1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816
Book Chapter: Verse
1501 Dan 11:30 | wederkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij
1502 Dan 11:32 | die goddelooslijk handelen tegen het verbond, zal hij doen
1503 Dan 11:36 | boven allen God, en hij zal tegen den God der goden wonderlijke
1504 Dan 11:40 | de koning van het Zuiden tegen hem met hoornen stoten;
1505 Dan 11:40 | koning van het Noorden zal tegen hem aanstormen, met wagenen,
1506 Hos 2:1 | 1 Twist tegen ulieder moeder, twist, omdat
1507 Hos 4:7 | geworden zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder
1508 Hos 5:7 | trouwelooslijk gehandeld tegen den HEERE; want zij hebben
1509 Hos 6:7 | hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld. ~
1510 Hos 7:13 | over hen, want zij hebben tegen Mij overtreden! Ik zou hen
1511 Hos 7:13 | maar zij spreken leugenen tegen Mij. ~
1512 Hos 7:14 | zich, maar zij wederstreven tegen Mij. ~
1513 Hos 7:15 | gesterkt; maar zij denken kwaad tegen Mij. ~
1514 Hos 8:1 | hij komt als een arend tegen het huis des HEEREN; omdat
1515 Hos 8:1 | hebben overtreden, en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden. ~
1516 Hos 8:5 | verstoten; Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoe lang
1517 Hos 10:9 | gebleven; de strijd te Gibea, tegen de kinderen der verkeerdheid,
1518 Hos 10:10 | binden; en volken zullen tegen henlieden verzameld worden,
1519 Hos 12:5 | gedroeg zich vorstelijk tegen den Engel, en overmocht
1520 Hos 14:1 | is wederspannig geweest tegen haar God; zij zullen door
1521 Amos 1:8 | Ik zal Mijn hand wenden tegen Ekron, en het overblijfsel
1522 Amos 3:1 | dit woord, dat de HEERE tegen ulieden spreekt, gij kinderen
1523 Amos 3:1 | kinderen van Israel! namelijk tegen het ganse geslacht, dat
1524 Amos 7:9 | verstoord worden; en Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan met
1525 Amos 7:10 | Amos heeft een verbintenis tegen u gemaakt, in het midden
1526 Amos 7:16 | Gij zult niet profeteren tegen Israel, noch druppen tegen
1527 Amos 7:16 | tegen Israel, noch druppen tegen het huis van Izak. ~
1528 Amos 9:4 | dode; en Ik zal Mijn oog tegen hen zetten ten kwade, en
1529 Amos 9:8 | ogen des Heeren HEEREN zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat
1530 Oba 1:1 | en laat ons opstaan tegen hen ten strijde. ~
1531 Oba 1:18 | een stoppel; en zij zullen tegen hen ontbranden, en zullen
1532 Jona 1:2 | grote stad Nineve, en predik tegen haar; want hunlieder boosheid
1533 Jona 1:13 | hoe langer hoe onstuimiger tegen hen. ~
1534 Jona 3:2 | grote stad Nineve; en predik tegen haar de prediking, die Ik
1535 Jona 4:5 | stad uit, en zette zich tegen het oosten der stad; en
1536 Mic 1:2 | zal tot een getuige zijn tegen ulieden, de Heere uit den
1537 Mic 3:5 | Alzo zegt de HEERE, tegen de profeten, die Mijn volk
1538 Mic 3:5 | niets geeft in hun mond, tegen dien zo heiligen zij een
1539 Mic 4:3 | sikkelen; het ene volk zal tegen het andere volk geen
1540 Mic 4:11 | Nu zijn wel vele heidenen tegen u verzameld, die daar zeggen:
1541 Mic 4:14 | hij zal een belegering tegen ons stellen; zij zullen
1542 Mic 5:4 | zal treden, zo zullen wij tegen hem stellen zeven herders,
1543 Mic 6:3 | heb Ik u vermoeid? Betuig tegen Mij. ~
1544 Mic 7:6 | vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter
1545 Mic 7:6 | moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens
1546 Mic 7:9 | gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij
1547 Nah 1:9 | Wat denkt gijlieden tegen den HEERE? Hij zal zelf
1548 Nah 1:11 | uitgegaan, die kwaad denkt tegen den HEERE, een Belialsraadsman. ~
1549 Nah 1:14 | 14 Doch tegen u heeft de HEERE bevolen,
1550 Nah 2:1 | De verstrooier trekt tegen uw aangezicht op, bewaar
1551 Zep 1:4 | zal Mijn hand uitstrekken tegen Juda, en tegen alle inwoners
1552 Zep 1:4 | uitstrekken tegen Juda, en tegen alle inwoners van Jeruzalem;
1553 Zep 1:16 | der bazuin en des geklanks tegen de vaste steden en tegen
1554 Zep 1:16 | tegen de vaste steden en tegen de hoge hoeken. ~
1555 Zep 1:17 | blinden; want zij hebben tegen den HEERE gezondigd; en
1556 Zep 2:5 | Het woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan,
1557 Zep 2:8 | hebben zich groot gemaakt tegen deszelfs landpale. ~
1558 Zep 2:10 | hebben zich groot gemaakt tegen het volk van den HEERE der
1559 Zep 2:11 | Vreselijk zal de HEERE tegen hen wezen, want Hij zal
1560 Zep 2:13 | ook Zijn hand uitstrekken tegen het Noorden, en Hij zal
1561 Zep 3:11 | handelingen, waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want
1562 Zac 1:2 | is zeer vertoornd geweest tegen uw vaderen. ~
1563 Zac 1:15 | zeer groten toorn vertoornd tegen die geruste heidenen; want
1564 Zac 1:21 | den hoorn verheven hebben tegen het land van Juda, om dat
1565 Zac 8:10 | alle mensen, een iegelijk tegen zijn naaste.
1566 Zac 9:13 | Sion! zal verwekt hebben tegen uw kinderen, o Griekenland!
1567 Zac 10:3 | 3 Tegen de herders was Mijn toorn
1568 Zac 12:2 | over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem. ~
1569 Zac 12:3 | volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen. ~
1570 Zac 12:7 | Jeruzalem, zich niet verheffe tegen Juda. ~
1571 Zac 12:9 | verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen. ~
1572 Zac 13:1 | inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinigheid. ~
1573 Zac 13:1 | Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinigheid. ~
1574 Zac 13:7 | 7 Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den
1575 Zac 13:7 | ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel
1576 Zac 14:2 | Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen;
1577 Zac 14:3 | uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten
1578 Zac 14:4 | die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg
1579 Zac 14:12 | de volken plagen zal, die tegen Jeruzalem krijg gevoerd
1580 Zac 14:13 | eens ieders hand zal tegen de hand zijns naasten opgaan. ~
1581 Zac 14:16 | overgeblevenen van alle heidenen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen
1582 Mal 2:10 | dan trouwelooslijk de een tegen den ander, ontheiligende
1583 Mal 2:15 | trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw zijner jeugd. ~
1584 Mal 3:5 | zal een snel Getuige zijn tegen de tovenaars, en tegen de
1585 Mal 3:5 | zijn tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen
1586 Mal 3:5 | tegen de overspelers, en tegen degenen, die valselijk zweren,
1587 Mal 3:5 | die valselijk zweren, en tegen degenen, die het loon
1588 Mal 3:13 | 13 Uw woorden zijn tegen Mij te sterk geworden, zegt
1589 Mal 3:13 | gij zegt: Wat hebben wij tegen U gesproken?
1590 Matt 5:11 | en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. ~
1591 Matt 5:23 | wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft; ~
1592 Matt 6:34 | 34 Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen
1593 Matt 7:25 | hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangevallen,
1594 Matt 7:27 | hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangeslagen,
1595 Matt 10:21 | kinderen zullen opstaan tegen de ouders, en zullen hen
1596 Matt 10:35 | mens tweedrachtig te maken tegen zijn vader, en de dochter
1597 Matt 10:35 | zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter
1598 Matt 10:35 | moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder. ~
1599 Matt 12:14 | zijnde, hielden te zamen raad tegen Hem, hoe zij Hem doden mochten. ~
1600 Matt 12:25 | Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt
1601 Matt 12:25 | iedere stad, of huis, dat tegen zichzelf verdeeld is, zal
1602 Matt 12:26 | satan uitwerpt, zo is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal
1603 Matt 12:30 | met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet
1604 Matt 12:31 | worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen
1605 Matt 12:32 | woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het
1606 Matt 12:32 | vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken
1607 Matt 14:24 | baren; want de wind was hun tegen. ~
1608 Matt 18:15 | 15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen
1609 Matt 18:21 | menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem
1610 Matt 20:11 | hebbende, murmureerden zij tegen den heer des huizes, ~
1611 Matt 21:2 | Gaat heen in het vlek, dat tegen u over ligt, en gij zult
1612 Matt 23:31 | 31 Aldus getuigt gij tegen uzelven, dat gij kinderen
1613 Matt 24:7 | 7 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan,
1614 Matt 24:7 | opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en
1615 Matt 26:55 | Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar, met zwaarden
1616 Matt 26:59 | zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden
1617 Matt 26:62 | niets? Wat getuigen dezen tegen U? ~
1618 Matt 27:1 | volks te zamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden
1619 Matt 27:13 | niet, hoevele zaken zij tegen U getuigen? ~
1620 Matt 27:60 | had; en een grote steen tegen de deur des grafs gewenteld
1621 Matt 28:1 | als het begon te lichten, tegen den eersten dag der week,
1622 Mark 3:6 | Herodianen te zamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden
1623 Mark 3:24 | En indien een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, zo
1624 Mark 3:25 | 25 En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo
1625 Mark 3:26 | 26 En indien de satan tegen zichzelven opstaat, en verdeeld
1626 Mark 3:29 | wie zal gelasterd hebben tegen den Heiligen Geest, die
1627 Mark 6:45 | varen aan de andere zijde tegen over Bethsaida, terwijl
1628 Mark 6:48 | krijgen; want de wind was hun tegen; en omtrent de vierde wake
1629 Mark 9:40 | 40 Want wie tegen ons niet is, die is voor
1630 Mark 10:11 | trouwt, die doet overspel tegen haar. ~
1631 Mark 11:2 | Gaat heen in het vlek, dat tegen u over is; en terstond als
1632 Mark 11:25 | vergeeft, indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader,
1633 Mark 13:3 | gezeten was op den Olijfberg, tegen de tempel over, vraagden
1634 Mark 13:8 | 8 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan,
1635 Mark 13:8 | opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en
1636 Mark 13:12 | kinderen zullen opstaan tegen de ouders, en zullen hen
1637 Mark 14:5 | worden; en zij vergrimden tegen haar. ~
1638 Mark 14:48 | zwaarden en stokken, als tegen een moordenaar, om Mij te
1639 Mark 14:55 | raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden,
1640 Mark 14:56 | velen getuigden valselijk tegen Hem, en de getuigenissen
1641 Mark 14:57 | opstaande, getuigden valselijk tegen Hem, zeggende: ~
1642 Mark 14:60 | niets? Wat getuigen dezen tegen U? ~
1643 Mark 15:4 | Zie, hoe vele zaken zij tegen U getuigen! ~
1644 Mark 15:46 | en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs. ~
1645 Luk 5:30 | de Farizeen murmureerden tegen Zijn discipelen, zeggende:
1646 Luk 6:7 | zij enige beschuldiging tegen Hem mochten vinden. ~
1647 Luk 6:48 | zo sloeg de waterstroom tegen dat huis aan, en kon het
1648 Luk 6:49 | aarde zonder fondament; tegen hetwelk de waterstroom aansloeg,
1649 Luk 7:30 | wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van
1650 Luk 9:5 | voeten, tot een getuigenis tegen hen. ~
1651 Luk 9:50 | Verbied het niet; want wie tegen ons niet is, die is voor
1652 Luk 11:17 | Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt
1653 Luk 11:17 | wordt verwoest; en een huis, tegen zichzelf verdeeld zijnde,
1654 Luk 11:18 | 18 Indien nu ook de satan tegen zichzelven verdeeld is,
1655 Luk 11:23 | met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet
1656 Luk 12:10 | die enig woord spreken zal tegen den Zoon des mensen, het
1657 Luk 12:10 | vergeven worden; maar wie tegen den Heiligen Geest gelasterd
1658 Luk 12:52 | huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie. ~
1659 Luk 12:52 | drie tegen twee, en twee tegen drie. ~
1660 Luk 12:53 | 53 De vader zal tegen den zoon verdeeld zijn,
1661 Luk 12:53 | verdeeld zijn, en de zoon tegen den vader; de moeder tegen
1662 Luk 12:53 | tegen den vader; de moeder tegen de dochter; en de dochter
1663 Luk 12:53 | de dochter; en de dochter tegen de moeder; de schoonmoeder
1664 Luk 12:53 | moeder; de schoonmoeder tegen haar schoondochter, en de
1665 Luk 12:53 | schoondochter, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.
1666 Luk 13:17 | allen beschaamd, die zich tegen Hem stelden; en al de schare
1667 Luk 14:31 | gaande naar den krijg, om tegen een anderen koning te slaan,
1668 Luk 14:31 | die met twintig duizend tegen hem komt? ~
1669 Luk 15:18 | Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u; ~
1670 Luk 15:21 | Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u, en
1671 Luk 17:3 | uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem;
1672 Luk 17:4 | indien hij zevenmaal daags tegen u zondigt, en zevenmaal
1673 Luk 17:6 | mostaardzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezienboom zeggen:
1674 Luk 18:3 | zeggende: Doe mij recht tegen mijn wederpartij. ~
1675 Luk 20:19 | dat Hij deze gelijkenis tegen hen gesproken had. ~
1676 Luk 21:10 | tot hen: Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan,
1677 Luk 21:10 | opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk. ~
1678 Luk 21:15 | wederstaan allen, die zich tegen u zetten. ~
1679 Luk 22:52 | tempels, en ouderlingen, die tegen Hem gekomen waren: Zijt
1680 Luk 22:52 | zwaarden en stokken als tegen een moordenaar? ~
1681 Luk 22:53 | tempel, zo hebt gij de handen tegen Mij niet uitgestoken; maar
1682 Luk 22:65 | andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende. ~
1683 Luk 23:12 | te voren in vijandschap tegen den anderen. ~
1684 Joha 4:33 | zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand
1685 Joha 12:7 | haar; zij heeft dit bewaard tegen den dag Mijner begrafenis. ~
1686 Joha 13:18 | Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzenen opgeheven. ~
1687 Joha 18:29 | beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens? ~
1688 Joha 19:11 | zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien het u niet van
1689 Hand 2:12 | twijfelmoedig, zeggende, de een tegen den ander: Wat wil toch
1690 Hand 4:26 | oversten zijn bijeenvergaderd tegen den Heere, en tegen Zijn
1691 Hand 4:26 | bijeenvergaderd tegen den Heere, en tegen Zijn Gezalfde. ~
1692 Hand 4:27 | waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken
1693 Hand 6:2 | naar Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de
1694 Hand 6:50 | En Herodes had in den zin tegen de Tyriers en Sidoniers
1695 Hand 7:11 | zie, de hand des Heeren is tegen u, en gij zult blind zijn,
1696 Hand 7:42 | baden de heidenen, dat tegen den naasten sabbat hun dezelfde
1697 Hand 7:50 | en verwekten vervolging tegen Paulus en Barnabas, en wierpen
1698 Hand 7:51 | het stof van hun voeten af tegen dezelve, en kwamen te Ikonium. ~
1699 Hand 8:2 | verbitterden de zielen der heidenen tegen de broeders. ~
1700 Hand 9:2 | geschiedde bij Paulus en Barnabas tegen hen, zo hebben zij geordineerd,
1701 Hand 10:22 | schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen,
1702 Hand 11:7 | heeft; en alle dezen doen tegen de geboden des keizers,
1703 Hand 12:12 | de Joden eendrachtelijk tegen Paulus op, en brachten hem
1704 Hand 12:13 | dat zij God zouden dienen tegen de wet. ~
1705 Hand 13:16 | zijnde, kreeg de overhand tegen hen, alzo dat zij naakt
1706 Hand 13:38 | met hem van de kunst zijn, tegen iemand enige zaak hebben,
1707 Hand 14:15 | kwamen wij den volgenden dag tegen Chios over, en des anderen
1708 Hand 15:28 | hulp! Deze is de mens, die tegen het volk, en de wet, en
1709 Hand 17:3 | de wet, en beveelt gij, tegen de wet, dat men mij zal
1710 Hand 17:9 | of een engel, laat ons tegen God niet strijden. ~
1711 Hand 17:23 | en tweehonderd schutters, tegen de derde ure des nachts; ~
1712 Hand 17:29 | maar geen beschuldiging tegen hem te zijn, die den dood
1713 Hand 17:30 | dat van de Joden een lage tegen deze man gelegd zou worden,
1714 Hand 17:30 | u te zeggen, hetgeen zij tegen hem hadden. Vaarwel. ~
1715 Hand 18:1 | verschenen voor den stadhouder tegen Paulus. ~
1716 Hand 18:19 | indien zij iets hadden tegen mij. ~
1717 Hand 19:2 | Joden, verschenen voor hem tegen Paulus en baden hem, ~
1718 Hand 19:3 | 3 Begerende gunst tegen hem, opdat hij hem zou doen
1719 Hand 19:7 | en zware beschuldigingen tegen Paulus voortbrengende, die
1720 Hand 19:8 | antwoordende, zeide: Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen
1721 Hand 19:8 | tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel, noch tegen den
1722 Hand 19:8 | noch tegen den tempel, noch tegen den keizer iets gezondigd. ~
1723 Hand 19:15 | verschenen, begerende vonnis tegen hem; ~
1724 Hand 19:19 | 19 Maar hadden tegen hem enige vragen van hun
1725 Hand 19:27 | 27 Want het dunkt mij tegen rede, een gevangene te zenden,
1726 Hand 19:27 | de beschuldigingen, die tegen hem zijn, te kennen te geven. ~ ~
1727 Hand 20:9 | waarlijk bij mijzelven, dat ik tegen den Naam van Jezus van Nazareth
1728 Hand 20:11 | lasteren; en boven mate tegen hen woedende, heb ik hen
1729 Hand 20:14 | gij Mij? Het is u hard, tegen de prikkels de verzenen
1730 Hand 21:4 | heen, omdat de winden ons tegen waren. ~
1731 Hand 21:12 | haven in Kreta, strekkende tegen het zuidwesten en tegen
1732 Hand 21:12 | tegen het zuidwesten en tegen het noordwesten. ~
1733 Hand 21:14 | niet lang daarna, sloeg tegen hetzelve een stormwind,
1734 Hand 21:15 | weggerukt werd, en niet kon tegen den wind opzeilen, gaven
1735 Hand 21:39 | inham, die een oever had, tegen denwelken zij geraden vonden,
1736 Hand 22:17 | ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke
1737 Hand 22:25 | 25 En tegen elkander oneens zijnde,
1738 Rom 1:26 | veranderd in het gebruik tegen nature; ~
1739 Rom 1:27 | verhit geworden in hun lust tegen elkander, mannen met mannen
1740 Rom 4:18 | 18 Welke tegen hoop op hoop geloofd heeft,
1741 Rom 7:23 | mijn leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en
1742 Rom 8:7 | des vleses vijandschap is tegen God; want het onderwerpt
1743 Rom 8:18 | tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan
1744 Rom 8:31 | God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? ~
1745 Rom 8:33 | beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God
1746 Rom 9:20 | mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het
1747 Rom 10:21 | 21 Maar tegen Israel zegt Hij: Den gehelen
1748 Rom 11:2 | hoe hij God aanspreekt tegen Israel, zeggende: ~
1749 Rom 11:18 | 18 Zo roem niet tegen de takken; en indien gij
1750 Rom 11:24 | van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom
1751 Rom 13:2 | 2 Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie
1752 Rom 16:17 | en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij van ons
1753 1Kor 4:6 | anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander. ~
1754 1Kor 6:1 | ulieden, die een zaak heeft tegen een ander, te recht gaan
1755 1Kor 6:18 | hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam. ~
1756 1Kor 8:12 | 12 Doch gijlieden, alzo tegen de broeders zondigende,
1757 1Kor 8:12 | geweten kwetsende, zondigt tegen Christus. ~
1758 1Kor 15:32 | 32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb
1759 2Kor 5:12 | opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht
1760 2Kor 6:11 | Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiers, ons hart
1761 2Kor 7:4 | vrijmoedigheid in het spreken tegen u, ik heb veel roems over
1762 2Kor 10:1 | maar afwezend stout ben tegen u; ~
1763 2Kor 10:2 | stoutelijk gehandeld te hebben tegen sommigen, die ons achten,
1764 2Kor 10:5 | hoogte, die zich verheft tegen de kennis van God, en alle
1765 2Kor 13:8 | Want wij vermogen niets tegen de waarheid, maar voor de
1766 Gal 3:21 | 21 Is dan de wet tegen de beloftenissen Gods? Dat
1767 Gal 5:17 | 17 Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen
1768 Gal 5:17 | tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan
1769 Gal 5:17 | het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet
1770 Gal 5:23 | 23 Tegen de zodanigen is de wet niet. ~
1771 Efez 6:11 | Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des
1772 Efez 6:12 | wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen
1773 Efez 6:12 | tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten,
1774 Efez 6:12 | maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers
1775 Efez 6:12 | overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld,
1776 Efez 6:12 | der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden
1777 Fili 2:16 | levens, mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat
1778 Kol 2:14 | hebbende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen
1779 Kol 2:14 | zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit
1780 Kol 3:9 | 9 Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan
1781 Kol 3:13 | een den anderen, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft;
1782 Kol 3:19 | en wordt niet verbitterd tegen haar. ~
1783 1The 2:15 | behagen, en alle mensen tegen zijn; ~
1784 1Tim 1:10 | meinedigen, en zo er iets anders tegen de gezonde leer is; ~
1785 1Tim 5:11 | weelderig geworden zijn tegen Christus, zo willen zij
1786 1Tim 5:19 | 19 Neem tegen een ouderling geen beschuldiging
1787 1Tim 6:19 | schat een goed fondament tegen het toekomende, opdat zij
1788 2Tim 2:16 | 16 Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdelroepen;
1789 2Tim 3:8 | staan ook deze de waarheid tegen; mensen, verdorven zijnde
1790 Heb 12:3 | tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat
1791 Heb 12:4 | tegengestaan, strijdende tegen de zonde; ~
1792 Jako 2:13 | de barmhartigheid roemt tegen het oordeel.
1793 Jako 3:14 | zo roemt en liegt niet tegen de waarheid. ~
1794 Jako 5:9 | 9 Zucht niet tegen elkander, broeders, opdat
1795 1Pet 2:11 | begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; ~
1796 1Pet 3:12 | aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen. ~
1797 2Pet 2:11 | geen lasterlijk oordeel tegen hen voor den Heere voortbrengen. ~
1798 2Pet 3:7 | worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels, en
1799 3Joh 1:10 | boze woorden snaterende tegen ons; en hiermede niet vergenoegd
1800 Jud 1:9 | geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide:
1801 Jud 1:15 | 15 Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle
1802 Jud 1:15 | die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. ~
1803 Open 2:4 | 4 Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde
1804 Open 2:14 | heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt,
1805 Open 2:16 | haastelijk bij komen, en zal tegen hen krijg voeren met het
1806 Open 2:20 | heb enige weinige dingen tegen u, dat gij de vrouw Jezabel,
1807 Open 7:1 | aarde, noch op de zee, noch tegen enigen boom. ~
1808 Open 9:15 | geworden, welke bereid waren tegen de ure, en dag, en maand,
1809 Open 12:7 | en zijn engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde
1810 Open 12:17 | heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad,
1811 Open 13:4 | gelijk? wie kan krijg voeren tegen hetzelve? ~
1812 Open 13:6 | zijn mond tot lastering tegen God, om Zijn Naam te lasteren,
1813 Open 17:14 | 14 Dezen zullen tegen het Lam krijgen, en het
1814 Open 19:19 | vergaderd, om krijg te voeren tegen Hem, Die op het paard zat,
1815 Open 19:19 | Die op het paard zat, en tegen Zijn heirlegers. ~
1816 Open 22:3 | vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1816 |