1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
9501 Deu 33:24 | zijn broederen aangenaam, en dope zijn voet in olie. ~
9502 Deu 33:25 | 25 Ijzer en koper zal onder uw schoen
9503 Deu 33:25 | zal onder uw schoen zijn; en uw sterkte gelijk uw dagen! ~
9504 Deu 33:26 | hemel vaart tot uw hulp, en met Zijn hoogheid op de
9505 Deu 33:27 | eeuwige God zij u een woning, en van onder eeuwige armen;
9506 Deu 33:27 | van onder eeuwige armen; en Hij verdrijve den vijand
9507 Deu 33:27 | vijand voor uw aangezicht, en zegge: Verdelg! ~
9508 Deu 33:28 | zal zeker alleen wonen, en Jakobs oog zal zijn op een
9509 Deu 33:28 | zijn op een land van koren en most; ja, zijn hemel zal
9510 Deu 33:29 | HEERE, het Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid;
9511 Deu 33:29 | geveinsdelijk aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten
9512 Deu 34:1 | recht tegenover Jericho is; en de HEERE wees hem dat ganse
9513 Deu 34:2 | 2 En het ganse Nafthali, en het
9514 Deu 34:2 | 2 En het ganse Nafthali, en het land van Efraim en Manasse,
9515 Deu 34:2 | en het land van Efraim en Manasse, en het ganse land
9516 Deu 34:2 | land van Efraim en Manasse, en het ganse land van Juda,
9517 Deu 34:3 | 3 En het Zuiden, en het effen
9518 Deu 34:3 | 3 En het Zuiden, en het effen veld der vallei
9519 Deu 34:4 | 4 En de HEERE zeide tot hem:
9520 Deu 34:4 | land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende:
9521 Deu 34:6 | 6 En Hij begroef hem in een dal,
9522 Deu 34:6 | Moab, tegenover Beth-Peor; en niemand heeft zijn graf
9523 Deu 34:7 | 7 Mozes nu was honderd en twintig jaren oud, als hij
9524 Deu 34:7 | was niet donker geworden, en zijn kracht was niet vergaan. ~
9525 Deu 34:8 | 8 En de kinderen Israels beweenden
9526 Deu 34:8 | van Moab, dertig dagen; en de dagen des wenens, van
9527 Deu 34:9 | kinderen Israels naar hem, en deden gelijk als de HEERE
9528 Deu 34:10 | 10 En er stond geen profeet meer
9529 Deu 34:11 | 11 In al de tekenen en de wonderen, waartoe hem
9530 Deu 34:11 | Egypteland te doen aan Farao, en aan al zijn knechten, en
9531 Deu 34:11 | en aan al zijn knechten, en aan al zijn land; ~
9532 Deu 34:12 | 12 En in al die sterke hand, en
9533 Deu 34:12 | En in al die sterke hand, en in al die grote verschrikking,
9534 Joz 1:2 | trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land,
9535 Joz 1:4 | 4 Van de woestijn en dezen Libanon af tot aan
9536 Joz 1:4 | ganse land der Hethieten, en tot aan de grote zee, tegen
9537 Joz 1:5 | Ik zal u niet begeven, en zal u niet verlaten. ~
9538 Joz 1:6 | 6 Wees sterk en heb goeden moed! want gij
9539 Joz 1:7 | 7 Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed, dat
9540 Joz 1:7 | knecht, u geboden heeft, en wijk daarvan niet, ter rechter
9541 Joz 1:8 | mond, maar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt
9542 Joz 1:8 | wegen voorspoedig maken, en alsdan zult gij verstandelijk
9543 Joz 1:9 | niet bevolen? wees sterk en heb goeden moed, en verschrik
9544 Joz 1:9 | sterk en heb goeden moed, en verschrik niet, en ontzet
9545 Joz 1:9 | moed, en verschrik niet, en ontzet u niet; want de HEERE,
9546 Joz 1:11 | door het midden des legers, en beveelt het volk, zeggende:
9547 Joz 1:12 | 12 En Jozua sprak tot de Rubenieten
9548 Joz 1:12 | sprak tot de Rubenieten en Gadieten, en den halven
9549 Joz 1:12 | Rubenieten en Gadieten, en den halven stam van Manasse,
9550 Joz 1:13 | God, geeft ulieden rust, en Hij geeft u dit land; ~
9551 Joz 1:14 | vrouwen, uw kleine kinderen, en uw vee blijven in het land,
9552 Joz 1:14 | alle strijdbare helden, en zult hen helpen; ~
9553 Joz 1:15 | rust geve, als ulieden, en dat zij ook erfelijk bezitten
9554 Joz 1:15 | tot het land uwer erfenis, en zult het erfelijk bezitten,
9555 Joz 1:16 | geboden hebt, zullen wij doen, en alom, waar gij ons zenden
9556 Joz 1:18 | wederspannig wezen zal, en uw woorden niet horen zal
9557 Joz 1:18 | worden, alleenlijk wees sterk en heb goeden moed! ~ ~ ~
9558 Joz 2:1 | heen, bezichtigt het land en Jericho. Zij dan gingen,
9559 Joz 2:1 | Jericho. Zij dan gingen, en kwamen ten huize van een
9560 Joz 2:1 | hoer, wier naam was Rachab, en zij sliepen daar. ~
9561 Joz 2:4 | die beide mannen genomen, en zij had hen verborgen; en
9562 Joz 2:4 | en zij had hen verborgen; en zeide aldus: Er zijn mannen
9563 Joz 2:5 | 5 En het geschiedde, als men
9564 Joz 2:6 | op het dak doen klimmen, en zij had hen verstoken onder
9565 Joz 2:7 | Jordaan, tot aan de veren; en men sloot de poort toe,
9566 Joz 2:9 | 9 En zij sprak tot die mannen:
9567 Joz 2:9 | dit land gegeven heeft, en dat ulieder verschrikking
9568 Joz 2:9 | verschrikking op ons gevallen is, en dat al de inwoners dezes
9569 Joz 2:10 | toen gij uit Egypte gingt; en wat gijlieden aan de twee
9570 Joz 2:10 | koningen der Amorieten, Sihon en Og, gedaan hebt, die op
9571 Joz 2:11 | hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen moed meer
9572 Joz 2:11 | God boven in den hemel, en beneden op de aarde. ~
9573 Joz 2:12 | zult aan mijns vaders huis, en geeft mij een waarteken, ~
9574 Joz 2:13 | 13 Dat gij mijn vader en mijn moeder in het leven
9575 Joz 2:13 | behouden, als ook mijn broeders en mijn zusters, met alles,
9576 Joz 2:13 | met alles, wat zij hebben; en dat gij onze zielen van
9577 Joz 2:14 | zullen wij aan u weldadigheid en trouw bewijzen. ~
9578 Joz 2:15 | huis was op den stadsmuur; en zij woonde op den muur. ~
9579 Joz 2:16 | 16 En zij zeide tot hen: Gaat
9580 Joz 2:16 | vervolgers u ontmoeten, en verbergt u aldaar drie dagen,
9581 Joz 2:16 | wedergekeerd zullen zijn; en gaat daarna uw weg. ~
9582 Joz 2:18 | zult nedergelaten hebben; en gij zult tot u in het huis
9583 Joz 2:18 | huis vergaderen uw vader, en uw moeder, en uw broeders,
9584 Joz 2:18 | uw vader, en uw moeder, en uw broeders, en het ganse
9585 Joz 2:18 | moeder, en uw broeders, en het ganse huisgezin uws
9586 Joz 2:19 | bloed zij op zijn hoofd, en wij zullen onschuldig zijn;
9587 Joz 2:21 | Toen liet zij hen gaan; en zij gingen heen; en zij
9588 Joz 2:21 | gaan; en zij gingen heen; en zij bond het scharlakensnoer
9589 Joz 2:22 | 22 Zij dan gingen heen, en kwamen op het gebergte,
9590 Joz 2:22 | kwamen op het gebergte, en bleven aldaar drie dagen,
9591 Joz 2:23 | keerden die twee mannen weder, en gingen af van het gebergte,
9592 Joz 2:23 | gingen af van het gebergte, en voeren over, en kwamen tot
9593 Joz 2:23 | gebergte, en voeren over, en kwamen tot Jozua, den zoon
9594 Joz 2:23 | Jozua, den zoon van Nun; en zij vertelden hem al wat
9595 Joz 2:24 | 24 En zij zeiden tot Jozua: Zekerlijk,
9596 Joz 3:1 | zich des morgens vroeg op, en zij reisden van Sittim,
9597 Joz 3:1 | zij reisden van Sittim, en kwamen tot aan de Jordaan,
9598 Joz 3:1 | tot aan de Jordaan, hij en al de kinderen Israels;
9599 Joz 3:1 | al de kinderen Israels; en zij vernachtten aldaar,
9600 Joz 3:2 | 2 En het geschiedde, dat de ambtlieden,
9601 Joz 3:3 | 3 En zij geboden het volk, zeggende:
9602 Joz 3:3 | HEEREN, uws Gods, ziet, en de Levietische priesters
9603 Joz 3:3 | gijlieden ook van uw plaats, en volgt haar na; ~
9604 Joz 3:4 | ruimte zij tussen ulieden en tussen dezelve, bij de twee
9605 Joz 3:4 | duizend ellen in de maat; en nadert tot dezelve niet;
9606 Joz 3:4 | weg niet gegaan gisteren en eergisteren. ~
9607 Joz 3:6 | de ark des verbonds op, en gaat door voor het aangezicht
9608 Joz 3:6 | de ark des verbonds op, en zij gingen voor het aangezicht
9609 Joz 3:9 | Israels: Nadert herwaarts, en hoort de woorden des HEEREN,
9610 Joz 3:10 | in het midden van u is, en dat Hij ganselijk voor uw
9611 Joz 3:10 | uitdrijven zal de Kanaanieten, en de Hethieten, en de Hevieten,
9612 Joz 3:10 | Kanaanieten, en de Hethieten, en de Hevieten, en de Ferezieten,
9613 Joz 3:10 | Hethieten, en de Hevieten, en de Ferezieten, en de Girgazieten,
9614 Joz 3:10 | Hevieten, en de Ferezieten, en de Girgazieten, en de Amorieten
9615 Joz 3:10 | Ferezieten, en de Girgazieten, en de Amorieten en de Jebusieten. ~
9616 Joz 3:10 | Girgazieten, en de Amorieten en de Jebusieten. ~
9617 Joz 3:13 | die van boven afvlieten, en zij zullen op een hoop blijven
9618 Joz 3:14 | 14 En het geschiedde, toen het
9619 Joz 3:15 | 15 En als zij, die de ark droegen,
9620 Joz 3:15 | de Jordaan gekomen waren, en de voeten der priesteren,
9621 Joz 3:16 | ter zijde van Sarthan ligt en die naar de zee des vlakken
9622 Joz 3:17 | het midden van de Jordaan; en gans Israel ging over op
9623 Joz 4:3 | 3 En gebiedt hun, zeggende: Neemt
9624 Joz 4:3 | de voeten der priesteren, en bereidt twaalf stenen, en
9625 Joz 4:3 | en bereidt twaalf stenen, en brengt ze met ulieden over,
9626 Joz 4:3 | brengt ze met ulieden over, en stelt ze in het nachtleger,
9627 Joz 4:5 | 5 En Jozua zeide tot hen: Gaat
9628 Joz 4:5 | Gods, midden in de Jordaan; en heft u een ieder een steen
9629 Joz 4:8 | gelijk als Jozua geboden had; en zij namen twaalf stenen
9630 Joz 4:8 | van de kinderen Israels; en zij brachten ze met zich
9631 Joz 4:8 | over naar het nachtleger, en stelden ze aldaar. ~
9632 Joz 4:9 | ark des verbonds droegen; en zij zijn daar tot op dezen
9633 Joz 4:10 | Mozes Jozua geboden had. En het volk haastte, en het
9634 Joz 4:10 | had. En het volk haastte, en het trok over. ~
9635 Joz 4:11 | 11 En het geschiedde, als al het
9636 Joz 4:11 | de ark des HEEREN over, en de priesters voor het aangezicht
9637 Joz 4:12 | 12 En de kinderen van Ruben, en
9638 Joz 4:12 | En de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, mitsgaders
9639 Joz 4:14 | ogen van het ganse Israel; en zij vreesden hem, gelijk
9640 Joz 4:18 | 18 En het geschiedde, toen de
9641 Joz 4:18 | Jordaan opgeklommen waren, en de voetzolen der priesteren
9642 Joz 4:18 | Jordaan weder in hun plaats, en gingen als gisteren en eergisteren
9643 Joz 4:18 | en gingen als gisteren en eergisteren aan al haar
9644 Joz 4:19 | de Jordaan opgeklommen; en zij legerden zich te Gilgal,
9645 Joz 4:20 | 20 En Jozua richtte die twaalf
9646 Joz 4:21 | 21 En hij sprak tot de kinderen
9647 Joz 5:1 | 1 En het geschiedde, toen al
9648 Joz 5:1 | van de Jordaan westwaarts, en al de koningen der Kanaanieten,
9649 Joz 5:1 | waren; zo versmolt hun hart, en er was geen moed meer in
9650 Joz 5:2 | Jozua: Maak u stenen messen, en besnijd wederom de kinderen
9651 Joz 5:3 | zich Jozua stenen messen, en besneed de kinderen Israels
9652 Joz 5:6 | land vloeiende van melk en honig. ~
9653 Joz 5:8 | 8 En het geschiedde, als men
9654 Joz 5:11 | 11 En zij aten van het overjarige
9655 Joz 5:11 | pascha, ongezuurde broden en verzengde aren, even op
9656 Joz 5:12 | 12 En het Manna hield op des anderen
9657 Joz 5:12 | overjarige koren gegeten hadden; en de kinderen Israels hadden
9658 Joz 5:13 | dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond
9659 Joz 5:13 | ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover
9660 Joz 5:13 | zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide
9661 Joz 5:13 | En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij
9662 Joz 5:14 | 14 En Hij zeide: Neen, maar Ik
9663 Joz 5:14 | zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem:
9664 Joz 5:14 | aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt
9665 Joz 5:15 | waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo. ~ ~
9666 Joz 6:1 | nu sloot de poorten toe, en was gesloten, voor het aangezicht
9667 Joz 6:1 | Israels; er ging niemand uit, en er ging niemand in.) ~
9668 Joz 6:2 | Jericho met haar koning en strijdbare helden in uw
9669 Joz 6:4 | 4 En zeven priesters zullen zeven
9670 Joz 6:4 | ramsbazuinen dragen, voor de ark; en gijlieden zult op den zevenden
9671 Joz 6:4 | de stad zevenmaal omgaan; en de priesters zullen met
9672 Joz 6:5 | 5 En het zal geschieden, als
9673 Joz 6:5 | stadsmuur onder zich vallen, en het volk zal daarin klimmen,
9674 Joz 6:6 | zoon van Nun, de priesters, en zeide tot hen: Draagt de
9675 Joz 6:6 | Draagt de ark des verbonds, en dat zeven priesters zeven
9676 Joz 6:7 | 7 En tot het volk zeide hij:
9677 Joz 6:7 | volk zeide hij: Trekt door en gaat rondom deze stad; en
9678 Joz 6:7 | en gaat rondom deze stad; en wie toegerust is, die ga
9679 Joz 6:8 | 8 En het geschiedde, gelijk Jozua
9680 Joz 6:8 | HEEREN; zij trokken door en bliezen met de bazuinen;
9681 Joz 6:8 | bliezen met de bazuinen; en de ark des verbonds des
9682 Joz 6:9 | 9 En wie toegerust was, ging
9683 Joz 6:9 | die de bazuinen bliezen; en de achtertocht volgde de
9684 Joz 6:9 | ark na, terwijl men ging en blies met de bazuinen. ~
9685 Joz 6:10 | uw stem niet laten horen, en geen woord zal er uit uw
9686 Joz 6:11 | 11 En hij deed de ark des HEEREN
9687 Joz 6:11 | zij weder in het leger, en vernachtten in het leger. ~
9688 Joz 6:12 | Jozua des morgens vroeg op, en de priesters droegen de
9689 Joz 6:13 | 13 En de zeven priesters, dragende
9690 Joz 6:13 | des HEEREN, gingen voort, en bliezen met de bazuinen;
9691 Joz 6:13 | bliezen met de bazuinen; en de toegerusten gingen voor
9692 Joz 6:13 | gingen voor hun aangezichten, en de achtertocht volgde de
9693 Joz 6:13 | HEEREN na, terwijl men ging en blies met de bazuinen. ~
9694 Joz 6:14 | stad op den tweeden dag; en zij keerden weder in het
9695 Joz 6:15 | 15 En het geschiedde op den zevenden
9696 Joz 6:15 | het opgaan des dageraads, en zij gingen rondom de stad,
9697 Joz 6:16 | 16 En het geschiedde ten zevenden
9698 Joz 6:17 | HEERE verbannen zijn, zij en al wat daarin is; alleenlijk
9699 Joz 6:17 | Rachab levend blijven, zij en allen, die met haar in het
9700 Joz 6:18 | nemende van het verbannene, en het leger van Israel niet
9701 Joz 6:19 | 19 Maar al het zilver en goud, en de koperen en ijzeren
9702 Joz 6:19 | Maar al het zilver en goud, en de koperen en ijzeren vaten,
9703 Joz 6:19 | zilver en goud, en de koperen en ijzeren vaten, zullen den
9704 Joz 6:20 | met de bazuinen bliezen; en het geschiedde, als het
9705 Joz 6:20 | volk met een groot gejuich; en de muur viel onder zich,
9706 Joz 6:20 | de muur viel onder zich, en het volk klom in de stad,
9707 Joz 6:20 | een ieder tegenover zich, en zij namen de stad in. ~
9708 Joz 6:21 | 21 En zij verbanden alles, wat
9709 Joz 6:21 | van het kind tot den oude, en tot den os, en het klein
9710 Joz 6:21 | den oude, en tot den os, en het klein vee, en den ezel,
9711 Joz 6:21 | den os, en het klein vee, en den ezel, door de scherpte
9712 Joz 6:22 | huis der vrouw, der hoer, en brengt die vrouw van daar
9713 Joz 6:23 | de verspieders, daarin en brachten er Rachab uit,
9714 Joz 6:23 | brachten er Rachab uit, en haar vader, en haar moeder,
9715 Joz 6:23 | Rachab uit, en haar vader, en haar moeder, en haar broeders,
9716 Joz 6:23 | haar vader, en haar moeder, en haar broeders, en al wat
9717 Joz 6:23 | moeder, en haar broeders, en al wat zij had; ook brachten
9718 Joz 6:23 | uit al haar huisgezinnen, en zij stelden hen buiten het
9719 Joz 6:24 | verbrandden zij met vuur, en al wat daarin was; alleenlijk
9720 Joz 6:24 | was; alleenlijk het zilver en goud, mitsgaders de koperen
9721 Joz 6:24 | goud, mitsgaders de koperen en ijzeren vaten, gaven zij
9722 Joz 6:25 | Jozua de hoer Rachab leven, en het huisgezin haars vaders,
9723 Joz 6:25 | huisgezin haars vaders, en al wat zij had; en zij heeft
9724 Joz 6:25 | vaders, en al wat zij had; en zij heeft gewoond in het
9725 Joz 6:26 | 26 En ter zelver tijd bezwoer
9726 Joz 6:26 | HEEREN, die zich opmaken en deze stad Jericho bouwen
9727 Joz 6:26 | zijn eerstgeborenen zoon, en haar poorten stelle op zijn
9728 Joz 6:27 | was de HEERE met Jozua; en zijn gerucht liep door het
9729 Joz 7:2 | zeggende: Trekt opwaarts en bespiedt het land. Die mannen
9730 Joz 7:2 | Die mannen nu trokken op en bespiedden Ai. ~
9731 Joz 7:3 | keerden zij weder naar Jozua, en zeiden tot hem: Dat het
9732 Joz 7:5 | 5 En de mannen van Ai sloegen
9733 Joz 7:5 | van dezelven omtrent zes en dertig man, en vervolgden
9734 Joz 7:5 | omtrent zes en dertig man, en vervolgden hen van voor
9735 Joz 7:5 | poort tot Schebarim toe, en sloegen hen in een afgang.
9736 Joz 7:5 | versmolt het hart des volks, en het werd tot water. ~
9737 Joz 7:6 | verscheurde Jozua zijn klederen, en viel op zijn aangezicht
9738 Joz 7:6 | tot den avond toe, hij en de oudsten van Israel; en
9739 Joz 7:6 | en de oudsten van Israel; en zij wierpen stof op hun
9740 Joz 7:7 | 7 En Jozua zeide: Ach, Heere
9741 Joz 7:7 | wij toch tevreden geweest en gebleven waren aan gene
9742 Joz 7:9 | Als het de Kanaanieten, en alle inwoners des lands
9743 Joz 7:9 | zullen zij ons omsingelen, en onzen naam uitroeien van
9744 Joz 7:11 | Israel heeft gezondigd; en zij hebben ook Mijn verbond,
9745 Joz 7:11 | geboden had, overtreden; en ook hebben zij van het verbannene
9746 Joz 7:11 | het verbannene genomen, en ook gestolen, en ook gelogen,
9747 Joz 7:11 | genomen, en ook gestolen, en ook gelogen, en hebben het
9748 Joz 7:11 | gestolen, en ook gelogen, en hebben het ook onder hun
9749 Joz 7:13 | Sta op, heilig het volk, en zeg: Heiligt u tegen morgen;
9750 Joz 7:14 | aankomen naar uw stammen; en het zal geschieden, de stam,
9751 Joz 7:14 | aankomen naar de geslachten, en welk geslacht de HEERE geraakt
9752 Joz 7:14 | aankomen bij huisgezinnen, en welk huisgezin de HEERE
9753 Joz 7:15 | 15 En het zal geschieden, die
9754 Joz 7:15 | vuur verbrand worden, hij en al wat hij heeft; omdat
9755 Joz 7:15 | HEEREN overtreden heeft, en omdat hij dwaasheid in Israel
9756 Joz 7:16 | Jozua des morgens vroeg op, en deed Israel aankomen naar
9757 Joz 7:16 | aankomen naar zijn stammen; en de stam van Juda werd geraakt. ~
9758 Joz 7:19 | God van Israel, de eer, en doe voor Hem belijdenis;
9759 Joz 7:19 | doe voor Hem belijdenis; en geef mij toch te kennen,
9760 Joz 7:20 | Achan nu antwoordde Jozua, en zeide: Voorwaar, ik heb
9761 Joz 7:20 | God Israels, gezondigd, en heb alzo en alzo gedaan. ~
9762 Joz 7:20 | gezondigd, en heb alzo en alzo gedaan. ~
9763 Joz 7:21 | sierlijk Babylonisch overkleed, en tweehonderd sikkelen zilvers,
9764 Joz 7:21 | tweehonderd sikkelen zilvers, en een gouden tong, welker
9765 Joz 7:21 | gewicht was vijftig sikkelen; en ik kreeg lust daartoe, en
9766 Joz 7:21 | en ik kreeg lust daartoe, en ik nam ze; en zie, zij zijn
9767 Joz 7:21 | lust daartoe, en ik nam ze; en zie, zij zijn verborgen
9768 Joz 7:21 | het midden mijner tent, en het zilver daaronder. ~
9769 Joz 7:22 | die tot de tent liepen; en ziet, het lag verborgen
9770 Joz 7:22 | verborgen in zijn tent, en het zilver daaronder. ~
9771 Joz 7:23 | uit het midden der tent, en zij brachten ze tot Jozua
9772 Joz 7:23 | zij brachten ze tot Jozua en tot al de kinderen Israels;
9773 Joz 7:23 | al de kinderen Israels; en zij stortten ze uit voor
9774 Joz 7:24 | 24 Toen nam Jozua, en gans Israel met hem, Achan,
9775 Joz 7:24 | Achan, den zoon van Zerah, en het zilver, en het sierlijk
9776 Joz 7:24 | van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed,
9777 Joz 7:24 | het sierlijk overkleed, en de gouden tong, en zijn
9778 Joz 7:24 | overkleed, en de gouden tong, en zijn zonen, en zijn dochteren,
9779 Joz 7:24 | gouden tong, en zijn zonen, en zijn dochteren, en zijn
9780 Joz 7:24 | zonen, en zijn dochteren, en zijn ossen, en zijn ezelen,
9781 Joz 7:24 | dochteren, en zijn ossen, en zijn ezelen, en zijn vee,
9782 Joz 7:24 | zijn ossen, en zijn ezelen, en zijn vee, en zijn tent,
9783 Joz 7:24 | zijn ezelen, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat
9784 Joz 7:24 | zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; en zij
9785 Joz 7:24 | tent, en alles wat hij had; en zij voerden ze naar het
9786 Joz 7:25 | 25 En Jozua zeide: Hoe hebt gij
9787 Joz 7:25 | beroeren te dezen dage! En gans Israel stenigde hem
9788 Joz 7:25 | stenigde hem met stenen, en zij verbrandden hen met
9789 Joz 7:25 | verbrandden hen met vuur, en zij overwierpen hen met
9790 Joz 7:26 | 26 En zij richtten over hem een
9791 Joz 8:1 | HEERE tot Jozua: Vrees niet, en ontzet u niet; neem met
9792 Joz 8:1 | met u al het krijgsvolk, en maak u op, trek op naar
9793 Joz 8:1 | Ik heb den koning van Ai, en zijn volk, en zijn stad,
9794 Joz 8:1 | koning van Ai, en zijn volk, en zijn stad, en zijn land
9795 Joz 8:1 | zijn volk, en zijn stad, en zijn land in uw hand gegeven. ~
9796 Joz 8:2 | 2 Gij nu zult aan Ai en haar koning doen, gelijk
9797 Joz 8:2 | gelijk als gij aan Jericho en haar koning gedaan hebt;
9798 Joz 8:2 | behalve dat gij haar roof en haar vee voor ulieden roven
9799 Joz 8:3 | Toen maakte zich Jozua op, en al het krijgsvolk, om op
9800 Joz 8:3 | om op te trekken naar Ai. En Jozua verkoos dertig duizend
9801 Joz 8:3 | mannen, strijdbare helden, en hij zond hen bij nacht uit, ~
9802 Joz 8:4 | 4 En gebood hun, zeggende: Ziet
9803 Joz 8:4 | zeer verre van de stad, en weest gij allen bereid. ~
9804 Joz 8:5 | 5 Ik nu, en al het volk, dat bij mij
9805 Joz 8:5 | zullen tot de stad naderen; en het zal geschieden, wanneer
9806 Joz 8:7 | opstaan uit de achterlage, en gij zult de stad innemen;
9807 Joz 8:8 | 8 En het zal geschieden, wanneer
9808 Joz 8:9 | Alzo zond Jozua hen heen, en zij gingen naar de achterlage,
9809 Joz 8:9 | gingen naar de achterlage, en zij bleven tussen Beth-El
9810 Joz 8:9 | zij bleven tussen Beth-El en tussen Ai, tegen het westen
9811 Joz 8:10 | 10 En Jozua maakte zich des morgens
9812 Joz 8:10 | zich des morgens vroeg op, en hij monsterde het volk;
9813 Joz 8:10 | hij monsterde het volk; en hij trok op, hij en de oudsten
9814 Joz 8:10 | volk; en hij trok op, hij en de oudsten van Israel, voor
9815 Joz 8:11 | krijgsvolk op, dat bij hem was; en zij naderden en kwamen tegenover
9816 Joz 8:11 | hem was; en zij naderden en kwamen tegenover de stad,
9817 Joz 8:11 | kwamen tegenover de stad, en zij legerden zich tegen
9818 Joz 8:11 | tegen het noorden van Ai; en er was een dal tussen hem
9819 Joz 8:11 | er was een dal tussen hem en tussen Ai. ~
9820 Joz 8:12 | omtrent vijf duizend man, en hij stelde hen tot een achterlage
9821 Joz 8:12 | achterlage tussen Beth-El en tussen Ai, aan het westen
9822 Joz 8:13 | 13 En zij stelden het volk, het
9823 Joz 8:13 | het noorden der stad was, en zijn lage was aan het westen
9824 Joz 8:13 | aan het westen der stad. En Jozua ging in denzelven
9825 Joz 8:14 | 14 En het geschiedde, toen de
9826 Joz 8:14 | dat zag, zo haastten zij en maakten zich vroeg op, en
9827 Joz 8:14 | en maakten zich vroeg op, en de mannen der stad kwamen
9828 Joz 8:14 | tegemoet, ten strijde, hij en al zijn volk, ter bestemder
9829 Joz 8:15 | 15 Jozua dan, en gans Israel, werd geslagen
9830 Joz 8:15 | geslagen voor hun aangezichten; en zij vloden door den weg
9831 Joz 8:16 | was, om hen na te jagen; en zij joegen Jozua na, en
9832 Joz 8:16 | en zij joegen Jozua na, en werden van de stad afgetrokken. ~
9833 Joz 8:17 | 17 En er werd niet een man overgelaten,
9834 Joz 8:17 | niet uittrokken, Israel na; en zij lieten de stad openstaan,
9835 Joz 8:17 | lieten de stad openstaan, en joegen Israel achterna. ~
9836 Joz 8:19 | haastelijk op van haar plaats, en zij liepen toe, met dat
9837 Joz 8:19 | zijn hand uitgestrekt had, en kwamen aan de stad, en zij
9838 Joz 8:19 | en kwamen aan de stad, en zij namen ze in, en zij
9839 Joz 8:19 | stad, en zij namen ze in, en zij haastten zich, en staken
9840 Joz 8:19 | in, en zij haastten zich, en staken de stad aan met vuur. ~
9841 Joz 8:20 | achterom keerden, zo zagen zij, en ziet, de rook der stad ging
9842 Joz 8:20 | ging op naar den hemel; en zij hadden geen ruimte,
9843 Joz 8:21 | 21 En Jozua en gans Israel, ziende,
9844 Joz 8:21 | 21 En Jozua en gans Israel, ziende, dat
9845 Joz 8:21 | achterlage de stad ingenomen had, en dat de rook der stad opging,
9846 Joz 8:21 | zo keerden zij zich om, en sloegen de mannen van Ai. ~
9847 Joz 8:22 | Israelieten waren, deze van hier en gene van daar; en zij sloegen
9848 Joz 8:22 | van hier en gene van daar; en zij sloegen hen, totdat
9849 Joz 8:23 | van Ai grepen zij levend, en zij brachten hem tot Jozua. ~
9850 Joz 8:24 | 24 En het geschiedde, toen de
9851 Joz 8:24 | zij hen nagejaagd hadden, en dat zij allen door de scherpte
9852 Joz 8:24 | zich gans Israel naar Ai, en zij sloegen ze met de scherpte
9853 Joz 8:25 | 25 En het geschiedde, dat allen,
9854 Joz 8:27 | voor zichzelven het vee en den buit derzelver stad,
9855 Joz 8:28 | Jozua nu verbrandde Ai, en hij stelde haar tot een
9856 Joz 8:29 | 29 En den koning van Ai hing hij
9857 Joz 8:29 | tot aan den avondstond; en omtrent den ondergang der
9858 Joz 8:29 | lichaam van het hout afname; en zij wierpen het aan de deur
9859 Joz 8:29 | de deur der stadspoort, en richtten daarop een groten
9860 Joz 8:31 | geen ijzer bewogen had; en daarop offerden zij den
9861 Joz 8:33 | 33 En gans Israel met zijn oudsten,
9862 Joz 8:33 | Israel met zijn oudsten, en ambtlieden, en zijn rechters,
9863 Joz 8:33 | oudsten, en ambtlieden, en zijn rechters, stonden aan
9864 Joz 8:33 | rechters, stonden aan deze en aan gene zijde der ark,
9865 Joz 8:33 | tegenover den berg Gerizim, en een helft daarvan tegenover
9866 Joz 8:34 | 34 En daarna las hij overluid
9867 Joz 8:34 | woorden der wet, de zegening en den vloek, naar alles, wat
9868 Joz 8:35 | gehele gemeente van Israel, en de vrouwen, en de kleine
9869 Joz 8:35 | van Israel, en de vrouwen, en de kleine kinderen, en de
9870 Joz 8:35 | en de kleine kinderen, en de vreemdelingen, die in
9871 Joz 9:1 | 1 En het geschiedde, toen dit
9872 Joz 9:1 | waren, op het gebergte, en in de laagte, en aan alle
9873 Joz 9:1 | gebergte, en in de laagte, en aan alle havens der grote
9874 Joz 9:1 | den Libanon: de Hethieten, en de Amorieten, de Kanaanieten,
9875 Joz 9:1 | Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten; ~
9876 Joz 9:2 | zich samen, om tegen Jozua en tegen Israel te krijgen,
9877 Joz 9:3 | hoorden, wat Jozua met Jericho en met Ai gedaan had, ~
9878 Joz 9:4 | handelden zij ook arglistiglijk, en gingen heen, en veinsden
9879 Joz 9:4 | arglistiglijk, en gingen heen, en veinsden zich gezanten te
9880 Joz 9:4 | veinsden zich gezanten te zijn, en zij namen oude zakken op
9881 Joz 9:4 | oude zakken op hun ezels, en oude en gescheurde, en samengebonden
9882 Joz 9:4 | zakken op hun ezels, en oude en gescheurde, en samengebonden
9883 Joz 9:4 | en oude en gescheurde, en samengebonden lederen wijnzakken; ~
9884 Joz 9:5 | 5 Ook oude en bevlekte schoenen aan hun
9885 Joz 9:5 | schoenen aan hun voeten, en zij hadden oude klederen
9886 Joz 9:5 | hadden oude klederen aan, en al het brood, dat zij op
9887 Joz 9:5 | reize hadden, was droog en beschimmeld. ~
9888 Joz 9:6 | 6 En zij gingen tot Jozua in
9889 Joz 9:6 | in het leger te Gilgal, en zij zeiden tot hem en tot
9890 Joz 9:6 | Gilgal, en zij zeiden tot hem en tot de mannen van Israel:
9891 Joz 9:8 | hen: Wie zijt gijlieden, en van waar komt gij? ~
9892 Joz 9:9 | hebben Zijn gerucht gehoord, en alles wat Hij in Egypte
9893 Joz 9:10 | 10 En alles wat Hij gedaan heeft
9894 Joz 9:10 | den koning van Hesbon, en Og, den koning van Bazan,
9895 Joz 9:11 | spraken tot ons onze oudsten, en al de inwoners onzes lands,
9896 Joz 9:11 | in uw handen op de reize, en gaat hun tegemoet, en zegt
9897 Joz 9:11 | reize, en gaat hun tegemoet, en zegt tot hen: Wij zijn ulieder
9898 Joz 9:12 | maar ziet, nu is het droog, en het is beschimmeld; ~
9899 Joz 9:13 | 13 En deze lederen wijnzakken,
9900 Joz 9:13 | ziet, zij zijn gescheurd; en deze onze klederen, en onze
9901 Joz 9:13 | en deze onze klederen, en onze schoenen zijn oud geworden,
9902 Joz 9:14 | mannen van hun reiskost; en zij vraagden het den mond
9903 Joz 9:15 | 15 En Jozua maakte vrede met hen,
9904 Joz 9:15 | Jozua maakte vrede met hen, en hij maakte een verbond met
9905 Joz 9:15 | het leven behouden zoude; en de oversten der vergadering
9906 Joz 9:16 | 16 En het geschiedde ten einde
9907 Joz 9:16 | dat zij hun naburen waren, en dat zij in het midden van
9908 Joz 9:17 | steden nu waren Gibeon, en Chefira, en Beeroth, en
9909 Joz 9:17 | waren Gibeon, en Chefira, en Beeroth, en Kirjath-Jearim. ~
9910 Joz 9:17 | en Chefira, en Beeroth, en Kirjath-Jearim. ~
9911 Joz 9:18 | 18 En de kinderen Israels sloegen
9912 Joz 9:21 | tot hen: Laat hen leven, en laat ze houthouwers en waterputters
9913 Joz 9:21 | en laat ze houthouwers en waterputters zijn der ganse
9914 Joz 9:22 | 22 En Jozua riep hen, en sprak
9915 Joz 9:22 | 22 En Jozua riep hen, en sprak tot hen, zeggende:
9916 Joz 9:23 | vervloekt zijt gijlieden! en onder ulieden zullen niet
9917 Joz 9:24 | Zij dan antwoordden Jozua, en zeiden: Dewijl het aan uw
9918 Joz 9:24 | ulieden al dit land geven, en al de inwoners des lands
9919 Joz 9:25 | 25 En nu, zie, wij zijn in uw
9920 Joz 9:25 | hand; doe, gelijk het goed en gelijk het recht is in uw
9921 Joz 9:26 | 26 Zo deed hij hun alzo, en hij verloste hen van de
9922 Joz 9:27 | zelven dage tot houthouwers en waterputters der vergadering,
9923 Joz 9:27 | waterputters der vergadering, en dat tot het altaar des HEEREN,
9924 Joz 10:1 | dat Jozua Ai ingenomen, en haar verbannen had, en aan
9925 Joz 10:1 | en haar verbannen had, en aan Ai en haar koning alzo
9926 Joz 10:1 | verbannen had, en aan Ai en haar koning alzo gedaan
9927 Joz 10:1 | gelijk als hij aan Jericho en haar koning gedaan had;
9928 Joz 10:1 | haar koning gedaan had; en dat de inwoners van Gibeon
9929 Joz 10:1 | met Israel gemaakt hadden, en in derzelver midden waren; ~
9930 Joz 10:2 | zij was groter dan Ai, en al haar mannen waren sterk. ~
9931 Joz 10:3 | den koning van Hebron, en tot Pir-Am, den koning van
9932 Joz 10:3 | den koning van Jarmuth, en tot Jafia, den koning van
9933 Joz 10:3 | den koning van Lachis, en tot Debir, den koning van
9934 Joz 10:4 | 4 Komt op tot mij, en helpt mij, dat wij Gibeon
9935 Joz 10:4 | gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen Israels. ~
9936 Joz 10:5 | 5 Toen werden verzameld en kwamen op, vijf koningen
9937 Joz 10:5 | de koning van Eglon, zij en al hun legers; en zij belegerden
9938 Joz 10:5 | Eglon, zij en al hun legers; en zij belegerden Gibeon, en
9939 Joz 10:5 | en zij belegerden Gibeon, en krijgden tegen haar. ~
9940 Joz 10:6 | kom haastelijk tot ons op, en verlos ons, en help ons;
9941 Joz 10:6 | tot ons op, en verlos ons, en help ons; want al de koningen
9942 Joz 10:7 | Jozua op van Gilgal, hij en al het krijgsvolk met hem,
9943 Joz 10:7 | het krijgsvolk met hem, en alle strijdbare helden. ~
9944 Joz 10:10 | 10 En de HEERE verschrikte hen
9945 Joz 10:10 | het aangezicht van Israel; en hij sloeg hen met een groten
9946 Joz 10:10 | een groten slag te Gibeon, en vervolgde hen op den weg,
9947 Joz 10:10 | naar Beth-horon opgaat, en sloeg hen tot Azeka en tot
9948 Joz 10:10 | en sloeg hen tot Azeka en tot Makkeda toe. ~
9949 Joz 10:12 | kinderen Israels overgaf, en zeide voor de ogen der Israelieten:
9950 Joz 10:12 | Zon, sta stil te Gibeon, en gij, maan, in het dal van
9951 Joz 10:13 | 13 En de zon stond stil, en de
9952 Joz 10:13 | 13 En de zon stond stil, en de maan bleef staan, totdat
9953 Joz 10:13 | in het midden des hemels, en haastte niet onder te gaan
9954 Joz 10:14 | 14 En er was geen dag aan dezen
9955 Joz 10:15 | Toen keerde Jozua weder, en gans Israel met hem, naar
9956 Joz 10:16 | koningen waren gevloden, en hadden zich verborgen in
9957 Joz 10:17 | 17 En aan Jozua werd geboodschapt,
9958 Joz 10:18 | voor den mond der spelonk, en stelt mannen daarvoor om
9959 Joz 10:19 | jaagt uw vijanden achterna, en slaat hen in den staart;
9960 Joz 10:20 | 20 En het geschiedde, toen Jozua
9961 Joz 10:20 | het geschiedde, toen Jozua en de kinderen Israels geeindigd
9962 Joz 10:20 | totdat zij vernield waren, en dat de overgeblevenen, die
9963 Joz 10:22 | Opent den mond der spelonk, en brengt tot mij uit die vijf
9964 Joz 10:23 | 23 Zij nu deden alzo, en brachten tot hem uit die
9965 Joz 10:24 | 24 En het geschiedde, als zij
9966 Joz 10:24 | al de mannen van Israel, en hij zeide tot de oversten
9967 Joz 10:24 | de halzen dezer koningen. En zij traden toe, en zetten
9968 Joz 10:24 | koningen. En zij traden toe, en zetten hun voeten op hun
9969 Joz 10:25 | Jozua tot hen: Vreest niet en ontzet u niet, zijt sterk
9970 Joz 10:25 | ontzet u niet, zijt sterk en hebt goeden moed; want alzo
9971 Joz 10:26 | 26 En Jozua sloeg hen daarna,
9972 Joz 10:26 | Jozua sloeg hen daarna, en doodde ze, en hing ze aan
9973 Joz 10:26 | hen daarna, en doodde ze, en hing ze aan vijf houten;
9974 Joz 10:26 | hing ze aan vijf houten; en zij hingen aan de houten
9975 Joz 10:27 | 27 En het geschiedde, ten tijde
9976 Joz 10:27 | hen van de houten afname, en zij wierpen hen in de spelonk,
9977 Joz 10:27 | verborgen geweest waren; en zij legden grote stenen
9978 Joz 10:28 | nam ook Jozua Makkeda in, en sloeg haar met de scherpte
9979 Joz 10:28 | derzelver koning, henlieden en alle ziel die daarin was;
9980 Joz 10:28 | geen overigen overblijven; en hij deed den koning van
9981 Joz 10:29 | 29 Toen toog Jozua door, en gans Israel met hem, van
9982 Joz 10:29 | van Makkeda naar Libna, en hij krijgde tegen Libna. ~
9983 Joz 10:30 | 30 En de HEERE gaf dezelve ook
9984 Joz 10:30 | Israel, met haar koning; en hij sloeg haar met de scherpte
9985 Joz 10:30 | de scherpte des zwaards, en alle ziel, die daarin was;
9986 Joz 10:30 | geen overigen overblijven; en hij deed derzelver koning,
9987 Joz 10:31 | 31 Toen toog Jozua voort, en gans Israel met hem, van
9988 Joz 10:31 | van Libna naar Lachis; en hij belegerde haar en krijgde
9989 Joz 10:31 | Lachis; en hij belegerde haar en krijgde tegen haar. ~
9990 Joz 10:32 | 32 En de HEERE gaf Lachis in de
9991 Joz 10:32 | Lachis in de hand van Israel; en hij nam haar in op den tweeden
9992 Joz 10:32 | haar in op den tweeden dag, en hij sloeg haar met de scherpte
9993 Joz 10:32 | de scherpte des zwaards, en alle ziel, die daarin was,
9994 Joz 10:33 | helpen; maar Jozua sloeg hem en zijn volk, totdat hij hem
9995 Joz 10:34 | 34 En Jozua trok voort van Lachis
9996 Joz 10:34 | voort van Lachis naar Eglon, en gans Israel met hem; en
9997 Joz 10:34 | en gans Israel met hem; en zij belegerden haar en krijgden
9998 Joz 10:34 | en zij belegerden haar en krijgden tegen haar. ~
9999 Joz 10:35 | 35 En zij namen haar in ten zelven
10000 Joz 10:35 | haar in ten zelven dage, en sloegen haar met de scherpte
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |