1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
11501 Ric 9:11 | niet van de Egyptenaren, en van de Amorieten, en van
11502 Ric 9:11 | Egyptenaren, en van de Amorieten, en van de kinderen Ammons,
11503 Ric 9:11 | van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, ~
11504 Ric 9:12 | 12 En de Sidoniers, en Amalekieten,
11505 Ric 9:12 | 12 En de Sidoniers, en Amalekieten, en Maonieten,
11506 Ric 9:12 | Sidoniers, en Amalekieten, en Maonieten, die u onderdrukten,
11507 Ric 9:13 | Nochtans hebt gij Mij verlaten, en andere goden gediend; daarom
11508 Ric 9:16 | 16 En zij deden de vreemde goden
11509 Ric 9:16 | goden uit hun midden weg, en dienden den HEERE. Toen
11510 Ric 9:17 | 17 En de kinderen Ammons werden
11511 Ric 9:17 | Ammons werden bijeengeroepen, en legerden zich in Gilead;
11512 Ric 9:17 | kinderen Israels vergaderd, en legerden zich te Mizpa. ~
11513 Ric 10:2 | huisvrouw baarde hem ook zonen; en de zonen dezer vrouw, groot
11514 Ric 10:2 | zijnde, stieten Jeftha uit, en zeiden tot hem: Gij zult
11515 Ric 10:3 | aangezicht zijner broederen, en woonde in het land Tob;
11516 Ric 10:3 | woonde in het land Tob; en ijdele mannen vergaderden
11517 Ric 10:3 | vergaderden zich tot Jeftha, en togen met hem uit. ~
11518 Ric 10:4 | 4 En het geschiedde, na enige
11519 Ric 10:6 | 6 En zij zeiden tot Jeftha: Kom,
11520 Ric 10:6 | zeiden tot Jeftha: Kom, en wees ons tot een overste,
11521 Ric 10:7 | gijlieden mij niet gehaat, en mij uit mijn vaders huis
11522 Ric 10:8 | 8 En de oudsten van Gilead zeiden
11523 Ric 10:8 | dat gij met ons trekt, en tegen de kinderen Ammons
11524 Ric 10:8 | kinderen Ammons strijdt; en gij zult ons tot een hoofd
11525 Ric 10:9 | tegen de kinderen Ammons, en de HEERE hen voor mijn aangezicht
11526 Ric 10:10 | 10 En de oudsten van Gilead zeiden
11527 Ric 10:11 | met de oudsten van Gilead, en het volk stelde hem tot
11528 Ric 10:11 | stelde hem tot een hoofd en overste over zich. En Jeftha
11529 Ric 10:11 | hoofd en overste over zich. En Jeftha sprak al zijn woorden
11530 Ric 10:12 | zeggende: Wat hebben ik en gij met elkander te doen,
11531 Ric 10:13 | 13 En de koning der kinderen Ammons
11532 Ric 10:13 | Arnon af tot aan de Jabbok, en tot aan de Jordaan; zo geef
11533 Ric 10:14 | Jeftha voer wijders voort, en zond boden tot den koning
11534 Ric 10:15 | 15 En hij zeide tot hem: Zo zegt
11535 Ric 10:15 | het land der Moabieten, en het land der kinderen Ammons
11536 Ric 10:16 | woestijn tot aan de Schelfzee, en kwam te Kades. ~
11537 Ric 10:17 | 17 En Israel zond boden tot de
11538 Ric 10:17 | Edomieten gaf geen gehoor. En hij zond ook tot de koning
11539 Ric 10:18 | wandelde hij in de woestijn, en toog om het land der Edomieten
11540 Ric 10:18 | om het land der Edomieten en het land der Moabieten,
11541 Ric 10:18 | het land der Moabieten, en kwam van den opgang der
11542 Ric 10:18 | het land der Moabieten, en zij legerden zich op gene
11543 Ric 10:19 | Amorieten, koning van Hesbon, en Israel zeide tot hem: Laat
11544 Ric 10:20 | verzamelde al zijn volk, en zij legerden zich te Jaza;
11545 Ric 10:20 | zij legerden zich te Jaza; en hij streed tegen Israel. ~
11546 Ric 10:21 | 21 En de HEERE, de God Israels,
11547 Ric 10:22 | 22 En zij namen erfelijk in de
11548 Ric 10:22 | Arnon af tot aan de Jabbok, en van de woestijn tot aan
11549 Ric 10:23 | de bezitting verdreven; en zoudt gij hunlieder erfgenaam
11550 Ric 10:26 | gewoond heeft in Hesbon, en in haar stedekens, en in
11551 Ric 10:26 | Hesbon, en in haar stedekens, en in Aroer, en in al de stedekens,
11552 Ric 10:26 | stedekens, en in Aroer, en in al de stedekens, en in
11553 Ric 10:26 | en in al de stedekens, en in al de steden, die aan
11554 Ric 10:27 | tussen de kinderen Israels en tussen de kinderen Ammons! ~
11555 Ric 10:29 | op Jeftha, dat hij Gilead en Manasse doortrok; want hij
11556 Ric 10:29 | door tot Mizpa in Gilead, en van Mizpa in Gilead trok
11557 Ric 10:30 | 30 En Jeftha beloofde den HEERE
11558 Ric 10:30 | beloofde den HEERE een gelofte, en zeide: Indien Gij de kinderen
11559 Ric 10:31 | dat zal des HEEREN zijn, en ik zal het offeren ten brandoffer. ~
11560 Ric 10:32 | om tegen hen te strijden; en de HEERE gaf hen in zijn
11561 Ric 10:33 | 33 En hij sloeg hen van Aroer
11562 Ric 10:33 | Minnith, twintig steden, en tot aan Abel-Keramim, met
11563 Ric 10:34 | tegemoet, met trommelen en met reien. Zij nu was alleen,
11564 Ric 10:35 | 35 En het geschiedde, als hij
11565 Ric 10:35 | verscheurde hij zijn klederen, en zeide: Ach, mijn dochter!
11566 Ric 10:35 | ganselijk nedergebogen, en gij zijt onder degenen,
11567 Ric 10:35 | opengedaan tot den HEERE, en ik zal niet kunnen teruggaan. ~
11568 Ric 10:36 | 36 En zij zeide tot hem: Mijn
11569 Ric 10:37 | van mij af, dat ik heenga, en ga tot de bergen, en bewene
11570 Ric 10:37 | heenga, en ga tot de bergen, en bewene mijn maagdom, ik
11571 Ric 10:37 | bewene mijn maagdom, ik en mijn gezellinnen. ~
11572 Ric 10:38 | 38 En hij zeide: Ga heen; en hij
11573 Ric 10:38 | 38 En hij zeide: Ga heen; en hij liet haar twee maanden
11574 Ric 10:38 | heen met haar gezellinnen, en beweende haar maagdom op
11575 Ric 10:39 | 39 En het geschiedde ten einde
11576 Ric 10:39 | gelofte, die hij beloofd had; en zij heeft geen man bekend.
11577 Ric 11:1 | van Efraim bijeengeroepen, en trokken over naar het noorden;
11578 Ric 11:1 | trokken over naar het noorden; en zij zeiden tot Jeftha: Waarom
11579 Ric 11:1 | tegen de kinderen Ammons, en hebt ons niet geroepen,
11580 Ric 11:2 | 2 En Jeftha zeide tot hen: Ik
11581 Ric 11:2 | Jeftha zeide tot hen: Ik en mijn volk waren zeer twistig
11582 Ric 11:2 | met de kinderen Ammons; en ik heb ulieden geroepen,
11583 Ric 11:3 | mijn ziel in mijn hand, en toog door tot de kinderen
11584 Ric 11:3 | tot de kinderen Ammons, en de HEERE gaf hen in mijn
11585 Ric 11:4 | 4 En Jeftha vergaderde alle mannen
11586 Ric 11:4 | alle mannen van Gilead, en streed met Efraim; en de
11587 Ric 11:4 | Gilead, en streed met Efraim; en de mannen van Gilead sloegen
11588 Ric 11:4 | Gileadieten, zijnde tussen Efraim en tussen Manasse, zeiden:
11589 Ric 11:5 | veren van de Jordaan af; en het geschiedde, als de vluchtelingen
11590 Ric 11:6 | maar hij zeide: Sibbolet, en kon het alzo niet recht
11591 Ric 11:6 | spreken; zo grepen zij hem, en versloegen hem aan de veren
11592 Ric 11:6 | tijd van Efraim vielen twee en veertig duizend. ~
11593 Ric 11:7 | richtte Israel zes jaren; en Jeftha, de Gileadiet, stierf,
11594 Ric 11:7 | Jeftha, de Gileadiet, stierf, en werd begraven in de steden
11595 Ric 11:8 | 8 En na hem richtte Israel Ebzan,
11596 Ric 11:9 | 9 En hij had dertig zonen; en
11597 Ric 11:9 | En hij had dertig zonen; en hij zond dertig dochteren
11598 Ric 11:9 | dertig dochteren naar buiten, en bracht dertig dochteren
11599 Ric 11:9 | buiten in voor zijn zonen; en hij richtte Israel zeven
11600 Ric 11:10 | 10 Toen stierf Ebzan, en werd begraven te Bethlehem. ~
11601 Ric 11:11 | 11 En na hem richtte Israel Elon,
11602 Ric 11:11 | Israel Elon, de Zebuloniet, en hij richtte Israel tien
11603 Ric 11:12 | 12 En Elon, de Zebuloniet, stierf,
11604 Ric 11:12 | de Zebuloniet, stierf, en werd begraven te Ajalon,
11605 Ric 11:13 | 13 En na hem richtte Israel Abdon,
11606 Ric 11:14 | 14 En hij had veertig zonen, en
11607 Ric 11:14 | En hij had veertig zonen, en dertig zoons zonen, rijdende
11608 Ric 11:14 | op zeventig ezelveulens; en hij richtte Israel acht
11609 Ric 11:15 | Hillel, de Pirhathoniet; en hij werd begraven te Pirhathon,
11610 Ric 12:1 | 1 En de kinderen Israels voeren
11611 Ric 12:2 | 2 En er was een man van Zora,
11612 Ric 12:2 | wiens naam was Manoach; en zijn huisvrouw was onvruchtbaar
11613 Ric 12:2 | huisvrouw was onvruchtbaar en baarde niet. ~
11614 Ric 12:3 | 3 En een Engel des HEEREN verscheen
11615 Ric 12:3 | verscheen aan deze vrouw, en Hij zeide tot haar: Zie
11616 Ric 12:3 | gij zijt onvruchtbaar, en hebt niet gebaard; maar
11617 Ric 12:3 | gij zult zwanger worden, en een zoon baren. ~
11618 Ric 12:4 | 4 Zo wacht u toch nu, en drink geen wijn noch sterken
11619 Ric 12:4 | wijn noch sterken drank, en eet niets onreins. ~
11620 Ric 12:5 | gij zult zwanger worden, en een zoon baren, op wiens
11621 Ric 12:5 | zijn, van moeders buik af; en hij zal beginnen Israel
11622 Ric 12:6 | Toen kwam deze vrouw in, en sprak tot haar man, zeggende:
11623 Ric 12:6 | Engel Gods, zeer vreselijk; en ik vraagde Hem niet, van
11624 Ric 12:6 | niet, van waar Hij was, en Zijn naam gaf Hij mij niet
11625 Ric 12:7 | gij zult zwanger worden, en een zoon baren; zo drink
11626 Ric 12:7 | wijn noch sterken drank, en eet niets onreins; want
11627 Ric 12:8 | Manoach den HEERE vuriglijk, en zeide: Och, HEERE! dat toch
11628 Ric 12:8 | hebt, weder tot ons kome, en ons lere, wat wij dat knechtje
11629 Ric 12:9 | 9 En God verhoorde de stem van
11630 Ric 12:9 | verhoorde de stem van Manoach; en de Engel Gods kwam wederom
11631 Ric 12:10 | 10 Zo haastte de vrouw, en liep, en gaf het haar man
11632 Ric 12:10 | haastte de vrouw, en liep, en gaf het haar man te kennen;
11633 Ric 12:10 | het haar man te kennen; en zij zeide tot hem: Zie,
11634 Ric 12:11 | 11 Toen stond Manoach op, en ging zijn huisvrouw na;
11635 Ric 12:11 | ging zijn huisvrouw na; en hij kwam tot dien Man, en
11636 Ric 12:11 | en hij kwam tot dien Man, en zeide tot Hem: Zijt gij
11637 Ric 12:11 | deze vrouw gesproken hebt? En Hij zeide: Ik ben het. ~
11638 Ric 12:12 | zal des knechtjes wijze en zijn werk zijn? ~
11639 Ric 12:13 | 13 En de Engel des HEEREN zeide
11640 Ric 12:14 | wijnstok des wijns voortkomt; en wijn en sterke drank zal
11641 Ric 12:14 | wijns voortkomt; en wijn en sterke drank zal zij niet
11642 Ric 12:15 | Laat ons U toch ophouden, en een geitenbokje voor Uw
11643 Ric 12:16 | van uw brood niet eten; en indien gij een brandoffer
11644 Ric 12:17 | 17 En Manoach zeide tot den Engel
11645 Ric 12:18 | 18 En de Engel des HEEREN zeide
11646 Ric 12:19 | Manoach een geitenbokje, en het spijsoffer, en offerde
11647 Ric 12:19 | geitenbokje, en het spijsoffer, en offerde het op den rotssteen,
11648 Ric 12:19 | den rotssteen, den HEERE. En Hij handelde wonderlijk
11649 Ric 12:19 | wonderlijk in Zijn doen; en Manoach en zijn huisvrouw
11650 Ric 12:19 | in Zijn doen; en Manoach en zijn huisvrouw zagen toe. ~
11651 Ric 12:20 | 20 En het geschiedde, als de vlam
11652 Ric 12:20 | des altaars. Als Manoach en zijn huisvrouw dat zagen,
11653 Ric 12:21 | 21 En de Engel des HEEREN verscheen
11654 Ric 12:21 | verscheen niet meer aan Manoach, en aan zijn huisvrouw. Toen
11655 Ric 12:22 | 22 En Manoach zeide tot zijn huisvrouw:
11656 Ric 12:23 | Hij had het brandoffer en spijsoffer van onze hand
11657 Ric 12:24 | baarde deze vrouw een zoon, en zij noemde zijn naam Simson;
11658 Ric 12:24 | noemde zijn naam Simson; en dat knechtje werd groot,
11659 Ric 12:24 | dat knechtje werd groot, en de HEERE zegende het. ~
11660 Ric 12:25 | 25 En de Geest des HEEREN begon
11661 Ric 12:25 | leger van Dan, tussen Zora en tussen Esthaol. ~ ~
11662 Ric 13:1 | 1 En Simson ging af naar Thimnath,
11663 Ric 13:1 | Simson ging af naar Thimnath, en gezien hebbende een vrouw
11664 Ric 13:2 | 2 Zo ging hij opwaarts, en gaf het zijn vader en zijn
11665 Ric 13:2 | opwaarts, en gaf het zijn vader en zijn moeder te kennen, en
11666 Ric 13:2 | en zijn moeder te kennen, en zeide: Ik heb een vrouw
11667 Ric 13:3 | dochteren uwer broeders, en onder al mijn volk, dat
11668 Ric 13:3 | Filistijnen, die onbesnedenen? En Simson zeide tot zijn vader:
11669 Ric 13:4 | 4 Zijn vader nu en zijn moeder wisten niet,
11670 Ric 13:5 | ging Simson, met zijn vader en zijn moeder, henen af naar
11671 Ric 13:6 | een bokje van een scheurt, en er was niets in zijn hand;
11672 Ric 13:6 | doch hij gaf zijn vader en zijn moeder niet te kennen,
11673 Ric 13:7 | 7 En hij kwam af, en sprak tot
11674 Ric 13:7 | 7 En hij kwam af, en sprak tot de vrouw; en zij
11675 Ric 13:7 | en sprak tot de vrouw; en zij beviel in Simsons ogen. ~
11676 Ric 13:8 | 8 En na sommige dagen kwam hij
11677 Ric 13:8 | van de leeuw te bezien, en ziet, een bijenzwerm was
11678 Ric 13:9 | 9 En hij nam dien in zijn handen,
11679 Ric 13:9 | nam dien in zijn handen, en ging voort, al gaande en
11680 Ric 13:9 | en ging voort, al gaande en etende; en hij ging tot
11681 Ric 13:9 | voort, al gaande en etende; en hij ging tot zijn vader
11682 Ric 13:9 | hij ging tot zijn vader en tot zijn moeder, en gaf
11683 Ric 13:9 | vader en tot zijn moeder, en gaf hun daarvan, en zij
11684 Ric 13:9 | moeder, en gaf hun daarvan, en zij aten; doch hij gaf hun
11685 Ric 13:11 | 11 En het geschiedde, als zij
11686 Ric 13:12 | bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden
11687 Ric 13:12 | fijne lijnwaadsklederen, en dertig wisselklederen. ~
11688 Ric 13:13 | 13 En indien gij het mij niet
11689 Ric 13:13 | fijne lijnwaadsklederen, en dertig wisselklederen. En
11690 Ric 13:13 | en dertig wisselklederen. En zij zeiden tot hem: Geef
11691 Ric 13:13 | Geef uw raadsel te raden, en laat het ons horen. ~
11692 Ric 13:14 | 14 En hij zeide tot hen: Spijze
11693 Ric 13:14 | Spijze ging uit van den eter, en zoetigheid ging uit van
11694 Ric 13:14 | ging uit van de sterke. En zij konden dat raadsel in
11695 Ric 13:15 | opdat wij niet misschien u, en het huis uws vaders, met
11696 Ric 13:16 | 16 En Simsons huisvrouw weende
11697 Ric 13:16 | huisvrouw weende voor hem en zeide: Gij haat mij maar,
11698 Ric 13:16 | zeide: Gij haat mij maar, en hebt mij niet lief; gij
11699 Ric 13:16 | raadsel te raden gegeven, en hebt het mij niet verklaard.
11700 Ric 13:16 | het mij niet verklaard. En hij zeide tot haar: Zie,
11701 Ric 13:16 | Zie, ik heb het mijn vader en mijn moeder niet verklaard,
11702 Ric 13:17 | 17 En zij weende voor hem, op
11703 Ric 13:17 | verklaarde, want zij perste hem; en zij verklaarde dat raadsel
11704 Ric 13:18 | Wat is zoeter dan honig? en wat is sterker dan een leeuw?
11705 Ric 13:18 | is sterker dan een leeuw? En hij zeide tot hen: Zo gij
11706 Ric 13:19 | HEEREN vaardig over hem, en hij ging af naar de Askelonieten,
11707 Ric 13:19 | af naar de Askelonieten, en sloeg van hen dertig man;
11708 Ric 13:19 | sloeg van hen dertig man; en hij nam hun gewaad, en gaf
11709 Ric 13:19 | en hij nam hun gewaad, en gaf de wisselklederen aan
11710 Ric 13:19 | Doch zijn toorn ontstak, en hij ging op in zijns vaders
11711 Ric 13:20 | 20 En de huisvrouw van Simson
11712 Ric 14:1 | 1 En het geschiedde na sommige
11713 Ric 14:1 | bezocht met een geitenbokje, en hij zeide: Laat mij tot
11714 Ric 14:4 | 4 En Simson ging heen, en ving
11715 Ric 14:4 | 4 En Simson ging heen, en ving driehonderd vossen;
11716 Ric 14:4 | ving driehonderd vossen; en hij nam fakkelen, en keerde
11717 Ric 14:4 | vossen; en hij nam fakkelen, en keerde staart aan staart,
11718 Ric 14:4 | keerde staart aan staart, en deed een fakkel tussen twee
11719 Ric 14:5 | 5 En hij stak de fakkelen aan
11720 Ric 14:5 | de fakkelen aan met vuur, en liet ze lopen in het staande
11721 Ric 14:5 | staande koren der Filistijnen; en hij stak in brand zowel
11722 Ric 14:5 | zelfs tot de wijngaarden en olijfbomen toe. ~
11723 Ric 14:6 | Filistijnen: Wie heeft dit gedaan? En men zeide: Simson, de schoonzoon
11724 Ric 14:6 | huisvrouw heeft genomen, en heeft haar aan zijn metgezel
11725 Ric 14:6 | kwamen de Filistijnen op, en verbrandden haar en haar
11726 Ric 14:6 | op, en verbrandden haar en haar vader met vuur. ~
11727 Ric 14:8 | 8 En hij sloeg hen, den schenkel
11728 Ric 14:8 | sloeg hen, den schenkel en de heup, met een groten
11729 Ric 14:8 | heup, met een groten slag; en hij ging af, en woonde op
11730 Ric 14:8 | groten slag; en hij ging af, en woonde op de hoogte van
11731 Ric 14:9 | togen de Filistijnen op, en legerden zich tegen Juda,
11732 Ric 14:9 | legerden zich tegen Juda, en breidden zich uit in Lechi. ~
11733 Ric 14:10 | 10 En de mannen van Juda zeiden:
11734 Ric 14:10 | gijlieden tegen ons opgetogen? En zij zeiden: Wij zijn opgetogen
11735 Ric 14:11 | tot het hol der rots Etam, en zeiden tot Simson: Wist
11736 Ric 14:11 | gij ons dan dit gedaan? En hij zeide tot hen: Gelijk
11737 Ric 14:12 | 12 En zij zeiden tot hem: Wij
11738 Ric 14:13 | 13 En zij spraken tot hem, zeggende:
11739 Ric 14:13 | wij zullen u wel binden, en u in hunlieder hand overgeven;
11740 Ric 14:13 | zullen u geenszins doden. En zij bonden hem met twee
11741 Ric 14:13 | met twee nieuwe touwen, en voerden hem op van de rots.
11742 Ric 14:14 | HEEREN werd vaardig over hem; en de touwen, die aan zijn
11743 Ric 14:14 | van het vuur gebrand zijn, en zijn banden versmolten van
11744 Ric 14:15 | 15 En hij vond een vochtig ezelskinnebakken,
11745 Ric 14:15 | vochtig ezelskinnebakken, en hij strekte zijn hand uit,
11746 Ric 14:15 | hij strekte zijn hand uit, en nam het, en sloeg daarmede
11747 Ric 14:15 | zijn hand uit, en nam het, en sloeg daarmede duizend man. ~
11748 Ric 14:17 | 17 En het geschiedde, als hij
11749 Ric 14:17 | kinnebakken uit zijn hand, en hij noemde dezelve plaats
11750 Ric 14:18 | riep hij tot den HEERE, en zeide: Gij hebt door de
11751 Ric 14:18 | dan nu van dorst sterven, en vallen in de hand dezer
11752 Ric 14:19 | plaats, die in Lechi is, en er ging water uit van dezelve,
11753 Ric 14:19 | ging water uit van dezelve, en hij dronk. Toen kwam zijn
11754 Ric 14:19 | Toen kwam zijn geest weder, en hij werd levend. Daarom
11755 Ric 14:20 | 20 En hij richtte Israel, in de
11756 Ric 15:1 | nu ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar een vrouw,
11757 Ric 15:1 | vrouw, die een hoer was; en hij ging tot haar in. ~
11758 Ric 15:2 | ingekomen; zo gingen zij rondom, en legden hem den gansen nacht
11759 Ric 15:3 | hij op ter middernacht, en hij greep de deuren der
11760 Ric 15:3 | stadspoort met de beide posten, en nam ze weg met den grendelboom,
11761 Ric 15:3 | weg met den grendelboom, en legde ze op zijn schouderen,
11762 Ric 15:3 | legde ze op zijn schouderen, en droeg ze opwaarts op de
11763 Ric 15:4 | 4 En het geschiedde daarna, dat
11764 Ric 15:5 | Filistijnen tot haar op, en zeiden tot haar: Overreed
11765 Ric 15:5 | tot haar: Overreed hem, en zie, waarin zijn grote kracht
11766 Ric 15:5 | waarin zijn grote kracht zij, en waarmede wij hem zouden
11767 Ric 15:5 | hem zouden machtig worden, en hem binden, om hem te plagen;
11768 Ric 15:5 | geven, een iegelijk, duizend en honderd zilverlingen. ~
11769 Ric 15:6 | waarin uw grote kracht zij, en waarmede gij zoudt kunnen
11770 Ric 15:7 | 7 En Simson zeide tot haar: Indien
11771 Ric 15:7 | zo zou ik zwak worden, en wezen als een ander mens. ~
11772 Ric 15:8 | die niet verdroogd waren; en zij bond hem daarmede. ~
11773 Ric 15:10 | gij hebt met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken;
11774 Ric 15:11 | 11 En hij zeide tot haar: Indien
11775 Ric 15:11 | zo zou ik zwak worden, en wezen als een ander mens. ~
11776 Ric 15:12 | nam Delila nieuwe touwen, en bond hem daarmede, en zeide
11777 Ric 15:12 | touwen, en bond hem daarmede, en zeide tot hem: De Filistijnen
11778 Ric 15:13 | 13 En Delila zeide tot Simson:
11779 Ric 15:13 | hebt gij met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken;
11780 Ric 15:13 | kunnen gebonden worden. En hij zeide tot haar: Indien
11781 Ric 15:14 | 14 En zij maakte ze vast met een
11782 Ric 15:14 | maakte ze vast met een pin, en zeide tot hem: De Filistijnen
11783 Ric 15:14 | waakte hij op uit zijn slaap, en nam weg de pin der gevlochten
11784 Ric 15:14 | der gevlochten haarlokken, en den weversboom. ~
11785 Ric 15:15 | driemaal met mij gespot, en mij niet verklaard, waarin
11786 Ric 15:16 | 16 En het geschiedde, als zij
11787 Ric 15:16 | met haar woorden perste, en hem moeilijk viel, dat zijn
11788 Ric 15:17 | hij haar zijn ganse hart, en zeide tot haar: Er is nooit
11789 Ric 15:17 | mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen
11790 Ric 15:17 | en ik zou zwak worden, en wezen als alle de mensen. ~
11791 Ric 15:18 | verklaard had, zo zond zij heen, en riep de vorsten der Filistijnen,
11792 Ric 15:18 | zijn ganse hart verklaard. En de vorsten der Filistijnen
11793 Ric 15:18 | Filistijnen kwamen tot haar op, en brachten dat geld in hun
11794 Ric 15:19 | hem slapen op haar knieen, en riep een man en liet hem
11795 Ric 15:19 | knieen, en riep een man en liet hem de zeven haarlokken
11796 Ric 15:19 | zijns hoofds afscheren, en zij begon hem te plagen;
11797 Ric 15:19 | zij begon hem te plagen; en zijn kracht week van hem. ~
11798 Ric 15:20 | 20 En zij zeide: De Filistijnen
11799 Ric 15:20 | Filistijnen over u, Simson! En hij ontwaakte uit zijn slaap,
11800 Ric 15:20 | ontwaakte uit zijn slaap, en zeide: Ik zal ditmaal uitgaan,
11801 Ric 15:20 | uitgaan, als op andere malen, en mij uitschudden; want hij
11802 Ric 15:21 | grepen hem de Filistijnen, en groeven zijn ogen uit; en
11803 Ric 15:21 | en groeven zijn ogen uit; en zij voerden hem af naar
11804 Ric 15:21 | voerden hem af naar Gaza, en bonden hem met twee koperen
11805 Ric 15:21 | met twee koperen ketenen, en hij was malende in het gevangenhuis. ~
11806 Ric 15:22 | 22 En het haar zijns hoofds begon
11807 Ric 15:23 | groot offer te offeren, en tot vrolijkheid; en zij
11808 Ric 15:23 | offeren, en tot vrolijkheid; en zij zeiden: Onze god heeft
11809 Ric 15:24 | hand gegeven onzen vijand, en die ons land verwoestte,
11810 Ric 15:24 | die ons land verwoestte, en die onzer verslagenen velen
11811 Ric 15:25 | 25 En het geschiedde, als hun
11812 Ric 15:25 | dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het
11813 Ric 15:25 | Simson uit het gevangenhuis; en hij speelde voor hun aangezichten,
11814 Ric 15:25 | speelde voor hun aangezichten, en zij deden hem staan tussen
11815 Ric 15:27 | Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar
11816 Ric 15:27 | vorsten der Filistijnen; en op het dak waren omtrent
11817 Ric 15:27 | omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen, als
11818 Ric 15:28 | riep Simson tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE! gedenk
11819 Ric 15:28 | HEERE! gedenk toch mijner, en sterk mij toch alleenlijk
11820 Ric 15:29 | 29 En Simson vatte de twee middelste
11821 Ric 15:29 | het huis was gevestigd, en waarop het steunde, de enen
11822 Ric 15:29 | enen met zijn rechterhand, en den anderen met zijn linkerhand; ~
11823 Ric 15:30 | 30 En Simson zeide: Mijn ziel
11824 Ric 15:30 | sterve met de Filistijnen; en hij boog zich met kracht,
11825 Ric 15:30 | hij boog zich met kracht, en het huis viel op de vorsten,
11826 Ric 15:30 | huis viel op de vorsten, en op al het volk, dat daarin
11827 Ric 15:30 | het volk, dat daarin was. En de doden, die hij in zijn
11828 Ric 15:31 | kwamen zijn broeders af, en het ganse huis zijns vaders,
11829 Ric 15:31 | ganse huis zijns vaders, en namen hem op, en brachten
11830 Ric 15:31 | vaders, en namen hem op, en brachten hem opwaarts, en
11831 Ric 15:31 | en brachten hem opwaarts, en begroeven hem tussen Zora
11832 Ric 15:31 | begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol, in het graf
11833 Ric 16:1 | 1 En er was een man van het gebergte
11834 Ric 16:2 | zijn moeder: De duizend en honderd zilverlingen, die
11835 Ric 16:2 | dewelke gij gevloekt hebt, en ook voor mijn oren gesproken
11836 Ric 16:3 | aan zijn moeder de duizend en honderd zilverlingen weder.
11837 Ric 16:3 | zoon, om een gesneden beeld en een gegoten beeld te maken;
11838 Ric 16:4 | geld aan zijn moeder weder. En zijn moeder nam tweehonderd
11839 Ric 16:4 | tweehonderd zilverlingen, en gaf ze den goudsmid, die
11840 Ric 16:4 | daarvan een gesneden beeld en een gegoten beeld; dat was
11841 Ric 16:5 | 5 En de man Micha had een godshuis;
11842 Ric 16:5 | Micha had een godshuis; en hij maakte een efod, en
11843 Ric 16:5 | en hij maakte een efod, en terafim, en vulde de hand
11844 Ric 16:5 | maakte een efod, en terafim, en vulde de hand van een uit
11845 Ric 16:7 | Juda; deze was een Leviet, en verkeerde aldaar als vreemdeling. ~
11846 Ric 16:8 | 8 En deze man was uit die stad,
11847 Ric 16:9 | hem: Van waar komt gij? En hij zeide tot hem: Ik ben
11848 Ric 16:9 | Leviet, van Bethlehem-Juda, en ik wandel, om te verkeren,
11849 Ric 16:10 | tot hem: Blijf bij mij, en wees mij tot een vader en
11850 Ric 16:10 | en wees mij tot een vader en tot een priester; en ik
11851 Ric 16:10 | vader en tot een priester; en ik zal u jaarlijks geven
11852 Ric 16:10 | geven tien zilverlingen, en orde van klederen, en uw
11853 Ric 16:10 | zilverlingen, en orde van klederen, en uw leeftocht; alzo ging
11854 Ric 16:11 | 11 En de Leviet bewilligde bij
11855 Ric 16:11 | bij dien man te blijven; en de jongeling was hem als
11856 Ric 16:12 | 12 En Micha vulde de hand van
11857 Ric 17:1 | er geen koning in Israel; en in dezelve dagen zocht de
11858 Ric 17:2 | strijdbaar waren, van Zora en van Esthaol, om het land
11859 Ric 17:2 | het land te verspieden, en dat te doorzoeken; en zij
11860 Ric 17:2 | verspieden, en dat te doorzoeken; en zij zeiden tot hen: Gaat,
11861 Ric 17:2 | Gaat, doorzoekt het land. En zij kwamen aan het gebergte
11862 Ric 17:2 | aan het huis van Micha, en vernachtten aldaar. ~
11863 Ric 17:3 | den jongeling, den Leviet; en zij weken daarheen, en zeiden
11864 Ric 17:3 | en zij weken daarheen, en zeiden tot hem: Wie heeft
11865 Ric 17:3 | Wie heeft u hier gebracht, en wat doet gij alhier, en
11866 Ric 17:3 | en wat doet gij alhier, en wat hebt gij hier? ~
11867 Ric 17:4 | 4 En hij zeide tot hen: Zo en
11868 Ric 17:4 | En hij zeide tot hen: Zo en zo heeft Micha mij gedaan;
11869 Ric 17:4 | heeft Micha mij gedaan; en hij heeft mij gehuurd, en
11870 Ric 17:4 | en hij heeft mij gehuurd, en ik ben hem tot een priester. ~
11871 Ric 17:6 | 6 En de priester zeide tot hen:
11872 Ric 17:7 | gingen die vijf mannen heen, en kwamen te Lais; en zij zagen
11873 Ric 17:7 | heen, en kwamen te Lais; en zij zagen het volk, hetwelk
11874 Ric 17:7 | wijze der Sidoniers, stil en zeker zijnde; en daar was
11875 Ric 17:7 | Sidoniers, stil en zeker zijnde; en daar was geen erfheer, die
11876 Ric 17:7 | verre van de Sidoniers, en hadden niets te doen met
11877 Ric 17:8 | 8 En zij kwamen tot hun broederen
11878 Ric 17:8 | tot hun broederen te Zora en te Esthaol, en hun broeders
11879 Ric 17:8 | broederen te Zora en te Esthaol, en hun broeders zeiden tot
11880 Ric 17:9 | 9 En zij zeiden: Maakt u op,
11881 Ric 17:9 | zij zeiden: Maakt u op, en laat ons tot hen optrekken;
11882 Ric 17:9 | hebben dat land bezien, en ziet, het is zeer goed;
11883 Ric 17:10 | tot een zorgeloos volk, en dat land is wijd van ruimte)
11884 Ric 17:11 | geslacht der Danieten, van Zora en van Esthaol, zeshonderd
11885 Ric 17:12 | 12 En zij togen op, en legerden
11886 Ric 17:12 | 12 En zij togen op, en legerden zich bij Kirjath-Jearim,
11887 Ric 17:13 | 13 En van daar togen zij door
11888 Ric 17:13 | het gebergte van Efraim, en zij kwamen tot aan het huis
11889 Ric 17:14 | van Lais te verspieden, en zeiden tot hun broederen:
11890 Ric 17:14 | die huizen een efod is, en terafim, en een gesneden
11891 Ric 17:14 | een efod is, en terafim, en een gesneden en een gegoten
11892 Ric 17:14 | terafim, en een gesneden en een gegoten beeld? Zo weet
11893 Ric 17:15 | Toen weken zij daarheen, en kwamen aan het huis van
11894 Ric 17:15 | Leviet, ten huize van Micha; en zij vraagden hem naar vrede. ~
11895 Ric 17:16 | 16 En de zeshonderd mannen, die
11896 Ric 17:17 | op, kwamen daarhenen in, en namen weg het gesneden beeld,
11897 Ric 17:17 | weg het gesneden beeld, en den efod, en de terafim,
11898 Ric 17:17 | gesneden beeld, en den efod, en de terafim, en het gegoten
11899 Ric 17:17 | den efod, en de terafim, en het gegoten beeld; de priester
11900 Ric 17:18 | van Micha waren ingegaan, en het gesneden beeld, den
11901 Ric 17:18 | gesneden beeld, den efod, en de terafim, en het gegoten
11902 Ric 17:18 | den efod, en de terafim, en het gegoten beeld weggenomen
11903 Ric 17:19 | 19 En zij zeiden tot hem: Zwijg,
11904 Ric 17:19 | leg uw hand op uw mond, en ga met ons, en wees ons
11905 Ric 17:19 | uw mond, en ga met ons, en wees ons tot een vader en
11906 Ric 17:19 | en wees ons tot een vader en tot een priester! Is het
11907 Ric 17:19 | priester zijt voor een stam, en een geslacht in Israel? ~
11908 Ric 17:20 | van den priester vrolijk, en hij nam den efod, en de
11909 Ric 17:20 | vrolijk, en hij nam den efod, en de terafim, en het gesneden
11910 Ric 17:20 | den efod, en de terafim, en het gesneden beeld, en hij
11911 Ric 17:20 | en het gesneden beeld, en hij kwam in het midden des
11912 Ric 17:21 | 21 Alzo keerden zij zich, en togen voort; en zij stelden
11913 Ric 17:21 | zij zich, en togen voort; en zij stelden de kinderkens,
11914 Ric 17:21 | zij stelden de kinderkens, en het vee, en de bagage voor
11915 Ric 17:21 | kinderkens, en het vee, en de bagage voor zich. ~
11916 Ric 17:22 | Micha waren, bijeengeroepen, en zij achterhaalden de kinderen
11917 Ric 17:23 | 23 En zij riepen de kinderen van
11918 Ric 17:23 | aangezichten omkeerden, en zeiden tot Micha: Wat is
11919 Ric 17:24 | mitsgaders den priester, en zijt weggegaan; wat heb
11920 Ric 17:25 | gemoede, op u aanvallen, en gij uw leven verliest, en
11921 Ric 17:25 | en gij uw leven verliest, en het leven van uw huis. ~
11922 Ric 17:26 | kinderen van Dan huns weegs; en Micha, ziende, dat zij sterker
11923 Ric 17:26 | dan hij, zo keerde hij om, en kwam weder tot zijn huis. ~
11924 Ric 17:27 | namen wat Micha gemaakt had, en den priester, die hij gehad
11925 Ric 17:27 | priester, die hij gehad had, en kwamen te Lais, tot een
11926 Ric 17:27 | kwamen te Lais, tot een stil en zeker volk, en sloegen hen
11927 Ric 17:27 | een stil en zeker volk, en sloegen hen met de scherpte
11928 Ric 17:27 | de scherpte des zwaards, en de stad verbrandden zij
11929 Ric 17:28 | 28 En er was niemand, die hen
11930 Ric 17:28 | zij was verre van Sidon, en zij hadden niets met enigen
11931 Ric 17:28 | met enigen mens te doen; en zij lag in het dal, dat
11932 Ric 17:28 | herbouwden zij de stad, en woonden daarin. ~
11933 Ric 17:29 | 29 En zij noemden den naam der
11934 Ric 17:30 | 30 En de kinderen van Dan richtten
11935 Ric 17:30 | zich dat gesneden beeld op; en Jonathan, de zoon van Gersom,
11936 Ric 17:30 | den zoon van Manasse, hij en zijn zonen waren priesters
11937 Ric 18:2 | hoereerde, bij hem zijnde, en toog van hem weg naar haars
11938 Ric 18:2 | huis, tot Bethlehem-Juda; en zij was aldaar enige dagen,
11939 Ric 18:3 | 3 En haar man maakte zich op,
11940 Ric 18:3 | haar man maakte zich op, en toog haar na, om naar haar
11941 Ric 18:3 | om haar weder te halen; en zijn jongen was bij hem,
11942 Ric 18:3 | zijn jongen was bij hem, en een paar ezels. En zij bracht
11943 Ric 18:3 | hem, en een paar ezels. En zij bracht hem in het huis
11944 Ric 18:3 | in het huis haars vaders. En als de vader van de jonge
11945 Ric 18:4 | 4 En zijn schoonvader, de vader
11946 Ric 18:4 | drie dagen bij hem bleef; en zij aten en dronken, en
11947 Ric 18:4 | bij hem bleef; en zij aten en dronken, en vernachtten
11948 Ric 18:4 | en zij aten en dronken, en vernachtten aldaar. ~
11949 Ric 18:5 | morgens vroeg op waren, en hij opstond om weg te trekken;
11950 Ric 18:5 | hart met een bete broods, en daarna zult gijlieden wegtrekken. ~
11951 Ric 18:6 | 6 Zo zaten zij neder, en zij beiden aten te zamen,
11952 Ric 18:6 | zij beiden aten te zamen, en dronken. Toen zeide de vader
11953 Ric 18:6 | tot den man: Bewillig toch en vernacht, en laat uw hart
11954 Ric 18:6 | Bewillig toch en vernacht, en laat uw hart vrolijk zijn. ~
11955 Ric 18:8 | vrouw: Sterk toch uw hart. En zij vertoefden, totdat de
11956 Ric 18:8 | totdat de dag zich neigde; en zij beiden aten te zamen. ~
11957 Ric 18:9 | om weg te trekken, hij, en zijn bijwijf, en zijn jongen;
11958 Ric 18:9 | trekken, hij, en zijn bijwijf, en zijn jongen; en zijn schoonvader,
11959 Ric 18:9 | bijwijf, en zijn jongen; en zijn schoonvader, de vader
11960 Ric 18:9 | legert zich, vernacht hier, en laat uw hart vrolijk zijn,
11961 Ric 18:9 | laat uw hart vrolijk zijn, en maak u morgen vroeg op uws
11962 Ric 18:9 | morgen vroeg op uws weegs, en ga naar uw tent. ~
11963 Ric 18:10 | vernachten, maar stond op, en trok weg, en kwam tot tegenover
11964 Ric 18:10 | maar stond op, en trok weg, en kwam tot tegenover Jebus (
11965 Ric 18:10 | dewelke is Jeruzalem), en met hem het paar gezadelde
11966 Ric 18:11 | was de dag zeer gedaald; en de jongen zeide tot zijn
11967 Ric 18:11 | zijn heer: Trek toch voort, en laat ons in deze stad der
11968 Ric 18:11 | stad der Jebusieten wijken, en daarin vernachten. ~
11969 Ric 18:13 | van die plaatsen naderen, en te Gibea of te Rama vernachten. ~
11970 Ric 18:14 | 14 Alzo togen zij voort, en wandelden; en de zon ging
11971 Ric 18:14 | zij voort, en wandelden; en de zon ging hun onder bij
11972 Ric 18:15 | 15 En zij weken daarheen, dat
11973 Ric 18:16 | 16 En ziet, een oud man kwam van
11974 Ric 18:17 | man op de straat der stad; en de oude man zeide: Waar
11975 Ric 18:17 | zeide: Waar trekt gij henen, en van waar komt gij? ~
11976 Ric 18:18 | 18 En hij zeide tot hem: Wij trekken
11977 Ric 18:18 | Efraim, van waar ik ben; en ik was naar Bethlehem-Juda
11978 Ric 18:18 | naar het huis des HEEREN; en er is niemand, die mij in
11979 Ric 18:19 | stro als voeder hebben, en ook brood en wijn is voor
11980 Ric 18:19 | voeder hebben, en ook brood en wijn is voor mij, en voor
11981 Ric 18:19 | brood en wijn is voor mij, en voor uw dienstmaagd, en
11982 Ric 18:19 | en voor uw dienstmaagd, en voor de jongen, die bij
11983 Ric 18:21 | 21 En hij bracht hem in zijn huis,
11984 Ric 18:21 | bracht hem in zijn huis, en gaf aan de ezelen voeder;
11985 Ric 18:21 | gaf aan de ezelen voeder; en hun voeten gewassen hebbende,
11986 Ric 18:21 | gewassen hebbende, zo aten en dronken zij. ~
11987 Ric 18:22 | huis, kloppende op de deur; en zij spraken tot den ouden
11988 Ric 18:23 | 23 En de man, de heer des huizes,
11989 Ric 18:23 | huizes, ging tot hen uit, en zeide tot hen: Niet, mijn
11990 Ric 18:24 | mijn dochter die maagd is, en zijn bijwijf, die zal ik
11991 Ric 18:24 | uitbrengen, dat gij die schendt, en haar doet, wat goed is in
11992 Ric 18:25 | greep de man zijn bijwijf, en bracht haar uit tot hen
11993 Ric 18:25 | uit tot hen daarbuiten; en zij bekenden haar, en waren
11994 Ric 18:25 | daarbuiten; en zij bekenden haar, en waren met haar bezig den
11995 Ric 18:25 | nacht tot aan den morgen, en lieten haar gaan, als de
11996 Ric 18:26 | 26 En deze vrouw kwam tegen het
11997 Ric 18:26 | aanbreken van den morgenstond, en viel neder voor de deur
11998 Ric 18:27 | heer des morgens opstond en de deuren van het huis opendeed,
11999 Ric 18:27 | deuren van het huis opendeed, en uitging om zijns weegs te
12000 Ric 18:27 | aan de deur van het huis, en haar handen op den dorpel. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |