Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
teert 1
tegelijk 10
tegemoet 123
tegen 1816
tegenbeeld 2
tegendeel 2
tegengekomen 2
Frequency    [«  »]
1859 wij
1852 waren
1817 deze
1816 tegen
1807 had
1805 heb
1759 hebt

Bijbel

IntraText - Concordances

tegen

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816

     Book Chapter: Verse
1 Gen 2:8 | een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde 2 Gen 2:18 | een hulpe maken, die als tegen hem over zij. ~ 3 Gen 2:20 | hij geen hulpe, die als tegen hem over ware. ~ 4 Gen 3:24 | uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van 5 Gen 4:8 | het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, 6 Gen 8:11 | En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en ziet, 7 Gen 11:2 | het geschiedde, als zij tegen het oosten togen, dat zij 8 Gen 12:8 | daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-El, 9 Gen 12:8 | tent op, zijnde Beth-El tegen het westen, en Ai tegen 10 Gen 12:8 | tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde 11 Gen 13:11 | der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden 12 Gen 13:13 | boos, en grote zondaars tegen den HEERE. ~ 13 Gen 14:8 | is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden in het dal 14 Gen 14:9 | 9 Tegen Kedor-Laomer, den koning 15 Gen 14:9 | van Ellasar; vier koningen tegen vijf. ~ 16 Gen 14:15 | 15 En hij verdeelde zich tegen hen des nachts, hij en zijn 17 Gen 14:34 | en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het 18 Gen 15:12 | mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van 19 Gen 15:12 | zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor 20 Gen 19:6 | en Ik heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom 21 Gen 19:9 | ons gedaan? en wat heb ik tegen u gezondigd, dat gij over 22 Gen 23:63 | om te bidden in het veld, tegen het naken van den avond; 23 Gen 27:37 | Toen ontstak Jakobs toorn tegen Rachel, en hij zeide: Ben 24 Gen 31:30 | volks in getal; zo zij zich tegen mij verzamelen, zo zullen 25 Gen 34:18 | hen naderde, sloegen zij tegen hem een listigen raad, om 26 Gen 35:9 | inging, dat hij het verdierf tegen de aarde, om zijn broeder 27 Gen 36:9 | kwaad doen, en zondigen tegen God! ~ 28 Gen 36:24 | en de bakker, zondigden tegen hun heer, tegen den koning 29 Gen 36:24 | zondigden tegen hun heer, tegen den koning van Egypte. ~ 30 Gen 38:36 | wegnemen! al deze dingen zijn tegen mij! ~ 31 Gen 39:9 | stel, zo zal ik alle dagen tegen u gezondigd hebben! ~ 32 Gen 40:18 | heren oren, en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken; 33 Gen 40:32 | niet wederbreng, zo zal ik tegen mijn vader alle dagen gezondigd 34 Gen 46:20 | Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft 35 Exo 1:10 | aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve handelen, opdat 36 Exo 1:10 | vervoege tot onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit het 37 Exo 5:20 | ontmoetten Mozes en Aaron, die tegen hen over stonden, toen zij 38 Exo 7:15 | het water toe, zo stel u tegen hem over aan den oever der 39 Exo 8:9 | Farao: Heb de eer boven mij! Tegen wanneer zal ik voor u, en 40 Exo 8:10 | 10 Hij dan zeide: Tegen morgen. En hij zeide: Het 41 Exo 8:23 | volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit teken geschieden! ~ 42 Exo 9:17 | Verheft gij uzelven nog tegen Mijn volk, dat gij het niet 43 Exo 10:16 | zeide: Ik heb gezondigd tegen den HEERE, uw God, en tegen 44 Exo 10:16 | tegen den HEERE, uw God, en tegen ulieden. ~ 45 Exo 14:5 | zijn knechten veranderd tegen het volk, en zij zeiden: 46 Exo 14:25 | de HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars. ~ 47 Exo 14:27 | zee; en de zee kwam weder, tegen het naken van den morgenstond, 48 Exo 15:7 | grote hoogheid hebt Gij, die tegen U opstonden, omgeworpen; 49 Exo 15:24 | Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: Wat zullen 50 Exo 16:2 | kinderen Israels murmureerde tegen Mozes en tegen Aaron, in 51 Exo 16:2 | murmureerde tegen Mozes en tegen Aaron, in de woestijn. ~ 52 Exo 16:7 | dewijl Hij uw murmureringen tegen den HEERE gehoord heeft; 53 Exo 16:7 | want wat zijn wij, dat gij tegen ons murmureert? ~ 54 Exo 16:8 | murmureringen gehoord heeft, die gij tegen Hem murmureert; want wat 55 Exo 16:8 | murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen den HEERE. ~ 56 Exo 16:8 | zijn niet tegen ons, maar tegen den HEERE. ~ 57 Exo 17:3 | zo murmureerde het volk tegen Mozes, en het zeide: Waartoe 58 Exo 17:8 | Toen kwam Amalek en streed tegen Israel in Rafidim. ~ 59 Exo 17:9 | mannen, en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik op 60 Exo 17:10 | hem gezegd had, strijdende tegen Amalek; doch Mozes, Aaron 61 Exo 17:16 | zal de oorlog des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht 62 Exo 19:11 | 11 En bereid zijn tegen den derden dag; want op 63 Exo 19:15 | tot het volk: Weest gereed tegen den derden dag, en nadert 64 Exo 19:22 | heiligen, dat de HEERE niet tegen hen uitbreke. ~ 65 Exo 19:24 | klimmen tot den HEERE, dat Hij tegen hen niet uitbreke. ~ 66 Exo 20:16 | valse getuigenis spreken tegen uw naaste. ~ 67 Exo 21:14 | 14 Maar indien iemand tegen zijn naaste moedwillig gehandeld 68 Exo 22:25 | geld leent, zo zult gij tegen hetzelve niet zijn, als 69 Exo 23:33 | niet wonen, opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen; 70 Exo 26:22 | de zijde des tabernakels tegen het westen zult gij zes 71 Exo 26:35 | voorhang, en den kandelaar tegen de tafel over, aan de ene 72 Exo 32:10 | Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere; 73 Exo 32:11 | waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met 74 Exo 32:25 | verkleining onder degenen, die tegen hen hadden mogen opstaan), ~ 75 Exo 32:29 | HEERE; want elk zal zijn tegen zijn zoon, en tegen zijn 76 Exo 32:29 | zijn tegen zijn zoon, en tegen zijn broeder; en dit, opdat 77 Exo 33:10 | Mij toe, dat Mijn toorn tegen hen ontsteke, en hen vertere; 78 Exo 33:11 | waarom zou Uw toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met 79 Exo 33:25 | verkleining onder degenen, die tegen hen hadden mogen opstaan), ~ 80 Exo 33:29 | HEERE; want elk zal zijn tegen zijn zoon, en tegen zijn 81 Exo 33:29 | zijn tegen zijn zoon, en tegen zijn broeder; en dit, opdat 82 Exo 34:25 | 2 En wees bereid tegen den morgenstond; dat gij 83 Exo 36:27 | de zijde des tabernakels tegen het westen, maakte hij zes 84 Exo 38:13 | 13 En aan den oosterhoek tegen den opgang waren vijftig 85 Exo 40:22 | de zijde des tabernakels tegen het noorden, buiten den 86 Lev 4:2 | niet zou gedaan worden, en tegen een van die zal gedaan hebben; ~ 87 Lev 4:13 | iets gedaan zullen hebben tegen enige van allen geboden 88 Lev 4:22 | zal gezondigd hebben, en tegen een van de geboden des HEEREN 89 Lev 4:27 | hebben, dewijl hij iets doet tegen een van de geboden des HEEREN, 90 Lev 5:17 | gezondigd hebben, en gedaan tegen een van alle geboden des 91 Lev 6:2 | Als een mens gezondigd, en tegen den HEERE door overtreding 92 Lev 17:10 | bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel, die dat bloed 93 Lev 19:11 | valselijk handelen, een iegelijk tegen zijn naaste. ~ 94 Lev 19:16 | volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; 95 Lev 19:18 | wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar 96 Lev 20:3 | En Ik zal Mijn aangezicht tegen dien man zetten, en zal 97 Lev 20:5 | Zo zal Ik Mijn aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin 98 Lev 20:5 | aangezicht tegen dien man en tegen zijn huisgezin zetten, en 99 Lev 20:6 | zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel zetten, en zal 100 Lev 24:30 | dat het niet gelost wordt, tegen dat hem het gehele jaar 101 Lev 25:17 | Daartoe zal Ik Mijn aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij 102 Lev 25:40 | overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en 103 Num 2:3 | legeren zullen oostwaarts tegen den opgang, zal zijn de 104 Num 2:10 | Ruben, naar hun heiren, zal tegen het zuiden zijn; en Elizur, 105 Num 2:18 | Efraim, naar hun heiren, zal tegen het westen zijn; en Elisama, 106 Num 2:25 | banier des legers van Dan zal tegen het noorden zijn, naar hun 107 Num 3:38 | de tent der samenkomst, tegen den opgang, zullen zijn 108 Num 5:6 | hebbende door overtreding tegen den HEERE, zo is diezelve 109 Num 5:12 | zijn, en door overtreding tegen hem overtreden zal hebben; ~ 110 Num 5:13 | geworden; en geen getuige tegen haar is, en zij niet betrapt 111 Num 5:27 | zij onrein geworden is, en tegen haar man door overtreding 112 Num 10:5 | dan zullen de legers, die tegen het oosten gelegerd zijn, 113 Num 10:6 | zult, zullen de legers, die tegen het zuiden legeren, optrekken; 114 Num 10:9 | ten strijde zult trekken tegen den vijand, die u benauwt, 115 Num 10:21 | richtten den tabernakel op, tegen dat dezen kwamen. ~ 116 Num 11:13 | te geven? Want zij wenen tegen mij, zeggende: Geef ons 117 Num 11:18 | zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, en gij zult vlees 118 Num 11:33 | ontstak de toorn des HEEREN tegen het volk, en de HEERE sloeg 119 Num 12:1 | Mirjam nu sprak, en Aaron, tegen Mozes, ter oorzake der vrouw, 120 Num 12:8 | gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, 121 Num 12:8 | gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te spreken? ~ 122 Num 12:9 | ontstak des HEEREN toorn tegen hen, en Hij ging weg. ~ 123 Num 13:17 | hen: Trekt dit henen op tegen het zuiden, en klimt op 124 Num 14:2 | kinderen Israels murmureerden tegen Mozes en tegen Aaron; en 125 Num 14:2 | murmureerden tegen Mozes en tegen Aaron; en de gehele vergadering 126 Num 14:9 | 9 Alleen zijt tegen den HEERE niet wederspannig! 127 Num 14:27 | boze vergadering zijn, die tegen Mij zijn murmurerende? Ik 128 Num 14:27 | kinderen Israels, waarmede zij tegen Mij zijn murmurerende. ~ 129 Num 14:29 | oud en daarboven, gij, die tegen Mij gemurmureerd hebt. ~ 130 Num 14:35 | vergadering dergenen, die zich tegen Mij verzameld hebben, niet 131 Num 14:36 | zijnde, de ganse vergadering tegen hem hadden doen murmureren, 132 Num 16:3 | En zij vergaderden zich tegen Mozes, en tegen Aaron, en 133 Num 16:3 | vergaderden zich tegen Mozes, en tegen Aaron, en zeiden tot hen: 134 Num 16:11 | vergadering, gij zijt vergaderd tegen den HEERE, want Aaron, wat 135 Num 16:11 | Aaron, wat is hij, dat gij tegen hem murmureert? ~ 136 Num 16:19 | deed de ganse vergadering tegen hen verzamelen, aan de deur 137 Num 16:38 | wierookvaten van dezen, die tegen hun zielen gezondigd hebben; 138 Num 16:41 | vergadering der kinderen Israels tegen Mozes en tegen Aaron, zeggende: 139 Num 16:41 | kinderen Israels tegen Mozes en tegen Aaron, zeggende: Gijlieden 140 Num 16:42 | vergadering zich verzamelde tegen Mozes en Aaron, en zich 141 Num 17:5 | van de kinderen Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden 142 Num 17:5 | Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden. ~ 143 Num 17:10 | maken van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~ 144 Num 18:5 | van de kinderen Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden 145 Num 18:5 | Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden. ~ 146 Num 18:10 | maken van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~ 147 Num 20:2 | toen vergaderden zij zich tegen Mozes en tegen Aaron. ~ 148 Num 20:2 | zij zich tegen Mozes en tegen Aaron. ~ 149 Num 21:1 | koning van Harad, wonende tegen het zuiden, hoorde, dat 150 Num 21:1 | verspieders kwam, zo streed hij tegen Israel, en hij voerde enige 151 Num 21:5 | 5 En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom 152 Num 21:5 | volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden 153 Num 21:7 | hebben gezondigd, omdat wij tegen den HEERE en tegen u gesproken 154 Num 21:7 | omdat wij tegen den HEERE en tegen u gesproken hebben; bid 155 Num 21:11 | die tegenover Moab is, tegen den opgang der zon. ~ 156 Num 21:14 | de oorlogen des HEEREN: Tegen Waheb, in een wervelwind, 157 Num 21:14 | Waheb, in een wervelwind, en tegen de beken Arnon, ~ 158 Num 21:20 | hoogte van Pisga, en dat tegen de wildernis ziet. ~ 159 Num 21:23 | kwam te Jahza, en streed tegen Israel; ~ 160 Num 21:26 | Amorieten; en hij had gestreden tegen den vorigen koning der Moabieten, 161 Num 22:11 | het mij; misschien zal ik tegen hetzelve kunnen strijden, 162 Num 23:7 | halen, van het gebergte tegen het oosten, zeggende: Kom, 163 Num 23:23 | Want er is geen toverij tegen Jakob noch waarzeggerij 164 Num 23:23 | Jakob noch waarzeggerij tegen Israel. Te dezer tijd zal 165 Num 23:28 | de hoogte van Peor, die tegen de woestijn ziet. ~ 166 Num 24:10 | ontstak de toorn van Balak tegen Bileam, en hij sloeg zijn 167 Num 25:3 | ontstak de toorn des HEEREN tegen Israel. ~ 168 Num 25:4 | volks, en hang ze den HEERE tegen de zon, zo zal de hittigheid 169 Num 25:18 | Want zij hebben vijandelijk tegen ulieden gehandeld door hun 170 Num 25:18 | hun listen, die zij listig tegen u bedacht hebben in de zaak 171 Num 26:9 | vergadering, die gekijf maakten tegen Mozes en tegen Aaron, in 172 Num 26:9 | gekijf maakten tegen Mozes en tegen Aaron, in de vergadering 173 Num 26:9 | van Korach, als zij gekijf tegen den HEERE maakten. ~ 174 Num 27:3 | vergadering dergenen, die zich tegen den HEERE vergaderd hebben 175 Num 30:4 | zal horen, en haar vader tegen haar zal stilzwijgen, zo 176 Num 30:7 | dage als hij het hoort, tegen haar zal stilzwijgen, zo 177 Num 30:11 | haar man dat gehoord, en tegen haar stil zal gezwegen hebben, 178 Num 30:14 | 14 Maar zo haar man tegen haar van dag tot dag ganselijk 179 Num 30:14 | ze bevestigd, omdat hij tegen haar stilgezwegen heeft, 180 Num 31:3 | strijde toerusten, en dat zij tegen de Midianieten zijn, om 181 Num 31:7 | 7 En zij streden tegen de Midianieten, gelijk als 182 Num 31:14 | werd grotelijks vertoornd tegen de bevelhebbers des heirs, 183 Num 31:16 | oorzake der overtreding tegen den HEERE te geven, in de 184 Num 31:66 | ontstak des HEEREN toorn tegen Israel, en Hij deed hen 185 Num 31:67 | hittigheid van des HEEREN toorn tegen Israel te vermeerderen. ~ 186 Num 31:72 | deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang. ~ 187 Num 31:76 | doen, ziet, zo hebt gij tegen den HEERE gezondigd; doch 188 Num 32:47 | zich in de bergen Abarim, tegen Nebo. ~ 189 Num 33:3 | van het einde der Zoutzee tegen het oosten; ~ 190 Num 33:10 | zult gij u tot een landpale tegen het oosten aftekenen van 191 Num 33:11 | afgaan van Sefam naar Ribla, tegen het oosten van Ain; daarna 192 Num 33:15 | van Jericho oostwaarts tegen den opgang. ~ 193 Num 34:5 | buiten de stad, aan den hoek tegen het oosten, twee duizend 194 Num 34:30 | getuige zal niet getuigen tegen een ziel, dat zij sterve. ~ 195 Deu 1:41 | zeidet tot mij: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd; wij 196 Deu 2:15 | was ook de hand des HEEREN tegen hen, om hen uit het midden 197 Deu 3:17 | Zoutzee, onder Asdoth-Pisga tegen het oosten. ~ 198 Deu 4:26 | en de aarde tot getuige tegen ulieden, dat gij voorzeker 199 Deu 4:41 | deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon; ~ 200 Deu 4:47 | zijde van de Jordaan waren, tegen den opgang der zon; ~ 201 Deu 5:20 | valse getuigenis spreken tegen uw naaste. ~ 202 Deu 6:15 | toorn des HEEREN, uws Gods, tegen u niet ontsteke, en Hij 203 Deu 7:4 | de toorn des HEEREN zou tegen ulieden ontsteken, en u 204 Deu 7:22 | het wild des velds niet tegen u vermenigvuldige. ~ 205 Deu 8:19 | buigt, zo betuig ik heden tegen u, dat gij voorzeker zult 206 Deu 9:7 | gijlieden wederspannig geweest tegen den HEERE. ~ 207 Deu 9:8 | HEERE zeer, dat Hij Zich tegen u vertoornde, om u te verdelgen. ~ 208 Deu 9:16 | zag toe, en ziet, gij hadt tegen den HEERE, uw God, gezondigd; 209 Deu 9:20 | vertoornde Zich de HEERE zeer tegen Aaron, om hem te verdelgen; 210 Deu 9:24 | Wederspannig zijt gij geweest tegen den HEERE, van de dag af, 211 Deu 11:17 | Dat de toorn des HEEREN tegen ulieden ontsteke, en Hij 212 Deu 13:5 | tot een afval gesproken tegen den HEERE, uw God, Die ulieden 213 Deu 13:9 | doodslaan; uw hand zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, 214 Deu 15:9 | naakt; dat uw oog boos zij tegen uw broeder, die arm is, 215 Deu 17:7 | hand der getuigen zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, 216 Deu 19:11 | hem lagen legt, en staat tegen hem op, en slaat hem aan 217 Deu 19:15 | 15 Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige 218 Deu 19:16 | Wanneer een wrevelige getuige tegen iemand zal opstaan, om een 219 Deu 19:16 | opstaan, om een afwijking tegen hem te betuigen; ~ 220 Deu 19:18 | hij heeft valsheid betuigd tegen zijn broeder; ~ 221 Deu 20:1 | uittrekken tot den strijd tegen uw vijanden, en zult zien 222 Deu 20:3 | heden na aan den strijd tegen uw vijanden; uw hart worde 223 Deu 20:4 | gaat, om voor u te strijden tegen uw vijanden, om u te verlossen. ~ 224 Deu 20:10 | gij nadert tot een stad om tegen haar te strijden, zo zult 225 Deu 20:12 | u zal maken, maar krijg tegen u voeren, zo zult gij haar 226 Deu 20:18 | gedaan hebben, en gij zondigt tegen den HEERE, uw God. ~ 227 Deu 20:19 | zult belegeren, strijdende tegen haar, om die in te nemen, 228 Deu 20:20 | zult een bolwerk bouwen tegen deze stad, dewelke tegen 229 Deu 20:20 | tegen deze stad, dewelke tegen u krijg voert, totdat zij 230 Deu 21:10 | uitgetogen zijn tot den strijd tegen uw vijanden; en de HEERE, 231 Deu 22:26 | want gelijk of een man tegen zijn naaste opstond, en 232 Deu 23:4 | Egypte uittoogt; en omdat hij tegen u gehuurd heeft Bileam, 233 Deu 23:9 | Wanneer het leger uittrekt tegen uw vijanden, zo zult gij 234 Deu 23:11 | geschieden, dat hij zich tegen het naken van den avond 235 Deu 24:15 | verlangt daarnaar; dat hij tegen u niet roepe tot den HEERE, 236 Deu 28:7 | zal geven uw vijanden, die tegen u opstaan, geslagen voor 237 Deu 28:49 | 49 De HEERE zal tegen u een volk verheffen van 238 Deu 28:54 | zijn oog zal kwaad zijn tegen zijn broeder en tegen de 239 Deu 28:54 | zijn tegen zijn broeder en tegen de huisvrouw zijns schoots, 240 Deu 28:54 | huisvrouw zijns schoots, en tegen zijn overige zonen, die 241 Deu 28:56 | haar oog zal kwaad zijn tegen den man haars schoots, en 242 Deu 28:56 | den man haars schoots, en tegen haar zoon, en tegen haar 243 Deu 28:56 | en tegen haar zoon, en tegen haar dochter; ~ 244 Deu 29:27 | toorn des HEEREN ontstoken tegen dit land, om daarover te 245 Deu 30:19 | 19 Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen den 246 Deu 31:17 | Mijn toorn te dien dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik 247 Deu 31:19 | lied Mij ten getuige zij tegen de kinderen Israels. ~ 248 Deu 31:26 | het aldaar zij ten getuige tegen u. ~ 249 Deu 31:27 | gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoe veel te meer 250 Deu 31:28 | deze woorden spreke, en tegen hen den hemel en de aarde 251 Deu 32:5 | 5 Hij heeft het tegen Hem verdorven; het zijn 252 Deu 32:19 | Hij hen, uit toornigheid tegen zijn zonen en zijn dochteren. ~ 253 Deu 32:51 | 51 Omdat gijlieden u tegen Mij vergrepen hebt, in het 254 Deu 33:7 | en zijt Gij hem een Hulp tegen zijn vijanden! ~ 255 Deu 33:11 | de lenden dergenen, die tegen hem opstaan en hem haten, 256 Joz 1:4 | en tot aan de grote zee, tegen den ondergang der zon, zal 257 Joz 1:15 | deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon. ~ 258 Joz 2:19 | ons hoofd, indien een hand tegen hem zijn zal! ~ 259 Joz 7:1 | ontstak de toorn des HEEREN tegen de kinderen Israels. ~ 260 Joz 7:13 | volk, en zeg: Heiligt u tegen morgen; want alzo zegt de 261 Joz 7:20 | zeide: Voorwaar, ik heb tegen den HEERE, den God Israels, 262 Joz 8:2 | zult; stel u een achterlage tegen de stad, van achter dezelve. ~ 263 Joz 8:9 | tussen Beth-El en tussen Ai, tegen het westen van Ai; maar 264 Joz 8:11 | stad, en zij legerden zich tegen het noorden van Ai; en er 265 Joz 8:20 | woestijn vluchtte, keerde zich tegen degenen, die hen najoegen. ~ 266 Joz 9:2 | vergaderden zij zich samen, om tegen Jozua en tegen Israel te 267 Joz 9:2 | samen, om tegen Jozua en tegen Israel te krijgen, eenmoediglijk. ~ 268 Joz 9:18 | murmureerde de ganse vergadering tegen de oversten. ~ 269 Joz 10:5 | belegerden Gibeon, en krijgden tegen haar. ~ 270 Joz 10:6 | gebergte wonen, hebben zich tegen ons vergaderd. ~ 271 Joz 10:21 | vrede; niemand had zijn tong tegen de kinderen Israels geroerd. ~ 272 Joz 10:25 | aan al uw vijanden doen, tegen dewelke gijlieden strijdt. ~ 273 Joz 10:29 | naar Libna, en hij krijgde tegen Libna. ~ 274 Joz 10:31 | belegerde haar en krijgde tegen haar. ~ 275 Joz 10:34 | belegerden haar en krijgden tegen haar. ~ 276 Joz 10:36 | Hebron, en zij krijgden tegen haar. ~ 277 Joz 10:38 | naar Debir, en hij krijgde tegen haar. ~ 278 Joz 11:2 | En tot de koningen, die tegen het noorden op het gebergte, 279 Joz 11:2 | gebergte, en op het vlakke, tegen het zuiden van Cinneroth, 280 Joz 11:3 | 3 Tot de Kanaanieten tegen het oosten en tegen het 281 Joz 11:3 | Kanaanieten tegen het oosten en tegen het westen, en de Amorieten, 282 Joz 11:5 | de wateren van Merom, om tegen Israel te krijgen. ~ 283 Joz 11:8 | Misrefoth-maim, en tot het dal Mizpa tegen het oosten; en zij sloegen 284 Joz 11:18 | dagen voerde Jozua krijg tegen al deze koningen. ~ 285 Joz 12:1 | gene zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon; van 286 Joz 12:1 | en het ganse vlakke veld tegen het oosten: ~ 287 Joz 12:3 | aan de zee van Cinneroth tegen het oosten, en tot aan de 288 Joz 12:3 | vlakken velds, de Zoutzee, tegen het oosten, op den weg naar 289 Joz 12:7 | deze zijde van de Jordaan tegen het westen, van Baal-Gad 290 Joz 12:8 | wateren, en in de woestijn, en tegen het zuiden was: de Hethieten, 291 Joz 13:3 | aan de landpale van Ekron tegen het noorden, dat den Kanaanieten 292 Joz 13:5 | Giblieten, en de ganse Libanon tegen den opgang der zon, van 293 Joz 13:8 | gene zijde van de Jordaan tegen het oosten, gelijk als Mozes, 294 Joz 13:27 | Cinnereth, over de Jordaan, tegen het oosten. ~ 295 Joz 13:32 | der Jordaan van Jericho, tegen het oosten. ~ 296 Joz 15:1 | zuidwaarts, was het uiterste tegen het zuiden; ~ 297 Joz 15:2 | 2 Zodat hun landpale, tegen het zuiden, het uiterste 298 Joz 15:2 | was, van de tong af, die tegen het zuiden ziet; ~ 299 Joz 15:4 | zijn. Dit zal uw landpale tegen het zuiden zijn. ~ 300 Joz 15:5 | 5 De landpale nu tegen het oosten zal de Zoutzee 301 Joz 15:5 | de landpale, aan de zijde tegen het noorden, zal zijn van 302 Joz 15:7 | zien naar Gilgal, hetwelk tegen den opgang van Adummim is, 303 Joz 15:8 | het dal der Refaieten is, tegen het noorden. ~ 304 Joz 15:10 | landpale zich omkeren Baala tegen het westen, naar het gebergte 305 Joz 15:12 | 12 De landpale nu tegen het westen zal zijn tot 306 Joz 15:21 | tot de landpale van Edom, tegen het zuiden, zijn: Kabzeel, 307 Joz 16:3 | 3 En het gaat af tegen het westen naar de landpale 308 Joz 16:6 | En deze landpale gaat uit tegen het westen bij Michmetath, 309 Joz 16:6 | deze landpale keert zich om tegen het oosten naar Thaanath-Silo, 310 Joz 17:9 | landpale af naar de beek Kana tegen het zuiden der beek. Deze 311 Joz 17:10 | 10 Het was van Efraim tegen het zuiden, en tegen het 312 Joz 17:10 | Efraim tegen het zuiden, en tegen het noorden was het van 313 Joz 18:16 | het dat der Refaiten is tegen het noorden; en gaat af 314 Joz 19:8 | Baalath-Beer, dat is Ramath tegen het zuiden. Dit is het erfdeel 315 Joz 19:12 | zich van Sarid oostwaarts tegen den opgang der zon, tot 316 Joz 19:14 | deze landpale keert zich om tegen het noorden naar Hannathon, 317 Joz 19:27 | 27 En wendt zich tegen den opgang der zon naar 318 Joz 19:34 | en zij reikt aan Zebulon tegen het zuiden, en aan Aser 319 Joz 19:34 | zuiden, en aan Aser reikt zij tegen het westen, en aan Juda 320 Joz 19:34 | aan Juda aan de Jordaan tegen den opgang der zon. ~ 321 Joz 19:47 | van Dan op, en krijgden tegen Lesem, en namen haar in, 322 Joz 23:12 | Israels te Silo, dat zij tegen hen optogen met een heir. ~ 323 Joz 23:16 | gijlieden overtreden hebt tegen den God van Israel, heden 324 Joz 23:16 | u gebouwd hebt, om heden tegen den HEERE wederspannig te 325 Joz 23:18 | heden wederspannig zijt tegen den HEERE, zo zal Hij Zich 326 Joz 23:18 | morgen grotelijks vertoornen tegen de ganse gemeente van Israel. ~ 327 Joz 23:19 | maar zijt niet wederspannig tegen den HEERE, en zijt ook niet 328 Joz 23:19 | zijt ook niet wederspannig tegen ons, een altaar voor u bouwende, 329 Joz 23:22 | is het door overtreding tegen den HEERE, zo behoudt ons 330 Joz 23:29 | zouden wederspannig zijn tegen den HEERE, of dat wij te 331 Joz 23:31 | dewijl gij deze overtreding tegen den HEERE niet begaan hebt; 332 Joz 23:33 | en zeiden niet meer van tegen hen op te trekken met een 333 Joz 24:4 | heb, en tot de grote zee, tegen den ondergang der zon. ~ 334 Joz 25:8 | Jordaan woonden, die streden tegen u; maar Ik gaf hen in uw 335 Joz 25:9 | Moabieten, en hij streed tegen Israel; en hij zond heen, 336 Joz 25:11 | krijgden de burgers van Jericho tegen u, de Amorieten, en de Ferezieten, 337 Joz 25:27 | hij zal tot een getuigenis tegen ulieden zijn, opdat gij 338 Ric 1:1 | naar de Kanaanieten, om tegen hen te krijgen? ~ 339 Ric 1:3 | in mijn lot, en laat ons tegen de Kanaanieten krijgen, 340 Ric 1:5 | Adoni-Bezek te Bezek, en streden tegen hem; en zij sloegen de Kanaanieten 341 Ric 1:8 | kinderen van Juda hadden tegen Jeruzalem gestreden, en 342 Ric 1:9 | afgetogen, om te krijgen tegen de Kanaanieten, wonende 343 Ric 1:10 | En Juda was heengetogen tegen de Kanaanieten, die te Hebron 344 Ric 1:11 | daar was hij heengetogen tegen de inwoners van Debir; de 345 Ric 1:16 | de woestijn van Juda, die tegen het zuiden van Harad is; 346 Ric 2:9 | op een berg van Efraim, tegen het noorden van den berg 347 Ric 2:14 | ontstak des HEEREN toorn tegen Israel, en Hij gaf hen in 348 Ric 2:15 | was de hand des HEEREN tegen hen, ten kwade, gelijk als 349 Ric 2:20 | ontstak de toorn des HEEREN tegen Israel, dat Hij zeide: Omdat 350 Ric 3:8 | ontstak de toorn des HEEREN tegen Israel; en Hij verkocht 351 Ric 3:12 | den koning der Moabieten, tegen Israel, omdat zij deden, 352 Ric 4:38 | Uit Efraim was hun wortel tegen Amalek. Achter u was Benjamin 353 Ric 4:44 | haar loopplaatsen streden tegen Sisera. ~ 354 Ric 5:3 | het oosten kwamen ook op tegen hen. ~ 355 Ric 5:4 | 4 En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst 356 Ric 5:32 | Jerubbaal, zeggende: Baal twiste tegen hem, omdat hij zijn altaar 357 Ric 5:39 | Uw toorn ontsteke niet tegen mij, dat ik alleenlijk ditmaal 358 Ric 6:1 | heirleger der Midianieten had tegen het noorden, achter den 359 Ric 6:2 | opdat zich Israel niet tegen Mij beroeme, zeggende: Mijn 360 Ric 6:22 | HEERE het zwaard des een tegen den anderen, en dat in het 361 Ric 7:1 | heentoogt om te strijden tegen de Midianieten? En zij twistten 362 Ric 7:11 | dergenen, die in tenten wonen, tegen het oosten van Nobah en 363 Ric 8:18 | gij zijt heden opgestaan tegen het huis mijns vaders, en 364 Ric 8:23 | Sichem handelden trouweloos tegen Abimelech; ~ 365 Ric 8:25 | burgers van Sichem bestelden tegen hem, die op de hoogten der 366 Ric 8:31 | stad, handelen vijandiglijk tegen u. ~ 367 Ric 8:38 | trek toch nu uit en strijd tegen hem! ~ 368 Ric 8:39 | van Sichem, en hij streed tegen Abimelech. ~ 369 Ric 8:43 | stad, zo maakte hij zich tegen hen op, en sloeg hen. ~ 370 Ric 8:45 | Voorts streed Abimelech tegen de stad dienzelven gansen 371 Ric 8:50 | Thebez, en hij legerde zich tegen Thebez, en nam haar in. ~ 372 Ric 9:7 | ontstak de toorn des HEEREN tegen Israel; en Hij verkocht 373 Ric 9:9 | Jordaan, om te krijgen, zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, 374 Ric 9:9 | krijgen, zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, en tegen het huis 375 Ric 9:9 | Juda, en tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim; zodat 376 Ric 9:10 | HEERE, zeggende: Wij hebben tegen U gezondigd, zo omdat wij 377 Ric 9:18 | beginnen zal te strijden tegen de kinderen Ammons? die 378 Ric 10:4 | dat de kinderen Ammons tegen Israel krijgden. ~ 379 Ric 10:5 | als de kinderen Ammons tegen Israel krijgden, dat de 380 Ric 10:6 | overste, opdat wij strijden tegen de kinderen Ammons. ~ 381 Ric 10:8 | dat gij met ons trekt, en tegen de kinderen Ammons strijdt; 382 Ric 10:9 | wederhaalt, om te strijden tegen de kinderen Ammons, en de 383 Ric 10:12 | tot mij gekomen zijt, om tegen mijn land te krijgen? ~ 384 Ric 10:20 | zich te Jaza; en hij streed tegen Israel. ~ 385 Ric 10:25 | getwist? heeft hij ook ooit tegen hen gekrijgd? ~ 386 Ric 10:27 | 27 Ook heb ik tegen u niet gezondigd, maar gij 387 Ric 10:27 | kwalijk bij mij, dat gij tegen mij krijgt; de HEERE, Die 388 Ric 10:32 | naar de kinderen Ammons, om tegen hen te strijden; en de HEERE 389 Ric 11:1 | doorgetogen om te strijden tegen de kinderen Ammons, en hebt 390 Ric 11:3 | dage tot mij opgekomen, om tegen mij te strijden? ~ 391 Ric 14:9 | Filistijnen op, en legerden zich tegen Juda, en breidden zich uit 392 Ric 14:10 | zeiden: Waarom zijt gijlieden tegen ons opgetogen? En zij zeiden: 393 Ric 18:26 | 26 En deze vrouw kwam tegen het aanbreken van den morgenstond, 394 Ric 19:5 | burgers van Gibea maakten zich tegen mij op, en omringden tegen 395 Ric 19:5 | tegen mij op, en omringden tegen mij het huis bij nacht; 396 Ric 19:9 | wij aan Gibea zullen doen: tegen haar bij het lot! ~ 397 Ric 19:14 | uit te trekken ten strijde tegen de kinderen Israels. ~ 398 Ric 19:18 | vooreerst optrekken ten strijde tegen de kinderen van Benjamin? 399 Ric 19:19 | morgenstond op, en legerden zich tegen Gibea. ~ 400 Ric 19:20 | Israel togen uit ten strijde tegen Benjamin; voorts schikten 401 Ric 19:20 | mannen Israels den strijd tegen hen bij Gibea. ~ 402 Ric 19:23 | weder genaken ten strijde tegen de kinderen van Benjamin, 403 Ric 19:23 | En de HEERE zeide: Trekt tegen hem op. ~ 404 Ric 19:28 | meer uittrekken ten strijde tegen de kinderen van Benjamin, 405 Ric 19:30 | op, aan den derden dag, tegen de kinderen van Benjamin; 406 Ric 19:36 | op de achterlage, die zij tegen Gibea gesteld hadden. ~ 407 Ric 19:43 | gemakkelijk, tot voor Gibea, tegen den opgang der zon. ~ 408 Ric 20:19 | jaar, dat gehouden wordt tegen het noorden van het huis 409 Ric 20:19 | noorden van het huis Gods, tegen den opgang der zon, aan 410 Ric 20:19 | huis Gods naar Sichem, en tegen het zuiden van Lebona. ~ 411 Rut 1:13 | maar de hand des HEEREN is tegen mij uitgegaan. ~ 412 Rut 1:16 | Ruth zeide: Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, 413 Rut 1:21 | Naomi noemen, daar de HEERE tegen mij getuigt, en de Almachtige 414 1Sa 2:25 | 25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen 415 1Sa 2:25 | oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal 416 1Sa 2:29 | slaat gijlieden achteruit tegen Mijn slachtoffer, en tegen 417 1Sa 2:29 | tegen Mijn slachtoffer, en tegen Mijn spijsoffer, hetwelk 418 1Sa 3:12 | verwekken over Eli alles, wat Ik tegen zijn huis gesproken heb; 419 1Sa 5:9 | zo was de hand des HEEREN tegen die stad met een zeer grote 420 1Sa 7:6 | zeiden aldaar: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd. Alzo 421 1Sa 7:7 | oversten der Filistijnen op tegen Israel. Als de kinderen 422 1Sa 7:10 | Filistijnen aan ten strijde tegen Israel; en de HEERE donderde 423 1Sa 7:13 | want de hand des HEEREN was tegen de Filistijnen al de dagen 424 1Sa 12:3 | Ziet, hier ben ik, betuigt tegen mij, voor den HEERE, en 425 1Sa 12:5 | De HEERE zij een Getuige tegen ulieden, en Zijn gezalfde 426 1Sa 12:9 | koning der Moabieten, die tegen hen streden. ~ 427 1Sa 12:12 | van de kinderen Ammons, tegen u kwam, zo zeidet gij tot 428 1Sa 12:15 | zal de hand des HEEREN, tegen u zijn, als tegen uw vaders. ~ 429 1Sa 12:15 | HEEREN, tegen u zijn, als tegen uw vaders. ~ 430 1Sa 12:23 | zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen, 431 1Sa 13:5 | verzameld om te strijden tegen Israel, dertig duizend wagens, 432 1Sa 13:5 | legerden zich te Michmas, tegen het oosten van Beth-Aven. ~ 433 1Sa 14:5 | De ene tand was gelegen tegen het noorden, tegenover Michmas, 434 1Sa 14:5 | tegenover Michmas, en de andere tegen het zuiden, tegenover Geba. ~ 435 1Sa 14:20 | het zwaard des enen was tegen den anderen, er was een 436 1Sa 14:32 | kalveren, en zij slachtten ze tegen de aarde; en het volk at 437 1Sa 14:47 | in; en hij streed rondom tegen al zijn vijanden, tegen 438 1Sa 14:47 | tegen al zijn vijanden, tegen Moab, en tegen de kinderen 439 1Sa 14:47 | vijanden, tegen Moab, en tegen de kinderen Ammons, en tegen 440 1Sa 14:47 | tegen de kinderen Ammons, en tegen Edom, en tegen de koningen 441 1Sa 14:47 | Ammons, en tegen Edom, en tegen de koningen van Zoba, en 442 1Sa 14:47 | de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen; en overal, 443 1Sa 14:52 | er was een sterke krijg tegen de Filistijnen al de dagen 444 1Sa 15:2 | gedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gesteld heeft op den 445 1Sa 15:18 | de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat gij dezelve 446 1Sa 17:2 | en stelden de slagorde tegen de Filistijnen aan. 447 1Sa 17:9 | 9 Indien hij tegen mij strijden en mij verslaan 448 1Sa 17:21 | Filistijnen stelden slagorde tegen slagorde. ~ 449 1Sa 17:28 | ontstak de toorn van Eliab tegen David, en hij zeide: Waarom 450 1Sa 17:35 | uit zijn mond; toen hij tegen mij opstond, zo vatte ik 451 1Sa 18:17 | zeide: Dat mijn hand niet tegen hem zij, maar dat de hand 452 1Sa 18:17 | de hand der Filistijnen tegen hem zij. ~ 453 1Sa 18:21 | de hand der Filistijnen tegen hem zij. Daarom zeide Saul 454 1Sa 19:4 | De koning zondige niet tegen zijn knecht David, omdat 455 1Sa 19:4 | knecht David, omdat hij tegen u niet gezondigd heeft, 456 1Sa 19:5 | geweest; waarom zoudt gij dan tegen onschuldig bloed zondigen, 457 1Sa 19:8 | David toog uit, en streed tegen de Filistijnen, en hij sloeg 458 1Sa 20:30 | ontstak de toorn van Saul tegen Jonathan, en hij zeide tot 459 1Sa 22:8 | 8 Dat gij u allen tegen mij verbonden hebt, en niemand 460 1Sa 22:8 | mijn zoon heeft mijn knecht tegen mij opgewekt, tot een lagenlegger, 461 1Sa 22:13 | Waarom hebt gijlieden samen u tegen mij verbonden, gij en de 462 1Sa 22:13 | gevraagd, dat hij zou opstaan tegen mij tot een lagenlegger, 463 1Sa 22:22 | ik heb oorzaak gegeven tegen al de zielen van uws vaders 464 1Sa 23:1 | de Filistijnen strijden tegen Kehila, en zij beroven de 465 1Sa 23:3 | meer, als wij naar Kehila tegen der Filistijnen slagorden 466 1Sa 23:5 | naar Kehila, en hij streed tegen de Filistijnen, en dreef 467 1Sa 23:9 | verstond, dat Saul dit kwaad tegen hem heimelijk voorhad, zeide 468 1Sa 24:7 | HEEREN, dat ik mijn hand tegen hem uitsteken zou; want 469 1Sa 24:8 | niet toe, dat zij opstonden tegen Saul. En Saul maakte zich 470 1Sa 24:11 | mijn hand niet uitsteken tegen mijn heer, want hij is de 471 1Sa 24:12 | noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans 472 1Sa 24:13 | maar mijn hand zal niet tegen u zijn. ~ 473 1Sa 24:14 | maar mijn hand zal niet tegen u zijn. ~ 474 1Sa 25:14 | te zegenen; maar hij is tegen hen uitgevaren. ~ 475 1Sa 25:26 | worden uw vijanden, en die tegen mijn heer kwaad zoeken! ~ 476 1Sa 26:19 | knechts. Indien de HEERE u tegen mij aanport, laat Hem het 477 1Sa 27:10 | ingevallen? zo zeide David: Tegen het zuiden van Juda, en 478 1Sa 27:10 | het zuiden van Juda, en tegen het zuiden der Jerahmeelieten, 479 1Sa 27:10 | zuiden der Jerahmeelieten, en tegen het zuiden der Kenieten. ~ 480 1Sa 28:1 | vergaderden tot den strijd, om tegen Israel te strijden, zo zeide 481 1Sa 28:15 | want de Filistijnen krijgen tegen mij, en God is van mij geweken, 482 1Sa 28:18 | toorns niet uitgericht hebt tegen Amalek; daarom heeft de 483 1Sa 29:8 | niet zal gaan en strijden tegen de vijanden van mijn heer, 484 1Sa 30:14 | 14 Wij waren ingevallen tegen het zuiden van de Cherethieten, 485 1Sa 30:14 | hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden van Kaleb; en 486 1Sa 30:23 | en heeft de bende, die tegen ons kwam, in onze hand gegeven. ~ 487 1Sa 30:27 | Beth-El, en tot die te Ramoth tegen het zuiden, en tot die te 488 1Sa 31:1 | De Filistijnen dan steden tegen Israel; en de mannen Israels 489 1Sa 31:3 | En de strijd werd zwaar tegen Saul; en de mannen, die 490 2Sa 1:16 | hoofd; want uw mond heeft tegen u getuigd, zeggende: ik 491 2Sa 3:8 | dan een hondskop, ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul, 492 2Sa 5:6 | zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten, die in dat 493 2Sa 5:19 | zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij 494 2Sa 6:7 | ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, 495 2Sa 8:10 | zegenen, vanwege dat hij tegen Hadad-ezer gekrijgd en hem 496 2Sa 8:10 | Hadad-ezer voerde steeds krijg tegen Thoi); en in zijn hand waren 497 2Sa 10:9 | dat de spits der slagorde tegen hem was, van voren en van 498 2Sa 10:9 | Israel, en stelde hen in orde tegen de Syriers aan; ~ 499 2Sa 10:10 | die het in orde stelde tegen de kinderen Ammons aan. ~ 500 2Sa 10:13 | hem was, tot den strijd tegen de Syriers; en zij vloden


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License