1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816
Book Chapter: Verse
501 2Sa 10:17 | Syriers stelden de slagorde tegen David aan, en streden met
502 2Sa 11:2 | 2 Zo geschiedde het tegen den avondtijd, dat David
503 2Sa 11:23 | het veld; maar wij zijn tegen hen aan geweest tot aan
504 2Sa 11:25 | genen; versterk uw strijd tegen de stad, en verstoor ze;
505 2Sa 12:5 | ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot
506 2Sa 12:13 | Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide
507 2Sa 12:26 | 26 Joab nu krijgde tegen Rabba der kinderen Ammons;
508 2Sa 12:27 | en zeide: Ik heb gekrijgd tegen Rabba, ook heb ik de waterstad
509 2Sa 12:29 | naar Rabba; en hij krijgde tegen haar, en nam ze in. ~
510 2Sa 14:7 | ganse geslacht is opgestaan tegen uw dienstmaagd, en hebben
511 2Sa 14:10 | koning zeide: Spreekt iemand tegen u, zo breng hem tot mij;
512 2Sa 14:13 | Waarom hebt gij dan alzulks tegen Gods volk gedaan? Want daaruit,
513 2Sa 16:13 | langs de zijde des bergs tegen hem over, en vloekte, en
514 2Sa 17:21 | want alzo heeft Achitofel tegen ulieden geraden. ~
515 2Sa 18:13 | 13 Of ik al valselijk tegen mijn ziel handelde, zo zou
516 2Sa 18:28 | mannen, dewelke hun hand tegen mijn heer den koning ophieven,
517 2Sa 18:31 | hand van al degenen, die tegen u opstonden. ~
518 2Sa 18:32 | den koning, en allen, die tegen u ten kwade opstaan, moeten
519 2Sa 19:42 | antwoordden alle mannen van Juda tegen de mannen van Israel: Omdat
520 2Sa 20:4 | mannen van Juda te zamen, tegen den derden dag; en gij,
521 2Sa 20:15 | en zij wierpen een wal op tegen de stad, dat hij aan den
522 2Sa 20:21 | heeft zijn hand opgeheven tegen den koning, tegen David;
523 2Sa 20:21 | opgeheven tegen den koning, tegen David; lever hem alleen,
524 2Sa 21:5 | ons te niet gemaakt, en tegen ons gedacht heeft, dat wij
525 2Sa 21:15 | Filistijnen nog een krijg tegen Israel. En David toog af,
526 2Sa 21:15 | knechten met hem, en streden tegen de Filistijnen, dat David
527 2Sa 21:18 | wederom een krijg was te Gob tegen de Filistijnen. Toen sloeg
528 2Sa 21:19 | er nog een krijg te Gob tegen de Filistijnen; en Elhanan,
529 2Sa 22:28 | volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen. ~
530 2Sa 22:40 | onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden. ~
531 2Sa 22:49 | verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij
532 2Sa 23:8 | Ezniet, die zich stelde tegen achthonderd, die van hem
533 2Sa 23:18 | en die hief zijn spies op tegen driehonderd, die van hem
534 2Sa 24:1 | voer voort te ontsteken tegen Israel; en Hij porde David
535 2Sa 24:1 | en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: Ga,
536 2Sa 24:4 | konings woord nam de overhand tegen Joab, en tegen de oversten
537 2Sa 24:4 | overhand tegen Joab, en tegen de oversten des heirs. Alzo
538 2Sa 24:17 | gedaan? Uw hand zij toch tegen mij en tegen mijns vaders
539 2Sa 24:17 | hand zij toch tegen mij en tegen mijns vaders huis. ~
540 1Kon 2:23 | voorzeker Adonia zal dat woord tegen zijn leven gesproken hebben! ~
541 1Kon 2:42 | beedigd bij den HEERE, en tegen u betuigd, zeggende: Ten
542 1Kon 7:39 | van het huis, oostwaarts tegen het zuiden. ~
543 1Kon 8:31 | 31 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd
544 1Kon 8:33 | aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben,
545 1Kon 8:35 | geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben;
546 1Kon 8:44 | Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken zal
547 1Kon 8:46 | gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er,
548 1Kon 8:46 | die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn,
549 1Kon 8:50 | vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben,
550 1Kon 8:50 | overtredingen, waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben;
551 1Kon 11:9 | vertoornde Zich de HEERE tegen Salomo, omdat hij zijn hart
552 1Kon 11:24 | 24 Tegen welken hij ook mannen vergaderd
553 1Kon 11:26 | weduwvrouw), hief ook de hand op tegen den koning. ~
554 1Kon 11:27 | zaak, waarom hij de hand tegen den koning ophief. Salomo
555 1Kon 12:21 | geoefend ten oorlog, om tegen het huis Israels te strijden,
556 1Kon 12:24 | optrekken, noch strijden tegen uw broederen, de kinderen
557 1Kon 13:2 | 2 En hij riep tegen het altaar, door het woord
558 1Kon 13:4 | Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Beth-El geroepen
559 1Kon 13:4 | Maar zijn hand, die hij tegen hem uitgestrekt had, verdorde,
560 1Kon 13:32 | HEEREN uitgeroepen heeft tegen het altaar, dat te Beth-El
561 1Kon 13:32 | altaar, dat te Beth-El is, en tegen al de huizen der hoogten,
562 1Kon 14:25 | koning van Egypte, optoog tegen Jeruzalem. ~
563 1Kon 15:17 | koning van Israel, toog op tegen Juda, en bouwde Rama; opdat
564 1Kon 15:19 | Israel, dat hij aftrekke van tegen mij. ~
565 1Kon 15:20 | der heiren, die hij had, tegen de steden van Israel; en
566 1Kon 15:27 | maakte een verbintenis tegen hem, en Baesa sloeg hem
567 1Kon 16:1 | Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baesa, zeggende: ~
568 1Kon 16:7 | Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baesa en tegen zijn huis;
569 1Kon 16:7 | van Hanani, tegen Baesa en tegen zijn huis; en dat om al
570 1Kon 16:9 | maakte een verbintenis tegen hem, als hij te Thirza was,
571 1Kon 16:15 | het volk had zich gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen
572 1Kon 18:26 | antwoorder. En zij sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt
573 1Kon 20:1 | belegerde Samaria en krijgde tegen haar. ~
574 1Kon 20:12 | Legt aan! En zij legden aan tegen de stad. ~
575 1Kon 20:22 | zal de koning van Syrie tegen u optrekken. ~
576 1Kon 20:23 | wij; maar zeker, laat ons tegen hen op het effen veld strijden,
577 1Kon 20:25 | die wagenen; en laat ons tegen hen op het effen veld strijden,
578 1Kon 20:26 | op naar Afek, ten krijge tegen Israel. ~
579 1Kon 21:10 | mannen, zonen Belials, die tegen hem getuigen, zeggende:
580 1Kon 21:13 | mannen Belials getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor
581 1Kon 21:13 | Belials getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor het volk, zeggende:
582 1Kon 22:6 | hij zeide tot hen: Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde
583 2Kon 3:7 | mij trekken in den oorlog tegen de Moabieten? En hij zeide:
584 2Kon 3:21 | koningen opgetogen waren, om tegen hen te strijden, zo werden
585 2Kon 3:26 | uittogen, om door te breken tegen den koning van Edom; maar
586 2Kon 4:16 | heer, gij, man Gods, lieg tegen uw dienstmaagd niet. ~
587 2Kon 5:7 | en ziet, dat hij oorzaak tegen mij zoekt. ~
588 2Kon 6:8 | koning van Syrie voerde krijg tegen Israel, en beraadslaagde
589 2Kon 7:6 | koning van Israel heeft tegen ons gehuurd de koningen
590 2Kon 7:6 | koningen der Egyptenaren, om tegen ons te komen. ~
591 2Kon 8:28 | strijd, te Ramoth in Gilead, tegen Hazael, den koning van Syrie;
592 2Kon 8:29 | geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael den koning van Syrie;
593 2Kon 9:14 | van Nimsi, een verbintenis tegen Joram. (Joram nu had Ramoth
594 2Kon 9:15 | geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael, den koning van Syrie.)
595 2Kon 10:9 | een verbintenis gemaakt tegen mijn heer, en heb hem doodgeslagen;
596 2Kon 10:10 | HEEREN, hetwelk de HEERE tegen het huis van Achab gesproken
597 2Kon 10:33 | 33 Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het
598 2Kon 11:6 | waarnemen de wacht van dit huis, tegen inbreking. ~
599 2Kon 12:17 | van Syrie op, en krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna
600 2Kon 12:17 | Hazael zijn aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken. ~
601 2Kon 13:17 | van Syrie op, en krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna
602 2Kon 13:17 | Hazael zijn aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken. ~
603 2Kon 14:3 | ontstak des HEEREN toorn tegen Israel; en Hij gaf hen in
604 2Kon 14:12 | waarmede hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda,
605 2Kon 14:17 | zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed
606 2Kon 14:17 | een pijl der verlossing tegen de Syriers; want gij zult
607 2Kon 14:18 | den koning van Israel: Sla tegen de aarde. En hij sloeg driemaal;
608 2Kon 15:15 | hoe hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda,
609 2Kon 15:19 | maakten een verbintenis tegen hem te Jeruzalem, dat hij
610 2Kon 16:10 | maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het
611 2Kon 16:19 | de koning van Assyrie, tegen het land; en Menahem gaf
612 2Kon 16:25 | maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria,
613 2Kon 16:30 | maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia,
614 2Kon 17:7 | koning van Israel, die zich tegen mij opmaken. ~
615 2Kon 17:9 | koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar in,
616 2Kon 17:11 | alzo deed de priester Uria, tegen dat de koning Achaz van
617 2Kon 18:7 | koning van Israel, die zich tegen mij opmaken. ~
618 2Kon 18:9 | koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar in,
619 2Kon 18:11 | alzo deed de priester Uria, tegen dat de koning Achaz van
620 2Kon 19:3 | 3 Tegen hem toog op Salmaneser,
621 2Kon 19:7 | Israels gezondigd hadden tegen den HEERE, hun God, Die
622 2Kon 19:9 | zaken, die niet recht zijn, tegen den HEERE, hun God, bemanteld;
623 2Kon 19:13 | 13 Als nu de HEERE tegen Israel en tegen Juda, door
624 2Kon 19:13 | de HEERE tegen Israel en tegen Juda, door den dienst van
625 2Kon 19:15 | Zijn getuigenissen, die Hij tegen hen betuigd had, en wandelden
626 2Kon 20:9 | koning van Assyrie, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. ~
627 2Kon 20:13 | de koning van Assyrie, op tegen alle vaste steden van Juda,
628 2Kon 20:20 | vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? ~
629 2Kon 20:25 | zonder den HEERE opgetogen tegen deze plaats, om die te verderven?
630 2Kon 20:25 | tot mij gezegd: Trek op tegen dat land, en verderf het. ~
631 2Kon 21:8 | van Assyrie, strijdende tegen Libna; want hij had gehoord,
632 2Kon 21:9 | Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij
633 2Kon 21:20 | gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib, den koning van
634 2Kon 21:22 | gehoond en gelasterd? en tegen Wien hebt gij de stem verheven,
635 2Kon 21:22 | uw ogen omhoog opgeheven? Tegen den Heilige Israels! ~
636 2Kon 21:27 | uw inkomen, en uw woeden tegen Mij. ~
637 2Kon 21:28 | 28 Om uw woeden tegen Mij, en dat uw woeling voor
638 2Kon 23:23 | maakten een verbintenis tegen hem, en zij doodden den
639 2Kon 23:24 | lands versloeg allen, die tegen den koning Amon een verbintenis
640 2Kon 24:13 | HEEREN is groot, dewelke tegen ons aangestoken is, omdat
641 2Kon 24:17 | grimmigheid aangestoken worden, tegen deze plaats, en niet uitgeblust
642 2Kon 24:19 | hoordet, wat Ik gesproken heb tegen deze plaats en derzelver
643 2Kon 25:17 | en deze dingen, die gij tegen dit altaar van Beth-El gedaan
644 2Kon 25:26 | waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda, om al de tergingen,
645 2Kon 25:29 | de koning van Egypte, op tegen den koning van Assyrie,
646 2Kon 26:1 | zich om, en rebelleerde tegen hem. ~
647 2Kon 26:2 | 2 En de HEERE zond tegen hem de benden der Chaldeen,
648 2Kon 26:2 | kinderen Ammons, en zond hen tegen Juda, om dat te verderven,
649 2Kon 26:3 | naar het bevel des HEEREN tegen Juda, dat Hij hen van Zijn
650 2Kon 26:11 | Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten
651 2Kon 26:20 | om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda,
652 2Kon 26:20 | HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van
653 2Kon 26:20 | En Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. ~ ~
654 2Kon 27:1 | de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse
655 2Kon 27:1 | ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen
656 2Kon 27:1 | tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. ~
657 2Kon 27:4 | waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en de koning
658 2Kon 27:6 | zij spraken een oordeel tegen hem. ~
659 1Kro 5:9 | 9 En hij woonde tegen het oosten, tot den ingang
660 1Kro 5:10 | van Saul voerden zij krijg tegen de Hagarenen, die vielen
661 1Kro 5:10 | zij woonden in hun tenten tegen de gehele oostzijde van
662 1Kro 5:11 | kinderen van Gad nu woonden tegen hen over, in het land van
663 1Kro 5:19 | 19 En zij voerden krijg tegen de Hagarenen, en tegen Jethur,
664 1Kro 5:19 | krijg tegen de Hagarenen, en tegen Jethur, en Nafis, en Nodab. ~
665 1Kro 5:20 | Doch zij werden geholpen tegen hen, en de Hagarenen werden
666 1Kro 5:25 | 25 Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden,
667 1Kro 6:78 | gene zijde van de Jordaan tegen Jericho, tegen het oosten
668 1Kro 6:78 | de Jordaan tegen Jericho, tegen het oosten aan de Jordaan,
669 1Kro 7:28 | onderhorige plaatsen; en tegen het oosten Naaran, en tegen
670 1Kro 7:28 | tegen het oosten Naaran, en tegen het westen Gezer en haar
671 1Kro 9:24 | waren aan de vier winden, tegen het oosten, tegen het westen,
672 1Kro 9:24 | winden, tegen het oosten, tegen het westen, tegen het noorden,
673 1Kro 9:24 | oosten, tegen het westen, tegen het noorden, en tegen het
674 1Kro 9:24 | westen, tegen het noorden, en tegen het zuiden. ~
675 1Kro 10:1 | En de Filistijnen streden tegen Israel, en de mannen van
676 1Kro 10:3 | En de strijd werd zwaar tegen Saul, en de schutters met
677 1Kro 10:13 | waarmede hij overtreden had tegen den HEERE, tegen het woord
678 1Kro 10:13 | overtreden had tegen den HEERE, tegen het woord des HEEREN hetwelk
679 1Kro 11:11 | dertigen, die zijn spies tegen driehonderd opheffende,
680 1Kro 11:20 | verheffende zijn spies tegen driehonderd, versloeg hen;
681 1Kro 12:15 | de inwoners der laagten, tegen het oosten en tegen het
682 1Kro 12:15 | laagten, tegen het oosten en tegen het westen. ~
683 1Kro 12:19 | de Filistijnen kwam, om tegen Saul te strijden, alhoewel
684 1Kro 12:21 | dezen hielpen David mede tegen die benden; want alle dezen
685 1Kro 14:8 | dat hoorde zo toog hij uit tegen hen. ~
686 1Kro 14:10 | zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, en zult
687 1Kro 18:10 | Hadar-ezer voerde oorlog tegen Thou), en alle gouden, en
688 1Kro 19:10 | Hadar-ezer voerde oorlog tegen Thou), en alle gouden, en
689 1Kro 20:10 | van voren en van achteren tegen hem was, zo verkoos hij
690 1Kro 20:10 | en hij stelde hen in orde tegen de Syriers aan. ~
691 1Kro 20:11 | zij stelden hen in orde tegen de kinderen Ammons aan. ~
692 1Kro 20:17 | en hij stelde de slagorde tegen hen. Als David de slagorde
693 1Kro 20:17 | hen. Als David de slagorde tegen de Syriers gesteld had,
694 1Kro 21:5 | 5Daarna was er nog een krijg tegen de Filistijnen, en Elhanan,
695 1Kro 22:1 | 1 Toen stond de satan op tegen Israel, en hij porde David
696 1Kro 22:4 | konings nam de overhand tegen Joab; derhalve toog Joab
697 1Kro 22:17 | mijn God, dat toch Uw hand tegen mij, en tegen het huis mijns
698 1Kro 22:17 | toch Uw hand tegen mij, en tegen het huis mijns vaders zij,
699 1Kro 22:17 | mijns vaders zij, maar niet tegen Uw volk ter plage. ~
700 1Kro 25:31 | Levieten; het hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder. ~ ~
701 1Kro 26:8 | de loten over de wacht, tegen elkander, zo de kleinen,
702 1Kro 27:12 | der mannen, tot de wachten tegen hun broederen, om te dienen
703 1Kro 27:14 | 14 Het lot nu tegen het oosten viel op Salemja;
704 1Kro 27:14 | en zijn lot is uitgekomen tegen het noorden; ~
705 1Kro 27:15 | 15 Obed-Edom tegen het zuiden; en voor zijn
706 1Kro 27:16 | 16 Suppim en Hosa tegen het westen, met de poort
707 1Kro 27:17 | 17 Tegen het oosten waren zes Levieten;
708 1Kro 27:17 | oosten waren zes Levieten; tegen het noorden des daags vier;
709 1Kro 27:17 | noorden des daags vier; tegen het zuiden des daags vier;
710 1Kro 27:18 | 18 Aan Parbar tegen het westen waren er vier
711 1Kro 27:30 | deze zijde van de Jordaan tegen het westen, over al het
712 2Kro 5:12 | luiten, en harpen, stonden tegen het oosten des altaars,
713 2Kro 6:12 | luiten, en harpen, stonden tegen het oosten des altaars,
714 2Kro 7:22 | 22 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd
715 2Kro 7:24 | geslagen worden, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben,
716 2Kro 7:26 | geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben;
717 2Kro 7:34 | Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijanden uittrekken
718 2Kro 7:36 | gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er,
719 2Kro 7:36 | die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn,
720 2Kro 7:39 | vergeef Uw volk, wat zij tegen U gezondigd zullen hebben. ~
721 2Kro 8:6 | de priesters trompetten tegen hen over, en gans Israel
722 2Kro 12:1 | geoefend ten oorlog, om tegen Israel te strijden, opdat
723 2Kro 12:4 | optrekken, noch strijden tegen uw broederen; een ieder
724 2Kro 12:4 | en zij keerden weder van tegen Jerobeam te trekken. ~
725 2Kro 13:2 | Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij
726 2Kro 13:2 | want zij hadden overtreden tegen den HEERE), ~
727 2Kro 13:9 | de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de
728 2Kro 14:3 | mannen; en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd
729 2Kro 14:6 | opgestaan, en heeft gerebelleerd tegen zijn heer. ~
730 2Kro 14:7 | hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo,
731 2Kro 14:7 | teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken. ~
732 2Kro 14:8 | gij denkt u te versterken tegen het koninkrijk des HEEREN,
733 2Kro 14:12 | trompetten des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken;
734 2Kro 14:12 | kinderen Israels, strijdt niet tegen den HEERE, den God uwer
735 2Kro 15:6 | geen oorlog in die jaren tegen hem, dewijl de HEERE hem
736 2Kro 15:9 | En Zerah, de Moor, kwam tegen hen uit, met een heir van
737 2Kro 15:10 | 10 Toen toog Asa tegen hem uit; en zij stelden
738 2Kro 15:11 | Uw Naam zijn wij gekomen tegen deze menigte; o HEERE! Gij
739 2Kro 15:11 | laat den sterfelijken mens tegen U niets vermogen. ~
740 2Kro 16:2 | 2 En hij ging uit, Asa tegen, en hij zeide tot hem: Hoort
741 2Kro 16:6 | 6 Dat volk tegen volk, en stad tegen stad
742 2Kro 16:6 | volk tegen volk, en stad tegen stad in stukken gestoten
743 2Kro 17:1 | de koning van Israel, op tegen Juda, en bouwde Rama, opdat
744 2Kro 17:3 | van Israel, dat hij van tegen mij aftrekke. ~
745 2Kro 17:4 | der heiren, die hij had, tegen de steden van Israel, en
746 2Kro 17:9 | van nu af zullen oorlogen tegen u zijn. ~
747 2Kro 17:10 | 10 Doch Asa werd toornig tegen den ziener, en leidde hem
748 2Kro 17:10 | gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe onderdrukte
749 2Kro 18:1 | plaats, en hij sterkte zich tegen Israel. ~
750 2Kro 18:10 | waren, dat zij niet krijgden tegen Josafat. ~
751 2Kro 19:5 | zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde
752 2Kro 19:30 | Gijlieden zult niet strijden tegen kleinen noch groten, maar
753 2Kro 19:30 | kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israel alleen. ~
754 2Kro 20:2 | de ziener, ging uit, hem tegen, en zeide tot den koning
755 2Kro 21:1 | benevens de Ammonieten, kwamen tegen Josafat ten strijde. ~
756 2Kro 21:2 | Daar komt een grote menigte tegen u van gene zijde der zee,
757 2Kro 21:6 | sterkte, zodat niemand zich tegen U stellen kan. ~
758 2Kro 21:12 | God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? want in ons
759 2Kro 21:12 | want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die
760 2Kro 21:12 | deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet,
761 2Kro 21:17 | niet, gaat morgen uit, hun tegen, want de HEERE zal met u
762 2Kro 21:22 | stelde de HEERE achterlagen tegen de kinderen Ammons, Moab,
763 2Kro 21:22 | van het gebergte Seir, die tegen Juda gekomen waren; en zij
764 2Kro 21:23 | Ammons en Moab stonden op tegen de inwoners van het gebergte
765 2Kro 21:29 | zij hoorden, dat de HEERE tegen de vijanden van Israel gestreden
766 2Kro 21:37 | van Maresa, profeteerde tegen Josafat, zeggende: Omdat
767 2Kro 22:16 | 16 Zo verwekte de HEERE tegen Joram den geest der Filistijnen
768 2Kro 22:36 | 16 Zo verwekte de HEERE tegen Joram den geest der Filistijnen
769 2Kro 23:5 | van Israel, tot den strijd tegen Hazael, den koning van Syrie,
770 2Kro 23:6 | geslagen had, als hij streed tegen Hazael, den koning van Syrie;
771 2Kro 23:8 | Jehu het oordeel uitvoerde tegen het huis van Achab, dat
772 2Kro 24:19 | wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de
773 2Kro 24:21 | maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met
774 2Kro 24:23 | de heirkracht van Syrie tegen hem optoog, en zij kwamen
775 2Kro 24:24 | voerden zij de oordelen uit tegen Joas. ~
776 2Kro 24:25 | Jojada, een verbintenis tegen hem, en zij sloegen hem
777 2Kro 24:26 | zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, de zoon
778 2Kro 25:10 | daarom ontstak hun toorn zeer tegen Juda, en zij keerden weder
779 2Kro 25:15 | ontstak de toorn des HEEREN tegen Amazia; en Hij zond tot
780 2Kro 25:27 | Jeruzalem een verbintenis tegen hem; doch hij vluchtte naar
781 2Kro 26:6 | hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak
782 2Kro 26:7 | 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen
783 2Kro 26:7 | tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-Baal
784 2Kro 26:7 | te Gur-Baal woonden, en tegen de Meunieten. ~
785 2Kro 26:13 | oefenden, om den koning tegen den vijand te helpen. ~
786 2Kro 26:16 | verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want
787 2Kro 26:19 | als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de melaatsheid
788 2Kro 27:5 | 5Hij krijgde ook tegen den koning der kinderen
789 2Kro 28:9 | die ging uit, het heir tegen, dat naar Samaria kwam,
790 2Kro 28:10 | Bij ulieden zijn schulden tegen den HEERE, uw God. ~
791 2Kro 28:12 | Amasa, de zoon van Hadlai, tegen degenen, die uit het heir
792 2Kro 28:13 | tot een schuld over ons tegen den HEERE; denkt gijlieden
793 2Kro 28:19 | dat het gans zeer overtrad tegen den HEERE. ~
794 2Kro 28:22 | maakte hij des overtredens tegen den HEERE nog meer; dit
795 2Kro 30:7 | en als uw broeders, die tegen den HEERE, den God hunner
796 2Kro 31:14 | de Leviet, de poortier tegen het oosten, was over de
797 2Kro 32:1 | in Juda, en legerde zich tegen de vaste steden, en dacht
798 2Kro 32:2 | aangezicht was tot den krijg tegen Jeruzalem; ~
799 2Kro 32:16 | spraken zijn knechten nog meer tegen God, den HEERE, en tegen
800 2Kro 32:16 | tegen God, den HEERE, en tegen Zijn knecht Jehizkia. ~
801 2Kro 32:17 | Israels, te honen en om tegen Hem te spreken, zeggende:
802 2Kro 32:18 | luider stem, in het Joods, tegen het volk van Jeruzalem,
803 2Kro 33:24 | maakten een verbintenis tegen hem, en doodden hem in zijn
804 2Kro 33:25 | allen, die de verbintenis tegen den koning Amon gemaakt
805 2Kro 34:25 | grimmigheid uitgegoten worden tegen deze plaats, en niet uitgeblust
806 2Kro 34:27 | gij Zijn woorden hoordet tegen deze plaats en tegen haar
807 2Kro 34:27 | hoordet tegen deze plaats en tegen haar inwoners, en hebt u
808 2Kro 35:20 | Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, aan den Frath;
809 2Kro 35:21 | u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar tegen een huis,
810 2Kro 35:21 | heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert
811 2Kro 35:21 | een huis, dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd,
812 2Kro 35:22 | maar hij verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde
813 2Kro 36:20 | Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, aan den Frath;
814 2Kro 36:21 | u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar tegen een huis,
815 2Kro 36:21 | heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert
816 2Kro 36:21 | een huis, dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd,
817 2Kro 36:22 | maar hij verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde
818 2Kro 37:6 | de koning van Babel, toog tegen hem op, en bond hem met
819 2Kro 37:13 | Daartoe werd hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar,
820 2Kro 37:16 | zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de
821 2Kro 37:16 | de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er
822 2Kro 37:17 | 17 Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der
823 Ezra 4:5 | 5 En zij huurden tegen hen raadslieden, om hun
824 Ezra 4:6 | schreven zij een aanklacht tegen de inwoners van Juda en
825 Ezra 4:8 | schrijver, schreven een brief tegen Jeruzalem, aan den koning
826 Ezra 4:19 | zich van oude tijden af tegen de koningen heeft verheven,
827 Ezra 9:14 | gruwelen? Zoudt Gij niet tegen ons toornen tot verterens
828 Ezra 10:2 | Ezra: Wij hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben
829 Neh 1:6 | kinderen Israels, die wij tegen U gezondigd hebben; ook
830 Neh 1:7 | Wij hebben het ganselijk tegen U verdorven; en wij hebben
831 Neh 2:19 | gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren? ~
832 Neh 3:25 | Palal, de zoon van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren
833 Neh 4:8 | dat zij zouden komen om tegen Jeruzalem te strijden, en
834 Neh 4:9 | onzen God, en zetten wacht tegen hen, dag en nacht, hunnenthalve. ~
835 Neh 5:1 | hunner vrouwen was groot, tegen hun broederen, de Joden. ~
836 Neh 5:7 | ik een grote vergadering tegen hen. ~
837 Neh 6:12 | hij sprak deze profetie tegen mij, omdat Tobia en Sanballat
838 Neh 9:10 | wist, dat zij trotselijk tegen hen handelden; en Gij hebt
839 Neh 9:26 | wederspannig geworden, en hebben tegen U gerebelleerd, en Uw wet
840 Neh 9:26 | en Uw profeten gedood die tegen hen betuigden, om hen te
841 Neh 9:29 | 29 En Gij hebt tegen hen betuigd, om hen te doen
842 Neh 9:29 | gehoord naar Uw geboden, en tegen Uw rechten, tegen dezelve
843 Neh 9:29 | geboden, en tegen Uw rechten, tegen dezelve hebben zij gezondigd,
844 Neh 9:30 | jaren over hen, en betuigdet tegen hen door Uw Geest, door
845 Neh 9:34 | Uw getuigenissen, die Gij tegen hen betuigdet. ~
846 Neh 12:9 | Unni, hun broederen, waren tegen hen over in de wachten. ~
847 Neh 12:24 | Kadmiel, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen
848 Neh 12:24 | David, den man Gods, wacht tegen wacht. ~
849 Neh 12:37 | naar de Fonteinpoort, en tegen hen over, gingen zij op
850 Neh 12:37 | tot aan de Waterpoort, tegen het oosten. ~
851 Neh 13:2 | en met water, ja, Bileam tegen hen gehuurd hadden, om hen
852 Neh 13:15 | sabbatdag; en ik betuigde tegen hen ten dage, als zij eetwaren
853 Neh 13:21 | 21 Zo betuigde ik tegen hen, en zeide tot hen: Waarom
854 Neh 13:27 | zoudt doen, overtredende tegen onzen God, doende vreemde
855 Est 1:16 | Vasthi heeft niet alleen tegen den koning misdaan, maar
856 Est 1:16 | koning misdaan, maar ook tegen al de vorsten, en tegen
857 Est 1:16 | tegen al de vorsten, en tegen al de volken, die in al
858 Est 16:14 | aan alle volken, dat zij tegen denzelfden dag zouden gereed
859 Est 17:14 | aan alle volken, dat zij tegen denzelfden dag zouden gereed
860 Est 29 | dan mij; en ik ben ook tegen morgen van haar met den
861 Est 30:13 | der Joden is, zo zult gij tegen hem niet vermogen; maar
862 Est 45 | en zijn gedachte, die hij tegen de Joden gedacht had, zou
863 Est 49:6 | Joden gereed zouden zijn tegen dien dag, om zich te wreken
864 Est 52:11 | Agagiet, aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht had hen
865 Job 2:3 | oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem
866 Job 4:2 | Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn?
867 Job 5:21 | 21 Tegen den gesel der tong zult
868 Job 5:22 | 22 Tegen de verwoesting en tegen
869 Job 5:22 | Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen,
870 Job 6:4 | verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. ~
871 Job 6:27 | een wees; en gij graaft tegen uw vriend.
872 Job 8:4 | kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in
873 Job 9:4 | van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? ~
874 Job 9:14 | en mijn woorden uitkiezen tegen Hem? ~
875 Job 10:16 | weder en stelt U wonderlijk tegen mij. ~
876 Job 10:17 | vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja,
877 Job 10:17 | ja, een heirleger, zijn tegen mij. ~
878 Job 11:5 | God sprak, en Zijn lippen tegen u opende; ~
879 Job 13:26 | 26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij
880 Job 15:6 | ik; en uw lippen getuigen tegen u. ~
881 Job 15:13 | 13 Dat gij uw geest keert tegen God, en zulke redenen uit
882 Job 15:25 | 25 Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen
883 Job 15:25 | tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij
884 Job 15:26 | 26 Hij loopt tegen Hem aan met den hals, met
885 Job 16:4 | ziele plaats? Zou ik woorden tegen u samenhopen, en zou ik
886 Job 16:8 | en mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn
887 Job 16:9 | wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij. ~
888 Job 16:10 | 10 Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid
889 Job 16:14 | met breuk op breuk; Hij is tegen mij aangelopen als een geweldige. ~
890 Job 17:8 | de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken; ~
891 Job 19:3 | schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij. ~
892 Job 19:5 | gijlieden waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad tegen
893 Job 19:5 | tegen mij, en mijn smaad tegen mij drijft; ~
894 Job 19:11 | Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij
895 Job 19:12 | zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en
896 Job 19:18 | ik op, zo spreken zij mij tegen. ~
897 Job 19:19 | en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. ~
898 Job 20:27 | openbaren, en de aarde zal zich tegen hem opmaken. ~
899 Job 21:27 | verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet. ~
900 Job 23:13 | 13 Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem
901 Job 24:7 | kleding, die geen deksel heeft tegen de koude. ~
902 Job 27:7 | de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde. ~
903 Job 28:16 | kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen
904 Job 28:16 | tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham,
905 Job 30:12 | mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen. ~
906 Job 30:15 | Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt
907 Job 30:21 | zijt veranderd in een wrede tegen mij; door de sterkte Uwer
908 Job 31:21 | 21 Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat
909 Job 31:38 | 38 Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren
910 Job 32:2 | van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken,
911 Job 32:3 | 3 Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat
912 Job 32:14 | 14 Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht,
913 Job 33:10 | Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij houdt mij voor
914 Job 33:13 | 13 Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt
915 Job 34:14 | 14 Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en
916 Job 34:23 | niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen
917 Job 34:37 | redenen vermenigvuldigen tegen God. ~ ~ ~
918 Job 35:6 | zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen
919 Job 35:8 | Uw goddeloosheid zou zijn tegen een man, gelijk gij zijt,
920 Job 37:11 | hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. ~
921 Job 38:19 | 19 Zij verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de
922 Job 38:26 | 26 Tegen hem ratelt de pijlkoker,
923 Job 41:7 | Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden,
924 Job 41:7 | is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden
925 Psa 2:2 | vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn
926 Psa 2:2 | zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: ~
927 Psa 3:2 | vermenigvuldigd; velen staan tegen mij op. ~
928 Psa 3:7 | des volks, die zich rondom tegen mij zetten. ~
929 Psa 5:11 | want zij zijn wederspannig tegen U. ~
930 Psa 7:14 | gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te
931 Psa 10:8 | zijn ogen verbergen zich tegen den arme. ~
932 Psa 15:3 | en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; ~
933 Psa 15:5 | en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze
934 Psa 17:7 | betrouwen, van degenen, die tegen Uw rechterhand opstaan! ~
935 Psa 18:40 | onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden. ~
936 Psa 18:49 | verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij
937 Psa 21:12 | 12 Want zij hebben kwaad tegen U aangelegd; zij hebben
938 Psa 22:14 | 14 Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende
939 Psa 27:2 | tegenpartijen, en mijn vijanden tegen mij, tot mij naderden, om
940 Psa 27:3 | vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw
941 Psa 27:12 | want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders
942 Psa 31:14 | rondom, dewijl zij te zamen tegen mij raadslaan; zij denken
943 Psa 31:19 | worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed
944 Psa 35:17 | aangezicht des HEEREN is tegen degenen, die kwaad doen,
945 Psa 36:4 | schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken. ~
946 Psa 36:20 | bedenken bedriegelijke zaken tegen de stillen in het land. ~
947 Psa 36:21 | sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha,
948 Psa 36:26 | bekleed worden, die zich tegen mij groot maken. ~
949 Psa 38:12 | bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij
950 Psa 39:17 | wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. ~
951 Psa 39:21 | goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. ~
952 Psa 42:5 | genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd. ~
953 Psa 42:8 | haters mompelen te zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij,
954 Psa 42:8 | zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij, hetgeen mij kwaad is,
955 Psa 42:10 | brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven. ~
956 Psa 44:6 | zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan. ~
957 Psa 44:18 | noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond. ~
958 Psa 50:20 | 20 Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon
959 Psa 50:20 | spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft
960 Psa 51:6 | 6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd,
961 Psa 54:5 | 5Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken
962 Psa 55:13 | mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders
963 Psa 55:19 | vrede verlost van den strijd tegen mij; want met menigte zijn
964 Psa 55:19 | want met menigte zijn zij tegen mij geweest. ~
965 Psa 56:6 | woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade. ~
966 Psa 59:2 | vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan. ~
967 Psa 59:4 | lagen; sterken rotten zich tegen mij; zonder mijn overtreding,
968 Psa 59:7 | 7 Tegen den avond keren zij weder,
969 Psa 59:10 | 10 Tegen zijn sterkte zal ik op U
970 Psa 59:15 | 15 Laat hen dan tegen de avond wederkeren, laat
971 Psa 62:4 | gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult
972 Psa 64:9 | tong zal hen doen aanstoten tegen zichzelven; een ieder, die
973 Psa 68:21 | den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood. ~
974 Psa 71:13 | verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad
975 Psa 73:9 | 9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt
976 Psa 74:1 | Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide? ~
977 Psa 74:23 | het getier dergenen, die tegen U opstaan, klimt geduriglijk
978 Psa 78:17 | voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende
979 Psa 78:19 | 19 En zij spraken tegen God, zij zeiden: Zou God
980 Psa 78:21 | een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook
981 Psa 78:21 | Jakob, en toorn ging ook op tegen Israel; ~
982 Psa 78:31 | 31 Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van
983 Psa 78:62 | zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijn erfenis. ~
984 Psa 80:5 | hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks? ~
985 Psa 81:6 | als Hij uitgetogen was tegen Egypteland; alwaar ik gehoord
986 Psa 81:15 | Mijn hand gewend hebben tegen hun wederpartijders. ~
987 Psa 83:4 | een heimelijken aanslag tegen Uw volk, en beraadslagen
988 Psa 83:4 | volk, en beraadslagen zich tegen Uw verborgenen. ~
989 Psa 83:6 | hart te zamen geraadslaagd; tegen U hebben zij een verbond
990 Psa 85:6 | 6 Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Zult Gij Uw
991 Psa 86:14 | God! de hovaardigen staan tegen mij op, en de vergaderingen
992 Psa 89:7 | Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden?
993 Psa 89:39 | zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. ~
994 Psa 89:40 | hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. ~
995 Psa 92:12 | aangaande de boosdoeners, die tegen mij opstaan. ~
996 Psa 94:16 | 16 Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie zal
997 Psa 94:16 | zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid? ~
998 Psa 94:21 | 21 Zij rotten zich samen tegen de ziel des rechtvaardigen,
999 Psa 102:9 | smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij. ~
1000 Psa 106:26 | 26 Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816 |