Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
emmaus 1
emmer 1
emmeren 1
en 46573
en-dor 1
en-eglaim 1
en-gannim 3
Frequency    [«  »]
-----
-----
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het

Bijbel

IntraText - Concordances

en

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573

      Book Chapter: Verse
11001 Ric 2:20 | hun vaderen geboden heb, en zij naar Mijn stem niet 11002 Ric 3:3 | vorsten der Filistijnen, en al de Kanaanieten, en de 11003 Ric 3:3 | Filistijnen, en al de Kanaanieten, en de Sidoniers, en de Hevieten, 11004 Ric 3:3 | Kanaanieten, en de Sidoniers, en de Hevieten, wonende in 11005 Ric 3:5 | Kanaanieten, der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, 11006 Ric 3:5 | Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, 11007 Ric 3:5 | Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten; ~ 11008 Ric 3:5 | Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten; ~ 11009 Ric 3:6 | derzelver dochters tot vrouwen, en gaven hun dochters aan derzelver 11010 Ric 3:6 | dochters aan derzelver zonen; en zij dienden derzelver goden. ~ 11011 Ric 3:7 | 7 En de kinderen Israels deden, 11012 Ric 3:7 | was in de ogen des HEEREN, en vergaten den HEERE, hun 11013 Ric 3:7 | vergaten den HEERE, hun God, en zij dienden de Baals en 11014 Ric 3:7 | en zij dienden de Baals en de bossen. ~ 11015 Ric 3:8 | des HEEREN tegen Israel; en Hij verkocht hen in de hand 11016 Ric 3:8 | koning van Mesopotamie; en de kinderen Israels dienden 11017 Ric 3:9 | kinderen Israels tot den HEERE; en de HEERE verwekte de kinderen 11018 Ric 3:10 | 10 En de Geest des HEEREN was 11019 Ric 3:10 | des HEEREN was over hem, en hij richtte Israel, en toog 11020 Ric 3:10 | en hij richtte Israel, en toog uit ten strijde; en 11021 Ric 3:10 | en toog uit ten strijde; en de HEERE gaf Cuschan Rischataim, 11022 Ric 3:11 | land veertig jaren stil, en Othniel, de zoon van Kenaz, 11023 Ric 3:13 | 13 En hij vergaderde tot zich 11024 Ric 3:13 | zich de kinderen Ammons en de Amalekieten en hij toog 11025 Ric 3:13 | Ammons en de Amalekieten en hij toog heen, en sloeg 11026 Ric 3:13 | Amalekieten en hij toog heen, en sloeg Israel, en zij namen 11027 Ric 3:13 | toog heen, en sloeg Israel, en zij namen de Palmstad in 11028 Ric 3:14 | 14 En de kinderen Israels dienden 11029 Ric 3:15 | kinderen Israels tot den HEERE, en de HEERE verwekte hun een 11030 Ric 3:15 | een man, die links was. En de kinderen Israels zonden 11031 Ric 3:16 | 16 En Ehud maakte zich een zwaard, 11032 Ric 3:16 | welks lengte een el was; en hij gordde dat onder zijn 11033 Ric 3:17 | 17 En hij bracht aan Eglon, den 11034 Ric 3:18 | 18 En het geschiedde, als hij 11035 Ric 3:19 | beelden, die bij Gilgal waren, en zeide: Ik heb een heimelijke 11036 Ric 3:19 | koning! dewelke zeide: Zwijg! En allen, die om hem stonden, 11037 Ric 3:20 | 20 En Ehud kwam tot hem in, daar 11038 Ric 3:21 | reikte zijn linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn 11039 Ric 3:21 | zwaard van zijn rechterheup, en stak het in zijn buik; ~ 11040 Ric 3:22 | achter het lemmer inging, en het vet om het lemmer toesloot ( 11041 Ric 3:22 | zwaard niet uit zijn buik), en de drek uitging. ~ 11042 Ric 3:23 | Ehud uit van de voorzaal, en sloot de deuren der opperzaal 11043 Ric 3:23 | opperzaal voor zich toe, en deed ze in het slot. ~ 11044 Ric 3:24 | zo kwamen zijn knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren 11045 Ric 3:24 | knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren der opperzaal 11046 Ric 3:25 | Toen namen zij den sleutel en deden open; en ziet, hunlieder 11047 Ric 3:25 | den sleutel en deden open; en ziet, hunlieder heer lag 11048 Ric 3:26 | 26 En Ehud ontkwam, terwijl zij 11049 Ric 3:26 | voorbij de gesneden beelden, en ontkwam naar Sehirath. ~ 11050 Ric 3:27 | 27 En het geschiedde, als hij 11051 Ric 3:27 | het gebergte van Efraim; en de kinderen Israels togen 11052 Ric 3:27 | hem af van het gebergte, en hij zelf voor hun aangezicht 11053 Ric 3:28 | 28 En hij zeide tot hen: Volgt 11054 Ric 3:28 | in ulieder hand gegeven. En zij togen af, hem na, en 11055 Ric 3:28 | En zij togen af, hem na, en namen de veren van de Jordaan 11056 Ric 3:28 | de Jordaan in naar Moab, en lieten niemand overgaan. ~ 11057 Ric 3:29 | 29 En zij sloegen de Moabieten 11058 Ric 3:29 | duizend man, allen vette en allen strijdbare mannen, 11059 Ric 3:30 | hand ten ondergebracht; en het land was stil tachtig 11060 Ric 4:2 | die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; 11061 Ric 4:3 | negenhonderd ijzeren wagenen, en hij had de kinderen Israels 11062 Ric 4:5 | 5 En zij woonde onder den palmboom 11063 Ric 4:5 | van Debora, tussen Rama en tussen Beth-El, op het gebergte 11064 Ric 4:5 | het gebergte van Efraim; en de kinderen Israels gingen 11065 Ric 4:6 | 6 En zij zond heen en riep Barak, 11066 Ric 4:6 | 6 En zij zond heen en riep Barak, den zoon van 11067 Ric 4:6 | Abinoam, van Kedes-Nafthali; en zij zeide tot hem: Heeft 11068 Ric 4:6 | Israels, niet geboden: Ga heen en trek op den berg Thabor, 11069 Ric 4:6 | trek op den berg Thabor, en neem met u tien duizend 11070 Ric 4:6 | de kinderen van Nafthali, en van de kinderen van Zebulon? ~ 11071 Ric 4:7 | 7 En Ik zal aan de beek Kison 11072 Ric 4:7 | Jabin, met zijn wagenen en zijn menigte; en Ik zal 11073 Ric 4:7 | wagenen en zijn menigte; en Ik zal hem in uw hand geven? ~ 11074 Ric 4:9 | 9 En zij zeide: Ik zal zekerlijk 11075 Ric 4:9 | Alzo maakte Debora zich op, en toog met Barak naar Kedes. ~ 11076 Ric 4:10 | Toen riep Barak Zebulon en Nafthali bijeen te Kedes, 11077 Ric 4:10 | Nafthali bijeen te Kedes, en hij toog op, op zijn voeten, 11078 Ric 4:11 | Hobab, Mozes schoonvader; en hij had zijn tenten opgeslagen 11079 Ric 4:13 | negenhonderd ijzeren wagenen, en al het volk, dat met hem 11080 Ric 4:14 | van den berg Thabor af, en tien duizend man achter 11081 Ric 4:15 | 15 En de HEERE versloeg Sisera, 11082 Ric 4:15 | Sisera, met al zijn wagenen, en het ganse heirleger, door 11083 Ric 4:15 | Sisera van den wagen afklom, en vluchtte op zijn voeten. ~ 11084 Ric 4:16 | 16 En Barak jaagde ze na, achter 11085 Ric 4:16 | ze na, achter de wagenen en achter het heirleger, tot 11086 Ric 4:16 | aan Haroseth der heidenen. En het ganse heirleger van 11087 Ric 4:17 | Jabin, den koning van Hazor, en tussen het huis van Heber, 11088 Ric 4:18 | ging uit, Sisera tegemoet, en zeide tot hem: Wijk in, 11089 Ric 4:18 | in tot mij, vrees niet! En hij week tot haar in de 11090 Ric 4:18 | week tot haar in de tent, en zij bedekte hem met een 11091 Ric 4:19 | opende zij een melkfles, en gaf hem te drinken, en dekte 11092 Ric 4:19 | en gaf hem te drinken, en dekte hem toe. ~ 11093 Ric 4:20 | Sta in de deur der tent; en het zij, zo iemand zal komen, 11094 Ric 4:20 | zij, zo iemand zal komen, en u vragen, en zeggen: Is 11095 Ric 4:20 | zal komen, en u vragen, en zeggen: Is hier iemand? 11096 Ric 4:21 | Heber, een nagel der tent, en greep een hamer in haar 11097 Ric 4:21 | een hamer in haar hand, en ging stilletjes tot hem 11098 Ric 4:21 | ging stilletjes tot hem in, en dreef den nagel in den slaap 11099 Ric 4:21 | een diepen slaap bevangen en vermoeid, en stierf. ~ 11100 Ric 4:21 | slaap bevangen en vermoeid, en stierf. ~ 11101 Ric 4:22 | 22 En ziet, Barak vervolgde Sisera; 11102 Ric 4:22 | Barak vervolgde Sisera; en Jael ging uit hem tegemoet, 11103 Ric 4:22 | Jael ging uit hem tegemoet, en zeide tot hem: Kom, en ik 11104 Ric 4:22 | en zeide tot hem: Kom, en ik zal u den man wijzen, 11105 Ric 4:22 | Zo kwam hij tot haar in, en ziet, Sisera lag dood, en 11106 Ric 4:22 | en ziet, Sisera lag dood, en de nagel was in den slaap 11107 Ric 4:24 | 24 En de hand der kinderen Israels 11108 Ric 4:24 | Israels ging steeds voort, en werd hard over Jabin, den 11109 Ric 4:25 | 1 Voorts zong Debora, en Barak, de zoon van Abinoam, 11110 Ric 4:30 | Jael, hielden de wegen op, en die op paden wandelden, 11111 Ric 4:34 | die aan het gerichte zit, en gij, die over weg wandelt, 11112 Ric 4:36 | lied! maak u op, Barak! en leid uw gevangenen gevangen, 11113 Ric 4:38 | de wetgevers afgetogen, en uit Zebulon, trekkende door 11114 Ric 4:39 | in Issaschar met Debora; en gelijk Issaschar, alzo was 11115 Ric 4:41 | gene zijde der Jordaan; en Dan, waarom onthield hij 11116 Ric 4:41 | Aser zat aan de zeehaven, en bleef in zijn gescheurde 11117 Ric 4:50 | sloeg zij aan den nagel, en haar rechterhand aan den 11118 Ric 4:50 | hamer der arbeidslieden; en zij klopte Sisera; zij streek 11119 Ric 4:50 | zijn slaap had doornageld en doorgedrongen. ~ 11120 Ric 4:52 | keek uit door het venster, en schreeuwde door de tralien: 11121 Ric 4:54 | dan de buit niet vinden en delen? een liefje, of twee 11122 Ric 4:55 | zon opgaat in haar kracht. En het land was stil, veertig 11123 Ric 5:2 | die in de bergen zijn, en de spelonken, en de vestingen. ~ 11124 Ric 5:2 | bergen zijn, en de spelonken, en de vestingen. ~ 11125 Ric 5:3 | kwamen de Midianieten op, en de Amalekieten, en die van 11126 Ric 5:3 | Midianieten op, en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen 11127 Ric 5:4 | 4 En zij legerden zich tegen 11128 Ric 5:4 | legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des 11129 Ric 5:4 | tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht 11130 Ric 5:5 | zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk 11131 Ric 5:5 | in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen 11132 Ric 5:5 | kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het land, 11133 Ric 5:7 | 7 En het geschiedde, als de kinderen 11134 Ric 5:8 | uit Egypte doen opkomen, en u uit het diensthuis uitgevoerd; ~ 11135 Ric 5:9 | 9 En Ik heb u verlost van de 11136 Ric 5:9 | de hand der Egyptenaren, en van de hand van allen, die 11137 Ric 5:9 | van allen, die u drukten; en Ik heb hen voor uw aangezicht 11138 Ric 5:9 | aangezicht uitgedreven, en u hun land gegeven; ~ 11139 Ric 5:10 | 10 En Ik zeide tot ulieden: Ik 11140 Ric 5:11 | kwam een Engel des HEEREN, en zette Zich onder den eik, 11141 Ric 5:11 | den Abi-ezriet, toekwam; en zijn zoon Gideon dorste 11142 Ric 5:12 | hem de Engel des HEEREN, en zeide tot hem: De HEERE 11143 Ric 5:13 | dan dit alles wedervaren? en waar zijn al Zijn wonderen, 11144 Ric 5:13 | heeft ons de HEERE verlaten, en heeft ons in der Midianieten 11145 Ric 5:14 | keerde zich de HEERE tot hem, en zeide: Ga heen in deze uw 11146 Ric 5:14 | heen in deze uw kracht, en gij zult Israel uit der 11147 Ric 5:15 | 15 En hij zeide tot Hem: Och, 11148 Ric 5:15 | is het armste in Manasse, en ik ben de kleinste in mijns 11149 Ric 5:16 | 16 En de HEERE zeide tot hem: 11150 Ric 5:17 | 17 En hij zeide tot Hem: Indien 11151 Ric 5:18 | hier, totdat ik tot U kome, en mijn geschenk uitbrenge, 11152 Ric 5:18 | mijn geschenk uitbrenge, en U voorzette. En Hij zeide: 11153 Ric 5:18 | uitbrenge, en U voorzette. En Hij zeide: Ik zal blijven, 11154 Ric 5:19 | 19 En Gideon ging in, en bereidde 11155 Ric 5:19 | 19 En Gideon ging in, en bereidde een geitenbokje, 11156 Ric 5:19 | bereidde een geitenbokje, en ongezuurde koeken van een 11157 Ric 5:19 | vlees legde hij in een korf, en het sop deed hij in een 11158 Ric 5:19 | sop deed hij in een pot; en hij bracht het tot Hem uit, 11159 Ric 5:19 | uit, tot onder den eik, en zette het nader. ~ 11160 Ric 5:20 | tot hem: Neem het vlees en de ongezuurde koeken, en 11161 Ric 5:20 | en de ongezuurde koeken, en leg ze op dien rotssteen, 11162 Ric 5:20 | leg ze op dien rotssteen, en giet het sop uit; en hij 11163 Ric 5:20 | rotssteen, en giet het sop uit; en hij deed alzo. ~ 11164 Ric 5:21 | 21 En de Engel des HEEREN stak 11165 Ric 5:21 | uit, die in Zijn hand was, en roerde het vlees en de ongezuurde 11166 Ric 5:21 | was, en roerde het vlees en de ongezuurde koeken aan; 11167 Ric 5:21 | er vuur op uit de rots, en verteerde het vlees en de 11168 Ric 5:21 | en verteerde het vlees en de ongezuurde koeken. En 11169 Ric 5:21 | en de ongezuurde koeken. En de Engel des HEEREN bekwam 11170 Ric 5:22 | een Engel des HEEREN was; en Gideon zeide: Ach, Heere, 11171 Ric 5:24 | aldaar den HEERE een altaar, en noemde het: De HEERE is 11172 Ric 5:25 | 25 En het geschiedde in dienzelven 11173 Ric 5:25 | tweeden var, van zeven jaren; en breek af het altaar van 11174 Ric 5:25 | Baal, dat van uw vader is, en houw af het bos, dat daarbij 11175 Ric 5:26 | 26 En bouw den HEERE, uw God, 11176 Ric 5:26 | in een bekwame plaats; en neem den tweeden var, en 11177 Ric 5:26 | en neem den tweeden var, en offer een brandoffer met 11178 Ric 5:27 | mannen uit zijn knechten, en deed, gelijk als de HEERE 11179 Ric 5:27 | dewijl hij zijns vaders huis en de mannen van die stad vreesde, 11180 Ric 5:28 | altaar van Baal omgeworpen, en de haag, die daarbij was, 11181 Ric 5:28 | daarbij was, afgehouwen, en die tweede var was op het 11182 Ric 5:29 | Wie heeft dit stuk gedaan? En als zij onderzochten en 11183 Ric 5:29 | En als zij onderzochten en navraagden, zo zeide men: 11184 Ric 5:30 | van Baal heeft omgeworpen, en omdat hij de haag, die daarbij 11185 Ric 5:33 | 33 Alle Midianieten nu, en Amalekieten, en de kinderen 11186 Ric 5:33 | Midianieten nu, en Amalekieten, en de kinderen van het oosten, 11187 Ric 5:33 | oosten, waren samenvergaderd, en zij trokken over, en legerden 11188 Ric 5:33 | samenvergaderd, en zij trokken over, en legerden zich in het dal 11189 Ric 5:34 | Geest des HEEREN Gideon aan, en hij blies met de bazuin, 11190 Ric 5:34 | hij blies met de bazuin, en de Abi-ezrieten werden achter 11191 Ric 5:35 | hij boden in gans Manasse, en die werden ook achter hem 11192 Ric 5:35 | zond hij boden in Aser, en in Zebulon, en in Nafthali; 11193 Ric 5:35 | in Aser, en in Zebulon, en in Nafthali; en zij kwamen 11194 Ric 5:35 | Zebulon, en in Nafthali; en zij kwamen op, hun tegemoet. ~ 11195 Ric 5:36 | 36 En Gideon zeide tot God: Indien 11196 Ric 5:37 | het vlies alleen zal zijn, en droogte op de ganse aarde, 11197 Ric 5:38 | 38 En het geschiedde alzo; want 11198 Ric 5:38 | anderen daags vroeg op, en drukte het vlies uit, en 11199 Ric 5:38 | en drukte het vlies uit, en hij wrong den dauw uit het 11200 Ric 5:39 | 39 En Gideon zeide tot God: Uw 11201 Ric 5:39 | droogte op het vlies alleen, en op de ganse aarde zij dauw. ~ 11202 Ric 5:40 | 40 En God deed alzo in denzelven 11203 Ric 5:40 | was op het vlies alleen, en op de ganse aarde was dauw. ~  ~ 11204 Ric 6:1 | dewelke is Gideon) vroeg op, en al het volk, dat met hem 11205 Ric 6:1 | het volk, dat met hem was; en zij legerden zich aan de 11206 Ric 6:2 | 2 En de HEERE zeide tot Gideon: 11207 Ric 6:3 | volks, zeggende: Wie blode en versaagd is, die kere weder, 11208 Ric 6:3 | versaagd is, die kere weder, en spoede zich naar het gebergte 11209 Ric 6:3 | uit het volk weder twee en twintig duizend, dat er 11210 Ric 6:4 | 4 En de HEERE zeide tot Gideon: 11211 Ric 6:4 | hen afgaan naar het water, en Ik zal ze u aldaar beproeven; 11212 Ric 6:4 | zal ze u aldaar beproeven; en het zal geschieden, van 11213 Ric 6:5 | 5 En hij deed het volk afgaan 11214 Ric 6:7 | 7 En de HEERE zeide tot Gideon: 11215 Ric 6:7 | zal Ik ulieden verlossen, en de Midianieten in uw hand 11216 Ric 6:8 | 8 En het volk nam den teerkost 11217 Ric 6:8 | den teerkost in hun hand, en hun bazuinen; en hij liet 11218 Ric 6:8 | hun hand, en hun bazuinen; en hij liet al die mannen van 11219 Ric 6:8 | driehonderd man behield hij. En hij had het heirleger der 11220 Ric 6:9 | 9 En het geschiedde in denzelven 11221 Ric 6:10 | te gaan, zo ga af, gij, en Pura, uw jongen, naar het 11222 Ric 6:11 | 11 En gij zult horen, wat zij 11223 Ric 6:11 | wat zij zullen spreken, en daarna zullen uw handen 11224 Ric 6:12 | 12 En de Midianieten, en Amalekieten, 11225 Ric 6:12 | 12 En de Midianieten, en Amalekieten, en al de kinderen 11226 Ric 6:12 | Midianieten, en Amalekieten, en al de kinderen van het oosten, 11227 Ric 6:12 | sprinkhanen in menigte, en hun kemelen waren ontelbaar, 11228 Ric 6:13 | metgezel een droom vertelde, en zeide: Zie, ik heb een droom 11229 Ric 6:13 | heb een droom gedroomd, en zie, een geroost gerstebrood 11230 Ric 6:13 | het leger der Midianieten, en het kwam tot aan de tent, 11231 Ric 6:13 | het kwam tot aan de tent, en sloeg haar, dat zij viel, 11232 Ric 6:13 | sloeg haar, dat zij viel, en keerde haar om, het onderste 11233 Ric 6:14 | 14 En zijn metgezel antwoordde, 11234 Ric 6:14 | zijn metgezel antwoordde, en zeide: Dit is niet anders, 11235 Ric 6:14 | God heeft de Midianieten en dit ganse leger in zijn 11236 Ric 6:15 | 15 En het geschiedde, als Gideon 11237 Ric 6:15 | vertelling dezes drooms, en zijn uitlegging hoorde, 11238 Ric 6:15 | uitlegging hoorde, zo aanbad hij; en hij keerde weder tot het 11239 Ric 6:15 | tot het leger van Israel, en zeide: Maakt u op, want 11240 Ric 6:16 | 16 En hij deelde de driehonderd 11241 Ric 6:16 | driehonderd man in drie hopen; en hij gaf een iegelijk een 11242 Ric 6:16 | een bazuin in zijn hand, en ledige kruiken, en fakkelen 11243 Ric 6:16 | hand, en ledige kruiken, en fakkelen in het midden der 11244 Ric 6:17 | 17 En hij zeide tot hen: Ziet 11245 Ric 6:17 | zeide tot hen: Ziet naar mij en doet alzo; en ziet, als 11246 Ric 6:17 | Ziet naar mij en doet alzo; en ziet, als ik zal komen aan 11247 Ric 6:18 | de bazuin zal blazen, ik en allen, die met mij zijn, 11248 Ric 6:18 | rondom het ganse leger, en gij zult zeggen: Voor den 11249 Ric 6:18 | zult zeggen: Voor den HEERE en voor Gideon! ~ 11250 Ric 6:19 | 19 Alzo kwam Gideon, en honderd mannen, die met 11251 Ric 6:19 | wachters gesteld hadden; en zij bliezen met de bazuinen, 11252 Ric 6:20 | drie hopen met de bazuinen, en braken de kruiken; en zij 11253 Ric 6:20 | bazuinen, en braken de kruiken; en zij hielden met de linkerhand 11254 Ric 6:20 | linkerhand de fakkelen, en met hun rechterhand de bazuinen 11255 Ric 6:20 | de bazuinen om te blazen; en zij riepen: Het zwaard van 11256 Ric 6:20 | Het zwaard van den HEERE, en van Gideon! ~ 11257 Ric 6:21 | 21 En zij stonden, een iegelijk 11258 Ric 6:21 | verliep het ganse leger, en zij schreeuwden en vloden. ~ 11259 Ric 6:21 | leger, en zij schreeuwden en vloden. ~ 11260 Ric 6:22 | des een tegen den anderen, en dat in het ganse leger; 11261 Ric 6:22 | dat in het ganse leger; en het leger vluchtte tot Beth-Sitta 11262 Ric 6:23 | bijeengeroepen, uit Nafthali, en uit Aser, en uit gans Manasse; 11263 Ric 6:23 | uit Nafthali, en uit Aser, en uit gans Manasse; en zij 11264 Ric 6:23 | Aser, en uit gans Manasse; en zij jaagden de Midianieten 11265 Ric 6:24 | de Midianieten tegemoet, en beneemt hunlieden de wateren, 11266 Ric 6:24 | van Efraim bijeengeroepen, en zij benamen hun de wateren 11267 Ric 6:24 | wateren tot aan Beth-bara, en de Jordaan. 11268 Ric 6:25 | 25 En zij vingen twee vorsten 11269 Ric 6:25 | vorsten der Midianieten, Oreb en Zeeb, en doodden Oreb op 11270 Ric 6:25 | Midianieten, Oreb en Zeeb, en doodden Oreb op den rotssteen 11271 Ric 6:25 | Oreb op den rotssteen Oreb, en Zeeb doodden zij in de perskuip 11272 Ric 6:25 | in de perskuip van Zeeb, en vervolgden de Midianieten; 11273 Ric 6:25 | vervolgden de Midianieten; en zij brachten de hoofden 11274 Ric 6:25 | brachten de hoofden van Oreb en Zeeb tot Gideon, over de 11275 Ric 7:1 | strijden tegen de Midianieten? En zij twistten sterk met hem. ~ 11276 Ric 7:3 | vorsten der Midianieten, Oreb en Zeeb, in uw hand gegeven; 11277 Ric 7:5 | 5 En hij zeide tot de lieden 11278 Ric 7:5 | volgt, want zij zijn moede; en ik jaag Zebah en Tsalmuna, 11279 Ric 7:5 | moede; en ik jaag Zebah en Tsalmuna, de koningen der 11280 Ric 7:6 | dan de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede in uw hand, 11281 Ric 7:7 | Daarom, als de HEERE Zebah en Tsalmuna in mijn hand geeft, 11282 Ric 7:7 | met doornen der woestijn, en met distelen. ~ 11283 Ric 7:8 | 8 En hij toog van daar op naar 11284 Ric 7:8 | van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen desgelijks. 11285 Ric 7:8 | sprak tot hen desgelijks. En de lieden van Pnuel antwoordden 11286 Ric 7:10 | 10 Zebah nu en Tsalmuna waren te Karkor, 11287 Ric 7:10 | Tsalmuna waren te Karkor, en hun legers met hen, omtrent 11288 Ric 7:10 | kinderen van het oosten; en de gevallenen waren honderd 11289 Ric 7:10 | gevallenen waren honderd en twintig duizend mannen, 11290 Ric 7:11 | 11 En Gideon toog opwaarts, den 11291 Ric 7:11 | tegen het oosten van Nobah en Jogbeha; en hij sloeg dat 11292 Ric 7:11 | oosten van Nobah en Jogbeha; en hij sloeg dat leger, want 11293 Ric 7:12 | 12 En Zebah en Tsalmuna vloden; 11294 Ric 7:12 | 12 En Zebah en Tsalmuna vloden; doch hij 11295 Ric 7:12 | doch hij jaagde hen na; en hij ving de beide koningen 11296 Ric 7:12 | koningen der Midianieten, Zebah en Tsalmuna, en verschrikte 11297 Ric 7:12 | Midianieten, Zebah en Tsalmuna, en verschrikte het ganse leger. ~ 11298 Ric 7:14 | van de lieden te Sukkoth, en ondervraagde hem; die schreef 11299 Ric 7:14 | de oversten van Sukkoth, en hun oudsten, zeven en zeventig 11300 Ric 7:14 | Sukkoth, en hun oudsten, zeven en zeventig mannen. ~ 11301 Ric 7:15 | tot de lieden van Sukkoth, en zeide: Ziet daar Zebah en 11302 Ric 7:15 | en zeide: Ziet daar Zebah en Tsalmuna, van dewelke gij 11303 Ric 7:15 | Is de handpalm van Zebah en Tsalmuna alrede in uw hand, 11304 Ric 7:16 | 16 En hij nam de oudsten dier 11305 Ric 7:16 | nam de oudsten dier stad, en doornen der woestijn, en 11306 Ric 7:16 | en doornen der woestijn, en distelen, en deed het den 11307 Ric 7:16 | der woestijn, en distelen, en deed het den lieden van 11308 Ric 7:17 | 17 En de toren van Pnuel wierp 11309 Ric 7:17 | van Pnuel wierp hij af, en doodde de lieden der stad. ~ 11310 Ric 7:18 | Daarna zeide hij tot Zebah en Tsalmuna: Wat waren het 11311 Ric 7:18 | gij te Thabor doodsloegt? En zij zeiden: Gelijk gij, 11312 Ric 7:20 | 20 En hij zeide tot Jether, zijn 11313 Ric 7:21 | 21 Toen zeiden Zebah en Tsalmuna: Sta gij op, en 11314 Ric 7:21 | en Tsalmuna: Sta gij op, en val op ons aan, want naar 11315 Ric 7:21 | macht. Zo stond Gideon op, en doodde Zebah en Tsalmuna, 11316 Ric 7:21 | Gideon op, en doodde Zebah en Tsalmuna, en nam de maantjes, 11317 Ric 7:21 | doodde Zebah en Tsalmuna, en nam de maantjes, die aan 11318 Ric 7:22 | ons, zo gij als uw zoon en uws zoons zoon, dewijl gij 11319 Ric 7:25 | 25 En zij zeiden: Wij zullen ze 11320 Ric 7:25 | zullen ze gaarne geven; en zij spreidden een kleed 11321 Ric 7:25 | spreidden een kleed uit, en wierpen daarop een iegelijk 11322 Ric 7:26 | 26 En het gewicht der gouden voorhoofdsierselen, 11323 Ric 7:26 | begeerd had, was duizend en zevenhonderd sikkelen gouds, 11324 Ric 7:26 | gouds, zonder de maantjes, en ketenen, en purperen klederen, 11325 Ric 7:26 | de maantjes, en ketenen, en purperen klederen, die de 11326 Ric 7:26 | Midianieten aangehad hadden, en zonder de halsbanden, die 11327 Ric 7:27 | 27 En Gideon maakte daarvan een 11328 Ric 7:27 | maakte daarvan een efod, en stelde die in zijn stad, 11329 Ric 7:27 | die in zijn stad, te Ofra; en gans Israel hoereerde aldaar 11330 Ric 7:27 | hoereerde aldaar denzelven na; en het werd Gideon en zijn 11331 Ric 7:27 | denzelven na; en het werd Gideon en zijn huis tot een valstrik. ~ 11332 Ric 7:28 | aangezicht der kinderen Israels, en hieven hun hoofd niet meer 11333 Ric 7:28 | hun hoofd niet meer op. En het land was stil veertig 11334 Ric 7:29 | 29 En Jerubbaal, de zoon van Joas, 11335 Ric 7:29 | zoon van Joas, ging henen en woonde in zijn huis. ~ 11336 Ric 7:31 | 31 En zijn bijwijf, hetwelk te 11337 Ric 7:31 | baarde hem ook een zoon; en hij noemde zijn naam Abimelech. ~ 11338 Ric 7:32 | 32 En Gideon, de zoon van Joas, 11339 Ric 7:32 | stierf in goeden ouderdom; en hij werd begraven in het 11340 Ric 7:33 | 33 En het geschiedde, als Gideon 11341 Ric 7:33 | Israels zich omkeerden, en de Baals nahoereerden; en 11342 Ric 7:33 | en de Baals nahoereerden; en zij stelden zich Baal-Berith 11343 Ric 7:34 | 34 En de kinderen Israels dachten 11344 Ric 7:35 | 35 En zij deden geen weldadigheid 11345 Ric 8:1 | de broeder zijner moeder; en hij sprak tot hen, en tot 11346 Ric 8:1 | moeder; en hij sprak tot hen, en tot het ganse geslacht van 11347 Ric 8:2 | Gedenkt ook, dat ik uw been en uw vlees ben. ~ 11348 Ric 8:3 | Sichem, al dezelve woorden; en hun hart neigde zich naar 11349 Ric 8:4 | 4 En zij gaven hem zeventig zilverlingen, 11350 Ric 8:4 | het huis van Baal-Berith; en Abimelech huurde daarmede 11351 Ric 8:4 | Abimelech huurde daarmede ijdele en lichtvaardige mannen, die 11352 Ric 8:5 | 5 En hij kwam in zijns vaders 11353 Ric 8:5 | zijns vaders huis te Ofra, en doodde zijn broederen, de 11354 Ric 8:6 | alle burgers van Sichem, en het ganse huis van Millo, 11355 Ric 8:6 | het ganse huis van Millo, en gingen heen en maakten Abimelech 11356 Ric 8:6 | van Millo, en gingen heen en maakten Abimelech ten koning, 11357 Ric 8:7 | aanzeiden, zo ging hij heen, en stond op de hoogte des bergs 11358 Ric 8:7 | hoogte des bergs Gerizim, en verhief zijn stem, en riep, 11359 Ric 8:7 | Gerizim, en verhief zijn stem, en riep, en hij zeide tot hen: 11360 Ric 8:7 | verhief zijn stem, en riep, en hij zeide tot hen: Hoort 11361 Ric 8:7 | gij, burgers van Sichem! en God zal naar ulieden horen. ~ 11362 Ric 8:8 | koning over zich te zalven, en zij zeiden tot den olijfboom: 11363 Ric 8:9 | vettigheid verlaten, die God en de mensen in mij prijzen? 11364 Ric 8:9 | de mensen in mij prijzen? En zoude ik heengaan om te 11365 Ric 8:11 | Zou ik mijn zoetigheid en mijn goede vrucht verlaten? 11366 Ric 8:11 | mijn goede vrucht verlaten? En zou ik heengaan om te zweven 11367 Ric 8:13 | mijn most verlaten, die God en mensen vrolijk maakt? En 11368 Ric 8:13 | en mensen vrolijk maakt? En zou ik heengaan om te zweven 11369 Ric 8:15 | 15 En de doornenbos zeide tot 11370 Ric 8:15 | vuur uit de doornenbos, en vertere de cederen van de 11371 Ric 8:16 | indien gij het in waarheid en oprechtheid gedaan hebt, 11372 Ric 8:16 | Abimelech koning gemaakt hebt, en indien gij welgedaan hebt 11373 Ric 8:16 | welgedaan hebt bij Jerubbaal en bij zijn huis, en indien 11374 Ric 8:16 | Jerubbaal en bij zijn huis, en indien gij hem naar de verdienste 11375 Ric 8:17 | voor ulieden gestreden, en hij heeft zijn ziel verre 11376 Ric 8:17 | ziel verre weggeworpen, en u uit der Midianieten hand 11377 Ric 8:18 | tegen het huis mijns vaders, en hebt zijn zonen, zeventig 11378 Ric 8:18 | mannen, op een steen gedood; en gij hebt Abimelech, een 11379 Ric 8:19 | Indien gij dan in waarheid en in oprechtheid bij Jerubbaal 11380 Ric 8:19 | oprechtheid bij Jerubbaal en bij zijn huis te dezen dage 11381 Ric 8:19 | vrolijk over Abimelech, en hij zij ook vrolijk over 11382 Ric 8:20 | vuur uit van Abimelech, en vertere de burgers van Sichem, 11383 Ric 8:20 | vertere de burgers van Sichem, en het huis van Millo; en vuur 11384 Ric 8:20 | en het huis van Millo; en vuur ga uit van de burgers 11385 Ric 8:20 | van de burgers van Sichem, en van het huis van Millo, 11386 Ric 8:20 | van het huis van Millo, en vertere Abimelech! ~ 11387 Ric 8:21 | 21 Toen vlood Jotham, en vluchtte, en ging naar Beer; 11388 Ric 8:21 | vlood Jotham, en vluchtte, en ging naar Beer; en hij woonde 11389 Ric 8:21 | vluchtte, en ging naar Beer; en hij woonde aldaar vanwege 11390 Ric 8:23 | bozen geest tussen Abimelech en tussen de burgers van Sichem; 11391 Ric 8:23 | tussen de burgers van Sichem; en de burgers van Sichem handelden 11392 Ric 8:24 | zonen van Jerubbaal, kwame, en opdat hun bloed gelegd wierd 11393 Ric 8:24 | broeder, die hen gedood had, en op de burgers van Sichem, 11394 Ric 8:25 | 25 En de burgers van Sichem bestelden 11395 Ric 8:25 | der bergen lagen legden, en al wie voorbij hen op den 11396 Ric 8:25 | doorging, beroofden zij; en het werd Abimelech aangezegd. ~ 11397 Ric 8:26 | ook met zijn broederen, en zij gingen over in Sichem; 11398 Ric 8:26 | zij gingen over in Sichem; en de burgeren van Sichem verlieten 11399 Ric 8:27 | 27 En zij togen uit in het veld, 11400 Ric 8:27 | zij togen uit in het veld, en lazen hun wijnbergen af, 11401 Ric 8:27 | lazen hun wijnbergen af, en traden de druiven, en maakten 11402 Ric 8:27 | af, en traden de druiven, en maakten lofliederen; en 11403 Ric 8:27 | en maakten lofliederen; en zij gingen in het huis huns 11404 Ric 8:27 | gingen in het huis huns gods, en aten en dronken, en vloekten 11405 Ric 8:27 | huis huns gods, en aten en dronken, en vloekten Abimelech. ~ 11406 Ric 8:27 | gods, en aten en dronken, en vloekten Abimelech. ~ 11407 Ric 8:28 | 28 En Gaal, de zoon van Ebed, 11408 Ric 8:28 | zeide: Wie is Abimelech, en wat is Sichem, dat wij hem 11409 Ric 8:28 | een zoon van Jerubbaal? en Zebul zijn bevelhebber? 11410 Ric 8:29 | Abimelech wel verdrijven. En tot Abimelech zeide hij: 11411 Ric 8:29 | hij: Vermeerder uw heir, en trek uit. ~ 11412 Ric 8:31 | 31 En hij zond listiglijk boden 11413 Ric 8:31 | Gaal, de zoon van Ebed, en zijn broeders zijn te Sichem 11414 Ric 8:31 | zijn te Sichem gekomen, en zie, zij, met deze stad, 11415 Ric 8:32 | maak u nu op bij nacht, gij en het volk, dat met u is, 11416 Ric 8:32 | het volk, dat met u is, en leg lagen in het veld. ~ 11417 Ric 8:33 | 33 En het geschiede in den morgen, 11418 Ric 8:33 | opgaat, zo maak u vroeg op, en overval deze stad; en zie, 11419 Ric 8:33 | op, en overval deze stad; en zie, zo hij en het volk, 11420 Ric 8:33 | deze stad; en zie, zo hij en het volk, dat met hem is, 11421 Ric 8:34 | Abimelech dan maakte zich op, en al het volk, dat met hem 11422 Ric 8:34 | met hem was, bij nacht; en zij legden lagen op Sichem, 11423 Ric 8:35 | 35 En Gaal, de zoon van Ebed, 11424 Ric 8:35 | zoon van Ebed, ging uit, en stond aan de deur van de 11425 Ric 8:35 | deur van de stadspoort; en Abimelech rees op, en al 11426 Ric 8:35 | stadspoort; en Abimelech rees op, en al het volk, dat met hem 11427 Ric 8:37 | wijders voort te spreken en zeide: Zie daar volk, afkomende 11428 Ric 8:37 | uit het midden des lands, en een hoop komt van den weg 11429 Ric 8:38 | veracht hebt? trek toch nu uit en strijd tegen hem! ~ 11430 Ric 8:39 | 39 En Gaal trok uit voor het aangezicht 11431 Ric 8:39 | der burgeren van Sichem, en hij streed tegen Abimelech. ~ 11432 Ric 8:40 | 40 En Abimelech jaagde hem na, 11433 Ric 8:40 | vlood voor zijn aangezicht; en er vielen vele verslagenen 11434 Ric 8:41 | Abimelech nu bleef te Aruma; en Zebul verdreef Gaal en zijn 11435 Ric 8:41 | en Zebul verdreef Gaal en zijn broederen, dat zij 11436 Ric 8:42 | 42 En het geschiedde des anderen 11437 Ric 8:42 | volk uittrok in het veld, en zij zeiden het Abimelech 11438 Ric 8:43 | 43 Toen nam hij het volk, en deelde hen in drie hopen, 11439 Ric 8:43 | deelde hen in drie hopen, en hij legde lagen in het veld; 11440 Ric 8:43 | legde lagen in het veld; en hij zag toe, en ziet, het 11441 Ric 8:43 | het veld; en hij zag toe, en ziet, het volk trok uit 11442 Ric 8:43 | maakte hij zich tegen hen op, en sloeg hen. ~ 11443 Ric 8:44 | 44 Want Abimelech en de hopen, die bij hem waren, 11444 Ric 8:44 | hem waren, overvielen hen, en bleven staan aan de deur 11445 Ric 8:44 | de deur der stadspoort; en de twee andere hopen overvielen 11446 Ric 8:44 | die in het veld waren, en sloegen hen. ~ 11447 Ric 8:45 | stad dienzelven gansen dag, en nam de stad in, en doodde 11448 Ric 8:45 | dag, en nam de stad in, en doodde het volk, dat daarin 11449 Ric 8:45 | het volk, dat daarin was; en hij brak de stad af, en 11450 Ric 8:45 | en hij brak de stad af, en bezaaide haar met zout. ~ 11451 Ric 8:47 | 47 En het werd Abimelech aangezegd, 11452 Ric 8:48 | op den berg Zalmon, hij en al het volk, dat met hem 11453 Ric 8:48 | het volk, dat met hem was; en Abimelech nam een bijl in 11454 Ric 8:48 | nam een bijl in zijn hand, en hieuw een tak van de bomen, 11455 Ric 8:48 | hieuw een tak van de bomen, en nam hem op, en legde hem 11456 Ric 8:48 | de bomen, en nam hem op, en legde hem op zijn schouder; 11457 Ric 8:48 | legde hem op zijn schouder; en hij zeide tot het volk, 11458 Ric 8:49 | een iegelijk zijn tak af, en zij volgden Abimelech na, 11459 Ric 8:49 | zij volgden Abimelech na, en legden ze aan de sterkte, 11460 Ric 8:49 | legden ze aan de sterkte, en verbrandden daardoor de 11461 Ric 8:49 | omtrent duizend mannen en vrouwen. ~ 11462 Ric 8:50 | toog Abimelech naar Thebez, en hij legerde zich tegen Thebez, 11463 Ric 8:50 | legerde zich tegen Thebez, en nam haar in. ~ 11464 Ric 8:51 | vloden daarheen al de mannen en de vrouwen, en alle burgers 11465 Ric 8:51 | de mannen en de vrouwen, en alle burgers van de stad, 11466 Ric 8:51 | alle burgers van de stad, en sloten voor zich toe; en 11467 Ric 8:51 | en sloten voor zich toe; en zij klommen op het dak des 11468 Ric 8:52 | Abimelech tot aan den toren, en bestormde dien; en hij genaakte 11469 Ric 8:52 | toren, en bestormde dien; en hij genaakte tot aan de 11470 Ric 8:53 | molensteen op Abimelechs hoofd; en zij verpletterde zijn hersenpan. ~ 11471 Ric 8:54 | die zijn wapenen droeg, en zeide tot hem: Trek uw zwaard 11472 Ric 8:54 | hem: Trek uw zwaard uit, en dood mij, opdat zij niet 11473 Ric 8:54 | vrouw heeft hem gedood. En zijn jongen doorstak hem, 11474 Ric 8:57 | wederkeren op hun hoofd; en de vloek van Jotham, den 11475 Ric 9:1 | een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op 11476 Ric 9:2 | 2 En hij richtte Israel drie 11477 Ric 9:2 | hij richtte Israel drie en twintig jaren; en hij stierf, 11478 Ric 9:2 | Israel drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven 11479 Ric 9:2 | twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir. ~ 11480 Ric 9:3 | 3 En na hem stond op Jair, de 11481 Ric 9:3 | stond op Jair, de Gileadiet; en hij richtte Israel twee 11482 Ric 9:3 | hij richtte Israel twee en twintig jaren. ~ 11483 Ric 9:4 | 4 En hij had dertig zonen, rijdende 11484 Ric 9:4 | rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, 11485 Ric 9:5 | 5 En Jair stierf, en werd begraven 11486 Ric 9:5 | 5 En Jair stierf, en werd begraven te Kamon. ~ 11487 Ric 9:6 | was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baals, en Astharoth, 11488 Ric 9:6 | HEEREN, en dienden de Baals, en Astharoth, en de goden van 11489 Ric 9:6 | de Baals, en Astharoth, en de goden van Syrie, en de 11490 Ric 9:6 | en de goden van Syrie, en de goden van Sidon, en de 11491 Ric 9:6 | en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de 11492 Ric 9:6 | Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, 11493 Ric 9:6 | de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, 11494 Ric 9:6 | zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet. ~ 11495 Ric 9:7 | des HEEREN tegen Israel; en Hij verkocht hen in de hand 11496 Ric 9:7 | de hand der Filistijnen, en in de hand der kinderen 11497 Ric 9:8 | 8 En zij onderdrukten en vertraden 11498 Ric 9:8 | 8 En zij onderdrukten en vertraden de kinderen Israels 11499 Ric 9:9 | krijgen, zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, en tegen 11500 Ric 9:9 | Juda, en tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim;


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License