Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
teert 1
tegelijk 10
tegemoet 123
tegen 1816
tegenbeeld 2
tegendeel 2
tegengekomen 2
Frequency    [«  »]
1859 wij
1852 waren
1817 deze
1816 tegen
1807 had
1805 heb
1759 hebt

Bijbel

IntraText - Concordances

tegen

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816

     Book Chapter: Verse
501 2Sa 10:17 | Syriers stelden de slagorde tegen David aan, en streden met 502 2Sa 11:2 | 2 Zo geschiedde het tegen den avondtijd, dat David 503 2Sa 11:23 | het veld; maar wij zijn tegen hen aan geweest tot aan 504 2Sa 11:25 | genen; versterk uw strijd tegen de stad, en verstoor ze; 505 2Sa 12:5 | ontstak Davids toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot 506 2Sa 12:13 | Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide 507 2Sa 12:26 | 26 Joab nu krijgde tegen Rabba der kinderen Ammons; 508 2Sa 12:27 | en zeide: Ik heb gekrijgd tegen Rabba, ook heb ik de waterstad 509 2Sa 12:29 | naar Rabba; en hij krijgde tegen haar, en nam ze in. ~ 510 2Sa 14:7 | ganse geslacht is opgestaan tegen uw dienstmaagd, en hebben 511 2Sa 14:10 | koning zeide: Spreekt iemand tegen u, zo breng hem tot mij; 512 2Sa 14:13 | Waarom hebt gij dan alzulks tegen Gods volk gedaan? Want daaruit, 513 2Sa 16:13 | langs de zijde des bergs tegen hem over, en vloekte, en 514 2Sa 17:21 | want alzo heeft Achitofel tegen ulieden geraden. ~ 515 2Sa 18:13 | 13 Of ik al valselijk tegen mijn ziel handelde, zo zou 516 2Sa 18:28 | mannen, dewelke hun hand tegen mijn heer den koning ophieven, 517 2Sa 18:31 | hand van al degenen, die tegen u opstonden. ~ 518 2Sa 18:32 | den koning, en allen, die tegen u ten kwade opstaan, moeten 519 2Sa 19:42 | antwoordden alle mannen van Juda tegen de mannen van Israel: Omdat 520 2Sa 20:4 | mannen van Juda te zamen, tegen den derden dag; en gij, 521 2Sa 20:15 | en zij wierpen een wal op tegen de stad, dat hij aan den 522 2Sa 20:21 | heeft zijn hand opgeheven tegen den koning, tegen David; 523 2Sa 20:21 | opgeheven tegen den koning, tegen David; lever hem alleen, 524 2Sa 21:5 | ons te niet gemaakt, en tegen ons gedacht heeft, dat wij 525 2Sa 21:15 | Filistijnen nog een krijg tegen Israel. En David toog af, 526 2Sa 21:15 | knechten met hem, en streden tegen de Filistijnen, dat David 527 2Sa 21:18 | wederom een krijg was te Gob tegen de Filistijnen. Toen sloeg 528 2Sa 21:19 | er nog een krijg te Gob tegen de Filistijnen; en Elhanan, 529 2Sa 22:28 | volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen. ~ 530 2Sa 22:40 | onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden. ~ 531 2Sa 22:49 | verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij 532 2Sa 23:8 | Ezniet, die zich stelde tegen achthonderd, die van hem 533 2Sa 23:18 | en die hief zijn spies op tegen driehonderd, die van hem 534 2Sa 24:1 | voer voort te ontsteken tegen Israel; en Hij porde David 535 2Sa 24:1 | en Hij porde David aan tegen henlieden, zeggende: Ga, 536 2Sa 24:4 | konings woord nam de overhand tegen Joab, en tegen de oversten 537 2Sa 24:4 | overhand tegen Joab, en tegen de oversten des heirs. Alzo 538 2Sa 24:17 | gedaan? Uw hand zij toch tegen mij en tegen mijns vaders 539 2Sa 24:17 | hand zij toch tegen mij en tegen mijns vaders huis. ~ 540 1Kon 2:23 | voorzeker Adonia zal dat woord tegen zijn leven gesproken hebben! ~ 541 1Kon 2:42 | beedigd bij den HEERE, en tegen u betuigd, zeggende: Ten 542 1Kon 7:39 | van het huis, oostwaarts tegen het zuiden. ~ 543 1Kon 8:31 | 31 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd 544 1Kon 8:33 | aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, 545 1Kon 8:35 | geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; 546 1Kon 8:44 | Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken zal 547 1Kon 8:46 | gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, 548 1Kon 8:46 | die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, 549 1Kon 8:50 | vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben, 550 1Kon 8:50 | overtredingen, waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben; 551 1Kon 11:9 | vertoornde Zich de HEERE tegen Salomo, omdat hij zijn hart 552 1Kon 11:24 | 24 Tegen welken hij ook mannen vergaderd 553 1Kon 11:26 | weduwvrouw), hief ook de hand op tegen den koning. ~ 554 1Kon 11:27 | zaak, waarom hij de hand tegen den koning ophief. Salomo 555 1Kon 12:21 | geoefend ten oorlog, om tegen het huis Israels te strijden, 556 1Kon 12:24 | optrekken, noch strijden tegen uw broederen, de kinderen 557 1Kon 13:2 | 2 En hij riep tegen het altaar, door het woord 558 1Kon 13:4 | Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Beth-El geroepen 559 1Kon 13:4 | Maar zijn hand, die hij tegen hem uitgestrekt had, verdorde, 560 1Kon 13:32 | HEEREN uitgeroepen heeft tegen het altaar, dat te Beth-El 561 1Kon 13:32 | altaar, dat te Beth-El is, en tegen al de huizen der hoogten, 562 1Kon 14:25 | koning van Egypte, optoog tegen Jeruzalem. ~ 563 1Kon 15:17 | koning van Israel, toog op tegen Juda, en bouwde Rama; opdat 564 1Kon 15:19 | Israel, dat hij aftrekke van tegen mij. ~ 565 1Kon 15:20 | der heiren, die hij had, tegen de steden van Israel; en 566 1Kon 15:27 | maakte een verbintenis tegen hem, en Baesa sloeg hem 567 1Kon 16:1 | Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baesa, zeggende: ~ 568 1Kon 16:7 | Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baesa en tegen zijn huis; 569 1Kon 16:7 | van Hanani, tegen Baesa en tegen zijn huis; en dat om al 570 1Kon 16:9 | maakte een verbintenis tegen hem, als hij te Thirza was, 571 1Kon 16:15 | het volk had zich gelegerd tegen Gibbethon, dat der Filistijnen 572 1Kon 18:26 | antwoorder. En zij sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt 573 1Kon 20:1 | belegerde Samaria en krijgde tegen haar. ~ 574 1Kon 20:12 | Legt aan! En zij legden aan tegen de stad. ~ 575 1Kon 20:22 | zal de koning van Syrie tegen u optrekken. ~ 576 1Kon 20:23 | wij; maar zeker, laat ons tegen hen op het effen veld strijden, 577 1Kon 20:25 | die wagenen; en laat ons tegen hen op het effen veld strijden, 578 1Kon 20:26 | op naar Afek, ten krijge tegen Israel. ~ 579 1Kon 21:10 | mannen, zonen Belials, die tegen hem getuigen, zeggende: 580 1Kon 21:13 | mannen Belials getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor 581 1Kon 21:13 | Belials getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor het volk, zeggende: 582 1Kon 22:6 | hij zeide tot hen: Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde 583 2Kon 3:7 | mij trekken in den oorlog tegen de Moabieten? En hij zeide: 584 2Kon 3:21 | koningen opgetogen waren, om tegen hen te strijden, zo werden 585 2Kon 3:26 | uittogen, om door te breken tegen den koning van Edom; maar 586 2Kon 4:16 | heer, gij, man Gods, lieg tegen uw dienstmaagd niet. ~ 587 2Kon 5:7 | en ziet, dat hij oorzaak tegen mij zoekt. ~ 588 2Kon 6:8 | koning van Syrie voerde krijg tegen Israel, en beraadslaagde 589 2Kon 7:6 | koning van Israel heeft tegen ons gehuurd de koningen 590 2Kon 7:6 | koningen der Egyptenaren, om tegen ons te komen. ~ 591 2Kon 8:28 | strijd, te Ramoth in Gilead, tegen Hazael, den koning van Syrie; 592 2Kon 8:29 | geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael den koning van Syrie; 593 2Kon 9:14 | van Nimsi, een verbintenis tegen Joram. (Joram nu had Ramoth 594 2Kon 9:15 | geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael, den koning van Syrie.) 595 2Kon 10:9 | een verbintenis gemaakt tegen mijn heer, en heb hem doodgeslagen; 596 2Kon 10:10 | HEEREN, hetwelk de HEERE tegen het huis van Achab gesproken 597 2Kon 10:33 | 33 Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het 598 2Kon 11:6 | waarnemen de wacht van dit huis, tegen inbreking. ~ 599 2Kon 12:17 | van Syrie op, en krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna 600 2Kon 12:17 | Hazael zijn aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken. ~ 601 2Kon 13:17 | van Syrie op, en krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna 602 2Kon 13:17 | Hazael zijn aangezicht, om tegen Jeruzalem op te trekken. ~ 603 2Kon 14:3 | ontstak des HEEREN toorn tegen Israel; en Hij gaf hen in 604 2Kon 14:12 | waarmede hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, 605 2Kon 14:17 | zeide: Doe het venster open tegen het oosten. En hij deed 606 2Kon 14:17 | een pijl der verlossing tegen de Syriers; want gij zult 607 2Kon 14:18 | den koning van Israel: Sla tegen de aarde. En hij sloeg driemaal; 608 2Kon 15:15 | hoe hij gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, 609 2Kon 15:19 | maakten een verbintenis tegen hem te Jeruzalem, dat hij 610 2Kon 16:10 | maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het 611 2Kon 16:19 | de koning van Assyrie, tegen het land; en Menahem gaf 612 2Kon 16:25 | maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria, 613 2Kon 16:30 | maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, 614 2Kon 17:7 | koning van Israel, die zich tegen mij opmaken. ~ 615 2Kon 17:9 | koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar in, 616 2Kon 17:11 | alzo deed de priester Uria, tegen dat de koning Achaz van 617 2Kon 18:7 | koning van Israel, die zich tegen mij opmaken. ~ 618 2Kon 18:9 | koning van Assyrie toog op tegen Damaskus, en nam haar in, 619 2Kon 18:11 | alzo deed de priester Uria, tegen dat de koning Achaz van 620 2Kon 19:3 | 3 Tegen hem toog op Salmaneser, 621 2Kon 19:7 | Israels gezondigd hadden tegen den HEERE, hun God, Die 622 2Kon 19:9 | zaken, die niet recht zijn, tegen den HEERE, hun God, bemanteld; 623 2Kon 19:13 | 13 Als nu de HEERE tegen Israel en tegen Juda, door 624 2Kon 19:13 | de HEERE tegen Israel en tegen Juda, door den dienst van 625 2Kon 19:15 | Zijn getuigenissen, die Hij tegen hen betuigd had, en wandelden 626 2Kon 20:9 | koning van Assyrie, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. ~ 627 2Kon 20:13 | de koning van Assyrie, op tegen alle vaste steden van Juda, 628 2Kon 20:20 | vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? ~ 629 2Kon 20:25 | zonder den HEERE opgetogen tegen deze plaats, om die te verderven? 630 2Kon 20:25 | tot mij gezegd: Trek op tegen dat land, en verderf het. ~ 631 2Kon 21:8 | van Assyrie, strijdende tegen Libna; want hij had gehoord, 632 2Kon 21:9 | Ziet, hij is uitgetogen om tegen u te strijden, zond hij 633 2Kon 21:20 | gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib, den koning van 634 2Kon 21:22 | gehoond en gelasterd? en tegen Wien hebt gij de stem verheven, 635 2Kon 21:22 | uw ogen omhoog opgeheven? Tegen den Heilige Israels! ~ 636 2Kon 21:27 | uw inkomen, en uw woeden tegen Mij. ~ 637 2Kon 21:28 | 28 Om uw woeden tegen Mij, en dat uw woeling voor 638 2Kon 23:23 | maakten een verbintenis tegen hem, en zij doodden den 639 2Kon 23:24 | lands versloeg allen, die tegen den koning Amon een verbintenis 640 2Kon 24:13 | HEEREN is groot, dewelke tegen ons aangestoken is, omdat 641 2Kon 24:17 | grimmigheid aangestoken worden, tegen deze plaats, en niet uitgeblust 642 2Kon 24:19 | hoordet, wat Ik gesproken heb tegen deze plaats en derzelver 643 2Kon 25:17 | en deze dingen, die gij tegen dit altaar van Beth-El gedaan 644 2Kon 25:26 | waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda, om al de tergingen, 645 2Kon 25:29 | de koning van Egypte, op tegen den koning van Assyrie, 646 2Kon 26:1 | zich om, en rebelleerde tegen hem. ~ 647 2Kon 26:2 | 2 En de HEERE zond tegen hem de benden der Chaldeen, 648 2Kon 26:2 | kinderen Ammons, en zond hen tegen Juda, om dat te verderven, 649 2Kon 26:3 | naar het bevel des HEEREN tegen Juda, dat Hij hen van Zijn 650 2Kon 26:11 | Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten 651 2Kon 26:20 | om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, 652 2Kon 26:20 | HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van 653 2Kon 26:20 | En Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. ~  ~ 654 2Kon 27:1 | de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse 655 2Kon 27:1 | ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen 656 2Kon 27:1 | tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. ~ 657 2Kon 27:4 | waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en de koning 658 2Kon 27:6 | zij spraken een oordeel tegen hem. ~ 659 1Kro 5:9 | 9 En hij woonde tegen het oosten, tot den ingang 660 1Kro 5:10 | van Saul voerden zij krijg tegen de Hagarenen, die vielen 661 1Kro 5:10 | zij woonden in hun tenten tegen de gehele oostzijde van 662 1Kro 5:11 | kinderen van Gad nu woonden tegen hen over, in het land van 663 1Kro 5:19 | 19 En zij voerden krijg tegen de Hagarenen, en tegen Jethur, 664 1Kro 5:19 | krijg tegen de Hagarenen, en tegen Jethur, en Nafis, en Nodab. ~ 665 1Kro 5:20 | Doch zij werden geholpen tegen hen, en de Hagarenen werden 666 1Kro 5:25 | 25 Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden, 667 1Kro 6:78 | gene zijde van de Jordaan tegen Jericho, tegen het oosten 668 1Kro 6:78 | de Jordaan tegen Jericho, tegen het oosten aan de Jordaan, 669 1Kro 7:28 | onderhorige plaatsen; en tegen het oosten Naaran, en tegen 670 1Kro 7:28 | tegen het oosten Naaran, en tegen het westen Gezer en haar 671 1Kro 9:24 | waren aan de vier winden, tegen het oosten, tegen het westen, 672 1Kro 9:24 | winden, tegen het oosten, tegen het westen, tegen het noorden, 673 1Kro 9:24 | oosten, tegen het westen, tegen het noorden, en tegen het 674 1Kro 9:24 | westen, tegen het noorden, en tegen het zuiden. ~ 675 1Kro 10:1 | En de Filistijnen streden tegen Israel, en de mannen van 676 1Kro 10:3 | En de strijd werd zwaar tegen Saul, en de schutters met 677 1Kro 10:13 | waarmede hij overtreden had tegen den HEERE, tegen het woord 678 1Kro 10:13 | overtreden had tegen den HEERE, tegen het woord des HEEREN hetwelk 679 1Kro 11:11 | dertigen, die zijn spies tegen driehonderd opheffende, 680 1Kro 11:20 | verheffende zijn spies tegen driehonderd, versloeg hen; 681 1Kro 12:15 | de inwoners der laagten, tegen het oosten en tegen het 682 1Kro 12:15 | laagten, tegen het oosten en tegen het westen. ~ 683 1Kro 12:19 | de Filistijnen kwam, om tegen Saul te strijden, alhoewel 684 1Kro 12:21 | dezen hielpen David mede tegen die benden; want alle dezen 685 1Kro 14:8 | dat hoorde zo toog hij uit tegen hen. ~ 686 1Kro 14:10 | zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, en zult 687 1Kro 18:10 | Hadar-ezer voerde oorlog tegen Thou), en alle gouden, en 688 1Kro 19:10 | Hadar-ezer voerde oorlog tegen Thou), en alle gouden, en 689 1Kro 20:10 | van voren en van achteren tegen hem was, zo verkoos hij 690 1Kro 20:10 | en hij stelde hen in orde tegen de Syriers aan. ~ 691 1Kro 20:11 | zij stelden hen in orde tegen de kinderen Ammons aan. ~ 692 1Kro 20:17 | en hij stelde de slagorde tegen hen. Als David de slagorde 693 1Kro 20:17 | hen. Als David de slagorde tegen de Syriers gesteld had, 694 1Kro 21:5 | 5Daarna was er nog een krijg tegen de Filistijnen, en Elhanan, 695 1Kro 22:1 | 1 Toen stond de satan op tegen Israel, en hij porde David 696 1Kro 22:4 | konings nam de overhand tegen Joab; derhalve toog Joab 697 1Kro 22:17 | mijn God, dat toch Uw hand tegen mij, en tegen het huis mijns 698 1Kro 22:17 | toch Uw hand tegen mij, en tegen het huis mijns vaders zij, 699 1Kro 22:17 | mijns vaders zij, maar niet tegen Uw volk ter plage. ~ 700 1Kro 25:31 | Levieten; het hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder. ~  ~ 701 1Kro 26:8 | de loten over de wacht, tegen elkander, zo de kleinen, 702 1Kro 27:12 | der mannen, tot de wachten tegen hun broederen, om te dienen 703 1Kro 27:14 | 14 Het lot nu tegen het oosten viel op Salemja; 704 1Kro 27:14 | en zijn lot is uitgekomen tegen het noorden; ~ 705 1Kro 27:15 | 15 Obed-Edom tegen het zuiden; en voor zijn 706 1Kro 27:16 | 16 Suppim en Hosa tegen het westen, met de poort 707 1Kro 27:17 | 17 Tegen het oosten waren zes Levieten; 708 1Kro 27:17 | oosten waren zes Levieten; tegen het noorden des daags vier; 709 1Kro 27:17 | noorden des daags vier; tegen het zuiden des daags vier; 710 1Kro 27:18 | 18 Aan Parbar tegen het westen waren er vier 711 1Kro 27:30 | deze zijde van de Jordaan tegen het westen, over al het 712 2Kro 5:12 | luiten, en harpen, stonden tegen het oosten des altaars, 713 2Kro 6:12 | luiten, en harpen, stonden tegen het oosten des altaars, 714 2Kro 7:22 | 22 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd 715 2Kro 7:24 | geslagen worden, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, 716 2Kro 7:26 | geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; 717 2Kro 7:34 | Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijanden uittrekken 718 2Kro 7:36 | gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, 719 2Kro 7:36 | die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, 720 2Kro 7:39 | vergeef Uw volk, wat zij tegen U gezondigd zullen hebben. ~ 721 2Kro 8:6 | de priesters trompetten tegen hen over, en gans Israel 722 2Kro 12:1 | geoefend ten oorlog, om tegen Israel te strijden, opdat 723 2Kro 12:4 | optrekken, noch strijden tegen uw broederen; een ieder 724 2Kro 12:4 | en zij keerden weder van tegen Jerobeam te trekken. ~ 725 2Kro 13:2 | Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij 726 2Kro 13:2 | want zij hadden overtreden tegen den HEERE), ~ 727 2Kro 13:9 | de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de 728 2Kro 14:3 | mannen; en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd 729 2Kro 14:6 | opgestaan, en heeft gerebelleerd tegen zijn heer. ~ 730 2Kro 14:7 | hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo, 731 2Kro 14:7 | teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken. ~ 732 2Kro 14:8 | gij denkt u te versterken tegen het koninkrijk des HEEREN, 733 2Kro 14:12 | trompetten des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken; 734 2Kro 14:12 | kinderen Israels, strijdt niet tegen den HEERE, den God uwer 735 2Kro 15:6 | geen oorlog in die jaren tegen hem, dewijl de HEERE hem 736 2Kro 15:9 | En Zerah, de Moor, kwam tegen hen uit, met een heir van 737 2Kro 15:10 | 10 Toen toog Asa tegen hem uit; en zij stelden 738 2Kro 15:11 | Uw Naam zijn wij gekomen tegen deze menigte; o HEERE! Gij 739 2Kro 15:11 | laat den sterfelijken mens tegen U niets vermogen. ~ 740 2Kro 16:2 | 2 En hij ging uit, Asa tegen, en hij zeide tot hem: Hoort 741 2Kro 16:6 | 6 Dat volk tegen volk, en stad tegen stad 742 2Kro 16:6 | volk tegen volk, en stad tegen stad in stukken gestoten 743 2Kro 17:1 | de koning van Israel, op tegen Juda, en bouwde Rama, opdat 744 2Kro 17:3 | van Israel, dat hij van tegen mij aftrekke. ~ 745 2Kro 17:4 | der heiren, die hij had, tegen de steden van Israel, en 746 2Kro 17:9 | van nu af zullen oorlogen tegen u zijn. ~ 747 2Kro 17:10 | 10 Doch Asa werd toornig tegen den ziener, en leidde hem 748 2Kro 17:10 | gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld; daartoe onderdrukte 749 2Kro 18:1 | plaats, en hij sterkte zich tegen Israel. ~ 750 2Kro 18:10 | waren, dat zij niet krijgden tegen Josafat. ~ 751 2Kro 19:5 | zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde 752 2Kro 19:30 | Gijlieden zult niet strijden tegen kleinen noch groten, maar 753 2Kro 19:30 | kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israel alleen. ~ 754 2Kro 20:2 | de ziener, ging uit, hem tegen, en zeide tot den koning 755 2Kro 21:1 | benevens de Ammonieten, kwamen tegen Josafat ten strijde. ~ 756 2Kro 21:2 | Daar komt een grote menigte tegen u van gene zijde der zee, 757 2Kro 21:6 | sterkte, zodat niemand zich tegen U stellen kan. ~ 758 2Kro 21:12 | God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? want in ons 759 2Kro 21:12 | want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die 760 2Kro 21:12 | deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, 761 2Kro 21:17 | niet, gaat morgen uit, hun tegen, want de HEERE zal met u 762 2Kro 21:22 | stelde de HEERE achterlagen tegen de kinderen Ammons, Moab, 763 2Kro 21:22 | van het gebergte Seir, die tegen Juda gekomen waren; en zij 764 2Kro 21:23 | Ammons en Moab stonden op tegen de inwoners van het gebergte 765 2Kro 21:29 | zij hoorden, dat de HEERE tegen de vijanden van Israel gestreden 766 2Kro 21:37 | van Maresa, profeteerde tegen Josafat, zeggende: Omdat 767 2Kro 22:16 | 16 Zo verwekte de HEERE tegen Joram den geest der Filistijnen 768 2Kro 22:36 | 16 Zo verwekte de HEERE tegen Joram den geest der Filistijnen 769 2Kro 23:5 | van Israel, tot den strijd tegen Hazael, den koning van Syrie, 770 2Kro 23:6 | geslagen had, als hij streed tegen Hazael, den koning van Syrie; 771 2Kro 23:8 | Jehu het oordeel uitvoerde tegen het huis van Achab, dat 772 2Kro 24:19 | wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de 773 2Kro 24:21 | maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met 774 2Kro 24:23 | de heirkracht van Syrie tegen hem optoog, en zij kwamen 775 2Kro 24:24 | voerden zij de oordelen uit tegen Joas. ~ 776 2Kro 24:25 | Jojada, een verbintenis tegen hem, en zij sloegen hem 777 2Kro 24:26 | zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, de zoon 778 2Kro 25:10 | daarom ontstak hun toorn zeer tegen Juda, en zij keerden weder 779 2Kro 25:15 | ontstak de toorn des HEEREN tegen Amazia; en Hij zond tot 780 2Kro 25:27 | Jeruzalem een verbintenis tegen hem; doch hij vluchtte naar 781 2Kro 26:6 | hij toog uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak 782 2Kro 26:7 | 7 En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen 783 2Kro 26:7 | tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren, die te Gur-Baal 784 2Kro 26:7 | te Gur-Baal woonden, en tegen de Meunieten. ~ 785 2Kro 26:13 | oefenden, om den koning tegen den vijand te helpen. ~ 786 2Kro 26:16 | verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want 787 2Kro 26:19 | als hij nu toornig werd tegen de priesteren, rees de melaatsheid 788 2Kro 27:5 | 5Hij krijgde ook tegen den koning der kinderen 789 2Kro 28:9 | die ging uit, het heir tegen, dat naar Samaria kwam, 790 2Kro 28:10 | Bij ulieden zijn schulden tegen den HEERE, uw God. ~ 791 2Kro 28:12 | Amasa, de zoon van Hadlai, tegen degenen, die uit het heir 792 2Kro 28:13 | tot een schuld over ons tegen den HEERE; denkt gijlieden 793 2Kro 28:19 | dat het gans zeer overtrad tegen den HEERE. ~ 794 2Kro 28:22 | maakte hij des overtredens tegen den HEERE nog meer; dit 795 2Kro 30:7 | en als uw broeders, die tegen den HEERE, den God hunner 796 2Kro 31:14 | de Leviet, de poortier tegen het oosten, was over de 797 2Kro 32:1 | in Juda, en legerde zich tegen de vaste steden, en dacht 798 2Kro 32:2 | aangezicht was tot den krijg tegen Jeruzalem; ~ 799 2Kro 32:16 | spraken zijn knechten nog meer tegen God, den HEERE, en tegen 800 2Kro 32:16 | tegen God, den HEERE, en tegen Zijn knecht Jehizkia. ~ 801 2Kro 32:17 | Israels, te honen en om tegen Hem te spreken, zeggende: 802 2Kro 32:18 | luider stem, in het Joods, tegen het volk van Jeruzalem, 803 2Kro 33:24 | maakten een verbintenis tegen hem, en doodden hem in zijn 804 2Kro 33:25 | allen, die de verbintenis tegen den koning Amon gemaakt 805 2Kro 34:25 | grimmigheid uitgegoten worden tegen deze plaats, en niet uitgeblust 806 2Kro 34:27 | gij Zijn woorden hoordet tegen deze plaats en tegen haar 807 2Kro 34:27 | hoordet tegen deze plaats en tegen haar inwoners, en hebt u 808 2Kro 35:20 | Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, aan den Frath; 809 2Kro 35:21 | u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar tegen een huis, 810 2Kro 35:21 | heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert 811 2Kro 35:21 | een huis, dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, 812 2Kro 35:22 | maar hij verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde 813 2Kro 36:20 | Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, aan den Frath; 814 2Kro 36:21 | u aangaat, ik ben heden tegen u niet, maar tegen een huis, 815 2Kro 36:21 | heden tegen u niet, maar tegen een huis, dat oorlog voert 816 2Kro 36:21 | een huis, dat oorlog voert tegen mij; en God heeft gezegd, 817 2Kro 36:22 | maar hij verstelde zich, om tegen hem te strijden, en hoorde 818 2Kro 37:6 | de koning van Babel, toog tegen hem op, en bond hem met 819 2Kro 37:13 | Daartoe werd hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar, 820 2Kro 37:16 | zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de 821 2Kro 37:16 | de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er 822 2Kro 37:17 | 17 Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der 823 Ezra 4:5 | 5 En zij huurden tegen hen raadslieden, om hun 824 Ezra 4:6 | schreven zij een aanklacht tegen de inwoners van Juda en 825 Ezra 4:8 | schrijver, schreven een brief tegen Jeruzalem, aan den koning 826 Ezra 4:19 | zich van oude tijden af tegen de koningen heeft verheven, 827 Ezra 9:14 | gruwelen? Zoudt Gij niet tegen ons toornen tot verterens 828 Ezra 10:2 | Ezra: Wij hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben 829 Neh 1:6 | kinderen Israels, die wij tegen U gezondigd hebben; ook 830 Neh 1:7 | Wij hebben het ganselijk tegen U verdorven; en wij hebben 831 Neh 2:19 | gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren? ~ 832 Neh 3:25 | Palal, de zoon van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren 833 Neh 4:8 | dat zij zouden komen om tegen Jeruzalem te strijden, en 834 Neh 4:9 | onzen God, en zetten wacht tegen hen, dag en nacht, hunnenthalve. ~ 835 Neh 5:1 | hunner vrouwen was groot, tegen hun broederen, de Joden. ~ 836 Neh 5:7 | ik een grote vergadering tegen hen. ~ 837 Neh 6:12 | hij sprak deze profetie tegen mij, omdat Tobia en Sanballat 838 Neh 9:10 | wist, dat zij trotselijk tegen hen handelden; en Gij hebt 839 Neh 9:26 | wederspannig geworden, en hebben tegen U gerebelleerd, en Uw wet 840 Neh 9:26 | en Uw profeten gedood die tegen hen betuigden, om hen te 841 Neh 9:29 | 29 En Gij hebt tegen hen betuigd, om hen te doen 842 Neh 9:29 | gehoord naar Uw geboden, en tegen Uw rechten, tegen dezelve 843 Neh 9:29 | geboden, en tegen Uw rechten, tegen dezelve hebben zij gezondigd, 844 Neh 9:30 | jaren over hen, en betuigdet tegen hen door Uw Geest, door 845 Neh 9:34 | Uw getuigenissen, die Gij tegen hen betuigdet. ~ 846 Neh 12:9 | Unni, hun broederen, waren tegen hen over in de wachten. ~ 847 Neh 12:24 | Kadmiel, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen 848 Neh 12:24 | David, den man Gods, wacht tegen wacht. ~ 849 Neh 12:37 | naar de Fonteinpoort, en tegen hen over, gingen zij op 850 Neh 12:37 | tot aan de Waterpoort, tegen het oosten. ~ 851 Neh 13:2 | en met water, ja, Bileam tegen hen gehuurd hadden, om hen 852 Neh 13:15 | sabbatdag; en ik betuigde tegen hen ten dage, als zij eetwaren 853 Neh 13:21 | 21 Zo betuigde ik tegen hen, en zeide tot hen: Waarom 854 Neh 13:27 | zoudt doen, overtredende tegen onzen God, doende vreemde 855 Est 1:16 | Vasthi heeft niet alleen tegen den koning misdaan, maar 856 Est 1:16 | koning misdaan, maar ook tegen al de vorsten, en tegen 857 Est 1:16 | tegen al de vorsten, en tegen al de volken, die in al 858 Est 16:14 | aan alle volken, dat zij tegen denzelfden dag zouden gereed 859 Est 17:14 | aan alle volken, dat zij tegen denzelfden dag zouden gereed 860 Est 29 | dan mij; en ik ben ook tegen morgen van haar met den 861 Est 30:13 | der Joden is, zo zult gij tegen hem niet vermogen; maar 862 Est 45 | en zijn gedachte, die hij tegen de Joden gedacht had, zou 863 Est 49:6 | Joden gereed zouden zijn tegen dien dag, om zich te wreken 864 Est 52:11 | Agagiet, aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht had hen 865 Job 2:3 | oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem 866 Job 4:2 | Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn? 867 Job 5:21 | 21 Tegen den gesel der tong zult 868 Job 5:22 | 22 Tegen de verwoesting en tegen 869 Job 5:22 | Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen, 870 Job 6:4 | verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. ~ 871 Job 6:27 | een wees; en gij graaft tegen uw vriend. 872 Job 8:4 | kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in 873 Job 9:4 | van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? ~ 874 Job 9:14 | en mijn woorden uitkiezen tegen Hem? ~ 875 Job 10:16 | weder en stelt U wonderlijk tegen mij. ~ 876 Job 10:17 | vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij; verwisselingen, ja, 877 Job 10:17 | ja, een heirleger, zijn tegen mij. ~ 878 Job 11:5 | God sprak, en Zijn lippen tegen u opende; ~ 879 Job 13:26 | 26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij 880 Job 15:6 | ik; en uw lippen getuigen tegen u. ~ 881 Job 15:13 | 13 Dat gij uw geest keert tegen God, en zulke redenen uit 882 Job 15:25 | 25 Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen 883 Job 15:25 | tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij 884 Job 15:26 | 26 Hij loopt tegen Hem aan met den hals, met 885 Job 16:4 | ziele plaats? Zou ik woorden tegen u samenhopen, en zou ik 886 Job 16:8 | en mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn 887 Job 16:9 | wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij. ~ 888 Job 16:10 | 10 Zij gapen met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid 889 Job 16:14 | met breuk op breuk; Hij is tegen mij aangelopen als een geweldige. ~ 890 Job 17:8 | de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken; ~ 891 Job 19:3 | schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij. ~ 892 Job 19:5 | gijlieden waarlijk u verheft tegen mij, en mijn smaad tegen 893 Job 19:5 | tegen mij, en mijn smaad tegen mij drijft; ~ 894 Job 19:11 | Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken, en mij bij 895 Job 19:12 | zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en 896 Job 19:18 | ik op, zo spreken zij mij tegen. ~ 897 Job 19:19 | en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. ~ 898 Job 20:27 | openbaren, en de aarde zal zich tegen hem opmaken. ~ 899 Job 21:27 | verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet. ~ 900 Job 23:13 | 13 Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem 901 Job 24:7 | kleding, die geen deksel heeft tegen de koude. ~ 902 Job 27:7 | de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde. ~ 903 Job 28:16 | kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen 904 Job 28:16 | tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, 905 Job 30:12 | mijn voeten uit, en banen tegen mij hun verderfelijke wegen. ~ 906 Job 30:15 | Men is met verschrikkingen tegen mij gekeerd; elk een vervolgt 907 Job 30:21 | zijt veranderd in een wrede tegen mij; door de sterkte Uwer 908 Job 31:21 | 21 Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat 909 Job 31:38 | 38 Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren 910 Job 32:2 | van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, 911 Job 32:3 | 3 Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat 912 Job 32:14 | 14 Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht, 913 Job 33:10 | Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij houdt mij voor 914 Job 33:13 | 13 Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt 915 Job 34:14 | 14 Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en 916 Job 34:23 | niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen 917 Job 34:37 | redenen vermenigvuldigen tegen God. ~  ~  ~ 918 Job 35:6 | zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen 919 Job 35:8 | Uw goddeloosheid zou zijn tegen een man, gelijk gij zijt, 920 Job 37:11 | hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. ~ 921 Job 38:19 | 19 Zij verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de 922 Job 38:26 | 26 Tegen hem ratelt de pijlkoker, 923 Job 41:7 | Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, 924 Job 41:7 | is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden 925 Psa 2:2 | vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn 926 Psa 2:2 | zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: ~ 927 Psa 3:2 | vermenigvuldigd; velen staan tegen mij op. ~ 928 Psa 3:7 | des volks, die zich rondom tegen mij zetten. ~ 929 Psa 5:11 | want zij zijn wederspannig tegen U. ~ 930 Psa 7:14 | gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te 931 Psa 10:8 | zijn ogen verbergen zich tegen den arme. ~ 932 Psa 15:3 | en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; ~ 933 Psa 15:5 | en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze 934 Psa 17:7 | betrouwen, van degenen, die tegen Uw rechterhand opstaan! ~ 935 Psa 18:40 | onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden. ~ 936 Psa 18:49 | verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij 937 Psa 21:12 | 12 Want zij hebben kwaad tegen U aangelegd; zij hebben 938 Psa 22:14 | 14 Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende 939 Psa 27:2 | tegenpartijen, en mijn vijanden tegen mij, tot mij naderden, om 940 Psa 27:3 | vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw 941 Psa 27:12 | want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders 942 Psa 31:14 | rondom, dewijl zij te zamen tegen mij raadslaan; zij denken 943 Psa 31:19 | worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed 944 Psa 35:17 | aangezicht des HEEREN is tegen degenen, die kwaad doen, 945 Psa 36:4 | schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken. ~ 946 Psa 36:20 | bedenken bedriegelijke zaken tegen de stillen in het land. ~ 947 Psa 36:21 | sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, 948 Psa 36:26 | bekleed worden, die zich tegen mij groot maken. ~ 949 Psa 38:12 | bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij 950 Psa 39:17 | wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. ~ 951 Psa 39:21 | goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. ~ 952 Psa 42:5 | genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd. ~ 953 Psa 42:8 | haters mompelen te zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij, 954 Psa 42:8 | zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij, hetgeen mij kwaad is, 955 Psa 42:10 | brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven. ~ 956 Psa 44:6 | zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan. ~ 957 Psa 44:18 | noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond. ~ 958 Psa 50:20 | 20 Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon 959 Psa 50:20 | spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft 960 Psa 51:6 | 6 Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, 961 Psa 54:5 | 5Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken 962 Psa 55:13 | mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders 963 Psa 55:19 | vrede verlost van den strijd tegen mij; want met menigte zijn 964 Psa 55:19 | want met menigte zijn zij tegen mij geweest. ~ 965 Psa 56:6 | woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade. ~ 966 Psa 59:2 | vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan. ~ 967 Psa 59:4 | lagen; sterken rotten zich tegen mij; zonder mijn overtreding, 968 Psa 59:7 | 7 Tegen den avond keren zij weder, 969 Psa 59:10 | 10 Tegen zijn sterkte zal ik op U 970 Psa 59:15 | 15 Laat hen dan tegen de avond wederkeren, laat 971 Psa 62:4 | gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult 972 Psa 64:9 | tong zal hen doen aanstoten tegen zichzelven; een ieder, die 973 Psa 68:21 | den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood. ~ 974 Psa 71:13 | verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad 975 Psa 73:9 | 9 Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt 976 Psa 74:1 | Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide? ~ 977 Psa 74:23 | het getier dergenen, die tegen U opstaan, klimt geduriglijk 978 Psa 78:17 | voeren zij wijders voort tegen Hem te zondigen, verbitterende 979 Psa 78:19 | 19 En zij spraken tegen God, zij zeiden: Zou God 980 Psa 78:21 | een vuur werd ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook 981 Psa 78:21 | Jakob, en toorn ging ook op tegen Israel; ~ 982 Psa 78:31 | 31 Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van 983 Psa 78:62 | zwaarde, en werd verbolgen tegen Zijn erfenis. ~ 984 Psa 80:5 | hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks? ~ 985 Psa 81:6 | als Hij uitgetogen was tegen Egypteland; alwaar ik gehoord 986 Psa 81:15 | Mijn hand gewend hebben tegen hun wederpartijders. ~ 987 Psa 83:4 | een heimelijken aanslag tegen Uw volk, en beraadslagen 988 Psa 83:4 | volk, en beraadslagen zich tegen Uw verborgenen. ~ 989 Psa 83:6 | hart te zamen geraadslaagd; tegen U hebben zij een verbond 990 Psa 85:6 | 6 Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toornen? Zult Gij Uw 991 Psa 86:14 | God! de hovaardigen staan tegen mij op, en de vergaderingen 992 Psa 89:7 | Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? 993 Psa 89:39 | zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. ~ 994 Psa 89:40 | hebt zijn kroon ontheiligd tegen de aarde. ~ 995 Psa 92:12 | aangaande de boosdoeners, die tegen mij opstaan. ~ 996 Psa 94:16 | 16 Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie zal 997 Psa 94:16 | zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid? ~ 998 Psa 94:21 | 21 Zij rotten zich samen tegen de ziel des rechtvaardigen, 999 Psa 102:9 | smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij. ~ 1000 Psa 106:26 | 26 Dies hief Hij tegen hen Zijn hand op, zwerende


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License