1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816
Book Chapter: Verse
1001 Psa 106:40 | toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft
1002 Psa 107:11 | wederspannig waren geweest tegen Gods geboden, en den raad
1003 Psa 109:2 | de mond des bedrogs zijn tegen mij opengedaan; zij hebben
1004 Psa 109:4 | mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het
1005 Psa 109:20 | dergenen, die kwaad spreken tegen mijn ziel. ~
1006 Psa 119:11 | hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou. ~
1007 Psa 119:23 | zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft
1008 Psa 119:69 | hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik
1009 Psa 124:2 | geweest is, als de mensen tegen ons opstonden; ~
1010 Psa 124:3 | verslonden hebben, als hun toorn tegen ons ontstak. ~
1011 Psa 135:9 | midden van u, o Egypte! tegen Farao en tegen al zijn knechten. ~
1012 Psa 135:9 | o Egypte! tegen Farao en tegen al zijn knechten. ~
1013 Psa 138:7 | Uw hand strekt Gij uit tegen den toorn mijner vijanden,
1014 Psa 139:21 | verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan? ~
1015 Spre 1:11 | op bloed, ons versteken tegen den onschuldige, zonder
1016 Spre 1:18 | bloed, en versteken zich tegen hun zielen. ~
1017 Spre 3:29 | 29 Smeed geen kwaad tegen uw naaste, aangezien hij
1018 Spre 7:23 | en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is. ~
1019 Spre 8:36 | 36 Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel
1020 Spre 17:11 | maar een wrede bode zal tegen hem gezonden worden. ~
1021 Spre 19:3 | verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen. ~
1022 Spre 20:2 | jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen
1023 Spre 20:2 | tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel. ~
1024 Spre 21:30 | verstand, en er is geen raad tegen den HEERE. ~
1025 Spre 21:31 | Het paard wordt bereid tegen den dag des strijds; maar
1026 Spre 23:11 | sterk; Die zal hun twistzaak tegen u twisten. ~
1027 Spre 24:28 | niet zonder oorzaak getuige tegen uw naaste; want zoudt gij
1028 Spre 25:18 | 18 Een man, tegen zijn naaste een valse getuigenis
1029 Spre 27:19 | water het aangezicht is tegen het aangezicht, alzo is
1030 Spre 27:19 | alzo is des mensen hart tegen den mens. ~
1031 Spre 28:4 | bewaren, mengen zich in strijd tegen hen. ~
1032 Spre 30:31 | en een koning, die niet tegen te staan is. ~
1033 Pred 4:12 | overweldigen, zo zullen de twee tegen hem bestaan; en een drievoudig
1034 Pred 9:14 | en een groot koning kwam tegen haar, en hij omsingelde
1035 Pred 9:14 | bouwde grote vastigheden tegen haar. ~
1036 Pred 10:4 | Als de geest des heersers tegen u oprijst, verlaat uw plaats
1037 Hoo 1:6 | kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken, zij hebben
1038 Hoo 7:4 | de toren van Libanon, die tegen Damaskus ziet. ~
1039 Jes 1:2 | verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. ~
1040 Jes 1:25 | En Ik zal Mijn hand tegen u keren, en Ik zal uw schuim
1041 Jes 2:4 | sikkelen; het ene volk zal tegen het andere volk geen
1042 Jes 2:12 | der heirscharen zal zijn tegen allen hovaardige en hoge,
1043 Jes 2:12 | allen hovaardige en hoge, en tegen allen verhevene, opdat hij
1044 Jes 2:13 | 13 En tegen alle hoge en verhevene cederen
1045 Jes 2:13 | cederen van Libanon, en tegen alle eiken van Basan; ~
1046 Jes 2:14 | 14 En tegen alle hoge bergen, en tegen
1047 Jes 2:14 | tegen alle hoge bergen, en tegen alle verhevene heuvelen; ~
1048 Jes 2:15 | 15 En tegen allen hogen toren, en tegen
1049 Jes 2:15 | tegen allen hogen toren, en tegen allen vasten muur; ~
1050 Jes 2:16 | 16 En tegen alle schepen van Tarsis,
1051 Jes 2:16 | alle schepen van Tarsis, en tegen alle gewenste schilderijen. ~
1052 Jes 3:5 | worden, de een zal zijn tegen den ander, en een iegelijk
1053 Jes 3:5 | den ander, en een iegelijk tegen zijn naaste; de jongeling
1054 Jes 3:5 | jongeling zal stout zijn tegen den oude, de verachte tegen
1055 Jes 3:5 | tegen den oude, de verachte tegen den eerlijke. ~
1056 Jes 3:8 | hun tong en handelingen tegen den HEERE zijn, om de ogen
1057 Jes 3:9 | huns aangezichts getuigt tegen hen, en hun zonden spreken
1058 Jes 3:14 | HEERE komt ten gerichte tegen de oudsten Zijns volks en
1059 Jes 4:6 | tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht,
1060 Jes 4:6 | toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen. ~ ~
1061 Jes 4:6 | verberging tegen den vloed en tegen den regen. ~ ~
1062 Jes 5:25 | toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft
1063 Jes 5:25 | Zijn volk, en Hij heeft tegen hetzelve Zijn hand uitgestrekt,
1064 Jes 5:30 | 30 En zij zullen tegen hetzelve te dien dage bruisen,
1065 Jes 7:1 | naar Jeruzalem, ten oorlog tegen haar; maar hij vermocht
1066 Jes 7:1 | vermocht met strijden niet tegen haar. ~
1067 Jes 7:5 | Omdat de Syrier kwaad tegen u beraadslaagd heeft, met
1068 Jes 7:6 | Laat ons optrekken tegen Juda, en het verdriet aandoen,
1069 Jes 9:10 | zal Rezins tegenpartijders tegen hem verheffen, en Hij zal
1070 Jes 9:20 | en zij zullen te zamen tegen Juda zijn. Om dit alles
1071 Jes 10:6 | 6 Ik zal hem zenden tegen een huichelachtig volk,
1072 Jes 10:6 | en Ik zal hem bevel geven tegen het volk Mijner verbolgenheid;
1073 Jes 10:15 | Zal een bijl zich beroemen tegen dien, die daarmede houwt?
1074 Jes 10:15 | houwt? Zal een zaag pochen tegen dien, die ze trekt? Alsof
1075 Jes 10:24 | slaan, en hij zijn staf tegen u zal opheffen, naar
1076 Jes 10:26 | HEERE der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken,
1077 Jes 10:32 | hij zal zijn hand bewegen tegen den berg der dochter van
1078 Jes 11:14 | op den schouder vliegen tegen het westen, en zij zullen
1079 Jes 11:15 | Hij zal Zijn hand bewegen tegen de rivier, door de sterkte
1080 Jes 13:17 | Ziet, Ik zal de Meden tegen hen verwekken, die het zilver
1081 Jes 14:4 | gij deze spreuk opnemen tegen den koning van Babel, en
1082 Jes 14:8 | nederligt, komt niemand tegen ons op, die ons afhouwe. ~
1083 Jes 14:22 | 22 Want Ik zal tegen hen opstaan, spreekt de
1084 Jes 16:13 | het woord, dat de HEERE tegen Moab gesproken heeft, van
1085 Jes 19:2 | Want Ik zal de Egyptenaren tegen de Egyptenaren verwarren,
1086 Jes 19:2 | zullen strijden een iegelijk tegen zijn broeder, en een iegelijk
1087 Jes 19:2 | broeder, en een iegelijk tegen zijn naaste, stad tegen
1088 Jes 19:2 | tegen zijn naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen
1089 Jes 19:2 | tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk. ~
1090 Jes 19:12 | heirscharen beraadslaagd heeft tegen Egypte. ~
1091 Jes 19:16 | der heirscharen, welke Hij tegen hen bewegen zal. ~
1092 Jes 19:17 | heirscharen, dien Hij tegen hen beraadslaagd heeft. ~
1093 Jes 20:1 | had, toen hij krijg voerde tegen Asdod, en het innam; ~
1094 Jes 21:9 | heeft Hij verbroken tegen de aarde. ~
1095 Jes 21:13 | 13 De last tegen Arabie. In het woud van
1096 Jes 23:11 | HEERE heeft bevel gegeven tegen Kanaan, om haar sterkten
1097 Jes 25:4 | bange was; een Toevlucht tegen den vloed, een Schaduw tegen
1098 Jes 25:4 | tegen den vloed, een Schaduw tegen de hitte; want het blazen
1099 Jes 25:4 | tirannen is als een vloed tegen een wand. ~
1100 Jes 27:4 | in oorlog stellen, dat Ik tegen hem zou aanvallen, en hem
1101 Jes 29:3 | bolwerken, en Ik zal vestingen tegen u opwerpen. ~
1102 Jes 29:7 | aller heidenen zijn, die tegen Ariel strijden zullen; zelfs
1103 Jes 29:7 | zullen; zelfs allen, die tegen haar en haar vestingen strijden,
1104 Jes 29:8 | aller heidenen zijn, die tegen den berg Sion krijgen. ~
1105 Jes 30:32 | bestrijdingen zal Hij tegen hen strijden. ~
1106 Jes 31:2 | maar Hij zal Zich opmaken tegen het huis der boosdoeners,
1107 Jes 31:2 | huis der boosdoeners, en tegen de hulp dergenen, die
1108 Jes 31:4 | herderen samengeroepen wordt tegen hem, verschrikt hij voor
1109 Jes 32:2 | zijn als een verberging tegen den wind, en een schuilplaats
1110 Jes 32:2 | wind, en een schuilplaats tegen den vloed, als waterbeken
1111 Jes 32:6 | en om dwaling te spreken tegen den HEERE, om de ziel des
1112 Jes 33:1 | men niet trouwelooslijk tegen u gehandeld heeft! Als gij
1113 Jes 33:1 | zal men trouwelooslijk tegen u handelen. ~
1114 Jes 36:1 | koning van Assyrie, optoog tegen alle vaste steden van Juda,
1115 Jes 36:5 | vertrouwt gij nu, dat gij tegen mij rebelleert? ~
1116 Jes 36:10 | zonder den HEERE opgetogen tegen dit land, om dat te verderven.
1117 Jes 36:10 | tot mij gezegd: Trek op tegen dat land, en verderf het. ~
1118 Jes 37:8 | koning van Assyrie strijdende tegen Libna; want hij had gehoord,
1119 Jes 37:9 | zeggen: Hij is uitgetogen, om tegen u te strijden; toen hij
1120 Jes 37:21 | gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib, den koning van
1121 Jes 37:23 | gehoond, en gij gelasterd, en tegen Wien hebt gij de stem verheven,
1122 Jes 37:23 | uw ogen omhoog opgeheven? Tegen den Heilige Israels! ~
1123 Jes 37:28 | uw inkomen, en uw woeden tegen Mij. ~
1124 Jes 37:29 | 29 Om uw woeden tegen Mij, en dat uw woeling voor
1125 Jes 40:10 | de Heere HEERE zal komen tegen den sterke, en Zijn arm
1126 Jes 41:11 | schande worden, allen, die tegen u ontstoken zijn; zij zullen
1127 Jes 42:24 | het niet de HEERE, Hij, tegen Wien wij gezondigd hebben?
1128 Jes 43:22 | aangeroepen, o Jakob! als gij u tegen Mij vermoeid hebt, o Israel! ~
1129 Jes 43:27 | en uw uitleggers hebben tegen Mij overtreden. ~
1130 Jes 45:24 | beschaamd worden allen, die tegen Hem ontstoken zijn. ~
1131 Jes 48:14 | Hij zal Zijn welbehagen tegen Babel doen, en Zijn arm
1132 Jes 48:14 | Babel doen, en Zijn arm zal tegen de Chaldeen zijn. ~
1133 Jes 50:8 | wie heeft een rechtzaak tegen Mij? hij kome herwaarts
1134 Jes 54:15 | doch niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen zal, die zal
1135 Jes 54:17 | Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet
1136 Jes 54:17 | alle tong, die in gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen;
1137 Jes 60:12 | en onze zonden getuigen tegen ons; want onze overtredingen
1138 Jes 60:13 | overtreden en het liegen tegen den HEERE, en het achterwaarts
1139 Jes 60:19 | des HEEREN de banier tegen hen oprichten. ~
1140 Jes 64:10 | verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden. ~
1141 Jes 64:15 | barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in. ~
1142 Jes 67:24 | lichamen der lieden zien, die tegen Mij overtreden hebben; want
1143 Jer 1:13 | pot, welks voorste deel tegen het noorden is. ~
1144 Jer 1:15 | poorten van Jeruzalem, en tegen al haar muren rondom, en
1145 Jer 1:15 | al haar muren rondom, en tegen alle steden van Juda. ~
1146 Jer 1:16 | En Ik zal Mijn oordelen tegen hen uitspreken over al hun
1147 Jer 1:18 | pilaar, en tot koperen muren tegen het ganse land; tegen de
1148 Jer 1:18 | muren tegen het ganse land; tegen de koningen van Juda, tegen
1149 Jer 1:18 | tegen de koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar
1150 Jer 1:18 | Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesteren, en
1151 Jer 1:18 | haar priesteren, en tegen het volk van het land. ~
1152 Jer 1:19 | 19 En zij zullen tegen u strijden, maar tegen u
1153 Jer 1:19 | zullen tegen u strijden, maar tegen u niet vermogen; want Ik
1154 Jer 2:8 | en de herders overtraden tegen Mij; en de profeten profeteerden
1155 Jer 2:29 | 29 Waarom twist gij tegen Mij? Gij hebt allen tegen
1156 Jer 2:29 | tegen Mij? Gij hebt allen tegen Mij overtreden, spreekt
1157 Jer 3:12 | en roep deze woorden uit tegen het noorden, en zeg: Bekeer
1158 Jer 3:13 | ongerechtigheid, dat gij tegen den HEERE, uw God, hebt
1159 Jer 3:20 | gijlieden trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, gij huis
1160 Jer 3:25 | overdekt ons, want wij hebben tegen den HEERE, onzen God, gezondigd,
1161 Jer 4:12 | Nu zal Ik ook oordelen tegen hen uitspreken. ~
1162 Jer 4:16 | volke, ziet, doet het horen tegen Jeruzalem; daar komen hoeders
1163 Jer 4:16 | en zij verheffen hun stem tegen de steden van Juda. ~
1164 Jer 4:17 | der velden zijn zij rondom tegen haar; omdat zij tegen Mij
1165 Jer 4:17 | rondom tegen haar; omdat zij tegen Mij wederspannig geweest
1166 Jer 5:6 | verwoesten; een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve
1167 Jer 5:11 | hebben gans trouwelooslijk tegen Mij gehandeld, spreekt de
1168 Jer 6:3 | zij zullen tenten rondom tegen haar opslaan; zij zullen
1169 Jer 6:4 | 4 Heiligt den krijg tegen haar, maakt u op, en laat
1170 Jer 6:6 | af, en werpt een wal op tegen Jeruzalem; zij is de stad,
1171 Jer 6:12 | zal Mijn hand uitstrekken tegen de inwoners dezes lands,
1172 Jer 6:23 | een man ten oorlog tegen u, o dochter van Sion! ~
1173 Jer 8:14 | gallewater gedrenkt, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben. ~
1174 Jer 8:17 | basilisken onder ulieden, tegen dewelke geen bezwering is;
1175 Jer 11:19 | niet, dat zij gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat
1176 Jer 12:1 | zijn, o HEERE! wanneer ik tegen U zou twisten; ik zal nochtans
1177 Jer 12:6 | handelen trouwelooslijk tegen u; ook diezelve roepen u
1178 Jer 12:8 | woud; zij heeft haar stem tegen Mij verheven, daarom heb
1179 Jer 12:9 | de vogelen zijn rondom tegen haar; komt aan, verzamelt,
1180 Jer 13:14 | in stukken slaan, den een tegen den ander, zo de vaders
1181 Jer 14:7 | Hoewel onze ongerechtigheden tegen ons getuigen, o HEERE! doe
1182 Jer 14:7 | menigvuldig, wij hebben tegen U gezondigd. ~
1183 Jer 14:20 | ongerechtigheid, want wij hebben tegen U gezondigd. ~
1184 Jer 15:6 | daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven;
1185 Jer 15:20 | 20 Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een
1186 Jer 15:20 | vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet
1187 Jer 16:10 | welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd
1188 Jer 18:11 | Ziet, Ik formeer een kwaad tegen ulieden, en denk tegen ulieden
1189 Jer 18:11 | kwaad tegen ulieden, en denk tegen ulieden een gedachte;
1190 Jer 18:18 | aan, laat ons gedachten tegen Jeremia denken; want de
1191 Jer 18:23 | HEERE! weet al hun raad tegen mij ten dode; maak geen
1192 Jer 21:2 | koning van Babel, strijdt tegen ons; misschien zal de HEERE
1193 Jer 21:4 | met dewelke gij strijdt tegen den koning van Babel en
1194 Jer 21:4 | den koning van Babel en tegen de Chaldeen, die u
1195 Jer 21:5 | 5 En Ik Zelf zal tegen ulieden strijden, met een
1196 Jer 21:10 | Want Ik heb Mijn aangezicht tegen deze stad gesteld ten kwade
1197 Jer 21:13 | gijlieden, die zegt: Wie zou tegen ons afkomen, of wie zou
1198 Jer 22:7 | Want Ik zal verdervers tegen u heiligen, elk met zijn
1199 Jer 25:30 | druiven treders, uitroepen tegen alle inwoners der aarde. ~
1200 Jer 26:9 | volk werd vergaderd tegen Jeremia, in het huis des
1201 Jer 26:11 | want hij heeft geprofeteerd tegen deze stad, gelijk als
1202 Jer 26:12 | HEERE heeft mij gezonden, om tegen dit huis en tegen deze stad
1203 Jer 26:12 | gezonden, om tegen dit huis en tegen deze stad te profeteren
1204 Jer 26:13 | over het kwaad, dat Hij tegen u gesproken heeft. ~
1205 Jer 26:19 | over het kwaad, dat Hij tegen hen gesproken had? Wij dan
1206 Jer 26:19 | dan doen een groot kwaad tegen onze zielen. ~
1207 Jer 26:20 | Kirjath-Jearim; die profeteerde tegen deze stad en tegen dit land,
1208 Jer 26:20 | profeteerde tegen deze stad en tegen dit land, naar al de
1209 Jer 28:8 | geweest zijn, die hebben tegen veel landen en tegen grote
1210 Jer 28:8 | hebben tegen veel landen en tegen grote koninkrijken geprofeteerd,
1211 Jer 28:16 | een afval gesproken hebt tegen den HEERE. ~
1212 Jer 29:32 | heeft een afval gesproken tegen den HEERE. ~ ~
1213 Jer 31:20 | troetelkind? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk
1214 Jer 31:40 | hoek van de Paardenpoort tegen het oosten, zal den HEERE
1215 Jer 32:5 | HEERE; ofschoon gijlieden tegen de Chaldeen strijdt, gij
1216 Jer 32:24 | de hand der Chaldeen, die tegen haar strijden; vanwege het
1217 Jer 32:29 | En de Chaldeen, die tegen deze stad strijden, zullen
1218 Jer 33:5 | ingekomen, om te strijden tegen de Chaldeen, maar het is
1219 Jer 33:8 | ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en
1220 Jer 33:8 | ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd en met
1221 Jer 33:8 | gezondigd en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben. ~
1222 Jer 34:1 | hand waren, en al de volken tegen Jeruzalem streden, en tegen
1223 Jer 34:1 | tegen Jeruzalem streden, en tegen al haar steden), zeggende: ~
1224 Jer 34:7 | konings van Babel streed tegen Jeruzalem, en tegen al de
1225 Jer 34:7 | streed tegen Jeruzalem, en tegen al de overgeblevene steden
1226 Jer 34:7 | overgeblevene steden van Juda, tegen Lachis en tegen Azeka; want
1227 Jer 34:7 | van Juda, tegen Lachis en tegen Azeka; want deze, zijnde
1228 Jer 34:17 | ziet, zo roep Ik uit tegen ulieden, spreekt de HEERE,
1229 Jer 34:22 | stad brengen, en zij zullen tegen haar strijden, en zullen
1230 Jer 35:17 | brengen al het kwaad, dat Ik tegen hen gesproken heb;
1231 Jer 36:7 | grimmigheid, die de HEERE tegen dit volk heeft uitgesproken. ~
1232 Jer 36:16 | zij verschrikten, de een tegen den ander; en zij zeiden
1233 Jer 37:8 | Chaldeen zullen wederkeren, en tegen deze stad strijden; en zij
1234 Jer 37:10 | ganse heir der Chaldeen, die tegen u strijden, en er bleven
1235 Jer 37:18 | koning Zedekia: Wat heb ik tegen u, of tegen uw knechten,
1236 Jer 37:18 | Wat heb ik tegen u, of tegen uw knechten, of tegen dit
1237 Jer 37:18 | of tegen uw knechten, of tegen dit volk gezondigd, dat
1238 Jer 37:19 | koning van Babel zal niet tegen ulieden, noch tegen dit
1239 Jer 37:19 | niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen. ~
1240 Jer 38:5 | de koning zou geen ding tegen u vermogen. ~
1241 Jer 39:1 | Babel, en al zijn heir, tegen Jeruzalem, en zij belegerden
1242 Jer 39:5 | Hamath; die sprak oordelen tegen hem uit. ~
1243 Jer 40:3 | gijlieden hebt gezondigd tegen den HEERE, en Zijner stem
1244 Jer 42:19 | 19 De HEERE heeft tegen ulieden gesproken, gij overblijfsel
1245 Jer 42:19 | zekerlijk, dat ik heden tegen u betuigd heb. ~
1246 Jer 43:3 | zoon van Nerija, hitst u tegen ons op, opdat hij ons overgeve
1247 Jer 44:7 | gij zulk een groot kwaad tegen uw zielen, opdat gij u den
1248 Jer 44:11 | Ik zal Mijn aangezicht tegen ulieden stellen ten kwade,
1249 Jer 44:23 | gerookt hebt, en dat gij tegen den HEERE gezondigd hebt,
1250 Jer 46:1 | profeet Jeremia geschied is tegen de heidenen. ~
1251 Jer 46:2 | 2 Tegen Egypte; tegen het heir van
1252 Jer 46:2 | 2 Tegen Egypte; tegen het heir van Farao Necho,
1253 Jer 46:6 | en de held ontkome niet; tegen het noorden, aan den oever
1254 Jer 46:12 | hebben zich gestoten, held tegen held, zij zijn beiden te
1255 Jer 47:1 | profeet Jeremia geschiedde, tegen de Filistijnen; eer dat
1256 Jer 47:7 | het zwaard bevel gegeven; tegen Askelon en tegen de zeehaven,
1257 Jer 47:7 | gegeven; tegen Askelon en tegen de zeehaven, aldaar heeft
1258 Jer 48:1 | 1 Tegen Moab zegt de HEERE der heirscharen,
1259 Jer 48:2 | niet meer; zij hebben kwaad tegen haar gedacht, zeggende:
1260 Jer 48:18 | want Moabs verstoorder is tegen u opgetogen, hij heeft uw
1261 Jer 48:26 | zich groot gemaakt heeft tegen den HEERE; zo zal Moab met
1262 Jer 48:42 | zich groot gemaakt heeft tegen den HEERE. ~
1263 Jer 49:1 | 1 Tegen de kinderen Ammons zegt
1264 Jer 49:4 | vertrouwt, zeggende: Wie zou tegen mij komen? ~
1265 Jer 49:7 | 7 Tegen Edom zegt de HEERE der heirscharen
1266 Jer 49:14 | Vergadert u, en komt aan tegen haar, en maakt u op ten
1267 Jer 49:19 | Jordaan, zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik
1268 Jer 49:19 | verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie
1269 Jer 49:23 | 23 Tegen Damaskus. Beschaamd is Hamath
1270 Jer 49:28 | 28 Tegen Kedar, en tegen de koninkrijken
1271 Jer 49:28 | 28 Tegen Kedar, en tegen de koninkrijken van Hazor,
1272 Jer 49:28 | alzo: Maakt u op, trekt op tegen Kedar, en verstoort de kinderen
1273 Jer 49:29 | wegnemen; en zij zullen tegen hen uitroepen: Schrik van
1274 Jer 49:30 | Babel, heeft een raadslag tegen ulieden beraadslaagd,
1275 Jer 49:30 | beraadslaagd, en een gedachte tegen hen gedacht. ~
1276 Jer 49:31 | Maakt u op, trekt op tegen het volk, dat rust heeft,
1277 Jer 49:34 | profeet Jeremia geschied is tegen Elam, in het begin des koninkrijks
1278 Jer 50:1 | de HEERE gesproken heeft tegen Babel, tegen het land der
1279 Jer 50:1 | gesproken heeft tegen Babel, tegen het land der Chaldeen, door
1280 Jer 50:3 | Want een volk komt tegen haar op van het noorden;
1281 Jer 50:7 | dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE, in de woning
1282 Jer 50:7 | gerechtigheid, ja, tegen den HEERE, de Verwachting
1283 Jer 50:9 | het noorden verwekken, en tegen Babel opbrengen; die zullen
1284 Jer 50:9 | opbrengen; die zullen zich tegen haar rusten; van daar zal
1285 Jer 50:14 | 14 Rust u tegen Babel rondom, gij allen,
1286 Jer 50:14 | pijlen niet; want zij heeft tegen den HEERE gezondigd. ~
1287 Jer 50:21 | 21 Tegen het land Merathaim, trek
1288 Jer 50:21 | het land Merathaim, trek tegen hetzelve op, en tegen de
1289 Jer 50:21 | trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest
1290 Jer 50:24 | ook gegrepen, omdat gij u tegen den HEERE in strijd gemengd
1291 Jer 50:26 | 26 Komt aan tegen haar van het uiterste, opent
1292 Jer 50:29 | 29 Laat u horen tegen Babel, gij schutters! gij
1293 Jer 50:29 | den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand
1294 Jer 50:29 | heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige
1295 Jer 50:29 | gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israels. ~
1296 Jer 50:42 | een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel! ~
1297 Jer 50:44 | Jordaan, zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik
1298 Jer 50:44 | verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie
1299 Jer 51:1 | verdervenden wind opwekken tegen Babel, en tegen degenen,
1300 Jer 51:1 | opwekken tegen Babel, en tegen degenen, die daar wonen
1301 Jer 51:1 | het hart van degenen, die tegen Mij opstaan. ~
1302 Jer 51:2 | dage des kwaads van rondom tegen haar zijn. ~
1303 Jer 51:3 | schutter spanne zijn boog tegen dien, die spant, en tegen
1304 Jer 51:3 | tegen dien, die spant, en tegen dien, die zich verheft in
1305 Jer 51:11 | want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve;
1306 Jer 51:25 | verderft, en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u van
1307 Jer 51:27 | heidenen, heiligt de heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen
1308 Jer 51:27 | heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen de koninkrijken
1309 Jer 51:27 | bestelt een krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts,
1310 Jer 51:28 | 28 Heiligt tegen haar de heidenen, de koningen
1311 Jer 51:29 | HEEREN gedachten staat vast tegen Babel, om Babels land te
1312 Jer 51:60 | weten al deze woorden, die tegen Babel geschreven zijn. ~
1313 Jer 52:3 | om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en Juda, totdat
1314 Jer 52:3 | en Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. ~
1315 Jer 52:4 | de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn
1316 Jer 52:4 | heir, en zij legerden zich tegen haar, en zij bouwden tegen
1317 Jer 52:4 | tegen haar, en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. ~
1318 Jer 52:7 | waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en zij
1319 Jer 52:9 | Hamath; die sprak oordelen tegen hem. ~
1320 Klaa 1:25 | de vijand kwam, en Hij is tegen Jakob ontstoken als
1321 Klaa 1:47 | Aleph. Hij heeft Zich immers tegen mij gewend, Hij heeft Zijn
1322 Klaa 1:49 | 5 Beth. Hij heeft tegen mij gebouwd, en Hij heeft
1323 Klaa 1:90 | vijanden hebben hun mond tegen ons opgesperd. ~
1324 Klaa 1:104| gezien, al hun gedachten tegen mij. ~
1325 Klaa 1:105| gehoord, en al hun gedachten tegen mij; ~
1326 Klaa 1:106| De lippen dergenen, die tegen mij opstaan, en hun dichten
1327 Klaa 1:106| opstaan, en hun dichten tegen mij den gansen dag. ~
1328 Klaa 1:112| kostelijke kinderen Sions, tegen fijn goud geschat, hoe zijn
1329 Klaa 2:22 | verwerpen? Zoudt Gij zozeer tegen ons verbolgen zijn? ~
1330 Eze 2:3 | rebellerende volken, die tegen Mij gerebelleerd hebben;
1331 Eze 2:3 | vaderen hebben overtreden tegen Mij tot op dezen zelven
1332 Eze 3:8 | aangezicht stijf gemaakt tegen hun aangezichten, en uw
1333 Eze 3:8 | aangezichten, en uw voorhoofd stijf tegen hun voorhoofd. ~
1334 Eze 4:2 | En maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar
1335 Eze 4:2 | belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen
1336 Eze 4:2 | tegen haar sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel
1337 Eze 4:2 | een wal op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar
1338 Eze 4:2 | legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom. ~
1339 Eze 4:3 | en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering
1340 Eze 4:7 | gij uw aangezicht richten tegen de belegering van Jeruzalem,
1341 Eze 4:7 | ontbloot zijn; en gij zult tegen haar profeteren. ~
1342 Eze 5:4 | zal voortkomen een vuur tegen het gehele huis van Israel. ~
1343 Eze 5:13 | Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbracht zal hebben. ~
1344 Eze 5:16 | boze pijlen des hongers tegen hen uitzenden zal, die ten
1345 Eze 6:2 | Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israels, en profeteer
1346 Eze 6:2 | bergen Israels, en profeteer tegen dezelve; ~
1347 Eze 6:12 | Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbrengen. ~
1348 Eze 7:3 | want Ik zal Mijn toorn tegen u zenden, en Ik zal u richten
1349 Eze 7:6 | gekomen, het is opgewaakt tegen u; ziet, het kwaad is gekomen! ~
1350 Eze 7:8 | uitgieten, en Mijn toorn tegen u volbrengen, en u richten
1351 Eze 8:5 | van het noorden, en ziet, tegen het noorden aan de
1352 Eze 11:4 | 4 Daarom profeteer tegen hen; profeteer, o mensenkind! ~
1353 Eze 11:23 | en stond op den berg, die tegen het oosten der stad is. ~
1354 Eze 12:10 | Heere HEERE: Deze last is tegen den vorst te Jeruzalem,
1355 Eze 13:2 | Mensenkind, profeteer tegen de profeten Israels, die
1356 Eze 13:9 | En Mijn hand zal zijn tegen de profeten, die ijdelheid
1357 Eze 13:15 | zal Ik Mijn grimmigheid tegen den wand voortbrengen, en
1358 Eze 13:15 | den wand voortbrengen, en tegen degenen, die hem pleisteren
1359 Eze 13:17 | mensenkind, zet uw aangezicht tegen de dochteren uws volks,
1360 Eze 13:17 | haar hart, en profeteer tegen haar; ~
1361 Eze 14:8 | En Ik zal Mijn aangezicht tegen dienzelven man zetten, en
1362 Eze 14:9 | overreed, en Ik zal Mijn hand tegen hem uitstrekken, en zal
1363 Eze 14:13 | Mensenkind, als een land tegen Mij gezondigd zal hebben,
1364 Eze 14:21 | pestilentie gezonden zal hebben tegen Jeruzalem, om daaruit
1365 Eze 15:7 | Want Ik zal Mijn aangezicht tegen hen zetten; als zij van
1366 Eze 15:7 | als Ik Mijn aangezicht tegen hen gesteld zal hebben. ~
1367 Eze 16:37 | van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen uw
1368 Eze 16:40 | 40 Daarna zullen zij tegen u een vergadering doen opkomen,
1369 Eze 16:41 | verbranden, en oordelen tegen u uitvoeren voor veler vrouwen
1370 Eze 16:46 | kleiner is dan gij, die tegen uw rechterhand woont, is
1371 Eze 17:15 | Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden
1372 Eze 17:20 | overtreding, waardoor hij tegen Mij overtreden heeft. ~
1373 Eze 19:8 | Toen begaven zich de volken tegen hem rondom uit de landschappen,
1374 Eze 20:8 | Maar zij waren wederspannig tegen Mij, en wilden naar Mij
1375 Eze 20:8 | uitgieten zou, om Mijn toorn tegen hen te volbrengen in het
1376 Eze 20:13 | Israels werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij
1377 Eze 20:21 | kinderen waren ook wederspannig tegen Mij; zij wandelden niet
1378 Eze 20:21 | volbrengende Mijn toorn tegen hen in de woestijn. ~
1379 Eze 20:27 | dat zij door overtreding tegen Mij overtreden hebben. ~
1380 Eze 20:38 | die rebel zijn, en die tegen Mij overtreden, uit ulieden
1381 Eze 20:46 | van het zuiden, en drup tegen het zuiden; en profeteer
1382 Eze 20:46 | het zuiden; en profeteer tegen het woud van het veld in
1383 Eze 21:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Jeruzalem, en drup tegen
1384 Eze 21:2 | tegen Jeruzalem, en drup tegen de heiligdommen, en profeteer
1385 Eze 21:2 | heiligdommen, en profeteer tegen het land van Israel; ~
1386 Eze 21:4 | uit zijn schede uitgaan tegen alle vlees, van het zuiden
1387 Eze 21:12 | want hetzelve zal zijn tegen Mijn volk, het zal zijn
1388 Eze 21:12 | Mijn volk, het zal zijn tegen al de vorsten van Israel;
1389 Eze 21:14 | profeteer, en sla hand tegen hand; want het zwaard zal
1390 Eze 21:15 | de punt des zwaards gezet tegen al hun poorten, opdat het
1391 Eze 21:17 | Ik Zelf zal ook Mijn hand tegen Mijn hand slaan, en Mijn
1392 Eze 21:20 | waardoor het zwaard inkomen zal tegen Rabba der kinderen Ammons,
1393 Eze 21:20 | der kinderen Ammons, of tegen Juda, tot de vaste stad
1394 Eze 21:22 | stormrammen te stellen tegen de poorten, om sterkten
1395 Eze 21:31 | gramschap uitgieten, Ik zal tegen u door het vuur Mijner verbolgenheid
1396 Eze 22:3 | tijd kome, en drekgoden tegen zichzelve maakt, om zich
1397 Eze 23:22 | uw ziel is afgetrokken, tegen u verwekken, en Ik zal hen
1398 Eze 23:22 | en Ik zal hen van rondom tegen u aanbrengen. ~
1399 Eze 23:24 | 24 Die zullen tegen u komen met karren, wagenen
1400 Eze 23:24 | zij zullen zich rondom tegen u zetten; en Ik zal
1401 Eze 23:25 | En Ik zal Mijn ijver tegen u zetten, dat zij in grimmigheid
1402 Eze 23:46 | Ik zal een vergadering tegen haar doen opkomen, en zal
1403 Eze 24:23 | versmachten, en een iegelijk tegen zijn broeder zuchten. ~
1404 Eze 25:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen de kinderen Ammons, en profeteer
1405 Eze 25:2 | kinderen Ammons, en profeteer tegen dezelve; ~
1406 Eze 25:7 | ziet, Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u den
1407 Eze 25:12 | wraakgierigheid gehandeld heeft tegen het huis van Juda; en zij
1408 Eze 25:13 | ook Mijn hand uitstrekken tegen Edom, en Ik zal mens en
1409 Eze 25:14 | volk Israel; en zij zullen tegen Edom naar Mijn toorn en
1410 Eze 25:16 | Ik strek Mijn hand uit tegen de Filistijnen, en zal de
1411 Eze 26:3 | en Ik zal vele heidenen tegen u doen opkomen, alsof Ik
1412 Eze 26:7 | koningen, van het noorden, tegen Tyrus brengen, met paarden
1413 Eze 26:8 | doden, en hij zal sterkten tegen u maken, en een wal tegen
1414 Eze 26:8 | tegen u maken, en een wal tegen u opwerpen, en rondassen
1415 Eze 26:8 | u opwerpen, en rondassen tegen u opheffen. ~
1416 Eze 26:9 | En hij zal muurbrekers tegen uw muren stellen, en uw
1417 Eze 28:21 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Sidon, en profeteer tegen
1418 Eze 28:21 | tegen Sidon, en profeteer tegen haar, ~
1419 Eze 28:23 | haar, door het zwaard, dat tegen haar zal zijn van rondom;
1420 Eze 28:26 | gerichten zal hebben geoefend tegen allen, die henlieden beroofd
1421 Eze 29:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte,
1422 Eze 29:2 | van Egypte, en profeteer tegen hem, en tegen het ganse
1423 Eze 29:2 | profeteer tegen hem, en tegen het ganse Egypte. ~
1424 Eze 29:18 | groten dienst doen dienen tegen Tyrus; alle hoofden zijn
1425 Eze 29:18 | voor den dienst, dien hij tegen haar gediend heeft. ~
1426 Eze 29:20 | zijn arbeidsloon, omdat hij tegen haar gediend heeft, heb
1427 Eze 30:11 | zij zullen hun zwaarden tegen Egypte uittrekken, en het
1428 Eze 34:2 | Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israel; profeteer
1429 Eze 35:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen het gebergte Seir, en profeteer
1430 Eze 35:2 | gebergte Seir, en profeteer tegen hetzelve, ~
1431 Eze 35:3 | Seir! en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en zal u
1432 Eze 35:11 | nijdigheid, die gij uit uw haat tegen hen hebt te werk gesteld;
1433 Eze 35:12 | lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israels gesproken
1434 Eze 35:13 | Alzo hebt gij u met uw mond tegen Mij groot gemaakt, en uw
1435 Eze 35:13 | groot gemaakt, en uw woorden tegen Mij vermenigvuldigd; Ik
1436 Eze 36:5 | Mijns ijvers gesproken heb tegen het overblijfsel der heidenen,
1437 Eze 36:5 | overblijfsel der heidenen, en tegen het ganse Edom; die Mijn
1438 Eze 38:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog,
1439 Eze 38:2 | Mesech en Tubal; en profeteer tegen hem, ~
1440 Eze 38:12 | roven; om uw hand te wenden tegen de woeste plaatsen, die
1441 Eze 38:12 | die nu bewoond zijn, en tegen een volk, dat uit de heidenen
1442 Eze 38:16 | En gij zult optrekken tegen Mijn volk Israel, als een
1443 Eze 38:16 | dan zal Ik u aanbrengen tegen Mijn land, opdat de
1444 Eze 38:17 | hebben, jaren lang, dat Ik u tegen hen zou aanbrengen? ~
1445 Eze 38:18 | dien dage, ten dage als Gog tegen het land Israels zal aankomen,
1446 Eze 38:21 | zwaard van een ieder zal tegen zijn broeder zijn. ~
1447 Eze 39:1 | gij mensenkind! profeteer tegen Gog, en zeg: Zo zegt de
1448 Eze 39:23 | ongerechtigheid, omdat zij tegen Mij hadden overtreden, en
1449 Eze 39:26 | overtreding, met dewelke zij tegen Mij hebben overtreden, toen
1450 Eze 40:2 | als een gebouw ener stad tegen het zuiden. ~
1451 Eze 41:14 | en der afgesneden plaats tegen het oosten, honderd ellen. ~
1452 Eze 41:19 | eens mensen aangezicht tegen den palmboom van deze, en
1453 Eze 41:19 | jongen leeuws aangezicht tegen den palmboom van gene zijde;
1454 Eze 42:1 | tegenover het gebouw tegen het noorden waren:
1455 Eze 42:3 | voorhof had, was galerij tegen galerij, in drie rijen. ~
1456 Eze 42:4 | deuren van dezelve waren tegen het noorden. ~
1457 Eze 44:12 | daarom heb Ik Mijn hand tegen hen opgeheven, spreekt de
1458 Dan 2:31 | was uitnemend), staande tegen u over; en zijn gedaante
1459 Dan 3:19 | zijns aangezichts veranderde tegen Sadrach, Mesach en Abed-nego;
1460 Dan 3:29 | tong, die lastering spreekt tegen den God van Sadrach, Mesach
1461 Dan 5:6 | en zijn knieen stieten tegen elkander aan. ~
1462 Dan 5:23 | Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en
1463 Dan 6:5 | stadhouders gelegenheid te vinden, tegen Daniel vanwege het koninkrijk;
1464 Dan 6:6 | zeiden die mannen: Wij zullen tegen dezen Daniel geen gelegenheid
1465 Dan 6:6 | gelegenheid vinden, tenzij wij tegen hem iets vinden in te wet
1466 Dan 6:11 | opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde
1467 Dan 6:23 | ook heb ik, o koning! tegen u geen misdaad gedaan. ~
1468 Dan 7:21 | diezelve hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij
1469 Dan 7:25 | het zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en het
1470 Dan 8:4 | dat de ram met de hoornen tegen het westen stiet, en tegen
1471 Dan 8:4 | tegen het westen stiet, en tegen het noorden, en tegen het
1472 Dan 8:4 | en tegen het noorden, en tegen het zuiden, en geen dieren
1473 Dan 8:7 | en hij verbitterde zich tegen hem, en hij stiet den ram,
1474 Dan 8:9 | welke uitnemend groot werd, tegen het zuiden, en tegen het
1475 Dan 8:9 | werd, tegen het zuiden, en tegen het oosten, en tegen het
1476 Dan 8:9 | en tegen het oosten, en tegen het sierlijke land. ~
1477 Dan 8:12 | in den afval overgegeven tegen het gedurig offer; en hij
1478 Dan 8:25 | verderven, en zal staan tegen den Vorst der vorsten,
1479 Dan 9:7 | henengedreven hebt, zij tegen U overtreden hebben. ~
1480 Dan 9:8 | bij onze vaders, omdat wij tegen U gezondigd hebben. ~
1481 Dan 9:9 | vergevingen, alhoewel wij tegen Hem gerebelleerd hebben. ~
1482 Dan 9:11 | knecht Gods, dewijl wij tegen Hem gezondigd hebben. ~
1483 Dan 9:12 | die Hij gesproken heeft tegen ons, en tegen onze richters,
1484 Dan 9:12 | gesproken heeft tegen ons, en tegen onze richters, die ons richtten,
1485 Dan 10:20 | wederkeren om te strijden tegen den vorst der Perzen; en
1486 Dan 10:21 | die zich met Mij versterkt tegen dezen, dan uw vorst Michael. ~ ~ ~ ~ ~
1487 Dan 11:2 | zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland. ~
1488 Dan 11:7 | komen, en hij zal komen tegen die sterke plaatsen des
1489 Dan 11:7 | Noorden, en hij zal tegen dezelve doen, en hij zal
1490 Dan 11:11 | uittrekken, en strijden tegen hem, tegen den koning van
1491 Dan 11:11 | en strijden tegen hem, tegen den koning van het Noorden,
1492 Dan 11:14 | die tijden velen opstaan tegen den koning van het Zuiden;
1493 Dan 11:16 | 16 Maar hij, die tegen hem komt, zal doen naar
1494 Dan 11:18 | een overste zal zijn smaad tegen hem doen ophouden, behalve
1495 Dan 11:24 | uitstrooien, en hij zal tegen de vastigheden zijn gedachten
1496 Dan 11:25 | kracht en zijn hart verwekken tegen den koning van het Zuiden,
1497 Dan 11:25 | want zij zullen gedachten tegen hem denken. ~
1498 Dan 11:28 | goed, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; en hij
1499 Dan 11:29 | tijd zal hij wederkeren, en tegen het Zuiden komen, doch het
1500 Dan 11:30 | zullen schepen van Chittim tegen hem komen, daarom zal hij
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816 |