1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
13501 1Sa 25:9 | van David gekomen waren, en in Davids naam naar al die
13502 1Sa 25:10 | 10 En Nabal antwoordde den knechten
13503 1Sa 25:10 | den knechten van David, en zeide: Wie is David, en
13504 1Sa 25:10 | en zeide: Wie is David, en wie is de zoon van Isai?
13505 1Sa 25:11 | 11 Zou ik dan mijn brood, en mijn water, en mijn geslacht
13506 1Sa 25:11 | mijn brood, en mijn water, en mijn geslacht vlees nemen,
13507 1Sa 25:11 | scheerders geslacht heb, en zou ik het den mannen geven,
13508 1Sa 25:12 | van David naar hun weg; en zij keerden weder, en kwamen,
13509 1Sa 25:12 | weg; en zij keerden weder, en kwamen, en boodschapten
13510 1Sa 25:12 | keerden weder, en kwamen, en boodschapten hem achtervolgens
13511 1Sa 25:13 | iegelijk zijn zwaard aan, en David gordde ook zijn zwaard
13512 1Sa 25:13 | gordde ook zijn zwaard aan; en zij togen op achter David,
13513 1Sa 25:13 | omtrent vierhonderd man, en daar bleven er tweehonderd
13514 1Sa 25:15 | zeer goede mannen geweest; en wij hebben geen smaadheid
13515 1Sa 25:15 | geen smaadheid geleden, en wij hebben niets gemist
13516 1Sa 25:17 | 17 Weet dan nu, en zie, wat gij doen zult;
13517 1Sa 25:17 | over onzen heer besloten, en over zijn ganse huis; en
13518 1Sa 25:17 | en over zijn ganse huis; en hij is een zoon Belials,
13519 1Sa 25:18 | Toen haastte zich Abigail, en nam tweehonderd broden,
13520 1Sa 25:18 | nam tweehonderd broden, en twee lederzakken wijns,
13521 1Sa 25:18 | twee lederzakken wijns, en vijf toebereide schapen,
13522 1Sa 25:18 | vijf toebereide schapen, en vijf maten geroost koren,
13523 1Sa 25:18 | vijf maten geroost koren, en honderd stukken rozijnen,
13524 1Sa 25:18 | honderd stukken rozijnen, en tweehonderd klompen vijgen,
13525 1Sa 25:18 | tweehonderd klompen vijgen, en legde die op ezelen. ~
13526 1Sa 25:19 | 19 En zij zeide tot haar jongelingen:
13527 1Sa 25:20 | toen zij op den ezel reed, en dat zij afkwam in het verborgene
13528 1Sa 25:20 | het verborgene des bergs, en ziet, David en zijn mannen
13529 1Sa 25:20 | des bergs, en ziet, David en zijn mannen kwamen af haar
13530 1Sa 25:20 | kwamen af haar tegemoet, en zij ontmoette hen. ~
13531 1Sa 25:21 | wat hij heeft, gemist is; en hij heeft mij kwaad voor
13532 1Sa 25:22 | aan de vijanden van David, en zo doe Hij daartoe, indien
13533 1Sa 25:23 | zag, zo haastte zij zich, en kwam van den ezel af, en
13534 1Sa 25:23 | en kwam van den ezel af, en zij viel voor het aangezicht
13535 1Sa 25:23 | David op haar aangezicht, en zij boog zich ter aarde. ~
13536 1Sa 25:24 | 24 En zij viel aan zijn voeten
13537 1Sa 25:24 | zij viel aan zijn voeten en zeide: Och, mijn heer, mijn
13538 1Sa 25:24 | heer, mijn zij de misdaad, en laat toch uw dienstmaagd
13539 1Sa 25:24 | dienstmaagd voor uw oren spreken, en hoor de woorden uwer dienstmaagd. ~
13540 1Sa 25:25 | hij; zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem; en
13541 1Sa 25:25 | en dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb
13542 1Sa 25:26 | 26 En nu, mijn heer! zo waarachtig
13543 1Sa 25:26 | waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft, het is de
13544 1Sa 25:26 | uw hand u zou verlossen; en nu, dat als Nabal worden
13545 1Sa 25:26 | Nabal worden uw vijanden, en die tegen mijn heer kwaad
13546 1Sa 25:27 | 27 En nu, dit is de zegen, dien
13547 1Sa 25:28 | oorlogen des HEEREN oorloogt, en geen kwaad bij u gevonden
13548 1Sa 25:29 | opstaan zal om u te vervolgen, en om uw ziel te zoeken, zo
13549 1Sa 25:30 | 30 En het zal geschieden, als
13550 1Sa 25:30 | over u gesproken heeft, en Hij u gebieden zal een voorganger
13551 1Sa 25:31 | oorzaak zoudt vergoten hebben, en dat mijn heer zichzelven
13552 1Sa 25:31 | zichzelven zou verlost hebben; en als de HEERE mijn heer weldoen
13553 1Sa 25:33 | 33 En gezegend zij uw raad en
13554 1Sa 25:33 | En gezegend zij uw raad en gezegend zijt gij, dat gij
13555 1Sa 25:34 | dat gij u gehaast hadt, en mij tegemoet gekomen waart,
13556 1Sa 25:35 | wat zij hem gebracht had; en hij zeide tot haar: Trek
13557 1Sa 25:35 | heb naar uw stem gehoord, en heb uw aangezicht aangenomen. ~
13558 1Sa 25:36 | als eens konings maaltijd; en het hart van Nabal was vrolijk
13559 1Sa 25:36 | was vrolijk op denzelven, en hij was zeer dronken; daarom
13560 1Sa 25:37 | in het binnenste van hem, en hij werd als een steen. ~
13561 1Sa 25:38 | 38 En het geschiedde omtrent na
13562 1Sa 25:39 | heeft van de hand van Nabal, en heeft zijn knecht onthouden
13563 1Sa 25:39 | onthouden van het kwade, en dat de HEERE het kwaad van
13564 1Sa 25:39 | hoofd heeft doen wederkeren! En David zond heen, en liet
13565 1Sa 25:39 | wederkeren! En David zond heen, en liet met Abigail spreken,
13566 1Sa 25:41 | 41 Toen stond zij op, en neigde zich met het aangezicht
13567 1Sa 25:41 | het aangezicht ter aarde, en zij zeide: Ziet, uw dienstmaagd
13568 1Sa 25:42 | 42 Abigail nu haastte, en maakte zich op, en zij reed
13569 1Sa 25:42 | haastte, en maakte zich op, en zij reed op een ezel, met
13570 1Sa 25:42 | volgde de boden van David na, en zij werd hem ter huisvrouw. ~
13571 1Sa 26:2 | Toen maakte zich Saul op, en toog af naar de woestijn
13572 1Sa 26:2 | af naar de woestijn Zif, en met hem drie duizend man,
13573 1Sa 26:3 | 3 En Saul legerde zich op den
13574 1Sa 26:3 | David bleef in de woestijn, en zag, dat Saul achter hem
13575 1Sa 26:4 | had verspieders gezonden, en hij vernam, dat Saul voorzeker
13576 1Sa 26:5 | 5 En David maakte zich op, en
13577 1Sa 26:5 | En David maakte zich op, en kwam aan de plaats, waar
13578 1Sa 26:5 | Saul zich gelegerd had, en David bezag de plaats, waar
13579 1Sa 26:5 | Ner, zijn krijgsoverste. En Saul lag in den wagenburg,
13580 1Sa 26:5 | Saul lag in den wagenburg, en het volk was rondom hem
13581 1Sa 26:6 | 6 Toen antwoordde David, en sprak tot Achimelech, den
13582 1Sa 26:6 | Achimelech, den Hethiet, en tot Abisai, den zoon van
13583 1Sa 26:7 | 7 Alzo kwamen David en Abisai tot het volk des
13584 1Sa 26:7 | tot het volk des nachts; en ziet, Saul lag te slapen
13585 1Sa 26:7 | slapen in den wagenburg, en zijn spies stak in de aarde
13586 1Sa 26:7 | aarde aan zijn hoofdeinde, en Abner, en het volk lag rondom
13587 1Sa 26:7 | zijn hoofdeinde, en Abner, en het volk lag rondom hem. ~
13588 1Sa 26:8 | eenmaal ter aarde slaan, en ik zal het hem niet ten
13589 1Sa 26:9 | gezalfde des HEEREN gelegd, en is onschuldig gebleven? ~
13590 1Sa 26:11 | aan zijn hoofdeinde is, en de waterfles, en laat ons
13591 1Sa 26:11 | hoofdeinde is, en de waterfles, en laat ons gaan. ~
13592 1Sa 26:12 | 12 Zo nam David de spies en de waterfles van Sauls hoofdeinde,
13593 1Sa 26:12 | waterfles van Sauls hoofdeinde, en zij gingen heen; en er was
13594 1Sa 26:12 | hoofdeinde, en zij gingen heen; en er was niemand, die het
13595 1Sa 26:12 | was niemand, die het zag, en niemand, die het merkte,
13596 1Sa 26:14 | 14 En David riep tot het volk,
13597 1Sa 26:14 | David riep tot het volk, en tot Abner, den zoon van
13598 1Sa 26:14 | Abner? Toen antwoordde Abner en zeide: Wie zijt gij, die
13599 1Sa 26:15 | Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk in Israel?
13600 1Sa 26:16 | geen wacht gehouden hebt! En nu, zie, waar de spies des
13601 1Sa 26:16 | de spies des konings is, en de waterfles, die aan zijn
13602 1Sa 26:17 | kende de stem van David, en zeide: Is dit uw stem, mijn
13603 1Sa 26:18 | want wat heb ik gedaan, en wat kwaad is er in mijn
13604 1Sa 26:19 | 19 En nu, mijn heer de koning
13605 1Sa 26:20 | 20 En nu, mijn bloed valle niet
13606 1Sa 26:21 | ik heb dwaselijk gedaan, en ik heb zeer grotelijks gedwaald. ~
13607 1Sa 26:22 | 22 Toen antwoordde David, en zeide: Zie, de spies des
13608 1Sa 26:22 | de jongelingen overkomen, en halen ze. ~
13609 1Sa 26:23 | iegelijk zijn gerechtigheid en zijn getrouwheid; want de
13610 1Sa 26:24 | 24 En zie, gelijk als te dezen
13611 1Sa 26:24 | des HEEREN groot geacht, en Hij verlosse mij uit allen
13612 1Sa 26:25 | het ja gewisselijk doen, en gij zult ook gewisselijk
13613 1Sa 26:25 | ging David op zijn weg, en Saul keerde weder naar zijn
13614 1Sa 27:2 | Toen maakte zich David op, en hij ging door, hij en de
13615 1Sa 27:2 | op, en hij ging door, hij en de zeshonderd mannen, die
13616 1Sa 27:3 | 3 En David bleef bij Achis te
13617 1Sa 27:3 | bleef bij Achis te Gath, hij en zijn mannen, een iegelijk
13618 1Sa 27:3 | beide vrouwen, Ahinoam, en Jizreelietische, en Abigail,
13619 1Sa 27:3 | Ahinoam, en Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van
13620 1Sa 27:5 | 5 En David zeide tot Achis: Indien
13621 1Sa 27:7 | Filistijnen woonde, was een jaar en vier maanden. ~
13622 1Sa 27:8 | toog op met zijn mannen, en zij overvielen de Gesurieten,
13623 1Sa 27:8 | overvielen de Gesurieten, en de Girzieten, en de Amalekieten (
13624 1Sa 27:8 | Gesurieten, en de Girzieten, en de Amalekieten (want deze
13625 1Sa 27:8 | dat gij gaat naar Sur, en tot aan Egypteland. ~
13626 1Sa 27:9 | 9 En David sloeg dat land, en
13627 1Sa 27:9 | En David sloeg dat land, en liet noch man noch vrouw
13628 1Sa 27:9 | ook nam hij de schapen en runderen, en de ezelen,
13629 1Sa 27:9 | de schapen en runderen, en de ezelen, en kemels, en
13630 1Sa 27:9 | runderen, en de ezelen, en kemels, en klederen, en
13631 1Sa 27:9 | en de ezelen, en kemels, en klederen, en keerde weder
13632 1Sa 27:9 | en kemels, en klederen, en keerde weder en kwam tot
13633 1Sa 27:9 | klederen, en keerde weder en kwam tot Achis. ~
13634 1Sa 27:10 | Tegen het zuiden van Juda, en tegen het zuiden der Jerahmeelieten,
13635 1Sa 27:10 | zuiden der Jerahmeelieten, en tegen het zuiden der Kenieten. ~
13636 1Sa 27:11 | 11 En David liet noch man noch
13637 1Sa 27:11 | Alzo heeft David gedaan! En alzo was zijn wijze al de
13638 1Sa 27:12 | 12 En Achis geloofde David, zeggende:
13639 1Sa 28:1 | 1 En het geschiedde in die dagen,
13640 1Sa 28:1 | leger zult uittrekken, gij en uw mannen. ~
13641 1Sa 28:2 | wat uw knecht doen zal. En Achis zeide tot David: Daarom
13642 1Sa 28:3 | Samuel nu was gestorven, en gans Israel had rouw over
13643 1Sa 28:3 | rouw over hem bedreven; en zij hadden hem begraven
13644 1Sa 28:3 | te weten in zijn stad. En Saul had uit het land weggedaan
13645 1Sa 28:3 | weggedaan de waarzeggers en duivelskunstenaars. ~
13646 1Sa 28:4 | 4 En de Filistijnen kwamen en
13647 1Sa 28:4 | En de Filistijnen kwamen en vergaderden zich, en zij
13648 1Sa 28:4 | kwamen en vergaderden zich, en zij legerden zich te Sunem;
13649 1Sa 28:4 | legerden zich te Sunem; en Saul vergaderde gans Israel,
13650 1Sa 28:4 | vergaderde gans Israel, en zij legerden zich op Gilboa. ~
13651 1Sa 28:5 | Filistijnen zag, zo vreesde hij, en zijn hart beefde zeer. ~
13652 1Sa 28:6 | 6 En Saul vraagde den HEERE;
13653 1Sa 28:7 | heeft, dat ik tot haar ga, en door haar onderzoeke. Zijn
13654 1Sa 28:8 | 8 En Saul verstelde zich, en
13655 1Sa 28:8 | En Saul verstelde zich, en trok andere klederen aan,
13656 1Sa 28:8 | trok andere klederen aan, en ging heen, en twee mannen
13657 1Sa 28:8 | klederen aan, en ging heen, en twee mannen met hem, en
13658 1Sa 28:8 | en twee mannen met hem, en zij kwamen des nachts tot
13659 1Sa 28:8 | des nachts tot de vrouw, en hij zeide: Voorzeg mij toch
13660 1Sa 28:8 | den waarzeggenden geest, en doe mij opkomen, dien ik
13661 1Sa 28:9 | hoe hij de waarzegsters en de duivelskunstenaars uit
13662 1Sa 28:11 | Wien zal ik u doen opkomen? En hij zeide: Doe mij Samuel
13663 1Sa 28:12 | riep zij met luider stem, en de vrouw sprak tot Saul,
13664 1Sa 28:13 | 13 En de koning zeide tot haar:
13665 1Sa 28:14 | haar: Hoe is zijn gedaante? En zij zeide: Er komt een oud
13666 1Sa 28:14 | Er komt een oud man op, en hij is met een mantel bekleed.
13667 1Sa 28:14 | het aangezicht ter aarde, en hij boog zich. ~
13668 1Sa 28:15 | 15 En Samuel zeide tot Saul: Waarom
13669 1Sa 28:15 | Filistijnen krijgen tegen mij, en God is van mij geweken,
13670 1Sa 28:15 | God is van mij geweken, en antwoordt mij niet meer,
13671 1Sa 28:16 | dewijl de HEERE van u geweken en uw vijand geworden is? ~
13672 1Sa 28:17 | dienst gesproken heeft; en heeft het koninkrijk van
13673 1Sa 28:17 | koninkrijk van uw hand gescheurd, en Hij heeft dat gegeven aan
13674 1Sa 28:18 | HEEREN niet gehoord hebt, en de hittigheid Zijns toorns
13675 1Sa 28:19 | 19 En de HEERE zal ook Israel
13676 1Sa 28:19 | hand der Filistijnen geven, en morgen zult gij en uw zonen
13677 1Sa 28:19 | geven, en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn; ook
13678 1Sa 28:20 | aarde, zo lang als hij was, en hij vreesde zeer vanwege
13679 1Sa 28:20 | hij had den gehelen dag en den gehelen nacht geen brood
13680 1Sa 28:21 | vrouw nu kwam tot Saul, en zag, dat hij zeer verbaasd
13681 1Sa 28:21 | dat hij zeer verbaasd was; en zij zeide tot hem: Zie,
13682 1Sa 28:21 | heeft naar uw stem gehoord, en ik heb mijn ziel in mijn
13683 1Sa 28:21 | ziel in mijn hand gesteld, en ik heb uw woorden gehoord,
13684 1Sa 28:22 | de stem uwer dienstmaagd, en laat mij een bete broods
13685 1Sa 28:22 | bete broods voor u zetten, en eet; zo zal er kracht in
13686 1Sa 28:23 | 23 Doch hij weigerde het, en zeide: Ik zal niet eten.
13687 1Sa 28:23 | eten. Maar zijn knechten, en ook de vrouw, hielden bij
13688 1Sa 28:23 | hoorde hij naar hun stem, en hij stond op van de aarde,
13689 1Sa 28:23 | hij stond op van de aarde, en zette zich op het bed. ~
13690 1Sa 28:24 | 24 En de vrouw had een gemest
13691 1Sa 28:24 | gemest kalf in het huis; en zij haastte zich en slachtte
13692 1Sa 28:24 | huis; en zij haastte zich en slachtte het; en zij nam
13693 1Sa 28:24 | haastte zich en slachtte het; en zij nam meel, en kneedde
13694 1Sa 28:24 | slachtte het; en zij nam meel, en kneedde het, en bakte daar
13695 1Sa 28:24 | nam meel, en kneedde het, en bakte daar ongezuurde van. ~
13696 1Sa 28:25 | 25 En zij bracht ze voor Saul
13697 1Sa 28:25 | zij bracht ze voor Saul en voor zijn knechten, en zij
13698 1Sa 28:25 | Saul en voor zijn knechten, en zij aten; daarna stonden
13699 1Sa 28:25 | daarna stonden zij op, en gingen weg in dienzelfden
13700 1Sa 29:1 | legers vergaderd te Afek; en de Israelieten legerden
13701 1Sa 29:2 | 2 En de vorsten der Filistijnen
13702 1Sa 29:2 | daarheen met honderden, en met duizenden; doch David
13703 1Sa 29:3 | jaren bij mij geweest is? En ik heb in hem niets gevonden
13704 1Sa 29:4 | werden zeer toornig op hem, en de oversten der Filistijnen
13705 1Sa 29:4 | waar gij hem besteld hebt, en dat hij niet met ons aftrekke
13706 1Sa 29:6 | 6 Toen riep Achis David, en zeide tot hem: Het is zo
13707 1Sa 29:6 | leeft, dat gij oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang
13708 1Sa 29:6 | oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang met mij in het
13709 1Sa 29:7 | 7 Zo keer nu om, en ga in vrede, opdat gij geen
13710 1Sa 29:8 | toe, dat ik niet zal gaan en strijden tegen de vijanden
13711 1Sa 29:9 | 9 Achis nu antwoordde en zeide tot David: Ik weet
13712 1Sa 29:10 | die met u gekomen zijn; en als gijlieden u morgen vroeg
13713 1Sa 29:10 | vroeg zult opgemaakt hebben, en het ulieden licht geworden
13714 1Sa 29:11 | zich David vroeg op, hij en zijn mannen, dat zij des
13715 1Sa 30:1 | geschiedde nu, als David en zijn mannen den derden dag
13716 1Sa 30:1 | Amalekieten in het zuiden en te Ziklag ingevallen waren,
13717 1Sa 30:1 | Ziklag ingevallen waren, en Ziklag geslagen, en dezelve
13718 1Sa 30:1 | waren, en Ziklag geslagen, en dezelve met vuur verbrand
13719 1Sa 30:2 | 2 En dat zij de vrouwen, die
13720 1Sa 30:2 | maar hadden ze weggevoerd en waren huns weegs gegaan. ~
13721 1Sa 30:3 | 3 En David en zijn mannen kwamen
13722 1Sa 30:3 | 3 En David en zijn mannen kwamen aan de
13723 1Sa 30:3 | mannen kwamen aan de stad, en ziet, zij was met vuur verbrand;
13724 1Sa 30:3 | zij was met vuur verbrand; en hun vrouwen, en hun zonen
13725 1Sa 30:3 | verbrand; en hun vrouwen, en hun zonen en hun dochteren
13726 1Sa 30:3 | hun vrouwen, en hun zonen en hun dochteren waren gevankelijk
13727 1Sa 30:4 | 4 Toen hief David en het volk, dat bij hem was,
13728 1Sa 30:4 | bij hem was, hun stem op, en weenden, tot dat er geen
13729 1Sa 30:5 | Ahinoam, de Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van
13730 1Sa 30:6 | 6 En David werd zeer bang, want
13731 1Sa 30:6 | iegelijk over zijn zonen en over zijn dochteren; doch
13732 1Sa 30:7 | 7 En David zeide tot den priester
13733 1Sa 30:7 | mij toch den efod hier. En Abjathar bracht den efod
13734 1Sa 30:8 | Zal ik ze achterhalen? En Hij zeide tot hem: Jaag
13735 1Sa 30:8 | gewisselijk achterhalen, en gij zult gewisselijk verlossen. ~
13736 1Sa 30:9 | David dan ging heen, hij en de zes honderd mannen, die
13737 1Sa 30:9 | mannen, die bij hem waren; en als zij kwamen aan de beek
13738 1Sa 30:10 | 10 En David vervolgde hen, hij
13739 1Sa 30:10 | David vervolgde hen, hij en die vierhonderd mannen;
13740 1Sa 30:10 | die vierhonderd mannen; en tweehonderd mannen bleven
13741 1Sa 30:11 | 11 En zij vonden een Egyptischen
13742 1Sa 30:11 | Egyptischen man op het veld, en zij brachten hem tot David;
13743 1Sa 30:11 | brachten hem tot David; en zij gaven hem brood, en
13744 1Sa 30:11 | en zij gaven hem brood, en hij at, en zij gaven hem
13745 1Sa 30:11 | gaven hem brood, en hij at, en zij gaven hem water te drinken. ~
13746 1Sa 30:12 | stuk van een klomp vijgen, en twee stukken rozijnen; en
13747 1Sa 30:12 | en twee stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam
13748 1Sa 30:12 | stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam weder in
13749 1Sa 30:12 | want hij had in drie dagen en drie nachten geen brood
13750 1Sa 30:13 | tot hem: Wiens zijt gij? En van waar zijt gij? Toen
13751 1Sa 30:13 | een Amalekietischen man, en mijn heer heeft mij verlaten,
13752 1Sa 30:14 | zuiden van de Cherethieten, en op hetgeen van Juda is,
13753 1Sa 30:14 | op hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden van Kaleb;
13754 1Sa 30:14 | tegen het zuiden van Kaleb; en wij hebben Ziklag met vuur
13755 1Sa 30:15 | gij mij niet zult doden, en dat gij mij niet zult overleveren
13756 1Sa 30:16 | 16 En hij leidde hem af, en ziet,
13757 1Sa 30:16 | 16 En hij leidde hem af, en ziet, zij lagen verstrooid
13758 1Sa 30:16 | de ganse aarde, etende, en drinkende, en dansende,
13759 1Sa 30:16 | aarde, etende, en drinkende, en dansende, om al den groten
13760 1Sa 30:16 | het land der Filistijnen, en uit het land van Juda. ~
13761 1Sa 30:17 | 17 En David sloeg hen van de schemering
13762 1Sa 30:17 | van hunlieder anderen dag; en er ontkwam niet een man
13763 1Sa 30:17 | mannen, die op kemelen reden en vloden. ~
13764 1Sa 30:19 | 19 En onder hen werd niet gemist
13765 1Sa 30:19 | kleinste tot aan den grootste, en tot aan de zonen en dochteren;
13766 1Sa 30:19 | grootste, en tot aan de zonen en dochteren; en van den buit,
13767 1Sa 30:19 | aan de zonen en dochteren; en van den buit, ook tot alles,
13768 1Sa 30:20 | David nam ook al de schapen en de runderen; zij dreven
13769 1Sa 30:20 | voor datzelve vee heen, en zeiden: Dit is Davids buit. ~
13770 1Sa 30:21 | hadden kunnen navolgen, en die zij aan de beek Besor
13771 1Sa 30:21 | die gingen David tegemoet, en het volk, dat bij hem was,
13772 1Sa 30:21 | dat bij hem was, tegemoet; en David trad tot het volk,
13773 1Sa 30:21 | David trad tot het volk, en hij vraagde hen naar den
13774 1Sa 30:22 | antwoordde een ieder boos en Belials man onder de mannen,
13775 1Sa 30:22 | met David getogen waren, en zij zeiden: Omdat zij met
13776 1Sa 30:22 | een iegelijk zijn vrouw en zijn kinderen; laat hen
13777 1Sa 30:22 | laat hen die heenleiden, en weggaan. ~
13778 1Sa 30:23 | de HEERE gegeven heeft, en Hij heeft ons bewaard, en
13779 1Sa 30:23 | en Hij heeft ons bewaard, en heeft de bende, die tegen
13780 1Sa 30:25 | 25 En dit is van dien dag af en
13781 1Sa 30:25 | En dit is van dien dag af en voortaan alzo geweest; want
13782 1Sa 30:25 | heeft het tot een inzetting en tot een recht gesteld in
13783 1Sa 30:27 | Namelijk tot die te Beth-El, en tot die te Ramoth tegen
13784 1Sa 30:27 | Ramoth tegen het zuiden, en tot die te Jather, ~
13785 1Sa 30:28 | 28 En tot die te Aroer, en tot
13786 1Sa 30:28 | 28 En tot die te Aroer, en tot die te Sifmoth, en tot
13787 1Sa 30:28 | en tot die te Sifmoth, en tot die te Esthemoa, ~
13788 1Sa 30:29 | 29 En tot die te Rachel, en tot
13789 1Sa 30:29 | 29 En tot die te Rachel, en tot die, welke in de steden
13790 1Sa 30:29 | der Jerahmeelieten waren, en tot die, welke in de steden
13791 1Sa 30:30 | 30 En tot die te Horma, en tot
13792 1Sa 30:30 | 30 En tot die te Horma, en tot die te Chor-Asan, en
13793 1Sa 30:30 | en tot die te Chor-Asan, en tot die te Atach, ~
13794 1Sa 30:31 | 31 En tot die te Hebron, en tot
13795 1Sa 30:31 | 31 En tot die te Hebron, en tot al de plaatsen, waar
13796 1Sa 30:31 | David gewandeld had, hij en zijn mannen. ~ ~ ~
13797 1Sa 31:1 | dan steden tegen Israel; en de mannen Israels vloden
13798 1Sa 31:1 | aangezicht der Filistijnen, en vielen verslagen op het
13799 1Sa 31:2 | 2 En de Filistijnen hielden dicht
13800 1Sa 31:2 | Filistijnen hielden dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen
13801 1Sa 31:2 | dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan,
13802 1Sa 31:2 | Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchisua,
13803 1Sa 31:2 | sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchisua, de zonen van
13804 1Sa 31:3 | 3 En de strijd werd zwaar tegen
13805 1Sa 31:3 | strijd werd zwaar tegen Saul; en de mannen, die met den boog
13806 1Sa 31:3 | schieten, troffen hem aan, en hij vreesde zeer voor de
13807 1Sa 31:4 | wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij daarmede,
13808 1Sa 31:4 | onbesnedenen niet komen, en mij doorsteken, en met mij
13809 1Sa 31:4 | komen, en mij doorsteken, en met mij den spot drijven.
13810 1Sa 31:4 | Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin. ~
13811 1Sa 31:5 | viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem. ~
13812 1Sa 31:6 | 6 Alzo stierf Saul, en zijn drie zonen, en zijn
13813 1Sa 31:6 | Saul, en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, ook al
13814 1Sa 31:7 | zijde van het dal waren, en die aan deze zijde der Jordaan
13815 1Sa 31:7 | van Israel gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood
13816 1Sa 31:7 | gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo
13817 1Sa 31:7 | verlieten zij de steden, en zij vloden. Toen kwamen
13818 1Sa 31:7 | Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ~
13819 1Sa 31:8 | plunderen, zo vonden zij Saul en zijn drie zonen, liggende
13820 1Sa 31:9 | 9 En zij hieuwen zijn hoofd af,
13821 1Sa 31:9 | zij hieuwen zijn hoofd af, en zij togen zijn wapenen uit,
13822 1Sa 31:9 | togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen
13823 1Sa 31:9 | het huis hunner afgoden, en onder het volk. ~
13824 1Sa 31:10 | 10 En zij legden zijn wapenen
13825 1Sa 31:10 | het huis van Astharoth; en zijn lichaam hechtten zij
13826 1Sa 31:12 | alle strijdbare mannen, en gingen den gehelen nacht,
13827 1Sa 31:12 | gingen den gehelen nacht, en zij namen het lichaam van
13828 1Sa 31:12 | namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen,
13829 1Sa 31:12 | van den muur te Beth-San; en zij kwamen te Jabes, en
13830 1Sa 31:12 | en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar. ~
13831 1Sa 31:13 | 13 En zij namen hun beenderen,
13832 1Sa 31:13 | zij namen hun beenderen, en begroeven ze onder het geboomte
13833 1Sa 31:13 | onder het geboomte te Jabes; en zij vastten zeven dagen. ~
13834 2Sa 1:1 | Amalekieten was wedergekomen, en David twee dagen te Ziklag
13835 2Sa 1:2 | klederen gescheurd waren, en aarde was op zijn hoofd;
13836 2Sa 1:2 | aarde was op zijn hoofd; en het geschiedde, als hij
13837 2Sa 1:2 | kwam, zo viel hij ter aarde en boog zich neder. ~
13838 2Sa 1:3 | 3 En David zeide tot hem: Van
13839 2Sa 1:3 | hem: Van waar komt gij? En hij zeide tot hem: Ik ben
13840 2Sa 1:4 | zaak? Verhaal het mij toch. En hij zeide, dat het volk
13841 2Sa 1:4 | den strijd gevloden was, en dat er ook velen van het
13842 2Sa 1:4 | velen van het volk gevallen en gestorven waren, dat ook
13843 2Sa 1:4 | gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon Jonathan dood
13844 2Sa 1:5 | 5 En David zeide tot den jongen,
13845 2Sa 1:5 | weet gij, dat Saul dood is, en zijn zoon Jonathan? ~
13846 2Sa 1:6 | het gebergte van Gilboa; en ziet, Saul leunde op zijn
13847 2Sa 1:6 | Saul leunde op zijn spies; en ziet, de wagens en ritmeesters
13848 2Sa 1:6 | spies; en ziet, de wagens en ritmeesters hielden dicht
13849 2Sa 1:7 | zag hij achter zich om, en zag mij, en hij riep mij,
13850 2Sa 1:7 | achter zich om, en zag mij, en hij riep mij, en ik zeide:
13851 2Sa 1:7 | zag mij, en hij riep mij, en ik zeide: Zie, hier ben
13852 2Sa 1:8 | 8 En hij zeide tot mij: Wie zijt
13853 2Sa 1:8 | zeide tot mij: Wie zijt gij? En ik zeide tot hem: Ik ben
13854 2Sa 1:9 | tot mij: Sta toch bij mij, en dood mij; want deze malienkolder
13855 2Sa 1:10 | 10 Zo stond ik bij hem, en doodde hem; want ik wist,
13856 2Sa 1:10 | zijn val niet leven zou; en ik nam de kroon, die op
13857 2Sa 1:10 | die op zijn hoofd was, en het armgesmijde, dat aan
13858 2Sa 1:10 | armgesmijde, dat aan zijn arm was, en heb ze hier tot mijn heer
13859 2Sa 1:11 | vatte David zijn klederen en scheurde ze; desgelijks
13860 2Sa 1:12 | 12 En zij weeklaagden, en weenden,
13861 2Sa 1:12 | 12 En zij weeklaagden, en weenden, en vastten tot
13862 2Sa 1:12 | weeklaagden, en weenden, en vastten tot op den avond,
13863 2Sa 1:12 | op den avond, over Saul en over Jonathan, zijn zoon,
13864 2Sa 1:12 | over Jonathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN,
13865 2Sa 1:12 | over het volk des HEEREN, en over het huis Israels, omdat
13866 2Sa 1:13 | had: Van waar zijt gij? En hij zeide: Ik ben de zoon
13867 2Sa 1:14 | 14 En David zeide tot hem: Hoe,
13868 2Sa 1:15 | 15 En David riep een van de jongens,
13869 2Sa 1:15 | riep een van de jongens, en zeide: Treed toe, val op
13870 2Sa 1:15 | Treed toe, val op hem aan. En hij sloeg hem, dat hij stierf. ~
13871 2Sa 1:16 | 16 En David zeide tot hem: Uw
13872 2Sa 1:17 | klaagde deze klage over Saul en over Jonathan, zijn zoon; ~
13873 2Sa 1:22 | niet achterwaarts gedreven; en Sauls zwaard keerde niet
13874 2Sa 1:23 | 23 Saul en Jonathan, die beminden,
13875 2Sa 1:23 | Jonathan, die beminden, en die liefelijken in hun leven,
13876 2Sa 1:27 | zijn de helden gevallen, en de krijgswapenen verloren! ~ ~
13877 2Sa 2:1 | 1 En het geschiedde daarna, dat
13878 2Sa 2:1 | een der steden van Juda? En de HEERE zeide tot hem:
13879 2Sa 2:1 | zeide tot hem: Trek op. En David zeide: Waarheen zal
13880 2Sa 2:1 | Waarheen zal ik optrekken? En Hij zeide: Naar Hebron. ~
13881 2Sa 2:2 | Ahinoam, de Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van
13882 2Sa 2:3 | iegelijk met zijn huisgezin; en zij woonden in de steden
13883 2Sa 2:4 | kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David tot
13884 2Sa 2:5 | mannen van Jabes in Gilead, en hij zeide tot hen: Gezegend
13885 2Sa 2:5 | hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt hem begraven. ~
13886 2Sa 2:6 | HEERE aan u weldadigheid en trouw! En ik ook, ik zal
13887 2Sa 2:6 | u weldadigheid en trouw! En ik ook, ik zal aan u dit
13888 2Sa 2:7 | 7 En nu, laat uw handen sterk
13889 2Sa 2:7 | laat uw handen sterk zijn, en zijt dapper, dewijl uw heer
13890 2Sa 2:7 | heer Saul gestorven is; en ook hebben mij die van het
13891 2Sa 2:8 | nam Isboseth, Sauls zoon, en voerde hem over naar Mahanaim, ~
13892 2Sa 2:9 | 9 En maakte hem ten koning over
13893 2Sa 2:9 | ten koning over Gilead, en over de Aschurieten, en
13894 2Sa 2:9 | en over de Aschurieten, en over Jizreel, en over Efraim,
13895 2Sa 2:9 | Aschurieten, en over Jizreel, en over Efraim, en over Benjamin,
13896 2Sa 2:9 | Jizreel, en over Efraim, en over Benjamin, en over gans
13897 2Sa 2:9 | Efraim, en over Benjamin, en over gans Israel. ~
13898 2Sa 2:10 | koning werd over Israel; en hij regeerde het tweede
13899 2Sa 2:11 | van Juda, is zeven jaren en zes maanden. ~
13900 2Sa 2:13 | Joab, de zoon van Zeruja, en de knechten van David, togen
13901 2Sa 2:13 | van David, togen ook uit; en zij ontmoetten elkander
13902 2Sa 2:13 | bij den vijver van Gibeon; en zij bleven, deze aan deze
13903 2Sa 2:13 | deze zijde des vijvers, en die aan gene zijde des vijvers. ~
13904 2Sa 2:14 | 14 En Abner zeide tot Joab: Laat
13905 2Sa 2:14 | zich nu de jongens opmaken, en voor ons aangezicht spelen.
13906 2Sa 2:14 | voor ons aangezicht spelen. En Joab zeide: Laat hen zich
13907 2Sa 2:15 | 15 Toen maakten zich op, en gingen over in getal, twaalf
13908 2Sa 2:15 | voor Isboseth, Sauls zoon, en twaalf van Davids knechten. ~
13909 2Sa 2:16 | 16 En de een greep den ander bij
13910 2Sa 2:16 | den ander bij het hoofd, en stiet zijn zwaard in de
13911 2Sa 2:16 | in de zijde des anderen, en zij vielen te zamen; daarvan
13912 2Sa 2:17 | 17 En er was op dienzelfden dag
13913 2Sa 2:17 | harde strijd. Doch Abner en de mannen van Israel werden
13914 2Sa 2:18 | zonen van Zeruja, Joab, en Abisai en Asahel; en Asahel
13915 2Sa 2:18 | Zeruja, Joab, en Abisai en Asahel; en Asahel was licht
13916 2Sa 2:18 | Joab, en Abisai en Asahel; en Asahel was licht op zijn
13917 2Sa 2:19 | 19 En Asahel jaagde Abner achterna;
13918 2Sa 2:19 | Asahel jaagde Abner achterna; en hij week niet, om van achter
13919 2Sa 2:20 | zag Abner achter zich om, en zeide: Zijt gij dit, Asahel?
13920 2Sa 2:20 | zeide: Zijt gij dit, Asahel? En hij zeide: Ik ben het. ~
13921 2Sa 2:21 | 21 En Abner zeide tot hem: Wijk
13922 2Sa 2:21 | rechterhand of tot uw linkerhand, en grijp u een van die jongens,
13923 2Sa 2:21 | grijp u een van die jongens, en neem voor u hun gewaad;
13924 2Sa 2:23 | van achter hem uitging; en hij viel aldaar, en stierf
13925 2Sa 2:23 | uitging; en hij viel aldaar, en stierf op zijn plaats. En
13926 2Sa 2:23 | en stierf op zijn plaats. En het geschiedde, dat allen,
13927 2Sa 2:23 | alwaar Asahel gevallen en gestorven was, staan bleven. ~
13928 2Sa 2:24 | 24 Maar Joab en Abisai jaagden Abner achterna;
13929 2Sa 2:24 | jaagden Abner achterna; en de zon ging onder, als zij
13930 2Sa 2:25 | 25 En de kinderen van Benjamin
13931 2Sa 2:25 | verzamelden zich achter Abner, en werden tot een hoop; en
13932 2Sa 2:25 | en werden tot een hoop; en zij stonden op de spits
13933 2Sa 2:26 | Toen riep Abner tot Joab, en zeide: Zal dan het zwaard
13934 2Sa 2:26 | laatste bitterheid zal zijn? En hoe lang zult gij het volk
13935 2Sa 2:27 | 27 En Joab zeide: Zo waarachtig
13936 2Sa 2:28 | blies Joab met de bazuin; en al het volk stond stil,
13937 2Sa 2:28 | al het volk stond stil, en zij jaagden Israel niet
13938 2Sa 2:28 | Israel niet meer achterna, en voeren niet wijders voort
13939 2Sa 2:29 | 29 Abner dan en zijn mannen gingen dienzelfden
13940 2Sa 2:29 | nacht over het vlakke veld; en zij gingen over de Jordaan
13941 2Sa 2:29 | zij gingen over de Jordaan en wandelden het ganse Bithron
13942 2Sa 2:29 | het ganse Bithron door, en kwamen tot Mahanaim. ~
13943 2Sa 2:30 | weder van achter Abner, en verzamelde het ganse volk.
13944 2Sa 2:30 | verzamelde het ganse volk. En er werden van Davids knechten
13945 2Sa 2:30 | gemist negentien mannen, en Asahel. ~
13946 2Sa 2:31 | knechten hadden van Benjamin en onder Abners mannen geslagen:
13947 2Sa 2:31 | mannen geslagen: driehonderd en zestig mannen waren er dood
13948 2Sa 2:32 | 32 En zij namen Asahel op, en
13949 2Sa 2:32 | En zij namen Asahel op, en begroeven hem in zijns vaders
13950 2Sa 2:32 | te Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen
13951 2Sa 3:1 | 1 En er was een lange krijg tussen
13952 2Sa 3:1 | tussen het huis van Saul, en tussen het huis van David.
13953 2Sa 3:1 | van David. Doch David ging en werd sterker; maar die van
13954 2Sa 3:1 | het huis van Saul gingen en werden zwakker. ~
13955 2Sa 3:2 | 2 En David werden zonen geboren
13956 2Sa 3:3 | 3 En zijn tweede was Chileab,
13957 2Sa 3:3 | van Nabal, den Karmeliet; en de derde, Absalom, de zoon
13958 2Sa 3:4 | 4 En de vierde, Adonia, de zoon
13959 2Sa 3:4 | Adonia, de zoon van Haggith; en de vijfde Sefatja, de zoon
13960 2Sa 3:5 | 5 En de zesde, Jithream, van
13961 2Sa 3:6 | tussen het huis van Saul, en tussen het huis van David,
13962 2Sa 3:7 | Rizpa, dochter van Aja; en Isboseth zeide tot Abner:
13963 2Sa 3:8 | over Isboseths woorden, en zeide: Ben ik dan een hondskop,
13964 2Sa 3:8 | vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden
13965 2Sa 3:8 | heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb
13966 2Sa 3:9 | 9 God doe Abner zo, en doe hem zo daartoe! Voorzeker,
13967 2Sa 3:10 | koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende den stoel van
13968 2Sa 3:10 | stoel van David over Israel en over Juda, van Dan tot Ber-seba
13969 2Sa 3:11 | 11 En hij kon Abner verder niet
13970 2Sa 3:12 | Maak uw verbond met mij, en zie, mijn hand zal met u
13971 2Sa 3:13 | 13 En hij zeide: Wel, ik zal een
13972 2Sa 3:15 | Isboseth dan zond heen, en nam haar van den man, van
13973 2Sa 3:16 | 16 En haar man ging met haar,
13974 2Sa 3:16 | ging met haar, al gaande en wenende achter haar, tot
13975 2Sa 3:16 | hem: Ga weg, keer weder. En hij keerde weder. ~
13976 2Sa 3:18 | de hand der Filistijnen, en van de hand van al hun vijanden. ~
13977 2Sa 3:19 | 19 En Abner sprak ook voor de
13978 2Sa 3:19 | was in de ogen van Israel, en in de ogen van het ganse
13979 2Sa 3:20 | 20 En Abner kwam tot David te
13980 2Sa 3:20 | kwam tot David te Hebron, en twintig mannen met hem.
13981 2Sa 3:20 | twintig mannen met hem. En David maakte Abner, en den
13982 2Sa 3:20 | En David maakte Abner, en den mannen, die met hem
13983 2Sa 3:21 | David: Ik zal mij opmaken, en heengaan, en vergaderen
13984 2Sa 3:21 | mij opmaken, en heengaan, en vergaderen gans Israel tot
13985 2Sa 3:21 | een verbond met u maken, en gij regeert over alles,
13986 2Sa 3:21 | Alzo liet David Abner gaan, en hij ging in vrede. ~
13987 2Sa 3:22 | 22 En ziet, Davids knechten en
13988 2Sa 3:22 | En ziet, Davids knechten en Joab kwamen van een bende,
13989 2Sa 3:22 | Joab kwamen van een bende, en brachten met zich een groten
13990 2Sa 3:22 | hij had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede. ~
13991 2Sa 3:23 | 23 Als nu Joab en het ganse heir, dat met
13992 2Sa 3:23 | gekomen tot den koning, en hij heeft hem laten gaan,
13993 2Sa 3:23 | hij heeft hem laten gaan, en hij is gegaan in vrede. ~
13994 2Sa 3:24 | Joab tot den koning in, en zeide: Wat hebt gij gedaan?
13995 2Sa 3:25 | gekomen is om u te overreden, en om te weten uw uitgang en
13996 2Sa 3:25 | en om te weten uw uitgang en uw ingang, ja, om te weten
13997 2Sa 3:26 | 26 En Joab ging uit van David,
13998 2Sa 3:26 | Joab ging uit van David, en zond Abner boden na, die
13999 2Sa 3:27 | stilte met hem te spreken; en hij sloeg hem aldaar aan
14000 2Sa 3:28 | hij: Ik ben onschuldig, en mijn koninkrijk, bij den
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |