1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
501 Gen 9:16 | eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel,
502 Gen 9:17 | opgericht heb tussen Mij en tussen alle vlees, dat op
503 Gen 9:18 | 18 En de zonen van Noach, die
504 Gen 9:18 | de ark gingen, waren Sem, en Cham, en Jafeth; en Cham
505 Gen 9:18 | gingen, waren Sem, en Cham, en Jafeth; en Cham is de vader
506 Gen 9:18 | Sem, en Cham, en Jafeth; en Cham is de vader van Kanaan. ~
507 Gen 9:19 | waren de zonen van Noach; en van dezen is de ganse aarde
508 Gen 9:20 | 20 En Noach begon een akkerman
509 Gen 9:20 | begon een akkerman te zijn, en hij plantte een wijngaard. ~
510 Gen 9:21 | 21 En hij dronk van dien wijn,
511 Gen 9:21 | hij dronk van dien wijn, en werd dronken; en hij ontblootte
512 Gen 9:21 | dien wijn, en werd dronken; en hij ontblootte zich in het
513 Gen 9:22 | 22 En Cham, Kanaans vader, zag
514 Gen 9:22 | zijns vaders naaktheid, en hij gaf het zijn beiden
515 Gen 9:23 | 23 Toen namen Sem en Jafeth een kleed, en zij
516 Gen 9:23 | Sem en Jafeth een kleed, en zij legden het op hun beider
517 Gen 9:23 | op hun beider schouderen, en gingen achterwaarts, en
518 Gen 9:23 | en gingen achterwaarts, en bedekten de naaktheid huns
519 Gen 9:23 | de naaktheid huns vaders; en hun aangezichten waren achterwaarts,
520 Gen 9:24 | 24 En Noach ontwaakte van zijn
521 Gen 9:24 | ontwaakte van zijn wijn; en hij merkte wat zijn kleinste
522 Gen 9:25 | 25 En hij zeide: Vervloekt zij
523 Gen 9:26 | de HEERE, de God van Sem; en Kanaan zij hem een knecht! ~
524 Gen 9:27 | 27 God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten!
525 Gen 9:27 | hij wone in Sems tenten! en Kanaan zij hem een knecht! ~
526 Gen 9:28 | 28 En Noach leefde na den vloed
527 Gen 9:28 | na den vloed driehonderd en vijftig jaren. ~
528 Gen 9:29 | dagen van Noach negenhonderd en vijftig jaren; en hij stierf. ~ ~
529 Gen 9:29 | negenhonderd en vijftig jaren; en hij stierf. ~ ~
530 Gen 10:1 | Noachs zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen
531 Gen 10:1 | zonen: Sem, Cham, en Jafeth; en hun werden zonen geboren
532 Gen 10:2 | van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan,
533 Gen 10:2 | Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal,
534 Gen 10:2 | Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech,
535 Gen 10:2 | Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras. ~
536 Gen 10:2 | Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras. ~
537 Gen 10:2 | Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras. ~
538 Gen 10:3 | 3 En de zonen van Gomer zijn:
539 Gen 10:3 | van Gomer zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma. ~
540 Gen 10:3 | zijn: Askenaz, en Rifath, en Togarma. ~
541 Gen 10:4 | 4 En de zonen van Javan zijn:
542 Gen 10:4 | zonen van Javan zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en
543 Gen 10:4 | en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. ~
544 Gen 10:6 | 6 En de zonen van Cham zijn:
545 Gen 10:6 | zonen van Cham zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan. ~
546 Gen 10:6 | zijn: Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan. ~
547 Gen 10:6 | Cusch en Mitsraim, en Put, en Kanaan. ~
548 Gen 10:7 | 7 En de zonen van Cusch zijn:
549 Gen 10:7 | zonen van Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema,
550 Gen 10:7 | Cusch zijn: Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha.
551 Gen 10:7 | Seba en Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de
552 Gen 10:7 | Havila, en Sabta, en Raema, en Sabtecha. En de zonen van
553 Gen 10:7 | en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn:
554 Gen 10:7 | zonen van Raema zijn: Scheba en Dedan. ~
555 Gen 10:8 | 8 En Cusch gewon Nimrod; deze
556 Gen 10:10 | 10 En het beginsel zijns rijks
557 Gen 10:10 | beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, en Accad, en Calne
558 Gen 10:10 | rijks was Babel, en Erech, en Accad, en Calne in het land
559 Gen 10:10 | Babel, en Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear. ~
560 Gen 10:11 | land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Nineve, en
561 Gen 10:11 | en heeft gebouwd Nineve, en Rehoboth, Ir, en Kalach. ~
562 Gen 10:11 | Nineve, en Rehoboth, Ir, en Kalach. ~
563 Gen 10:12 | 12 En Resen, tussen Nineve en
564 Gen 10:12 | En Resen, tussen Nineve en tussen Kalach; deze is die
565 Gen 10:13 | 13 En Mitsraim gewon de Ludieten,
566 Gen 10:13 | Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten,
567 Gen 10:13 | Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, ~
568 Gen 10:13 | Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, ~
569 Gen 10:14 | 14 En de Pathrusieten, en de Casluchieten,
570 Gen 10:14 | 14 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, van waar
571 Gen 10:14 | Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten. ~
572 Gen 10:15 | 15 En Kanaan gewon Sidon, zijn
573 Gen 10:15 | Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, ~
574 Gen 10:16 | 16 En de Jesubiet, en de Amoriet,
575 Gen 10:16 | 16 En de Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet, ~
576 Gen 10:16 | Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet, ~
577 Gen 10:17 | 17 En de Hivviet, en de Arkiet,
578 Gen 10:17 | 17 En de Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet, ~
579 Gen 10:17 | de Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet, ~
580 Gen 10:18 | 18 En de Arvadiet, en de Tsemariet,
581 Gen 10:18 | 18 En de Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet;
582 Gen 10:18 | Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet; en daarna
583 Gen 10:18 | Tsemariet, en de Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen
584 Gen 10:19 | 19 En de landpale der Kanaanieten
585 Gen 10:19 | daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim,
586 Gen 10:19 | gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa
587 Gen 10:19 | Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe. ~
588 Gen 10:22 | 22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en
589 Gen 10:22 | zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram. ~
590 Gen 10:22 | en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram. ~
591 Gen 10:22 | Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram. ~
592 Gen 10:23 | 23 En Arams zonen waren Uz, en
593 Gen 10:23 | En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether, en Maz. ~
594 Gen 10:23 | zonen waren Uz, en Hul, en Gether, en Maz. ~
595 Gen 10:23 | waren Uz, en Hul, en Gether, en Maz. ~
596 Gen 10:24 | 24 En Arfachsad gewon Selah, en
597 Gen 10:24 | En Arfachsad gewon Selah, en Selah gewon Heber. ~
598 Gen 10:25 | 25 En Heber werden twee zonen
599 Gen 10:25 | dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was
600 Gen 10:26 | 26 En Joktan gewon Almodad, en
601 Gen 10:26 | En Joktan gewon Almodad, en selef, en Hatsarmaveth,
602 Gen 10:26 | gewon Almodad, en selef, en Hatsarmaveth, en Jarach, ~
603 Gen 10:26 | selef, en Hatsarmaveth, en Jarach, ~
604 Gen 10:27 | 27 En Hadoram, en Usal, en Dikla, ~
605 Gen 10:27 | 27 En Hadoram, en Usal, en Dikla, ~
606 Gen 10:27 | 27 En Hadoram, en Usal, en Dikla, ~
607 Gen 10:28 | 28 En Obal, en Abimael, en Scheba, ~
608 Gen 10:28 | 28 En Obal, en Abimael, en Scheba, ~
609 Gen 10:28 | 28 En Obal, en Abimael, en Scheba, ~
610 Gen 10:29 | 29 En Ofir, en Havila, en Jobab;
611 Gen 10:29 | 29 En Ofir, en Havila, en Jobab; deze allen
612 Gen 10:29 | 29 En Ofir, en Havila, en Jobab; deze allen waren
613 Gen 10:30 | 30 En hun woning was van Mescha
614 Gen 10:32 | geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken
615 Gen 11:1 | 1 En de ganse aarde was van enerlei
616 Gen 11:1 | aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden.
617 Gen 11:2 | vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar. ~
618 Gen 11:3 | 3 En zij zeiden een ieder tot
619 Gen 11:3 | laat ons tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel
620 Gen 11:3 | strijken, en wel doorbranden! En de tichel was hun voor steen,
621 Gen 11:3 | tichel was hun voor steen, en het lijm was hun voor leem. ~
622 Gen 11:4 | 4 En zij zeiden: Kom aan, laat
623 Gen 11:4 | voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste
624 Gen 11:4 | opperste in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons
625 Gen 11:5 | neder, om te bezien de stad en den toren, die de kinderen
626 Gen 11:6 | 6 En de HEERE zeide: Ziet, zij
627 Gen 11:6 | zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak;
628 Gen 11:6 | hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen
629 Gen 11:7 | aan, laat Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar
630 Gen 11:8 | daar over de ganse aarde; en zij hielden op de stad te
631 Gen 11:9 | spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen
632 Gen 11:10 | Sem was honderd jaren oud, en gewon Arfachsad, twee jaren
633 Gen 11:11 | 11 En Sem leefde, nadat hij Arfachsad
634 Gen 11:11 | had, vijfhonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
635 Gen 11:11 | jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
636 Gen 11:12 | 12 En Arfachsad leefde vijf en
637 Gen 11:12 | En Arfachsad leefde vijf en dertig jaren, en hij gewon
638 Gen 11:12 | leefde vijf en dertig jaren, en hij gewon Selah. ~
639 Gen 11:13 | 13 En Arfachsad leefde, nadat
640 Gen 11:13 | gewonnen had, vierhonderd en drie jaren; en hij gewon
641 Gen 11:13 | vierhonderd en drie jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
642 Gen 11:13 | jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
643 Gen 11:14 | 14 En Selah leefde dertig jaren,
644 Gen 11:14 | Selah leefde dertig jaren, en hij gewon Heber. ~
645 Gen 11:15 | 15 En Selah leefde, nadat hij
646 Gen 11:15 | gewonnen had, vierhonderd en drie jaren, en hij gewon
647 Gen 11:15 | vierhonderd en drie jaren, en hij gewon zonen en dochteren. ~
648 Gen 11:15 | jaren, en hij gewon zonen en dochteren. ~
649 Gen 11:16 | 16 En Heber leefde vier en dertig
650 Gen 11:16 | 16 En Heber leefde vier en dertig jaren, en gewon Peleg. ~
651 Gen 11:16 | leefde vier en dertig jaren, en gewon Peleg. ~
652 Gen 11:17 | 17 En Heber leefde, nadat hij
653 Gen 11:17 | gewonnen had, vierhonderd en dertig jaren; en hij gewon
654 Gen 11:17 | vierhonderd en dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
655 Gen 11:17 | jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
656 Gen 11:18 | 18 En Peleg leefde dertig jaren,
657 Gen 11:18 | Peleg leefde dertig jaren, en hij gewon Rehu. ~
658 Gen 11:19 | 19 En Peleg leefde, nadat hij
659 Gen 11:19 | gewonnen had, tweehonderd en negen jaren; en hij gewon
660 Gen 11:19 | tweehonderd en negen jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
661 Gen 11:19 | jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
662 Gen 11:20 | 20 En Rehu leefde twee en dertig
663 Gen 11:20 | 20 En Rehu leefde twee en dertig jaren, en hij gewon
664 Gen 11:20 | leefde twee en dertig jaren, en hij gewon Serug. ~
665 Gen 11:21 | 21 En Rehu leefde, nadat hij Serug
666 Gen 11:21 | gewonnen had, tweehonderd en zeven jaren; en hij gewon
667 Gen 11:21 | tweehonderd en zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
668 Gen 11:21 | jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
669 Gen 11:22 | 22 En Serug leefde dertig jaren,
670 Gen 11:22 | Serug leefde dertig jaren, en gewon Nahor. ~
671 Gen 11:23 | 23 En Serug leefde, nadat hij
672 Gen 11:23 | had, tweehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
673 Gen 11:23 | jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
674 Gen 11:24 | 24 En Nahor leefde negen en twintig
675 Gen 11:24 | 24 En Nahor leefde negen en twintig jaren, en gewon
676 Gen 11:24 | negen en twintig jaren, en gewon Terah. ~
677 Gen 11:25 | 25 En Nahor leefde, nadat hij
678 Gen 11:25 | Terah gewonnen had, honderd en negentien jaren; en hij
679 Gen 11:25 | honderd en negentien jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
680 Gen 11:25 | jaren; en hij gewon zonen en dochteren. ~
681 Gen 11:26 | 26 En Terah leefde zeventig jaren,
682 Gen 11:26 | Terah leefde zeventig jaren, en gewon Abram, Nahor en Haran. ~
683 Gen 11:26 | jaren, en gewon Abram, Nahor en Haran. ~
684 Gen 11:27 | 27 En deze zijn de geboorten van
685 Gen 11:27 | Terah gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot. ~
686 Gen 11:27 | gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot. ~
687 Gen 11:28 | 28 En Haran stierf voor het aangezicht
688 Gen 11:29 | 29 En Abram en Nahor namen zich
689 Gen 11:29 | 29 En Abram en Nahor namen zich vrouwen;
690 Gen 11:29 | Abrams huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw
691 Gen 11:29 | Haran, vader van Milka, en vader van Jiska. ~
692 Gen 11:30 | 30 En Sarai was onvruchtbaar;
693 Gen 11:31 | 31 En Terah nam Abram, zijn zoon,
694 Gen 11:31 | Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns
695 Gen 11:31 | zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter,
696 Gen 11:31 | huisvrouw van zijn zoon Abram, en zij togen met hen uit Ur
697 Gen 11:31 | gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot Haran, en
698 Gen 11:31 | en zij kwamen tot Haran, en woonden aldaar. ~
699 Gen 11:32 | 32 En de dagen van Terah waren
700 Gen 11:32 | Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf
701 Gen 11:32 | tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf te Haran. ~ ~
702 Gen 12:1 | gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit
703 Gen 12:1 | land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar
704 Gen 12:2 | 2 En Ik zal u tot een groot volk
705 Gen 12:2 | tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot
706 Gen 12:2 | volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en
707 Gen 12:2 | en uw naam groot maken; en wees een zegen! ~
708 Gen 12:3 | 3 En Ik zal zegenen, die u zegenen,
709 Gen 12:3 | zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt;
710 Gen 12:3 | vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten
711 Gen 12:4 | 4 En Abram toog heen, gelijk
712 Gen 12:4 | HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram
713 Gen 12:4 | had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig
714 Gen 12:4 | met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen
715 Gen 12:5 | 5 En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw,
716 Gen 12:5 | nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon,
717 Gen 12:5 | Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven
718 Gen 12:5 | die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen
719 Gen 12:5 | verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan
720 Gen 12:5 | gaan naar het land Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan. ~
721 Gen 12:6 | 6 En Abram is doorgetogen in
722 Gen 12:6 | tot aan het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen
723 Gen 12:7 | verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik
724 Gen 12:8 | 8 En hij brak op van daar naar
725 Gen 12:8 | het oosten van Beth-El, en hij sloeg zijn tent op,
726 Gen 12:8 | Beth-El tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en
727 Gen 12:8 | en Ai tegen het oosten; en hij bouwde aldaar den HEERE
728 Gen 12:8 | aldaar den HEERE een altaar, en riep den naam des HEEREN
729 Gen 12:9 | Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden. ~
730 Gen 12:10 | 10 En er was honger in dat land;
731 Gen 12:11 | 11 En het geschiedde, als hij
732 Gen 12:12 | 12 En het zal geschieden, als
733 Gen 12:12 | Dat is zijn huisvrouw; en zij zullen mij doden, en
734 Gen 12:12 | en zij zullen mij doden, en u in het leven behouden. ~
735 Gen 12:13 | opdat het mij wel ga om u, en mijn ziel om uwentwil leve. ~
736 Gen 12:14 | 14 En het geschiedde, als Abram
737 Gen 12:15 | haar de vorsten van Farao, en prezen haar bij Farao; en
738 Gen 12:15 | en prezen haar bij Farao; en die vrouw werd weggenomen
739 Gen 12:16 | 16 En hij deed Abram goed, om
740 Gen 12:16 | zodat hij had schapen, en runderen, en ezelen, en
741 Gen 12:16 | had schapen, en runderen, en ezelen, en knechten, en
742 Gen 12:16 | en runderen, en ezelen, en knechten, en maagden, en
743 Gen 12:16 | en ezelen, en knechten, en maagden, en ezelinnen, en
744 Gen 12:16 | en knechten, en maagden, en ezelinnen, en kemelen. ~
745 Gen 12:16 | en maagden, en ezelinnen, en kemelen. ~
746 Gen 12:18 | 18 Toen riep Farao Abram, en zeide: Wat is dit, dat gij
747 Gen 12:19 | vrouw zoude genomen hebben? en nu, zie, daar is uw huisvrouw;
748 Gen 12:19 | uw huisvrouw; neem haar en ga henen! ~
749 Gen 12:20 | 20 En Farao gebood zijn mannen
750 Gen 12:20 | zijn mannen vanwege hem, en zij geleidden hem, en zijn
751 Gen 12:20 | hem, en zij geleidden hem, en zijn huisvrouw, en alles
752 Gen 12:20 | hem, en zijn huisvrouw, en alles wat hij had. ~ ~
753 Gen 13:1 | Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat
754 Gen 13:1 | hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met
755 Gen 13:1 | huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem. ~
756 Gen 13:2 | 2 En Abram was zeer rijk, in
757 Gen 13:2 | rijk, in vee, in zilver, en in goud. ~
758 Gen 13:3 | 3 En hij ging, volgens zijn reizen,
759 Gen 13:3 | geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai; ~
760 Gen 13:4 | eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam
761 Gen 13:5 | 5 En Lot, die met Abram toog,
762 Gen 13:5 | Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten. ~
763 Gen 13:5 | ook schapen, en runderen, en tenten. ~
764 Gen 13:6 | 6 En dat land droeg hen niet,
765 Gen 13:7 | 7 En er was twist tussen de herders
766 Gen 13:7 | herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots
767 Gen 13:7 | woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land. ~
768 Gen 13:8 | 8 En Abram zeide tot Lot: Laat
769 Gen 13:8 | twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn
770 Gen 13:8 | tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen
771 Gen 13:8 | en tussen mijn herders en tussen uw herders; want
772 Gen 13:9 | ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo
773 Gen 13:10 | 10 En Lot hief zijn ogen op, en
774 Gen 13:10 | En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte
775 Gen 13:10 | bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was
776 Gen 13:11 | ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten;
777 Gen 13:11 | Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de
778 Gen 13:12 | woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden
779 Gen 13:12 | in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom
780 Gen 13:13 | 13 En de mannen van Sodom waren
781 Gen 13:13 | mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den
782 Gen 13:14 | 14 En de HEERE zeide tot Abram,
783 Gen 13:14 | gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar
784 Gen 13:14 | waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts
785 Gen 13:14 | noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts. ~
786 Gen 13:14 | zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts. ~
787 Gen 13:15 | gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid. ~
788 Gen 13:16 | 16 En Ik zal uw zaad stellen als
789 Gen 13:17 | dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik
790 Gen 13:18 | 18 En Abram sloeg tenten op, en
791 Gen 13:18 | En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen
792 Gen 13:18 | sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen
793 Gen 13:18 | Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE
794 Gen 14:1 | 1 En het geschiedde in de dagen
795 Gen 14:1 | Kedor-Laomer, de koning van Elam, en van Tideal, den koning der
796 Gen 14:2 | Bera, koning van Sodom, en met Birsa, koning van Gomorra,
797 Gen 14:2 | Sinab, koning van Adama, en Semeber, koning van Zeboim,
798 Gen 14:2 | Semeber, koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat
799 Gen 14:5 | in het veertiende jaar, en de koningen, die met hem
800 Gen 14:5 | koningen, die met hem waren, en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim,
801 Gen 14:5 | Refaiten in Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de
802 Gen 14:5 | en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim; ~
803 Gen 14:6 | 6 En de Horieten op hun gebergte
804 Gen 14:7 | Daarna keerden zij wederom, en kwamen tot En-Mispat, dat
805 Gen 14:7 | En-Mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der
806 Gen 14:7 | het land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te
807 Gen 14:8 | de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en
808 Gen 14:8 | en de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en
809 Gen 14:8 | en de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en
810 Gen 14:8 | en de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat
811 Gen 14:8 | koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden
812 Gen 14:9 | Kedor-Laomer, den koning van Elam, en Tideal, den koning der volken,
813 Gen 14:9 | den koning der volken, en Amrafel, den koning van
814 Gen 14:9 | den koning van Sinear, en Arioch, den koning van Ellasar;
815 Gen 14:10 | Siddim was vol lijmputten; en de koningen van Sodom en
816 Gen 14:10 | en de koningen van Sodom en Gomorra vluchtten, en vielen
817 Gen 14:10 | Sodom en Gomorra vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen
818 Gen 14:10 | vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten
819 Gen 14:11 | 11 En zij namen al de have van
820 Gen 14:11 | namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun spijze,
821 Gen 14:11 | have van Sodom en Gomorra, en al hun spijze, en trokken
822 Gen 14:11 | Gomorra, en al hun spijze, en trokken weg. ~
823 Gen 14:12 | zoon van Abrams broeder, en zijn have, en trokken weg;
824 Gen 14:12 | Abrams broeder, en zijn have, en trokken weg; want hij woonde
825 Gen 14:13 | er een, die ontkomen was, en boodschapte het aan Abram,
826 Gen 14:13 | Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van Aner, welke
827 Gen 14:14 | van zijn huis, driehonderd en achttien, en hij jaagde
828 Gen 14:14 | driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan
829 Gen 14:15 | 15 En hij verdeelde zich tegen
830 Gen 14:15 | tegen hen des nachts, hij en zijn knechten, en sloeg
831 Gen 14:15 | nachts, hij en zijn knechten, en sloeg ze; en hij jaagde
832 Gen 14:15 | zijn knechten, en sloeg ze; en hij jaagde hen na tot Hoba
833 Gen 14:16 | 16 En hij bracht alle have weder,
834 Gen 14:16 | bracht alle have weder, en ook Lot zijn broeder en
835 Gen 14:16 | en ook Lot zijn broeder en deszelfs have bracht hij
836 Gen 14:16 | weder, als ook de vrouwen, en het volk. ~
837 Gen 14:17 | 17 En de koning van Sodom toog
838 Gen 14:17 | slaan van Kedor-Laomer, en van de koningen, die met
839 Gen 14:18 | 18 En Melchizedek, koning van
840 Gen 14:18 | Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester
841 Gen 14:18 | bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des
842 Gen 14:19 | 19 En hij zegende hem, en zeide:
843 Gen 14:19 | 19 En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram
844 Gen 14:19 | Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! ~
845 Gen 14:20 | 20 En gezegend zij de allerhoogste
846 Gen 14:20 | uw hand geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van
847 Gen 14:21 | 21 En de koning van Sodom zeide
848 Gen 14:22 | allerhoogste God, Die hemel en aarde bezit; ~
849 Gen 14:24 | jongelingen verteerd hebben, en het deel dezer mannen, die
850 Gen 14:24 | getogen zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel
851 Gen 14:26 | ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis
852 Gen 14:27 | hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis
853 Gen 14:28 | 4 En ziet, het woord des HEEREN
854 Gen 14:29 | Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den
855 Gen 14:29 | Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij
856 Gen 14:29 | indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal
857 Gen 14:30 | 6 En hij geloofde in den HEERE;
858 Gen 14:30 | hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot
859 Gen 14:32 | 8 En hij zeide: Heere, HEERE!
860 Gen 14:33 | 9 En Hij zeide tot hem: Neem
861 Gen 14:33 | Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en
862 Gen 14:33 | en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een
863 Gen 14:33 | en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge
864 Gen 14:33 | ram, en een tortelduif, en een jonge duif. ~
865 Gen 14:34 | 10 En hij bracht Hem deze alle,
866 Gen 14:34 | hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor,
867 Gen 14:34 | hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen
868 Gen 14:35 | 11 En het wild gevogelte kwam
869 Gen 14:36 | 12 En het geschiedde, als de zon
870 Gen 14:36 | een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote
871 Gen 14:36 | Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op
872 Gen 14:37 | dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en
873 Gen 14:37 | en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken
874 Gen 14:38 | hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken
875 Gen 14:39 | 15 En gij zult tot uw vaderen
876 Gen 14:40 | 16 En het vierde geslacht zal
877 Gen 14:41 | 17 En het geschiedde, dat de zon
878 Gen 14:41 | geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet,
879 Gen 14:41 | onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende
880 Gen 14:41 | daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen
881 Gen 14:43 | 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, ~
882 Gen 14:43 | Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, ~
883 Gen 14:44 | 20 En den Hethiet, en den Fereziet,
884 Gen 14:44 | 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, ~
885 Gen 14:44 | Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, ~
886 Gen 14:45 | 21 En den Amoriet, en den Kanaaniet,
887 Gen 14:45 | 21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet,
888 Gen 14:45 | Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet. ~ ~
889 Gen 14:45 | Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet. ~ ~
890 Gen 15:1 | huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd,
891 Gen 15:2 | uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem
892 Gen 15:3 | land Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram,
893 Gen 15:4 | 4 En hij ging in tot Hagar, en
894 Gen 15:4 | En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu
895 Gen 15:5 | HEERE rechte tussen mij en tussen u! ~
896 Gen 15:6 | 6 En Abram zeide tot Sarai: Zie
897 Gen 15:6 | wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en
898 Gen 15:6 | En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht. ~
899 Gen 15:7 | 7 En de Engel des HEEREN vond
900 Gen 15:8 | 8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd
901 Gen 15:8 | Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan?
902 Gen 15:8 | waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende
903 Gen 15:9 | Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen. ~
904 Gen 15:11 | Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en
905 Gen 15:11 | en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael
906 Gen 15:12 | 12 En hij zal een woudezel van
907 Gen 15:12 | hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen
908 Gen 15:12 | hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht
909 Gen 15:13 | 13 En zij noemde den Naam des
910 Gen 15:14 | ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered. ~
911 Gen 15:15 | 15 En Hagar baarde Abram een zoon;
912 Gen 15:15 | Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns
913 Gen 15:16 | 16 En Abram was zes en tachtig
914 Gen 15:16 | 16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen
915 Gen 16:1 | 1 Als nu Abram negen en negentig jaren oud was,
916 Gen 16:1 | verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God,
917 Gen 16:1 | Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! ~
918 Gen 16:2 | 2 En Ik zal Mijn verbond stellen
919 Gen 16:2 | verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans
920 Gen 16:2 | tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen. ~
921 Gen 16:3 | Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende: ~
922 Gen 16:4 | Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van
923 Gen 16:5 | 5 En uw naam zal niet meer genoemd
924 Gen 16:6 | 6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar
925 Gen 16:6 | gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen,
926 Gen 16:6 | zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. ~
927 Gen 16:7 | 7 En Ik zal Mijn verbond oprichten
928 Gen 16:7 | verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad
929 Gen 16:7 | tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun
930 Gen 16:7 | om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. ~
931 Gen 16:8 | 8 En Ik zal u, en uw zaad na
932 Gen 16:8 | 8 En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer
933 Gen 16:8 | tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. ~
934 Gen 16:9 | Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. ~
935 Gen 16:10 | gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad
936 Gen 16:10 | tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat
937 Gen 16:11 | 11 En gij zult het vlees uwer
938 Gen 16:11 | uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn
939 Gen 16:11 | van het verbond tussen Mij en tussen u. ~
940 Gen 16:12 | ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van
941 Gen 16:13 | ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld
942 Gen 16:13 | zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in
943 Gen 16:14 | 14 En wat mannelijk is, de voorhuid
944 Gen 16:16 | Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit haar een zoon
945 Gen 16:17 | Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide
946 Gen 16:17 | aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn hart:
947 Gen 16:17 | een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren
948 Gen 16:18 | 18 En Abraham zeide tot God: Och,
949 Gen 16:19 | 19 En God zeide: Voorwaar, Sara,
950 Gen 16:19 | huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen
951 Gen 16:19 | zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met
952 Gen 16:20 | 20 En aangaande Ismael heb Ik
953 Gen 16:20 | zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar maken,
954 Gen 16:20 | zal hem vruchtbaar maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen;
955 Gen 16:20 | vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot
956 Gen 16:22 | 22 En Hij eindigde met hem te
957 Gen 16:22 | eindigde met hem te spreken, en God voer op van Abraham. ~
958 Gen 16:23 | Abraham zijn zoon Ismael, en al de ingeborenen van zijn
959 Gen 16:23 | ingeborenen van zijn huis, en alle gekochten met zijn
960 Gen 16:23 | van het huis van Abraham, en hij besneed het vlees hunner
961 Gen 16:24 | 24 En Abraham was oud negen en
962 Gen 16:24 | En Abraham was oud negen en negentig jaren, als hem
963 Gen 16:25 | 25 En Ismael, zijn zoon, was dertien
964 Gen 16:26 | dag werd Abraham besneden, en Ismael, zijn zoon. ~
965 Gen 16:27 | 27 En alle mannen van zijn huis,
966 Gen 16:27 | ingeborenen des huizes, en de gekochten met geld, van
967 Gen 17:2 | 2 En hij hief zijn ogen op en
968 Gen 17:2 | En hij hief zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden
969 Gen 17:2 | hief zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden drie
970 Gen 17:2 | tegemoet van de deur der tent, en boog zich ter aarde. ~
971 Gen 17:3 | 3 En hij zeide: Heere! heb ik
972 Gen 17:4 | weinig waters gebracht worde, en wast Uw voeten, en leunt
973 Gen 17:4 | worde, en wast Uw voeten, en leunt onder dezen boom. ~
974 Gen 17:5 | 5 En ik zal een bete broods langen,
975 Gen 17:5 | knecht overgekomen zijt. En zij zeiden: Doe zo als gij
976 Gen 17:6 | 6 En Abraham haastte zich naar
977 Gen 17:6 | zich naar de tent tot Sara, en hij zeide: Haast u; kneed
978 Gen 17:6 | kneed drie maten meelbloem, en maak koeken. ~
979 Gen 17:7 | 7 En Abraham liep tot de runderen,
980 Gen 17:7 | Abraham liep tot de runderen, en hij nam een kalf, teder
981 Gen 17:7 | hij nam een kalf, teder en goed, en hij gaf het aan
982 Gen 17:7 | een kalf, teder en goed, en hij gaf het aan den knecht,
983 Gen 17:8 | 8 En hij nam boter en melk, en
984 Gen 17:8 | 8 En hij nam boter en melk, en het kalf, dat hij
985 Gen 17:8 | En hij nam boter en melk, en het kalf, dat hij toegemaakt
986 Gen 17:8 | dat hij toegemaakt had, en hij zette het hun voor,
987 Gen 17:8 | hij zette het hun voor, en stond bij hen onder dien
988 Gen 17:8 | bij hen onder dien boom, en zij aten. ~
989 Gen 17:9 | Waar is Sara, uw huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent. ~
990 Gen 17:10 | 10 En Hij zeide: Ik zal voorzeker
991 Gen 17:10 | omtrent dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw,
992 Gen 17:10 | huisvrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde het aan de deur
993 Gen 17:11 | 11 Abraham nu en Sara waren oud, en wel bedaagd;
994 Gen 17:11 | Abraham nu en Sara waren oud, en wel bedaagd; het had Sara
995 Gen 17:12 | nadat ik oud geworden ben, en mijn heer oud is? ~
996 Gen 17:13 | 13 En de HEERE zeide tot Abraham:
997 Gen 17:14 | omtrent dezen tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben! ~
998 Gen 17:15 | 15 En Sara loochende het, zeggende:
999 Gen 17:15 | gelachen; want zij vreesde. En Hij zeide: Neen! maar gij
1000 Gen 17:16 | die mannen op van daar, en zagen naar Sodom toe; en
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |