scheuten; ~
1352 Eze 31:17 | en die zijn arm geweest waren, die onder zijn schaduw
1353 Eze 34:5 | geworden, dewijl zij verstrooid waren. ~
1354 Eze 36:20 | kwamen, waarhenen zij getogen waren, ontheiligden zij Mijn heiligen
1355 Eze 36:21 | heidenen, waarhenen zij gekomen waren. ~
1356 Eze 36:31 | handelingen, die niet goed waren; en gij zult een walging
1357 Eze 37:2 | geheel rondom; en ziet, er waren zeer vele op den grond der
1358 Eze 37:2 | der vallei; en ziet, zij waren zeer dor. ~
1359 Eze 40:10 | den weg naar het oosten, waren drie van deze, en drie van
1360 Eze 40:15 | voorhuis van de binnenpoort, waren vijftig ellen. ~
1361 Eze 40:16 | 16 En er waren gesloten vensters aan de
1362 Eze 40:16 | voorhuizen; de vensters nu waren rondom henen inwaarts,
1363 Eze 40:16 | inwaarts, en aan de posten waren palmbomen.
1364 Eze 40:17 | buitenste voorhof, en ziet, er waren kameren, en een plaveisel,
1365 Eze 40:17 | rondom henen, dertig kameren waren er op het plaveisel. ~
1366 Eze 40:21 | posten en haar voorhuizen waren naar de maat der eerste
1367 Eze 40:22 | voorhuizen, en haar palmbomen, waren naar de maat der poort,
1368 Eze 40:22 | en haar voorhuizen waren voor aan dezelve. ~
1369 Eze 40:26 | 26 En haar opgangen waren van zeven trappen, en haar
1370 Eze 40:26 | trappen, en haar voorhuizen waren voor aan dezelve; en zij
1371 Eze 40:29 | posten, en haar voorhuizen waren naar deze maten; en zij
1372 Eze 40:30 | 30 En er waren voorhuizen rondom henen;
1373 Eze 40:31 | En haar voorhuizen waren aan het buitenste voorhof,
1374 Eze 40:31 | het buitenste voorhof, ook waren er palmbomen aan haar posten,
1375 Eze 40:31 | posten, en haar opgangen waren van acht trappen. ~
1376 Eze 40:34 | En haar voorhuizen waren aan het buitenste voorhof;
1377 Eze 40:34 | het buitenste voorhof; ook waren er palmbomen aan haar posten,
1378 Eze 40:34 | zijde; en haar opgangen waren van acht trappen. ~
1379 Eze 40:37 | 37 En haar posten waren aan het buitenste voorhof;
1380 Eze 40:37 | het buitenste voorhof; ook waren er palmbomen aan haar posten,
1381 Eze 40:37 | zijde; en haar opgangen waren van acht trappen. ~
1382 Eze 40:38 | kameren nu en haar deuren waren bij de posten der poorten;
1383 Eze 40:39 | in het voorhuis der poort waren twee tafelen van deze, en
1384 Eze 40:40 | 40 Ook waren er aan de zijde van buiten
1385 Eze 40:42 | tafelen voor het brandoffer waren van gehouwen stenen, de
1386 Eze 40:43 | 43 De haardstenen nu waren een handbreed dik, ordentelijk
1387 Eze 40:44 | buiten de binnenste poort waren de kameren der zangers,
1388 Eze 40:49 | dewelke men daarin opging; ook waren er pilaren aan de posten,
1389 Eze 41:6 | 6 De zijkameren nu waren zijkamer boven zijkamer,
1390 Eze 41:8 | fondamenten der zijkameren waren van een vol riet, zes ellen,
1391 Eze 41:9 | zijkameren, die aan het huis waren. ~
1392 Eze 41:11 | deuren nu van de zijkameren waren naar het ledig gelatene
1393 Eze 41:16 | drie, tegenover den dorpel, waren beschoten met hout rondom
1394 Eze 41:16 | vensteren; de vensteren waren bedekt; ~
1395 Eze 41:20 | aarde af tot boven de deur waren de cherubs en de palmbomen
1396 Eze 41:21 | De posten des tempels waren vierkant; en aangaande het
1397 Eze 41:22 | zijn lengte en zijn wanden waren van hout. En hij sprak tot
1398 Eze 41:24 | 24 En er waren twee bladen aan de deuren;
1399 Eze 41:25 | aan de deuren des tempels, waren cherubs en palmbomen gemaakt,
1400 Eze 41:25 | er aan de wanden gemaakt waren; en het hout aan het voorste
1401 Eze 41:26 | aan de gesloten vensteren waren ook palmbomen van deze en
1402 Eze 42:1 | gebouw tegen het noorden waren:
1403 Eze 42:4 | en de deuren van dezelve waren tegen het noorden. ~
1404 Eze 42:5 | De bovenste kameren nu waren nauwer (omdat de galerijen
1405 Eze 42:5 | omdat de galerijen hoger waren dan dezelve), dan de onderste
1406 Eze 42:6 | 6 Want zij waren wel van drie rijen, maar
1407 Eze 42:6 | pilaren der voorhoven; daarom waren zij benauwder dan de onderste
1408 Eze 42:8 | ziet, voor aan den tempel waren honderd ellen. ~
1409 Eze 42:10 | en voor aan het gebouw, waren kameren. ~
1410 Eze 42:11 | den weg naar het noorden waren, naar derzelver lengte,
1411 Eze 42:11 | en al haar uitgangen waren ook naar derzelver wijzen
1412 Eze 42:12 | den weg naar het zuiden waren, was er een deur in het
1413 Eze 43:3 | stad te verderven; en het waren gezichten, als het gezicht,
1414 Eze 46:22 | vier hoeken des voorhofs waren voorhofjes met schoorstenen,
1415 Eze 46:23 | rondom deze vier; en er waren keukens gemaakt beneden
1416 Eze 47:5 | doorgaan; want de wateren waren hoge wateren, waar men door
1417 Dan 1:6 | 6 Onder dezelve nu waren uit de kinderen van Juda:
1418 Dan 1:15 | dat hun gedaanten schoner waren, en zij vetter waren van
1419 Dan 1:15 | schoner waren, en zij vetter waren van vlees dan al de jongelingen,
1420 Dan 1:20 | in zijn ganse koninkrijk waren. ~
1421 Dan 3:20 | kracht, die in zijn heir waren, zeide hij, dat zij Sadrach,
1422 Dan 3:23 | gebonden zijnde, gevallen waren, ~
1423 Dan 3:27 | hun mantels niet veranderd waren, ja, dat de reuk des vuurs
1424 Dan 4:10 | mijns hoofds op mijn leger waren deze: Ik zag, en ziet, er
1425 Dan 4:21 | en wiens vruchten vele waren, en waar spijze aan was
1426 Dan 7:4 | zijn vleugelen uitgeplukt waren, en het werd van de aarde
1427 Dan 7:7 | die voor hetzelve geweest waren; en het had tien hoornen. ~
1428 Dan 7:8 | in dienzelven hoorn waren ogen als mensenogen, en
1429 Dan 7:19 | welks tanden van ijzer waren, en zijn klauwen van koper;
1430 Dan 7:20 | hoornen die op zijn hoofd waren, en den anderen, die opkwam,
1431 Dan 7:20 | denwelken drie afgevallen waren, namelijk dien hoorn, die
1432 Dan 8:3 | hoornen, en die twee hoornen waren hoog, en de een was hoger
1433 Dan 10:3 | weken der dagen vervuld waren. ~
1434 Dan 10:5 | bekleed, en Zijn lenden waren omgord met fijn goud van
1435 Dan 10:7 | maar de mannen, die bij mij waren, zagen dat gezicht niet;
1436 Amos 4:7 | als er nog drie maanden waren tot den oogst, en heb doen
1437 Amos 6:10 | zeggen: Zwijg! want zij waren niet om des HEEREN Naam
1438 Oba 1:5 | nachtrovers tot u gekomen waren (hoe zijt gij uitgeroeid!),
1439 Oba 1:5 | wijnlezers tot u gekomen waren, zouden zij niet een
1440 Oba 1:16 | zij er niet geweest waren. ~
1441 Jona 1:5 | vaten, die in het schip waren, in de zee, om het van dezelve
1442 Jona 2:6 | de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid;
1443 Nah 3:9 | Morenland en Egypte waren haar macht, en er was geen
1444 Nah 3:9 | geen einde; Put en Lybea waren tot uw hulp. ~
1445 Zac 1:8 | mirten, die in de diepte waren; en achter Hem waren rode,
1446 Zac 1:8 | diepte waren; en achter Hem waren rode, bruine en witte paarden. ~
1447 Zac 1:18 | op, en zag; en ziet, er waren vier hoornen. ~
1448 Zac 4:2 | dewelke boven zijn hoofd waren; ~
1449 Zac 6:1 | twee bergen, en die bergen waren bergen van koper. ~
1450 Zac 6:2 | Aan den eersten wagen waren rode paarden; en aan den
1451 Zac 6:2 | en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden. ~
1452 Zac 6:3 | hagelvlekkige paarden, die sterk waren. ~
1453 Zac 7:3 | des HEEREN der heirscharen waren, en tot de profeten, zeggende:
1454 Zac 10:8 | te voren vermenigvuldigd waren. ~
1455 Matt 1:18 | was, eer zij samengekomen waren, werd zij zwanger bevonden
1456 Matt 2:13 | 13 Toen zij nu vertrokken waren, ziet, de engel des Heeren
1457 Matt 2:16 | in al deszelfs landpalen waren, van twee jaren oud en daaronder,
1458 Matt 4:18 | de zee werpende (want zij waren vissers); ~
1459 Matt 4:24 | allen, die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten
1460 Matt 8:16 | allen, die kwalijk gesteld waren; ~
1461 Matt 8:28 | de graven, die zeer wreed waren, alzo dat niemand door dien
1462 Matt 8:33 | als zij in de stad gekomen waren, boodschapten zij al deze
1463 Matt 9:36 | zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen
1464 Matt 11:20 | krachten meest geschied waren, te verwijten, omdat zij
1465 Matt 11:21 | Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied
1466 Matt 11:23 | zo in Sodom die krachten waren geschied, die in u geschied
1467 Matt 12:3 | hongerde, en hun, die met hem waren? ~
1468 Matt 12:4 | die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun, die
1469 Matt 12:4 | noch ook hun, die met hem waren, maar den priesteren alleen. ~
1470 Matt 13:35 | voortbrengen dingen, die verborgen waren van de grondlegging der
1471 Matt 14:21 | 21 Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen,
1472 Matt 14:32 | zij in het schip geklommen waren, stilde de wind. ~
1473 Matt 14:33 | 33 Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem,
1474 Matt 14:35 | allen, die kwalijk gesteld waren; ~
1475 Matt 15:1 | Farizeen, die van Jeruzalem waren, zeggende: ~
1476 Matt 15:38 | die daar gegeten hadden, waren vier duizend mannen, zonder
1477 Matt 16:5 | de andere zijde gekomen waren, hadden zij vergeten broden
1478 Matt 17:14 | zij bij de schare gekomen waren, kwam tot Hem een mens,
1479 Matt 17:24 | zij te Kapernaum ingekomen waren, gingen tot Petrus die de
1480 Matt 20:9 | die ter elfder ure gehuurd waren, ontvingen zij ieder een
1481 Matt 21:1 | Jeruzalem genaakten, en gekomen waren te Beth-fage, aan de Olijfberg,
1482 Matt 22:8 | bereid, doch de genoden waren het niet waardig. ~
1483 Matt 22:25 | 25 Nu waren er bij ons zeven broeders;
1484 Matt 22:41 | Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,
1485 Matt 23:30 | de tijden onzer vaderen waren geweest, wij zouden met
1486 Matt 24:37 | gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn de toekomst
1487 Matt 24:38 | 38 Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed,
1488 Matt 25:2 | 2 En vijf van haar waren wijzen, en vijf waren dwazen. ~
1489 Matt 25:2 | haar waren wijzen, en vijf waren dwazen. ~
1490 Matt 25:3 | 3 Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen
1491 Matt 25:10 | bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de
1492 Matt 26:43 | slapende; want hun ogen waren bezwaard. ~
1493 Matt 26:51 | van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok
1494 Matt 26:57 | en ouderlingen vergaderd waren. ~
1495 Matt 26:60 | valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij toch niet. ~
1496 Matt 26:71 | tot degenen, die aldaar waren: Deze was ook met Jezus
1497 Matt 27:17 | 17 Als zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen:
1498 Matt 27:44 | die met Hem gekruisigd waren. ~
1499 Matt 27:52 | heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; ~
1500 Matt 27:54 | de dingen, die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende:
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1852 |