1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1670
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:31 | 31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet,
2 Gen 3:13 | God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt?
3 Gen 4:10 | 10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is
4 Gen 6:17 | den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den
5 Gen 6:19 | 19 En gij zult van al wat leeft, van alle vlees, twee
6 Gen 6:22 | Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo
7 Gen 7:4 | den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt
8 Gen 7:5 | 5 En Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden had. ~
9 Gen 7:8 | van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt, ~
10 Gen 7:22 | 22 Al wat een adem des geestes des
11 Gen 7:22 | neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven. ~
12 Gen 7:23 | 23 Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem
13 Gen 7:23 | Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was. ~
14 Gen 8:19 | en al het gevogelte, al wat zich op de aarde roert,
15 Gen 9:2 | gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert,
16 Gen 9:3 | 3 Al wat zich roert, dat levend is,
17 Gen 9:24 | zijn wijn; en hij merkte wat zijn kleinste zoon hem gedaan
18 Gen 11:6 | niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken? ~
19 Gen 12:18 | riep Farao Abram, en zeide: Wat is dit, dat gij mij gedaan
20 Gen 12:20 | zijn huisvrouw, en alles wat hij had. ~ ~
21 Gen 13:1 | en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem. ~
22 Gen 14:24 | Het zij buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd
23 Gen 14:26 | zeide Abram: Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar
24 Gen 15:6 | is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai
25 Gen 16:10 | tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden
26 Gen 16:12 | zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten:
27 Gen 16:14 | 14 En wat mannelijk is, de voorhuid
28 Gen 16:23 | gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden
29 Gen 17:17 | voor Abraham verbergen, wat Ik doe? ~
30 Gen 19:7 | sterven zult, gij, en al wat uwes is! ~
31 Gen 19:9 | Abraham, en zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan? en
32 Gen 19:9 | hebt gij ons gedaan? en wat heb ik tegen u gezondigd,
33 Gen 19:10 | zeide Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij
34 Gen 20:12 | over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor
35 Gen 20:17 | hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet;
36 Gen 20:22 | God is met u in alles, wat gij doet. ~
37 Gen 20:29 | zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven ooilammeren,
38 Gen 22:15 | vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen
39 Gen 23:2 | huis, regerende over alles, wat hij had: Leg toch uw hand
40 Gen 23:36 | heeft hem gegeven alles, wat hij heeft. ~
41 Gen 23:72 | Abraham gaf aan Izak al wat hij had. ~
42 Gen 24:10 | 10 En Abimelech zeide: Wat is dit, dat gij ons gedaan
43 Gen 25:37 | koorn en most ondersteund; wat zal ik u dan nu doen, mijn
44 Gen 26:22 | Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal
45 Gen 27:15 | niet dienen? verklaar mij, wat zal uw loon zijn? ~
46 Gen 27:25 | Daarom zeide hij tot Laban: Wat is dit, dat gij mij gedaan
47 Gen 27:66 | 31 En hij zeide: Wat zal ik u geven? Toen zeide
48 Gen 27:68 | voor uw aangezicht; al wat niet gespikkeld en geplekt
49 Gen 28:1 | Jakob heeft genomen alles, wat onzes vaders was, en van
50 Gen 28:12 | want Ik heb gezien alles, wat Laban u doet. ~
51 Gen 28:16 | zonen; nu dan, doe alles, wat God tot u gezegd heeft. ~
52 Gen 28:21 | 21 En hij vlood, en al wat het zijne was, en hij maakte
53 Gen 28:26 | Toen zeide Laban tot Jakob: Wat hebt gij gedaan, dat gij
54 Gen 28:32 | gij voor onze broederen, wat bij mij is, en neem het
55 Gen 28:36 | antwoordde en zeide tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat
56 Gen 28:36 | Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij mij
57 Gen 28:37 | mijn huisraad betast hebt, wat hebt gij gevonden van al
58 Gen 28:43 | kudde is mijn kudde, ja, al wat gij ziet, dat is mijn; en
59 Gen 28:43 | gij ziet, dat is mijn; en wat zoude ik aan deze mijn dochteren
60 Gen 30:9 | broeder! het zij het uwe, wat gij hebt! ~
61 Gen 31:11 | genade vinden in uw ogen; en wat gij tot mij zeggen zult,
62 Gen 31:15 | onder u besneden worde al wat mannelijk is. ~
63 Gen 31:22 | een volk te zijn; als al wat mannelijk is onder ons besneden
64 Gen 31:24 | zij werden besneden, al wat mannelijk was, allen, die
65 Gen 31:25 | in de stad, en doodden al wat mannelijk was. ~
66 Gen 31:29 | plunderden denzelven, en al wat binnenshuis was. ~
67 Gen 34:10 | vader, en zeide tot hem: Wat is dit voor een droom, dien
68 Gen 34:15 | hem deze man, zeggende: Wat zoekt gij? ~
69 Gen 34:20 | opgegeten; zo zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal. ~
70 Gen 34:26 | Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal het zijn, dat
71 Gen 35:10 | kwaad in des HEEREN ogen, wat hij deed; daarom doodde
72 Gen 35:16 | schoondochter was. En zij zeide: Wat zult gij mij geven, dat
73 Gen 35:18 | 18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik u geven
74 Gen 36:3 | was, en dat de HEERE al wat hij deed, door zijn hand
75 Gen 36:4 | hem over zijn huis; en al wat hij had, gaf hij in zijn
76 Gen 36:5 | over zijn huis, en over al wat het zijne was, gesteld had,
77 Gen 36:5 | des HEEREN was in alles, wat hij had, in het huis en
78 Gen 36:6 | 6 En hij liet alles, wat hij had, in Jozefs hand,
79 Gen 36:8 | heeft geen kennis met mij, wat er in het huis is; en al
80 Gen 36:8 | er in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij
81 Gen 36:22 | waren, in Jozefs hand; en al wat zij daar deden, deed hij. ~
82 Gen 36:23 | de HEERE met hem was; en wat hij deed, dat deed de HEERE
83 Gen 37:55 | Egyptenaren: Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt. ~
84 Gen 38:14 | Jozef tot hen: Dat is het, wat ik tot u gesproken heb,
85 Gen 38:28 | tot den ander zeggende: Wat is dit, dat ons God gedaan
86 Gen 40:5 | Gij hebt kwalijk gedaan, wat gij gedaan hebt. ~
87 Gen 40:15 | En Jozef zeide tot hen: Wat daad is dit, die gij gedaan
88 Gen 40:16 | 16 Toen zeide Juda: Wat zullen wij tot mijn heer
89 Gen 40:16 | wij tot mijn heer zeggen, wat zullen wij spreken, en wat
90 Gen 40:16 | wat zullen wij spreken, en wat zullen wij ons rechtvaardigen?
91 Gen 41:10 | schapen, en uw runderen, en al wat gij hebt. ~
92 Gen 41:11 | gij en uw huis, en alles wat gij hebt! ~
93 Gen 41:13 | heerlijkheid in Egypte, en alles wat gij gezien hebt; en haast
94 Gen 42:1 | Israel verreisde met al wat hij had, en hij kwam te
95 Gen 42:32 | en hun runderen, en al wat zij hebben, medegebracht. ~
96 Gen 42:33 | ulieden zal roepen, en zeggen: Wat is uw hantering? ~
97 Gen 43:1 | hun runderen, met alles wat zij hebben, zijn gekomen
98 Gen 43:3 | Farao tot zijn broederen: Wat is uw hantering? En zij
99 Gen 45:28 | zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak,
100 Exo 2:4 | van verre, om te weten, wat hem gedaan zou worden. ~
101 Exo 3:13 | zeggen: Hoe is Zijn naam? wat zal ik tot hen zeggen? ~
102 Exo 4:2 | de HEERE zeide tot hem: Wat is er in uw hand? En hij
103 Exo 4:12 | mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult. ~
104 Exo 4:15 | en Ik zal ulieden leren, wat gij doen zult. ~
105 Exo 5:24 | Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal; want
106 Exo 6:28 | koning van Egypte, alles, wat Ik tot u spreek. ~
107 Exo 7:2 | Gij zult spreken alles, wat Ik u gebieden zal; en Aaron,
108 Exo 9:4 | dat er niets sterve van al wat van de kinderen Israels
109 Exo 9:19 | vergader uw vee, en alles wat gij op het veld hebt; alle
110 Exo 9:25 | ganse Egypteland, alles wat op het veld was, van de
111 Exo 10:2 | kindskinderen moogt vertellen, wat Ik in Egypte uitgericht
112 Exo 10:12 | kruid des lands opeten, al wat de hagel heeft over gelaten. ~
113 Exo 12:16 | denzelven gedaan worden; maar wat van iedere ziel gegeten
114 Exo 12:26 | kinderen tot u zullen zeggen: Wat hebt gij daar voor een dienst? ~
115 Exo 12:48 | pascha houden zal, dat alles, wat mannelijk is, bij hem besneden
116 Exo 13:2 | Mij alle eerstgeborenen; wat enige baarmoeder opent onder
117 Exo 13:12 | HEERE doen overgaan alles, wat de baarmoeder opent; ook
118 Exo 13:12 | baarmoeder opent; ook alles, wat de baarmoeder opent van
119 Exo 13:13 | 13 Doch al wat de baarmoeder der ezelin
120 Exo 13:14 | morgen zal vragen, zeggende: Wat is dat? zo zult gij tot
121 Exo 13:15 | de mannetjes van alles, wat de baarmoeder opent; doch
122 Exo 14:15 | zeide de HEERE tot Mozes: Wat roept gij tot Mij? Zeg den
123 Exo 15:24 | volk tegen Mozes, zeggende: Wat zullen wij drinken? ~
124 Exo 15:26 | Gods horen zult, en doen, wat recht is in Zijn ogen, en
125 Exo 16:7 | HEERE gehoord heeft; want wat zijn wij, dat gij tegen
126 Exo 16:8 | tegen Hem murmureert; want wat zijn wij? Uw murmureringen
127 Exo 16:15 | Man, want zij wisten niet wat het was. Mozes dan zeide
128 Exo 16:23 | heilige sabbat des HEEREN! wat gij bakken zoudt, bakt dat,
129 Exo 16:23 | zoudt, bakt dat, en ziedt, wat gij zieden zoudt; en al
130 Exo 16:23 | gij zieden zoudt; en al wat over blijft, legt het op
131 Exo 17:2 | Mozes dan zeide tot hen: Wat twist gij met mij? Waarom
132 Exo 17:4 | tot den HEERE, zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er
133 Exo 18:1 | schoonvader van Mozes, hoorde al wat God aan Mozes, en aan Israel,
134 Exo 18:8 | zijn schoonvader alles, wat de HEERE aan Farao en aan
135 Exo 18:14 | schoonvader van Mozes alles zag, wat hij het volk deed, zo zeide
136 Exo 18:14 | volk deed, zo zeide hij: Wat ding is dit, dat gij het
137 Exo 18:24 | schoonvader, en hij deed alles, wat hij gezegd had. ~
138 Exo 19:4 | 4 Gijlieden hebt gezien, wat Ik den Egyptenaren gedaan
139 Exo 19:8 | gelijkelijk, en zeide: Al wat de HEERE gesproken heeft,
140 Exo 20:11 | aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte
141 Exo 21:30 | zijner ziel geven naar alles, wat hem zal opgelegd worden; ~
142 Exo 22:14 | wanneer iemand van zijn naaste wat begeert, en het wordt beschadigd,
143 Exo 23:13 | 13 In alles, wat Ik tot ulieden gezegd heb,
144 Exo 23:22 | gehoorzaamt, en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik
145 Exo 24:7 | volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft,
146 Exo 25:9 | 9 Naar al wat Ik u tot een voorbeeld dezes
147 Exo 25:22 | getuigenis zijn zullen, alles, wat Ik u gebieden zal aan de
148 Exo 29:34 | 34 En indien er wat overblijven zal van het
149 Exo 29:35 | zonen alzo doen, naar alles, wat Ik u geboden heb; zeven
150 Exo 29:37 | der heiligheden zijn; al wat het altaar aanroert, zal
151 Exo 29:38 | 38 Dit nu is het, wat gij op het altaar bereiden
152 Exo 30:29 | der heiligheden zijn; al wat ze aanroert, zal heilig
153 Exo 30:33 | deze, of die daarvan op wat vreemds doet, die zal uitgeroeid
154 Exo 31:6 | en zij zullen maken al wat Ik u geboden heb. ~
155 Exo 31:11 | het heiligdom; naar alles, wat Ik u geboden heb, zullen
156 Exo 32:1 | uitgevoerd heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij. ~
157 Exo 32:21 | En Mozes zeide tot Aaron: Wat heeft u dit volk gedaan,
158 Exo 32:23 | opgevoerd heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij. ~
159 Exo 33:1 | uitgevoerd heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij. ~
160 Exo 33:21 | En Mozes zeide tot Aaron: Wat heeft u dit volk gedaan,
161 Exo 33:23 | opgevoerd heeft, wij weten niet, wat hem geschied zij. ~
162 Exo 34:5 | van u af, en Ik zal weten, wat Ik u doen zal. ~
163 Exo 34:42 | 19 Al wat de baarmoeder opent, is
164 Exo 34:46 | 23 Al wat mannelijk is onder u zal
165 Exo 34:55 | toe; en hij gebood hun al wat de HEERE met hem gesproken
166 Exo 34:57 | tot de kinderen Israels, wat hem geboden was. ~
167 Exo 35:10 | zullen komen, en maken alles, wat de HEERE geboden heeft: ~
168 Exo 39:32 | het gemaakt naar alles, wat de HEERE aan Mozes geboden
169 Exo 39:42 | 42 Naar alles, wat de HEERE aan Mozes geboden
170 Exo 40:4 | brengen, en gij zult schikken wat daarop te schikken is; gij
171 Exo 40:9 | zalven den tabernakel, en al wat daarin is; en gij zult dezelven
172 Exo 40:16 | nu deed het naar alles, wat hem de HEERE geboden had;
173 Lev 2:3 | 3 Wat nu overblijft van het spijsoffer,
174 Lev 2:10 | 10 En wat overblijft van het spijsoffer,
175 Lev 5:4 | om goed te doen; naar al wat de mens in den eed onbedacht
176 Lev 5:15 | afdwaling gezondigd zal hebben, wat onwetende van de heilige
177 Lev 6:7 | worden; over iets van al, wat hij doet, waar hij schuld
178 Lev 6:9 | brandoffers; het is hetgeen, wat door de branding op het
179 Lev 6:18 | 18 Al wat mannelijk is onder de zonen
180 Lev 6:18 | vuurofferen des HEEREN; al wat die zal aanroeren, zal heilig
181 Lev 6:27 | 27 Al wat deszelfs vlees zal aanroeren,
182 Lev 6:29 | 29 Al wat mannelijk is onder de priesteren,
183 Lev 7:6 | 6 Al wat mannelijk is onder de priesteren
184 Lev 7:9 | oven gebakken wordt, met al wat in den ketel en in den pan
185 Lev 7:17 | 17 Wat nog van het vlees des slachtoffers
186 Lev 8:10 | zalfde den tabernakel, en al wat daarin was, en heiligde
187 Lev 9:19 | den ram, den staart, en wat het ingewand bedekt, en
188 Lev 10:3 | zeide tot Aaron: Dat is het, wat de HEERE gesproken heeft,
189 Lev 11:3 | 3 Al wat onder de beesten de klauw
190 Lev 11:9 | Dit zult gij eten van al wat in de wateren is: al wat
191 Lev 11:9 | wat in de wateren is: al wat in de wateren, in de zeeen
192 Lev 11:10 | 10 Maar al wat in de zeeen en in de rivieren,
193 Lev 11:12 | 12 Al wat in de wateren geen vinnen
194 Lev 11:27 | 27 En al wat op zijn poten gaat onder
195 Lev 11:33 | dezelve zal gevallen zijn, al wat daarin is, zal onrein zijn,
196 Lev 11:42 | 42 Al wat op zijn buik gaat, en al
197 Lev 11:42 | op zijn buik gaat, en al wat gaat op zijn vier voeten,
198 Lev 11:42 | zijn vier voeten, of al wat vele voeten heeft, onder
199 Lev 13:51 | inslag, of aan het vel, tot wat werk dat vel zou mogen gemaakt
200 Lev 14:36 | te bezien, opdat niet al wat in dat huis is, onrein worde;
201 Lev 19:6 | het gegeten worden; maar wat tot op den derden dag overblijft
202 Lev 20:25 | het gevogelte, en aan al wat op den aardbodem kruipt,
203 Lev 24:5 | 5 Wat van zelf van uw oogst zal
204 Lev 24:11 | niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin zal gewassen
205 Lev 24:14 | wanneer gij aan uw naaste wat veilbaars verkopen, of uit
206 Lev 24:20 | En als gij zoudt zeggen: Wat zullen wij eten in het zevende
207 Lev 24:28 | hand niet gevonden heeft, wat genoeg is, om aan hem weder
208 Lev 24:47 | bijwoners, die bij u is, wat bekomen zal hebben, en uw
209 Lev 24:49 | lossen; of heeft zijn hand wat bekomen, dat hij zichzelven
210 Lev 26:9 | HEERE offerande offert; al wat hij daarvan den HEERE zal
211 Lev 26:10 | verwisselt, zo zal dit, en wat daarvoor verwisseld is,
212 Lev 26:16 | zijner bezitting den HEERE wat geheiligd zal hebben, zo
213 Lev 26:28 | verkocht noch gelost worden; al wat verbannen is, zal den HEERE
214 Lev 26:29 | 29 Al wat verbannen is, dat van de
215 Lev 26:32 | runderen en klein vee, alles wat onder de roede zal doorgaan,
216 Lev 26:33 | verwisselen zal, zo zal dit, en wat daarvoor verwisseld is,
217 Num 1:2 | getal der namen, van al wat mannelijk is, hoofd voor
218 Num 1:20 | namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig
219 Num 1:22 | namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig
220 Num 1:50 | gereedschap, en over alles, wat daartoe behoort; zij zullen
221 Num 1:54 | kinderen Israels; naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had,
222 Num 2:34 | Israels deden naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had,
223 Num 3:15 | naar hun geslachten, al wat mannelijk is, van een maand
224 Num 3:22 | getelden in getal waren van al wat mannelijk was, van een maand
225 Num 3:28 | 28 In getal van al wat mannelijk was, van een maand
226 Num 3:31 | doen, en het deksel, en al wat tot zijn dienst behoort. ~
227 Num 3:34 | getelden in getal van al wat mannelijk was, van een maand
228 Num 3:36 | zijn gereedschap, en al wat tot zijn dienst behoort; ~
229 Num 3:39 | geslachten, geteld hebben, al wat mannelijk was, van een maand
230 Num 3:40 | Tel alle eerstgeborenen, wat mannelijk is onder de kinderen
231 Num 4:16 | gansen tabernakels, en alles wat daarin is, aan het heiligdom
232 Num 4:26 | hun dienst, mitsgaders al wat daarvoor bereid wordt, opdat
233 Num 5:10 | dingen zullen zijne zijn; wat iemand den priester zal
234 Num 6:21 | beloofd hebben, behalve wat zijn hand bekomen zal; naar
235 Num 8:20 | de Levieten, naar alles, wat de HEERE Mozes geboden had
236 Num 8:24 | 24 Dit is het, wat de Levieten aangaat: van
237 Num 9:5 | woestijn van Sinai; naar alles wat de HEERE Mozes geboden had,
238 Num 9:8 | Blijft staande, dat ik hoor, wat de HEERE u gebieden zal. ~
239 Num 15:23 | 23 Alles, wat u de HEERE door de hand
240 Num 15:34 | het was niet verklaard, wat hem gedaan zou worden. ~
241 Num 16:11 | tegen den HEERE, want Aaron, wat is hij, dat gij tegen hem
242 Num 16:30 | 30 Maar indien de HEERE wat nieuws zal scheppen, en
243 Num 16:30 | verslinden hen met alles wat hunner is, en zij levend
244 Num 16:33 | voeren neder, zij en alles wat hunner was, levend ter helle;
245 Num 18:23 | allerheiligste zult gij dat eten; al wat mannelijk is zal dat eten;
246 Num 18:26 | eerste vruchten van alles, wat in hun land is, die zij
247 Num 18:28 | 15 Al wat de baarmoeder opent, van
248 Num 19:10 | allerheiligste zult gij dat eten; al wat mannelijk is zal dat eten;
249 Num 19:13 | eerste vruchten van alles, wat in hun land is, die zij
250 Num 19:15 | 15 Al wat de baarmoeder opent, van
251 Num 22:2 | zoon van Zippor, zag al wat Israel aan de Amorieten
252 Num 22:4 | deze gemeente oplikken al wat rondom ons is, gelijk de
253 Num 22:17 | zeer hoog vereren, en al wat gij tot mij zeggen zult,
254 Num 22:19 | dezen nacht, opdat ik wete, wat de HEERE tot mij verder
255 Num 22:28 | ezelin, die tot Bileam zeide: Wat heb ik u gedaan, dat gij
256 Num 22:35 | maar alleenlijk dat woord, wat Ik tot u spreken zal, dat
257 Num 23:8 | 8 Wat zal ik vloeken, dien God
258 Num 23:8 | dien God niet vloekt; en wat zal ik schelden, waar de
259 Num 23:11 | zeide Balak tot Bileam: Wat hebt gij mij gedaan? Ik
260 Num 23:12 | niet waarnemen te spreken, wat de HEERE in mijn mond gelegd
261 Num 23:17 | Balak nu zeide tot hem: Wat heeft de HEERE gesproken? ~
262 Num 23:23 | gezegd worden, en van Israel, wat God gewrocht heeft. ~
263 Num 23:26 | gesproken, zeggende: Al wat de HEERE spreken zal, dat
264 Num 24:13 | kwaad uit mijn eigen hart; wat de HEERE spreken zal, dat
265 Num 24:14 | u raad geven, en zeggen wat dit volk uw volk doen zal
266 Num 26:62 | drie en twintig duizend, al wat mannelijk is, van een maand
267 Num 29:40 | kinderen Israels naar al wat de HEERE Mozes geboden had. ~ ~
268 Num 30:2 | ontheiligen; naar alles, wat uit zijn mond gegaan is,
269 Num 30:12 | het hoort, niets van al wat uit haar lippen gegaan is,
270 Num 31:7 | geboden had, en zij doodden al wat mannelijk was. ~
271 Num 31:17 | 17 Nu dan, doodt al wat mannelijk is onder de kinderkens;
272 Num 31:23 | ontzondigd worden; maar al wat het vuur niet lijdt, zult
273 Num 31:50 | HEEREN gebracht, een ieder wat hij gekregen heeft, een
274 Num 31:66 | geslacht, hetwelk gedaan had, wat kwaad was in de ogen des
275 Num 31:77 | voor uw schapen; en doet, wat uit uw mond uitgegaan is. ~
276 Num 31:84 | Ruben antwoordden, zeggende: Wat de HEERE tot uw knechten
277 Deu 1:3 | kinderen Israels, naar alles wat hem de HEERE aan hen bevolen
278 Deu 1:22 | ons bescheid wederbrengen, wat weg wij daarin optrekken
279 Deu 1:22 | optrekken zullen, en tot wat steden wij komen zullen. ~
280 Deu 1:30 | u strijden, naar alles, wat Hij bij u voor uw ogen gedaan
281 Deu 1:41 | en strijden, naar alles, wat de HEERE, onze God, ons
282 Deu 3:21 | zeggende: Uw ogen zien alles, wat de HEERE, ulieder God, aan
283 Deu 3:24 | en Uw sterke hand; want wat God is er in den hemel en
284 Deu 4:3 | 3 Uw ogen hebben gezien, wat God om Baal-Peor gedaan
285 Deu 4:7 | 7 Want wat groot volk is er, hetwelk
286 Deu 4:8 | 8 En wat groot volk is er, dat zo
287 Deu 4:25 | van enig ding, en doet, wat kwaad is in de ogen des
288 Deu 5:27 | Nader gij, en hoor alles, wat de HEERE, onze God, zeggen
289 Deu 5:27 | en spreek gij tot ons al wat de HEERE, onze God, tot
290 Deu 6:18 | 18 En gij zult doen, wat recht en goed is in de ogen
291 Deu 6:20 | morgen zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen,
292 Deu 7:18 | voor hen; gedenkt steeds, wat de HEERE, uw God, aan Farao
293 Deu 8:2 | verzoeken, om te weten, wat in uw hart was, of gij Zijn
294 Deu 8:3 | de mens leeft van alles, wat uit des HEEREN mond uitgaat. ~
295 Deu 8:13 | vermeerderd zijn, ja, al wat gij hebt vermeerderd zal
296 Deu 10:12 | 12 Nu dan, Israel! wat eist de HEERE, uw God van
297 Deu 10:14 | hemelen, de aarde, en al wat daarin is. ~
298 Deu 11:4 | 4 En wat Hij gedaan heeft aan het
299 Deu 11:5 | 5 En wat Hij ulieden gedaan heeft
300 Deu 11:6 | 6 Daarboven, wat Hij gedaan heeft aan Dathan,
301 Deu 11:6 | huisgezinnen, en hun tenten, ja, al wat bestond, dat hun aanging,
302 Deu 12:8 | zult niet doen naar alles, wat wij hier heden doen, een
303 Deu 12:8 | heden doen, een ieder al wat in zijn ogen recht is. ~
304 Deu 12:11 | zult gij brengen alles, wat ik u gebiede: uw brandofferen,
305 Deu 12:14 | en daar zult gij doen al wat ik u gebiede. ~
306 Deu 12:25 | gij zult gedaan hebben, wat recht is in de ogen des
307 Deu 12:28 | als gij zult gedaan hebben wat goed en recht is in de ogen
308 Deu 12:31 | den HEERE, uw God; want al wat den HEERE een gruwel is,
309 Deu 13:15 | verbannende haar, en alles, wat daarin is, ook haar beesten,
310 Deu 13:18 | heden gebiede, om te doen wat recht is in de ogen des
311 Deu 14:9 | zult gij eten van alles, wat in de wateren is; al wat
312 Deu 14:9 | wat in de wateren is; al wat vinnen en schubben heeft,
313 Deu 14:10 | 10 Maar al wat geen vinnen en schubben
314 Deu 14:26 | geeft dat geld voor alles, wat uw ziel gelust, voor runderen
315 Deu 14:26 | sterken drank, en voor alles, wat uw ziel van u begeren zal,
316 Deu 15:3 | vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt,
317 Deu 15:18 | uw God, zegenen in alles, wat gij doen zult. ~
318 Deu 16:16 | Driemaal in het jaar zal alles, wat mannelijk onder u is, voor
319 Deu 17:10 | waarnemen te doen naar alles, wat zij u zullen leren. ~
320 Deu 18:16 | 16 Naar alles, wat gij van den HEERE, uw God,
321 Deu 18:17 | HEERE tot mij: Het is goed, wat zij gesproken hebben. ~
322 Deu 18:18 | zal tot hen spreken alles, wat Ik Hem gebieden zal. ~
323 Deu 20:13 | geven; en gij zult alles, wat mannelijk daarin is, slaan
324 Deu 20:14 | kinderkens, en de beesten, en al wat in de stad zijn zal, al
325 Deu 21:9 | wegdoen; want gij zult doen, wat recht is in de ogen des
326 Deu 21:16 | zijn zonen zal doen erven wat hij heeft, dat hij niet
327 Deu 21:17 | dubbele deel van alles, wat bij hem zal worden gevonden;
328 Deu 23:13 | en u omkeren, en bedekken wat van u uitgegaan is. ~
329 Deu 23:23 | 23 Wat uit uw lippen gaat, zult
330 Deu 24:8 | waarneemt en doet naar alles, wat de Levietische priesteren
331 Deu 24:9 | 9 Gedenkt, wat de HEERE, uw God, gedaan
332 Deu 25:17 | 17 Gedenkt, wat u Amalek gedaan heeft op
333 Deu 26:14 | ik heb gedaan naar alles, wat Gij mij geboden hebt. ~
334 Deu 29:2 | hen: Gij hebt gezien al wat de HEERE in Egypteland voor
335 Deu 29:9 | verstandelijk handelt in alles, wat gij doen zult. ~
336 Deu 29:24 | aan dit land alzo gedaan? Wat is de ontsteking van dezen
337 Deu 30:2 | gehoorzaam zijn, naar alles, wat ik u heden gebiede, gij
338 Joz 1:8 | waarneemt te doen naar alles, wat daarin geschreven is; want
339 Joz 1:16 | zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons geboden hebt, zullen
340 Joz 1:18 | niet horen zal in alles, wat gij hem gebieden zult, die
341 Joz 2:10 | gij uit Egypte gingt; en wat gijlieden aan de twee koningen
342 Joz 2:13 | mijn zusters, met alles, wat zij hebben; en dat gij onze
343 Joz 2:23 | en zij vertelden hem al wat hun wedervaren was. ~
344 Joz 4:6 | vragen zullen, zeggende: Wat zijn u deze stenen? ~
345 Joz 4:10 | volk aan te zeggen, naar al wat Mozes Jozua geboden had.
346 Joz 4:21 | vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze stenen? ~
347 Joz 5:14 | aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn
348 Joz 6:17 | verbannen zijn, zij en al wat daarin is; alleenlijk zal
349 Joz 6:21 | En zij verbanden alles, wat in de stad was, van den
350 Joz 6:22 | vrouw van daar uit, met al wat zij heeft, gelijk als gij
351 Joz 6:23 | en haar broeders, en al wat zij had; ook brachten zij
352 Joz 6:24 | verbrandden zij met vuur, en al wat daarin was; alleenlijk het
353 Joz 6:25 | huisgezin haars vaders, en al wat zij had; en zij heeft gewoond
354 Joz 7:8 | 8 Och, HEERE! wat zal ik zeggen, nademaal
355 Joz 7:9 | uitroeien van de aarde; wat zult Gij dan Uw groten Naam
356 Joz 7:15 | verbrand worden, hij en al wat hij heeft; omdat hij het
357 Joz 7:19 | geef mij toch te kennen, wat gij gedaan hebt, verberg
358 Joz 7:24 | en zijn tent, en alles wat hij had; en zij voerden
359 Joz 8:34 | en den vloek, naar alles, wat in het wetboek geschreven
360 Joz 9:3 | inwoners te Gibeon hoorden, wat Jozua met Jericho en met
361 Joz 9:9 | gerucht gehoord, en alles wat Hij in Egypte gedaan heeft; ~
362 Joz 9:10 | 10 En alles wat Hij gedaan heeft aan de
363 Joz 10:32 | daarin was, naar alles, wat hij aan Libna gedaan had. ~
364 Joz 10:35 | denzelven dag, naar alles, wat hij aan Lachis gedaan had. ~
365 Joz 10:37 | overblijven, naar alles, wat hij Eglon gedaan had; en
366 Joz 10:40 | ja, hij verbande alles, wat adem had, gelijk als de
367 Joz 11:14 | lieten niet overblijven wat adem had. ~
368 Joz 11:15 | een woord af van alles, wat de HEERE Mozes geboden had. ~
369 Joz 11:23 | dat land in, naar alles, wat de HEERE tot Mozes gesproken
370 Joz 12:8 | 8 Wat op het gebergte, en in de
371 Joz 13:27 | Beth-nimra, en Sukkoth, en Zefon, wat over was van het koninkrijk
372 Joz 13:32 | 32 Dat is het, wat Mozes ten erve uitgedeeld
373 Joz 15:18 | toen sprak Kaleb tot haar: Wat is u? ~
374 Joz 22:17 | rust rondom, naar alles, wat Hij hun vaderen gezworen
375 Joz 23:2 | hebt onderhouden alles, wat u Mozes, de knecht des HEEREN,
376 Joz 23:2 | gehoorzaam geweest in alles, wat ik u geboden heb. ~
377 Joz 23:16 | ganse gemeente des HEEREN: Wat overtreding is dit, waarmede
378 Joz 23:24 | kinderen spreken, zeggende: Wat hebt gij met den HEERE,
379 Joz 24:3 | gijlieden hebt gezien alles, wat de HEERE, uw God, gedaan
380 Joz 24:6 | bewaren en om te doen alles, wat geschreven is in het wetboek
381 Joz 25:7 | en uw ogen hebben gezien, wat Ik in Egypte gedaan heb.
382 Ric 1:14 | toen zeide Kaleb tot haar: Wat is u? ~
383 Ric 3:12 | Israel, omdat zij deden, wat kwaad was in de ogen des
384 Ric 6:11 | 11 En gij zult horen, wat zij zullen spreken, en daarna
385 Ric 7:1 | mannen van Efraim tot hem: Wat stuk is dit, dat gij ons
386 Ric 7:2 | daarentegen zeide tot hen: Wat heb ik nu gedaan, gelijk
387 Ric 7:3 | Zeeb, in uw hand gegeven; wat heb ik dan kunnen doen,
388 Ric 7:18 | hij tot Zebah en Tsalmuna: Wat waren het voor mannen, die
389 Ric 8:2 | alle burgers van Sichem: Wat is u beter, dat zeventig
390 Ric 8:28 | zeide: Wie is Abimelech, en wat is Sichem, dat wij hem dienen
391 Ric 8:48 | het volk, dat bij hem was: Wat gij mij hebt zien doen,
392 Ric 9:15 | doe Gij ons, naar alles, wat goed is in Uw ogen; alleenlijk
393 Ric 10:12 | kinderen Ammons, zeggende: Wat hebben ik en gij met elkander
394 Ric 12:8 | tot ons kome, en ons lere, wat wij dat knechtje doen zullen,
395 Ric 12:12 | dat Uw woorden komen; maar wat zal des knechtjes wijze
396 Ric 12:13 | tot Manoach: Van alles, wat Ik tot de vrouw gezegd heb,
397 Ric 12:14 | noch iets onreins eten; al wat Ik haar geboden heb, zal
398 Ric 12:17 | tot den Engel des HEEREN: Wat is Uw naam, opdat wij U
399 Ric 13:6 | zijn moeder niet te kennen, wat hij gedaan had. ~
400 Ric 13:18 | dag, eer de zon onderging: Wat is zoeter dan honig? en
401 Ric 13:18 | is zoeter dan honig? en wat is sterker dan een leeuw?
402 Ric 16:6 | Israel; een iegelijk deed, wat recht was in zijn ogen. ~
403 Ric 17:3 | heeft u hier gebracht, en wat doet gij alhier, en wat
404 Ric 17:3 | wat doet gij alhier, en wat hebt gij hier? ~
405 Ric 17:8 | broeders zeiden tot hen: Wat zegt gijlieden? ~
406 Ric 17:14 | gegoten beeld? Zo weet nu, wat u te doen zij. ~
407 Ric 17:18 | zeide de priester tot hen: Wat doet gijlieden? ~
408 Ric 17:23 | omkeerden, en zeiden tot Micha: Wat is u, dat gij bijeengeroepen
409 Ric 17:24 | priester, en zijt weggegaan; wat heb ik nu meer? Wat is het
410 Ric 17:24 | weggegaan; wat heb ik nu meer? Wat is het dan, dat gij tot
411 Ric 17:24 | dan, dat gij tot mij zegt: Wat is u? ~
412 Ric 17:27 | 27 Zij dan namen wat Micha gemaakt had, en den
413 Ric 18:20 | oude man: Vrede zij u! al wat u ontbreekt, is toch bij
414 Ric 18:24 | die schendt, en haar doet, wat goed is in uw ogen; maar
415 Ric 19:12 | van Benjamin, zeggende: Wat voor een kwaad is dit, dat
416 Ric 19:48 | tot de beesten toe, ja, al wat gevonden werd; ook zetten
417 Ric 20:7 | 7 Wat zullen wij, belangende de
418 Ric 20:11 | zaak, die gij doen zult; al wat mannelijk is, en alle vrouwen,
419 Ric 20:16 | der vergadering zeiden: Wat zullen wij, belangende de
420 Ric 20:25 | Israel; een iegelijk deed, wat recht was in zijn ogen. ~
421 Rut 2:11 | mij wel aangezegd alles, wat gij bij uw schoonmoeder
422 Rut 2:16 | de handvollen voor haar wat vallen, en laat het liggen,
423 Rut 2:17 | avond; en zij sloeg uit, wat zij opgelezen had, en het
424 Rut 2:18 | en haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had; ook bracht
425 Rut 2:18 | zij voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging
426 Rut 3:4 | zal hij u te kennen geven, wat gij doen zult. ~
427 Rut 3:5 | En zij zeide tot haar: Al wat gij tot mij zegt, zal ik
428 Rut 3:6 | dorsvloer, en deed naar alles, wat haar schoonmoeder haar geboden
429 Rut 3:11 | dochter, vrees niet; al wat gij gezegd hebt, zal ik
430 Rut 3:16 | zij verhaalde haar alles, wat die man haar gedaan had. ~
431 Rut 4:9 | dat ik aanvaard heb alles, wat van Elimelech geweest is,
432 Rut 4:9 | Elimelech geweest is, en alles, wat van Chiljon en Machlon geweest
433 1Sa 1:23 | man, zeide tot haar: Doe, wat goed is in uw ogen; blijf,
434 1Sa 2:14 | de pan, of in den pot; al wat de krauwel optrok, dat nam
435 1Sa 2:22 | zeer oud, en hoorde al, wat zijn zonen aan gans Israel
436 1Sa 3:12 | verwekken over Eli alles, wat Ik tegen zijn huis gesproken
437 1Sa 3:17 | 17 En hij zeide: Wat is het woord, dat Hij tot
438 1Sa 3:18 | Hij is de HEERE; Hij doe, wat goed is in Zijn ogen! ~
439 1Sa 4:6 | hoorden, zo zeiden zij: Wat is de stem van dit grote
440 1Sa 4:14 | geroeps hoorde, zo zeide hij: Wat is de stem dezer beroerte?
441 1Sa 4:16 | gevloden. Hij dan zeide: Wat is er geschied, mijn zoon? ~
442 1Sa 5:8 | Filistijnen, en zij zeiden: Wat zullen wij met de ark des
443 1Sa 6:2 | de waarzeggers, zeggende: Wat zullen wij met de ark des
444 1Sa 8:7 | stem des volks in alles, wat zij tot u zeggen zullen;
445 1Sa 9:6 | hij is een geeerd man; al wat hij spreekt, dat komt zekerlijk;
446 1Sa 9:7 | Maar zie, zo wij gaan, wat zullen wij toch dien man
447 1Sa 9:7 | den man Gods te brengen; wat hebben wij? ~
448 1Sa 9:19 | vroeg laten gaan, en alles, wat in uw hart is, zal ik u
449 1Sa 9:24 | bracht een schouder op, met wat daaraan was, en zette het
450 1Sa 10:2 | voor ulieden, zeggende: Wat zal ik om mijn zoon doen? ~
451 1Sa 10:7 | tekenen zullen komen, doe gij, wat uw hand vinden zal, want
452 1Sa 10:8 | kome, en u bekend make, wat gij doen zult. ~
453 1Sa 10:11 | ieder tot zijn metgezel: Wat is dit, dat den zoon van
454 1Sa 10:15 | Geef mij toch te kennen, wat heeft Samuel ulieden gezegd? ~
455 1Sa 10:27 | kinderen Belials zeiden: Wat zou ons deze verlossen?
456 1Sa 11:5 | het veld, en Saul zeide: Wat is den volke, dat zij wenen?
457 1Sa 11:10 | zult ons doen naar alles, wat goed is in uw ogen. ~
458 1Sa 12:1 | ulieder stem gehoord in alles, wat gij mij gezegd hebt, en
459 1Sa 12:23 | 23 Wat ook mij aangaat, het zij
460 1Sa 13:11 | 11 Toen zeide Samuel: Wat hebt gij gedaan? Saul nu
461 1Sa 13:14 | gij niet gehouden hebt, wat u de HEERE geboden had. ~
462 1Sa 14:7 | wapendrager tot hem: Doe al, wat in uw hart is; wend u, zie
463 1Sa 14:36 | laten. Zij nu zeiden: Doe al wat goed is in uw ogen; maar
464 1Sa 14:40 | het volk tot Saul: Doe, wat goed is in uw ogen. ~
465 1Sa 14:43 | Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan hebt. Toen gaf
466 1Sa 15:3 | Amalek, en verban alles, wat hij heeft, en verschoon
467 1Sa 15:9 | beste, en de lammeren, en al wat best was, en zij wilden
468 1Sa 15:14 | 14 Toen zeide Samuel: Wat is dan dit voor een stem
469 1Sa 15:16 | zal ik u te kennen geven, wat de HEERE van nacht tot mij
470 1Sa 16:3 | Ik zal u te kennen geven, wat gij doen zult, en gij zult
471 1Sa 16:7 | want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar de HEERE
472 1Sa 17:26 | bij hem stonden, zeggende: Wat zal men dien man doen, die
473 1Sa 17:29 | 29 Toen zeide David: Wat heb ik nu gedaan? Is er
474 1Sa 18:18 | tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven, en mijns
475 1Sa 19:3 | vader spreken, en zal zien wat het zij; dat zal ik u verkondigen. ~
476 1Sa 19:18 | hij gaf hem te kennen al wat Saul hem gedaan had; en
477 1Sa 20:1 | aangezicht van Jonathan: Wat heb ik gedaan, wat is mijn
478 1Sa 20:1 | Jonathan: Wat heb ik gedaan, wat is mijn misdaad, en wat
479 1Sa 20:1 | wat is mijn misdaad, en wat is mijn zonde voor het aangezicht
480 1Sa 20:4 | Jonathan nu zeide tot David: Wat uw ziel zegt, dat zal ik
481 1Sa 20:10 | geven, indien uw vader u wat hards antwoordt? ~
482 1Sa 20:26 | want hij zeide: Hem is wat voorgevallen, dat hij niet
483 1Sa 20:32 | Waarom zal hij gedood worden? Wat heeft hij gedaan? ~
484 1Sa 21:3 | 3 En nu wat is er onder uw hand? Geef
485 1Sa 21:3 | broden in mijn hand, of wat er gevonden wordt. ~
486 1Sa 22:3 | uitgaan, totdat ik weet, wat God mij doen zal. ~
487 1Sa 25:6 | huize zij vrede, en alles, wat gij hebt, zij vrede! ~
488 1Sa 25:17 | 17 Weet dan nu, en zie, wat gij doen zult; want het
489 1Sa 25:21 | heb te vergeefs bewaard al wat deze in de woestijn heeft,
490 1Sa 25:21 | dat er niets van alles, wat hij heeft, gemist is; en
491 1Sa 25:35 | nam David uit haar hand, wat zij hem gebracht had; en
492 1Sa 26:18 | knecht alzo achterna, want wat heb ik gedaan, en wat kwaad
493 1Sa 26:18 | want wat heb ik gedaan, en wat kwaad is er in mijn hand? ~
494 1Sa 28:2 | Achis: Aldus zult gij weten, wat uw knecht doen zal. En Achis
495 1Sa 28:9 | tot hem: Zie, gij weet, wat Saul gedaan heeft, hoe hij
496 1Sa 28:13 | tot haar: Vrees niet; maar wat ziet gij? Toen zeide de
497 1Sa 28:15 | gij mij te kennen geeft, wat ik doen zal. ~
498 1Sa 29:3 | oversten der Filistijnen: Wat zullen deze Hebreen? Zo
499 1Sa 29:8 | zeide David tot Achis: Maar wat heb ik gedaan? Of wat hebt
500 1Sa 29:8 | Maar wat heb ik gedaan? Of wat hebt gij in uw knecht gevonden,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1670 |