1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
13001 1Sa 17:1 | verzamelden hun heir ten strijde, en verzamelden zich te Socho,
13002 1Sa 17:1 | te Socho, dat in Juda is; en zij legerden zich tussen
13003 1Sa 17:1 | legerden zich tussen Socho en tussen Azeka, aan het einde
13004 1Sa 17:2 | 2 Doch Saul en de mannen van Israel verzamelden
13005 1Sa 17:2 | Israel verzamelden zich, en legerden zich in het eikendal;
13006 1Sa 17:2 | legerden zich in het eikendal; en stelden de slagorde tegen
13007 1Sa 17:3 | stonden aan een berg aan gene, en de Israelieten stonden aan
13008 1Sa 17:3 | een berg aan deze zijde; en de vallei was tussen hen. ~
13009 1Sa 17:4 | zijn hoogte was zes ellen en een span. ~
13010 1Sa 17:5 | 5 En hij had een koperen helm
13011 1Sa 17:5 | koperen helm op zijn hoofd, en hij had een schubachtig
13012 1Sa 17:5 | schubachtig pantsier aan; en het gewicht van het pantsier
13013 1Sa 17:6 | 6 En een koperen scheenharnas
13014 1Sa 17:6 | scheenharnas boven zijn voeten, en een koperen schild tussen
13015 1Sa 17:7 | 7 En de schacht zijner spies
13016 1Sa 17:7 | was als een weversboom, en het lemmer zijner spies
13017 1Sa 17:7 | zeshonderd sikkelen ijzers; en de schilddrager ging voor
13018 1Sa 17:8 | 8 Deze nu stond, en riep tot de slagorden van
13019 1Sa 17:8 | de slagorden van Israel, en zeide tot hen: Waarom zoudt
13020 1Sa 17:8 | Ben ik niet een Filistijn, en gijlieden knechten van Saul?
13021 1Sa 17:9 | Indien hij tegen mij strijden en mij verslaan kan, zo zullen
13022 1Sa 17:9 | maar indien ik hem overwin en hem sla, zo zult gij ons
13023 1Sa 17:9 | gij ons tot knechten zijn, en ons dienen. ~
13024 1Sa 17:11 | 11 Toen Saul en het ganse Israel deze woorden
13025 1Sa 17:11 | zo ontzetten zij zich, en vreesden zeer. ~
13026 1Sa 17:12 | Bethlehem-Juda, wiens naam was Isai, en die acht zonen had, en in
13027 1Sa 17:12 | en die acht zonen had, en in de dagen van Saul was
13028 1Sa 17:13 | 13 En de drie grootste zonen van
13029 1Sa 17:13 | Eliab, de eerstgeborene, en zijn tweede Abinadab, en
13030 1Sa 17:13 | en zijn tweede Abinadab, en de derde Samma. ~
13031 1Sa 17:14 | 14 En David was de kleinste; en
13032 1Sa 17:14 | En David was de kleinste; en de drie grootsten waren
13033 1Sa 17:15 | 15 Doch David ging henen, en kwam weder van Saul, om
13034 1Sa 17:16 | trad toe, des morgens vroeg en des avonds. Alzo stelde
13035 1Sa 17:17 | 17 En Isai zeide tot zijn zoon
13036 1Sa 17:17 | efa van dit geroost koren, en deze tien broden, en breng
13037 1Sa 17:17 | koren, en deze tien broden, en breng ze ter loops in het
13038 1Sa 17:18 | de oversten over duizend; en gij zult uw broederen bezoeken,
13039 1Sa 17:18 | bezoeken, of het hun welga, en gij zult van hen pand medenemen. ~
13040 1Sa 17:19 | 19 Saul nu, en zij, en alle mannen van
13041 1Sa 17:19 | 19 Saul nu, en zij, en alle mannen van Israel waren
13042 1Sa 17:20 | David des morgens vroeg op, en hij liet de schapen bij
13043 1Sa 17:20 | schapen bij den hoeder, en hij nam het op, en ging
13044 1Sa 17:20 | hoeder, en hij nam het op, en ging henen, gelijk als Isai
13045 1Sa 17:20 | als Isai hem bevolen had; en hij kwam aan den wagenburg,
13046 1Sa 17:20 | heir in slagorde uittoog, en men ten strijde riep. ~
13047 1Sa 17:21 | 21 En de Israelieten en Filistijnen
13048 1Sa 17:21 | 21 En de Israelieten en Filistijnen stelden slagorde
13049 1Sa 17:22 | den bewaarder der vaten, en hij liep ter slagorde; en
13050 1Sa 17:22 | en hij liep ter slagorde; en hij kwam en vraagde zijn
13051 1Sa 17:22 | ter slagorde; en hij kwam en vraagde zijn broederen naar
13052 1Sa 17:23 | het heir der Filistijnen, en hij sprak achtervolgens
13053 1Sa 17:23 | achtervolgens die woorden; en David hoorde ze. ~
13054 1Sa 17:24 | zij voor zijn aangezicht, en zij vreesden zeer. ~
13055 1Sa 17:25 | 25 En de mannen Israels zeiden:
13056 1Sa 17:25 | opgekomen, om Israel te honen; en het zal geschieden, dat
13057 1Sa 17:25 | groten rijkdom verrijken zal, en hij zal hem zijn dochter
13058 1Sa 17:25 | hem zijn dochter geven, en hij zal zijns vaders huis
13059 1Sa 17:26 | die dezen Filistijn slaat, en den smaad van Israel wendt?
13060 1Sa 17:28 | toorn van Eliab tegen David, en hij zeide: Waarom zijt gij
13061 1Sa 17:28 | Waarom zijt gij nu afgekomen, en onder wien hebt gij de weinige
13062 1Sa 17:28 | Ik ken uw vermetelheid, en de boosheid uws harten wel;
13063 1Sa 17:30 | 30 En hij wendde zich af van dien
13064 1Sa 17:30 | dien naar een anderen toe, en hij zeide achtervolgens
13065 1Sa 17:30 | achtervolgens dat woord; en het volk gaf hem weder antwoord,
13066 1Sa 17:31 | die David gesproken had, en in de tegenwoordigheid van
13067 1Sa 17:32 | 32 En David zeide tot Saul: Aan
13068 1Sa 17:32 | Uw knecht zal heengaan en hij zal met dezen Filistijn
13069 1Sa 17:33 | gij zijt een jongeling, en hij is een krijgsman van
13070 1Sa 17:34 | de schapen zijns vaders, en er kwam een leeuw en een
13071 1Sa 17:34 | vaders, en er kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap
13072 1Sa 17:34 | kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde
13073 1Sa 17:35 | 35 En ik ging uit hem na, en ik
13074 1Sa 17:35 | 35 En ik ging uit hem na, en ik sloeg hem, en redde het
13075 1Sa 17:35 | hem na, en ik sloeg hem, en redde het uit zijn mond;
13076 1Sa 17:35 | vatte ik hem bij zijn baard, en sloeg hem, en doodde hem. ~
13077 1Sa 17:35 | zijn baard, en sloeg hem, en doodde hem. ~
13078 1Sa 17:37 | des leeuws gered heeft, en uit de hand des beers, Die
13079 1Sa 17:37 | Saul tot David: Ga heen, en de HEERE zij met u!
13080 1Sa 17:38 | 38 En Saul kleedde David met zijn
13081 1Sa 17:38 | David met zijn klederen, en zette een koperen helm op
13082 1Sa 17:38 | koperen helm op zijn hoofd, en kleedde hem met een pantsier. ~
13083 1Sa 17:39 | 39 En David gordde zijn zwaard
13084 1Sa 17:39 | aan over zijn klederen, en wilde gaan; want hij had
13085 1Sa 17:39 | heb het nooit verzocht; en David legde ze van zich. ~
13086 1Sa 17:40 | 40 En hij nam zijn staf in zijn
13087 1Sa 17:40 | zijn staf in zijn hand, en hij koos zich vijf gladde
13088 1Sa 17:40 | gladde stenen uit de beek, en legde ze in de herderstas,
13089 1Sa 17:40 | had, te weten in den zak, en zijn slinger was in zijn
13090 1Sa 17:41 | Filistijn ging ook heen, gaande en naderende tot David, en
13091 1Sa 17:41 | en naderende tot David, en zijn schilddrager ging voor
13092 1Sa 17:42 | Toen de Filistijn opzag, en David zag, zo verachtte
13093 1Sa 17:43 | tot mij komt met stokken? En de Filistijn vloekte David
13094 1Sa 17:44 | vogelen des hemels geven, en aan de dieren des velds. ~
13095 1Sa 17:45 | tot mij met een zwaard, en met een spies, en met een
13096 1Sa 17:45 | zwaard, en met een spies, en met een schild; maar ik
13097 1Sa 17:46 | besluiten in mijn hand, en ik zal u slaan, en ik zal
13098 1Sa 17:46 | hand, en ik zal u slaan, en ik zal uw hoofd van u wegnemen,
13099 1Sa 17:46 | uw hoofd van u wegnemen, en ik zal de dode lichamen
13100 1Sa 17:46 | aan de vogelen des hemels, en aan de beesten des velds
13101 1Sa 17:46 | beesten des velds geven; en de ganse aarde zal weten,
13102 1Sa 17:47 | 47 En deze ganse vergadering zal
13103 1Sa 17:48 | 48 En het geschiedde, toen de
13104 1Sa 17:48 | Filistijn zich opmaakte, en heenging, en David tegemoet
13105 1Sa 17:48 | zich opmaakte, en heenging, en David tegemoet naderde,
13106 1Sa 17:48 | naderde, zo haastte David, en liep naar de slagorde toe,
13107 1Sa 17:49 | 49 En David stak zijn hand in
13108 1Sa 17:49 | stak zijn hand in de tas, en hij nam een steen daaruit,
13109 1Sa 17:49 | hij nam een steen daaruit, en hij slingerde, en trof den
13110 1Sa 17:49 | daaruit, en hij slingerde, en trof den Filistijn in zijn
13111 1Sa 17:49 | zonk in zijn voorhoofd, en hij viel op zijn aangezicht
13112 1Sa 17:50 | Filistijn met een slinger en met een steen; en hij versloeg
13113 1Sa 17:50 | slinger en met een steen; en hij versloeg den Filistijn,
13114 1Sa 17:50 | versloeg den Filistijn, en doodde hem; doch David had
13115 1Sa 17:51 | 51 Daarom liep David, en stond op den Filistijn,
13116 1Sa 17:51 | stond op den Filistijn, en nam zijn zwaard, en hij
13117 1Sa 17:51 | Filistijn, en nam zijn zwaard, en hij trok het uit zijn schede,
13118 1Sa 17:51 | trok het uit zijn schede, en hij doodde hem, en hij hieuw
13119 1Sa 17:51 | schede, en hij doodde hem, en hij hieuw hem het hoofd
13120 1Sa 17:52 | zich de mannen van Israel en van Juda op, en juichten,
13121 1Sa 17:52 | van Israel en van Juda op, en juichten, en vervolgden
13122 1Sa 17:52 | van Juda op, en juichten, en vervolgden de Filistijnen,
13123 1Sa 17:52 | men komt aan de vallei, en tot aan de poorten van Ekron;
13124 1Sa 17:52 | aan de poorten van Ekron; en de verwonden der Filistijnen
13125 1Sa 17:52 | op den weg van Saaraim, en tot aan Gath, en tot aan
13126 1Sa 17:52 | Saaraim, en tot aan Gath, en tot aan Ekron. ~
13127 1Sa 17:53 | najagen der Filistijnen, en zij beroofden hun legers. ~
13128 1Sa 17:54 | hoofd van den Filistijn, en bracht het naar Jeruzalem;
13129 1Sa 17:55 | is deze jongeling, Abner? En Abner zeide: Zo waarachtig
13130 1Sa 17:57 | Filistijns, zo nam hem Abner, en hij bracht hem voor het
13131 1Sa 17:57 | het aangezicht van Saul, en het hoofd van den Filistijn
13132 1Sa 17:58 | 58 En Saul zeide tot hem: Wiens
13133 1Sa 17:58 | zoon zijt gij, jongeling? En David zeide: Ik ben een
13134 1Sa 18:1 | werd aan de ziel van David; en Jonathan beminde hem als
13135 1Sa 18:2 | 2 En Saul nam hem te dien dage,
13136 1Sa 18:2 | Saul nam hem te dien dage, en liet hem niet werderkeren
13137 1Sa 18:3 | 3 Jonathan nu en David maakten een verbond,
13138 1Sa 18:4 | 4 En Jonathan deed zijn mantel
13139 1Sa 18:4 | mantel af, dien hij aan had, en gaf hem aan David, ook zijn
13140 1Sa 18:4 | ja, tot zijn zwaard toe, en tot zijn boog toe, en tot
13141 1Sa 18:4 | toe, en tot zijn boog toe, en tot zijn gordel toe. ~
13142 1Sa 18:5 | 5 En David toog uit, overal,
13143 1Sa 18:5 | gedroeg zich voorzichtiglijk, en Saul zette hem over de krijgslieden;
13144 1Sa 18:5 | hem over de krijgslieden; en hij was aangenaam in de
13145 1Sa 18:5 | de ogen des gansen volks, en ook in de ogen der knechten
13146 1Sa 18:6 | geschiedde nu, toen zij kwamen, en David wederkeerde van het
13147 1Sa 18:6 | steden van Israel, met gezang en reien, den koning Saul tegemoet,
13148 1Sa 18:6 | met trommelen, met vreugde en met muziekinstrumenten. ~
13149 1Sa 18:7 | 7 En de vrouwen, spelende, antwoordden
13150 1Sa 18:7 | spelende, antwoordden elkander en zeiden: Saul heeft zijn
13151 1Sa 18:8 | Toen ontstak Saul zeer, en dat woord was kwaad in zijn
13152 1Sa 18:8 | was kwaad in zijn ogen, en hij zeide: Zij hebben David
13153 1Sa 18:8 | zij maar duizend gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk
13154 1Sa 18:9 | 9 En Saul had het oog op David,
13155 1Sa 18:9 | op David, van dien dag af en voortaan. ~
13156 1Sa 18:10 | 10 En het geschiedde des anderen
13157 1Sa 18:10 | over Saul vaardig werd, en hij profeteerde midden in
13158 1Sa 18:10 | profeteerde midden in het huis, en David speelde op snarenspel
13159 1Sa 18:11 | 11 En Saul schoot de spies, en
13160 1Sa 18:11 | En Saul schoot de spies, en zeide: Ik zal David aan
13161 1Sa 18:12 | 12 En Saul vreesde voor David,
13162 1Sa 18:12 | want de HEERE was met hem, en Hij was van Saul geweken. ~
13163 1Sa 18:13 | deed hem Saul van zich weg, en hij zette hem zich tot een
13164 1Sa 18:13 | een overste van duizend; en hij ging uit en hij ging
13165 1Sa 18:13 | duizend; en hij ging uit en hij ging in voor het aangezicht
13166 1Sa 18:14 | 14 En David gedroeg zich voorzichtiglijk
13167 1Sa 18:14 | voorzichtiglijk op al zijn wegen; en de HEERE was met hem. ~
13168 1Sa 18:16 | 16 Doch gans Israel en Juda had David lief; want
13169 1Sa 18:16 | lief; want hij ging uit en hij ging in voor hun aangezicht. ~
13170 1Sa 18:17 | wees mij een dapper zoon, en voer den krijg des HEEREN.
13171 1Sa 18:18 | zeide tot Saul: Wie ben ik, en wat is mijn leven, en mijns
13172 1Sa 18:18 | ik, en wat is mijn leven, en mijns vaders huisgezin in
13173 1Sa 18:21 | 21 En Saul zeide: Ik zal haar
13174 1Sa 18:21 | hem tot een valstrik zij, en dat de hand der Filistijnen
13175 1Sa 18:22 | 22 En Saul gebood zijn knechten:
13176 1Sa 18:22 | koning heeft lust aan u, en al zijn knechten hebben
13177 1Sa 18:23 | 23 En de knechten van Saul spraken
13178 1Sa 18:23 | worden, daar ik een arm en verachtzaam man ben? ~
13179 1Sa 18:24 | 24 En de knechten van Saul boodschapten
13180 1Sa 18:26 | boodschapten David deze woorden. En die zaak was recht in de
13181 1Sa 18:27 | Toen maakte zich David op, en hij en zijn mannen gingen
13182 1Sa 18:27 | maakte zich David op, en hij en zijn mannen gingen heen,
13183 1Sa 18:27 | zijn mannen gingen heen, en zij sloegen onder de Filistijnen
13184 1Sa 18:27 | Filistijnen tweehonderd mannen, en David bracht hun voorhuiden,
13185 1Sa 18:27 | David bracht hun voorhuiden, en men leverde ze den koning
13186 1Sa 18:28 | 28 En Saul zag en merkte, dat
13187 1Sa 18:28 | 28 En Saul zag en merkte, dat de HEERE met
13188 1Sa 18:28 | de HEERE met David was; en Michal, de dochter van Saul,
13189 1Sa 18:29 | Saul nog meer voor David; en Saul was David een vijand
13190 1Sa 19:1 | Saul tot zijn zoon Jonathan en tot al zijn knechten, om
13191 1Sa 19:2 | 2 En Jonathan verkondigde het
13192 1Sa 19:2 | wacht u toch des morgens, en blijf in het verborgene,
13193 1Sa 19:2 | blijf in het verborgene, en versteek u. ~
13194 1Sa 19:3 | 3 Doch ik zal uitgaan, en aan de hand mijns vaders
13195 1Sa 19:3 | veld, waar gij zult zijn; en ik zal van u tot mijn vader
13196 1Sa 19:3 | tot mijn vader spreken, en zal zien wat het zij; dat
13197 1Sa 19:4 | David tot zijn vader Saul; en hij zeide tot hem: De koning
13198 1Sa 19:4 | u niet gezondigd heeft, en omdat zijn daden voor u
13199 1Sa 19:5 | ziel in zijn hand gezet, en hij heeft den Filistijn
13200 1Sa 19:5 | den Filistijn geslagen, en de HEERE heeft een groot
13201 1Sa 19:5 | gedaan; gij hebt het gezien, en gij zijt verblijd geweest;
13202 1Sa 19:6 | naar de stem van Jonathan; en Saul zwoer: zo waarachtig
13203 1Sa 19:7 | 7 En Jonathan riep David, en
13204 1Sa 19:7 | En Jonathan riep David, en Jonathan gaf hem al deze
13205 1Sa 19:7 | deze woorden te kennen; en Jonathan bracht David tot
13206 1Sa 19:7 | Jonathan bracht David tot Saul, en hij was voor zijn aangezicht
13207 1Sa 19:7 | aangezicht als gisteren en eergisteren. ~
13208 1Sa 19:8 | 8 En er werd wederom krijg; en
13209 1Sa 19:8 | En er werd wederom krijg; en David toog uit, en streed
13210 1Sa 19:8 | krijg; en David toog uit, en streed tegen de Filistijnen,
13211 1Sa 19:8 | streed tegen de Filistijnen, en hij sloeg hen met een groten
13212 1Sa 19:8 | hen met een groten slag, en zij vloden voor zijn aangezicht. ~
13213 1Sa 19:9 | des HEEREN was over Saul, en hij zat in zijn huis, en
13214 1Sa 19:9 | en hij zat in zijn huis, en zijn spies was in zijn hand;
13215 1Sa 19:9 | spies was in zijn hand; en David speelde op snarenspel
13216 1Sa 19:10 | sloeg. Toen vlood David, en ontkwam in dienzelfden nacht. ~
13217 1Sa 19:11 | dat zij hem bewaarden, en dat zij hem des morgens
13218 1Sa 19:12 | 12 En Michal liet David door een
13219 1Sa 19:12 | door een venster neder, en hij ging heen, en vluchtte,
13220 1Sa 19:12 | neder, en hij ging heen, en vluchtte, en ontkwam. ~
13221 1Sa 19:12 | ging heen, en vluchtte, en ontkwam. ~
13222 1Sa 19:13 | 13 En Michal nam een beeld, en
13223 1Sa 19:13 | En Michal nam een beeld, en zij legde het in het bed,
13224 1Sa 19:13 | zij legde het in het bed, en zij legde een geitenvel
13225 1Sa 19:13 | geitenvel aan zijn hoofdpeluw, en dekte het met een kleed
13226 1Sa 19:16 | was een beeld in het bed, en er was een geitenvel aan
13227 1Sa 19:17 | hebt gij mij alzo bedrogen en hebt mijn vijand laten gaan,
13228 1Sa 19:18 | 18 Alzo vluchtte David en ontkwam, en hij kwam tot
13229 1Sa 19:18 | vluchtte David en ontkwam, en hij kwam tot Samuel te Rama,
13230 1Sa 19:18 | kwam tot Samuel te Rama, en hij gaf hem te kennen al
13231 1Sa 19:18 | wat Saul hem gedaan had; en hij en Samuel gingen heen,
13232 1Sa 19:18 | Saul hem gedaan had; en hij en Samuel gingen heen, en zij
13233 1Sa 19:18 | hij en Samuel gingen heen, en zij bleven te Najoth. ~
13234 1Sa 19:19 | 19 En men boodschapte Saul, zeggende:
13235 1Sa 19:20 | profeten, profeterende, en Samuel, staande, over hen
13236 1Sa 19:20 | staande, over hen gesteld; en de Geest Gods was over Sauls
13237 1Sa 19:20 | Gods was over Sauls boden, en die profeteerden ook. ~
13238 1Sa 19:21 | zo zond hij andere boden, en die profeteerden ook; toen
13239 1Sa 19:21 | ook; toen voer Saul voort en zond de derde boden, en
13240 1Sa 19:21 | en zond de derde boden, en die profeteerden ook. ~
13241 1Sa 19:22 | hij ook zelf naar Rama, en hij kwam tot den groten
13242 1Sa 19:22 | waterput, die te Sechu was, en hij vraagde en zeide: Waar
13243 1Sa 19:22 | Sechu was, en hij vraagde en zeide: Waar is Samuel, en
13244 1Sa 19:22 | en zeide: Waar is Samuel, en David? Toen werd hem gezegd:
13245 1Sa 19:23 | derwaarts naar Najoth bij Rama; en dezelfde Geest Gods was
13246 1Sa 19:23 | Geest Gods was ook op hem, en hij, al voortgaande, profeteerde,
13247 1Sa 19:24 | 24 En hij toog zelf ook zijn klederen
13248 1Sa 19:24 | zelf ook zijn klederen uit, en hij profeteerde zelf ook,
13249 1Sa 19:24 | het aangezicht van Samuel; en hij viel bloot neder dienzelfden
13250 1Sa 19:24 | dienzelfden gansen dag, en den gansen nacht. Daarom
13251 1Sa 20:1 | David van Najoth bij Rama, en hij kwam, en zeide voor
13252 1Sa 20:1 | Najoth bij Rama, en hij kwam, en zeide voor het aangezicht
13253 1Sa 20:1 | gedaan, wat is mijn misdaad, en wat is mijn zonde voor het
13254 1Sa 20:2 | vader doet geen grote zaak, en geen kleine zaak, die hij
13255 1Sa 20:3 | Toen zwoer David verder, en zeide: Uw vader weet zeer
13256 1Sa 20:3 | hij zich niet bekommere; en zekerlijk, zo waarachtig
13257 1Sa 20:3 | waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft, er is maar
13258 1Sa 20:3 | als een schrede tussen mij en tussen den dood! ~
13259 1Sa 20:5 | 5 En David zeide tot Jonathan:
13260 1Sa 20:11 | toch uitgaan in het veld; en die beiden gingen uit in
13261 1Sa 20:12 | 12 En Jonathan zeide tot David:
13262 1Sa 20:12 | tijd, morgen of overmorgen, en zie, het is goed voor David,
13263 1Sa 20:12 | het is goed voor David, en ik dan tot u niet zende,
13264 1Sa 20:12 | ik dan tot u niet zende, en voor uw oor openbare; ~
13265 1Sa 20:13 | doe de HEERE aan Jonathan, en alzo doe Hij daartoe! Als
13266 1Sa 20:13 | het voor uw oor ontdekken, en ik zal u trekken laten,
13267 1Sa 20:13 | dat gij in vrede heengaat; en de HEERE zij met u, gelijk
13268 1Sa 20:14 | 14 En zult gij niet, indien ik
13269 1Sa 20:17 | 17 En Jonathan voer voort, met
13270 1Sa 20:19 | 19 En als gij de drie dagen zult
13271 1Sa 20:19 | uitgebleven zijn, kom haastig af, en ga tot die plaats, waar
13272 1Sa 20:19 | ten dage dezer handeling; en blijf bij den steen Ezel. ~
13273 1Sa 20:21 | 21 En zie, ik zal den jongen zenden,
13274 1Sa 20:21 | de pijlen zijn van u af en herwaarts, neem hem; en
13275 1Sa 20:21 | en herwaarts, neem hem; en kom gij, want er is vrede
13276 1Sa 20:21 | want er is vrede voor u, en er is geen ding, zo waarlijk
13277 1Sa 20:22 | de pijlen zijn van u af en verder; ga heen, want de
13278 1Sa 20:23 | 23 En aangaande de zaak, waarvan
13279 1Sa 20:23 | aangaande de zaak, waarvan ik en gij gesproken hebben, zie,
13280 1Sa 20:23 | de HEERE zij tussen mij en tussen u, tot in eeuwigheid! ~
13281 1Sa 20:24 | verborg zich in het veld; en als het nieuwe maan was,
13282 1Sa 20:25 | wand, zo stond Jonathan op, en Abner zat aan Sauls zijde,
13283 1Sa 20:25 | Abner zat aan Sauls zijde, en Davids plaats werd ledig
13284 1Sa 20:26 | 26 En Saul sprak te dien dage
13285 1Sa 20:28 | 28 En Jonathan antwoordde Saul:
13286 1Sa 20:29 | 29 En hij zeide: Laat mij toch
13287 1Sa 20:29 | heeft een offer in de stad, en mijn broeder heeft het mij
13288 1Sa 20:30 | van Saul tegen Jonathan, en hij zeide tot hem: Gij,
13289 1Sa 20:30 | verkoren hebt tot uw schande, en tot schande van de naaktheid
13290 1Sa 20:31 | worden; nu dan, schik heen, en haal hem tot mij, want hij
13291 1Sa 20:32 | Jonathan Saul, zijn vader, en zeide tot hem: Waarom zal
13292 1Sa 20:34 | in hittigheid des toorns; en hij at op den tweeden dag
13293 1Sa 20:35 | 35 En het geschiedde des morgens,
13294 1Sa 20:35 | die David bestemd was; en er was een kleine jongen
13295 1Sa 20:36 | 36 En hij zeide tot zijn jongen:
13296 1Sa 20:36 | zal. De jongen liep heen, en hij schoot een pijl, dien
13297 1Sa 20:37 | Jonathan den jongen na, en zeide: Is niet de pijl van
13298 1Sa 20:37 | Is niet de pijl van u af en verder? ~
13299 1Sa 20:38 | Jonathan nu raapte den pijl op, en hij kwam tot zijn heer. ~
13300 1Sa 20:39 | wist er niets van; Jonathan en David alleen wisten van
13301 1Sa 20:40 | den jongen, dien hij had; en hij zeide tot hem: Ga heen,
13302 1Sa 20:41 | David op van de zuidzijde, en hij viel op zijn aangezicht
13303 1Sa 20:41 | zijn aangezicht ter aarde, en hij boog zich driemaal;
13304 1Sa 20:41 | hij boog zich driemaal; en zij kusten elkander, en
13305 1Sa 20:41 | en zij kusten elkander, en weenden met elkander, totdat
13306 1Sa 20:42 | De HEERE zij tussen mij en tussen u, en tussen mijn
13307 1Sa 20:42 | tussen mij en tussen u, en tussen mijn zaad en tussen
13308 1Sa 20:42 | tussen u, en tussen mijn zaad en tussen uw zaad, zij tot
13309 1Sa 20:43 | 43 Daarna stond hij op, en ging heen; en Jonathan kwam
13310 1Sa 20:43 | stond hij op, en ging heen; en Jonathan kwam in de stad. ~
13311 1Sa 21:1 | den priester Achimelech; en Achimelech kwam bevende
13312 1Sa 21:1 | bevende David tegemoet, en hij zeide tot hem: Waarom
13313 1Sa 21:1 | Waarom zijt gij alleen, en geen man met u? ~
13314 1Sa 21:2 | 2 En David zeide tot den priester
13315 1Sa 21:2 | heeft mij een zaak bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand
13316 1Sa 21:2 | dewelke ik u gezonden heb, en die ik u geboden heb; den
13317 1Sa 21:3 | 3 En nu wat is er onder uw hand?
13318 1Sa 21:4 | 4 En de priester antwoordde David,
13319 1Sa 21:4 | priester antwoordde David, en zeide: Er is geen gemeen
13320 1Sa 21:5 | antwoordde den priester, en zeide tot hem: Ja trouwens,
13321 1Sa 21:5 | onthouden geweest gisteren en eergisteren, toen ik uitging,
13322 1Sa 21:5 | eergisteren, toen ik uitging, en de vaten der jongelingen
13323 1Sa 21:5 | jongelingen zijn heilig; en het is enigerwijze gemeen
13324 1Sa 21:7 | het aangezicht des HEEREN, en zijn naam was Doeg, een
13325 1Sa 21:8 | 8 En David zeide tot Achimelech:
13326 1Sa 21:10 | 10 En David maakte zich op, en
13327 1Sa 21:10 | En David maakte zich op, en vluchtte te dien dage van
13328 1Sa 21:10 | het aangezicht van Saul; en hij kwam tot Achis, den
13329 1Sa 21:12 | 12 En David legde deze woorden
13330 1Sa 21:12 | deze woorden in zijn hart; en hij was zeer bevreesd voor
13331 1Sa 21:13 | zijn gelaat voor hun ogen, en hij maakte zichzelven gek
13332 1Sa 21:13 | zichzelven gek onder hun handen; en hij bekrabbelde de deuren
13333 1Sa 21:13 | bekrabbelde de deuren der poort, en hij liet zijn zever in zijn
13334 1Sa 22:1 | Toen ging David van daar, en ontkwam in de spelonk van
13335 1Sa 22:1 | de spelonk van Adullam. En zijn broeders hoorden het,
13336 1Sa 22:1 | zijn broeders hoorden het, en het ganse huis zijns vaders,
13337 1Sa 22:1 | ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts tot hem
13338 1Sa 22:2 | 2 En tot hem vergaderde alle
13339 1Sa 22:2 | alle man, die benauwd was, en alle man, die een schuldeiser
13340 1Sa 22:2 | die een schuldeiser had, en alle man, wiens ziel bitterlijk
13341 1Sa 22:2 | bitterlijk bedroefd was, en hij werd tot overste over
13342 1Sa 22:3 | 3 En David ging van daar naar
13343 1Sa 22:3 | naar Mizpa der Moabieten; en hij zeide tot den koning
13344 1Sa 22:3 | Moabieten: Laat toch mijn vader en mijn moeder bij ulieden
13345 1Sa 22:4 | 4 En hij bracht hen voor het
13346 1Sa 22:4 | den koning der Moabieten; en zij bleven bij hem al de
13347 1Sa 22:5 | de vesting niet, ga heen, en ga in het land van Juda.
13348 1Sa 22:5 | Juda. Toen ging David heen, en hij kwam in het woud Chereth. ~
13349 1Sa 22:6 | 6 En Saul hoorde, dat David bekend
13350 1Sa 22:6 | David bekend geworden was, en de mannen, die bij hem waren.
13351 1Sa 22:6 | onder het geboomte te Rama, en hij had zijn spies in zijn
13352 1Sa 22:6 | zijn spies in zijn hand, en al zijn knechten stonden
13353 1Sa 22:7 | Isai u altegader akkers en wijnbergen geven? Zal hij
13354 1Sa 22:7 | oversten van duizenden, en oversten van honderden stellen? ~
13355 1Sa 22:8 | tegen mij verbonden hebt, en niemand voor mijn oor openbaart,
13356 1Sa 22:8 | heeft met den zoon van Isai; en niemand is onder ulieden,
13357 1Sa 22:8 | wee doet van mijnentwege, en die het voor mijn oor openbaart;
13358 1Sa 22:9 | knechten van Saul stond, en zeide: Ik zag den zoon van
13359 1Sa 22:10 | HEERE voor hem vraagde, en gaf hem teerkost; hij gaf
13360 1Sa 22:11 | zoon van Ahitub, te roepen, en zijns vaders ganse huis,
13361 1Sa 22:11 | priesters, die te Nob waren; en zij kwamen allen tot den
13362 1Sa 22:12 | 12 En Saul zeide: Hoor nu, gij,
13363 1Sa 22:12 | nu, gij, zoon van Ahitub! En hij zeide: Zie, hier ben
13364 1Sa 22:13 | tegen mij verbonden, gij en de zoon van Isai, mits dat
13365 1Sa 22:13 | gij hem gegeven hebt brood en het zwaard, en God voor
13366 1Sa 22:13 | hebt brood en het zwaard, en God voor hem gevraagd, dat
13367 1Sa 22:14 | 14 En Achimelech antwoordde den
13368 1Sa 22:14 | Achimelech antwoordde den koning en zeide: Wie is toch onder
13369 1Sa 22:14 | knechten getrouw als David, en des konings schoonzoon,
13370 1Sa 22:14 | des konings schoonzoon, en voortgaande in uw gehoorzaamheid,
13371 1Sa 22:14 | voortgaande in uw gehoorzaamheid, en is eerlijk in uw huis? ~
13372 1Sa 22:16 | moet den dood sterven, gij en het ganse huis uws vaders. ~
13373 1Sa 22:17 | 17 En de koning zeide tot de trawanten,
13374 1Sa 22:17 | bij hem stonden: Wendt u, en doodt de priesters des HEEREN,
13375 1Sa 22:17 | hun hand ook met David is, en omdat zij geweten hebben,
13376 1Sa 22:17 | hebben, dat hij vluchtte, en hebben het voor mijn oren
13377 1Sa 22:18 | koning tot Doeg: Wend gij u, en val aan op de priesters.
13378 1Sa 22:18 | wendde zich Doeg, de Edomiet, en hij viel aan op de priesters,
13379 1Sa 22:18 | viel aan op de priesters, en doodde te dien dage vijf
13380 1Sa 22:18 | doodde te dien dage vijf en tachtig mannen, die den
13381 1Sa 22:19 | zuigelingen, zelfs de ossen en ezels, en de schapen, sloeg
13382 1Sa 22:19 | zelfs de ossen en ezels, en de schapen, sloeg hij met
13383 1Sa 22:21 | 21 En Abjathar boodschapte het
13384 1Sa 23:1 | 1 En men boodschapte David, zeggende:
13385 1Sa 23:1 | Filistijnen strijden tegen Kehila, en zij beroven de schuren. ~
13386 1Sa 23:2 | 2 En David vraagde den HEERE,
13387 1Sa 23:2 | zeggende: Zal ik heengaan en deze Filistijnen slaan?
13388 1Sa 23:2 | deze Filistijnen slaan? En de HEERE zeide tot David:
13389 1Sa 23:2 | zeide tot David: Ga heen, en gij zult de Filistijnen
13390 1Sa 23:2 | zult de Filistijnen slaan en Kehila verlossen. ~
13391 1Sa 23:4 | David den HEERE nog verder; en de HEERE antwoordde hem
13392 1Sa 23:4 | de HEERE antwoordde hem en zeide: Maak u op, trek af
13393 1Sa 23:5 | 5 Alzo toog David en zijn mannen naar Kehila,
13394 1Sa 23:5 | zijn mannen naar Kehila, en hij streed tegen de Filistijnen,
13395 1Sa 23:5 | streed tegen de Filistijnen, en dreef hun vee weg, en hij
13396 1Sa 23:5 | Filistijnen, en dreef hun vee weg, en hij sloeg onder hen een
13397 1Sa 23:6 | 6 En het geschiedde, toen Abjathar,
13398 1Sa 23:7 | in een stad met poorten en grendelen. ~
13399 1Sa 23:8 | aftogen naar Kehila, om David en zijn mannen te belegeren. ~
13400 1Sa 23:10 | 10 En David zeide: HEERE, God
13401 1Sa 23:10 | zoekt naar Kehila te komen, en de stad te verderven om
13402 1Sa 23:12 | de burgers van Kehila mij en mijn mannen overgeven in
13403 1Sa 23:12 | overgeven in de hand van Saul? En de HEERE zeide: Zij zouden
13404 1Sa 23:13 | 13 Toen maakte zich David en zijn mannen op, omtrent
13405 1Sa 23:13 | omtrent zeshonderd man, en zij gingen uit Kehila, en
13406 1Sa 23:13 | en zij gingen uit Kehila, en zij gingen heen, waar zij
13407 1Sa 23:14 | woestijn in de vestingen, en hij bleef op den berg in
13408 1Sa 23:14 | berg in de woestijn Zif; en Saul zocht hem alle dagen,
13409 1Sa 23:16 | Jonathan, de zoon van Saul, op, en hij ging tot David in het
13410 1Sa 23:16 | ging tot David in het woud; en hij versterkte zijn hand
13411 1Sa 23:17 | 17 En hij zeide tot hem: Vrees
13412 1Sa 23:17 | koning worden over Israel, en ik zal de tweede bij u zijn;
13413 1Sa 23:18 | 18 En die beiden maakten een verbond
13414 1Sa 23:18 | het aangezicht des HEEREN; en David bleef in het woud,
13415 1Sa 23:20 | al de begeerte uwer ziel; en het komt ons toe hem over
13416 1Sa 23:22 | 22 Gaat toch heen, en bereidt de zaak nog meer,
13417 1Sa 23:22 | zaak nog meer, dat gij weet en beziet zijn plaats, waar
13418 1Sa 23:23 | 23 Daarom ziet toe, en verneemt naar alle schuilplaatsen,
13419 1Sa 23:23 | zal ik met ulieden gaan; en het zal geschieden, zo hij
13420 1Sa 23:24 | Toen maakten zij zich op, en zij gingen naar Zif voor
13421 1Sa 23:24 | aangezicht van Saul. David nu en zijn mannen waren in de
13422 1Sa 23:25 | 25 Saul en zijn mannen gingen ook om
13423 1Sa 23:25 | rotssteen afgegaan was, en bleef in de woestijn van
13424 1Sa 23:26 | 26 En Saul ging aan deze zijde
13425 1Sa 23:26 | aan deze zijde des bergs, en David en zijn mannen aan
13426 1Sa 23:26 | zijde des bergs, en David en zijn mannen aan gene zijde
13427 1Sa 23:26 | het aangezicht van Saul; en Saul en zijn mannen omsingelden
13428 1Sa 23:26 | aangezicht van Saul; en Saul en zijn mannen omsingelden
13429 1Sa 23:26 | mannen omsingelden David en zijn mannen, om die te grijpen. ~
13430 1Sa 23:27 | Saul, zeggende: Haast u, en kom, want de Filistijnen
13431 1Sa 23:28 | Saul van David na te jagen, en hij toog den Filistijnen
13432 1Sa 24:1 | 1 En David toog van daar op,
13433 1Sa 24:1 | David toog van daar op, en hij bleef in de vestingen
13434 1Sa 24:2 | 2 En het geschiedde, nadat Saul
13435 1Sa 24:3 | mannen uit gans Israel, en hij toog heen, om David
13436 1Sa 24:3 | hij toog heen, om David en zijn mannen te zoeken boven
13437 1Sa 24:4 | 4 En hij kwam tot de schaapskooien
13438 1Sa 24:4 | weg, waar een spelonk was; en Saul ging daarin, om zijn
13439 1Sa 24:4 | voeten te dekken. David nu en zijn mannen zaten aan de
13440 1Sa 24:5 | geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, gelijk
13441 1Sa 24:5 | goed zal zijn in uw ogen. En David stond op, en sneed
13442 1Sa 24:5 | ogen. En David stond op, en sneed stilletjes een slip
13443 1Sa 24:7 | 7 En hij zeide tot zijn mannen:
13444 1Sa 24:8 | 8 En David scheidde zijn mannen
13445 1Sa 24:8 | zijn mannen met woorden, en liet hun niet toe, dat zij
13446 1Sa 24:8 | zij opstonden tegen Saul. En Saul maakte zich op uit
13447 1Sa 24:8 | zich op uit de spelonk, en ging op den weg. ~
13448 1Sa 24:9 | maakte zich David ook op, en ging uit de spelonk, en
13449 1Sa 24:9 | en ging uit de spelonk, en hij riep Saul achterna,
13450 1Sa 24:9 | zag Saul achter zich om, en David boog zich met het
13451 1Sa 24:9 | het aangezicht ter aarde en neigde zich. ~
13452 1Sa 24:10 | 10 En David zeide tot Saul: Waarom
13453 1Sa 24:11 | gegeven heeft in deze spelonk, en men zeide, dat ik u doden
13454 1Sa 24:12 | ik u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand
13455 1Sa 24:12 | kwaad, noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd
13456 1Sa 24:13 | HEERE zal richten tussen mij en tussen u, en de HEERE zal
13457 1Sa 24:13 | tussen mij en tussen u, en de HEERE zal mij wreken
13458 1Sa 24:16 | HEERE zal zijn tot Rechter, en richten tussen mij en tussen
13459 1Sa 24:16 | Rechter, en richten tussen mij en tussen u, en zien daarin,
13460 1Sa 24:16 | tussen mij en tussen u, en zien daarin, en twisten
13461 1Sa 24:16 | tussen u, en zien daarin, en twisten mijn twist, en richten
13462 1Sa 24:16 | en twisten mijn twist, en richten mij van uw hand.
13463 1Sa 24:17 | 17 En het geschiedde, toen David
13464 1Sa 24:17 | Toen hief Saul zijn stem op en weende. ~
13465 1Sa 24:18 | 18 En hij zeide tot David: Gij
13466 1Sa 24:18 | hebt mij goed vergolden, en ik heb u kwaad vergolden. ~
13467 1Sa 24:19 | 19 En gij hebt mij heden aangewezen,
13468 1Sa 24:19 | mij in uw hand besloten, en gij hebt mij niet gedood. ~
13469 1Sa 24:21 | 21 En nu, zie, ik weet, dat gij
13470 1Sa 24:21 | voorzeker koning worden zult, en dat het koninkrijk van Israel
13471 1Sa 24:22 | zaad na mij zult uitroeien, en mijn naam zult uitdelgen
13472 1Sa 24:23 | Toen zwoer David aan Saul; en Saul ging in zijn huis,
13473 1Sa 24:23 | in zijn huis, maar David en zijn mannen gingen op in
13474 1Sa 25:1 | 1 En Samuel stierf; en gans Israel
13475 1Sa 25:1 | 1 En Samuel stierf; en gans Israel vergaderde zich,
13476 1Sa 25:1 | Israel vergaderde zich, en zij bedreven rouw over hem,
13477 1Sa 25:1 | bedreven rouw over hem, en begroeven hem in zijn huis
13478 1Sa 25:1 | hem in zijn huis te Rama. En David maakte zich op, en
13479 1Sa 25:1 | En David maakte zich op, en toog af naar de woestijn
13480 1Sa 25:2 | 2 En er was een man te Maon,
13481 1Sa 25:2 | er was een man te Maon, en zijn bedrijf was te Karmel;
13482 1Sa 25:2 | zijn bedrijf was te Karmel; en die man was zeer groot,
13483 1Sa 25:2 | die man was zeer groot, en hij had drie duizend schapen,
13484 1Sa 25:2 | had drie duizend schapen, en duizend geiten; en hij was
13485 1Sa 25:2 | schapen, en duizend geiten; en hij was in het scheren zijner
13486 1Sa 25:3 | 3 En de naam des mans was Nabal,
13487 1Sa 25:3 | naam des mans was Nabal, en de naam zijner huisvrouw
13488 1Sa 25:3 | zijner huisvrouw was Abigail; en de vrouw was goed van verstand,
13489 1Sa 25:3 | vrouw was goed van verstand, en schoon van gedaante; maar
13490 1Sa 25:3 | gedaante; maar de man was hard en boos van daden, en hij was
13491 1Sa 25:3 | hard en boos van daden, en hij was een Kalebiet. ~
13492 1Sa 25:5 | David tien jongelingen; en David zeide tot de jongelingen:
13493 1Sa 25:5 | jongelingen: Gaat op naar Karmel, en als gij tot Nabal komt,
13494 1Sa 25:6 | 6 En zult alzo zeggen tot dien
13495 1Sa 25:6 | welvarende: Vrede zij u, en uw huize zij vrede, en alles,
13496 1Sa 25:6 | en uw huize zij vrede, en alles, wat gij hebt, zij
13497 1Sa 25:7 | 7 En nu, ik heb gehoord, dat
13498 1Sa 25:7 | geen smaadheid aangedaan, en zij hebben ook niets gemist
13499 1Sa 25:8 | Vraag het uw jongelingen, en zij zullen het u te kennen
13500 1Sa 25:8 | geef toch uw knechten, en uw zoon David, hetgeen uw
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |