Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
emmaus 1
emmer 1
emmeren 1
en 46573
en-dor 1
en-eglaim 1
en-gannim 3
Frequency    [«  »]
-----
-----
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het

Bijbel

IntraText - Concordances

en

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573

      Book Chapter: Verse
13501 1Sa 25:9 | van David gekomen waren, en in Davids naam naar al die 13502 1Sa 25:10 | 10 En Nabal antwoordde den knechten 13503 1Sa 25:10 | den knechten van David, en zeide: Wie is David, en 13504 1Sa 25:10 | en zeide: Wie is David, en wie is de zoon van Isai? 13505 1Sa 25:11 | 11 Zou ik dan mijn brood, en mijn water, en mijn geslacht 13506 1Sa 25:11 | mijn brood, en mijn water, en mijn geslacht vlees nemen, 13507 1Sa 25:11 | scheerders geslacht heb, en zou ik het den mannen geven, 13508 1Sa 25:12 | van David naar hun weg; en zij keerden weder, en kwamen, 13509 1Sa 25:12 | weg; en zij keerden weder, en kwamen, en boodschapten 13510 1Sa 25:12 | keerden weder, en kwamen, en boodschapten hem achtervolgens 13511 1Sa 25:13 | iegelijk zijn zwaard aan, en David gordde ook zijn zwaard 13512 1Sa 25:13 | gordde ook zijn zwaard aan; en zij togen op achter David, 13513 1Sa 25:13 | omtrent vierhonderd man, en daar bleven er tweehonderd 13514 1Sa 25:15 | zeer goede mannen geweest; en wij hebben geen smaadheid 13515 1Sa 25:15 | geen smaadheid geleden, en wij hebben niets gemist 13516 1Sa 25:17 | 17 Weet dan nu, en zie, wat gij doen zult; 13517 1Sa 25:17 | over onzen heer besloten, en over zijn ganse huis; en 13518 1Sa 25:17 | en over zijn ganse huis; en hij is een zoon Belials, 13519 1Sa 25:18 | Toen haastte zich Abigail, en nam tweehonderd broden, 13520 1Sa 25:18 | nam tweehonderd broden, en twee lederzakken wijns, 13521 1Sa 25:18 | twee lederzakken wijns, en vijf toebereide schapen, 13522 1Sa 25:18 | vijf toebereide schapen, en vijf maten geroost koren, 13523 1Sa 25:18 | vijf maten geroost koren, en honderd stukken rozijnen, 13524 1Sa 25:18 | honderd stukken rozijnen, en tweehonderd klompen vijgen, 13525 1Sa 25:18 | tweehonderd klompen vijgen, en legde die op ezelen. ~ 13526 1Sa 25:19 | 19 En zij zeide tot haar jongelingen: 13527 1Sa 25:20 | toen zij op den ezel reed, en dat zij afkwam in het verborgene 13528 1Sa 25:20 | het verborgene des bergs, en ziet, David en zijn mannen 13529 1Sa 25:20 | des bergs, en ziet, David en zijn mannen kwamen af haar 13530 1Sa 25:20 | kwamen af haar tegemoet, en zij ontmoette hen. ~ 13531 1Sa 25:21 | wat hij heeft, gemist is; en hij heeft mij kwaad voor 13532 1Sa 25:22 | aan de vijanden van David, en zo doe Hij daartoe, indien 13533 1Sa 25:23 | zag, zo haastte zij zich, en kwam van den ezel af, en 13534 1Sa 25:23 | en kwam van den ezel af, en zij viel voor het aangezicht 13535 1Sa 25:23 | David op haar aangezicht, en zij boog zich ter aarde. ~ 13536 1Sa 25:24 | 24 En zij viel aan zijn voeten 13537 1Sa 25:24 | zij viel aan zijn voeten en zeide: Och, mijn heer, mijn 13538 1Sa 25:24 | heer, mijn zij de misdaad, en laat toch uw dienstmaagd 13539 1Sa 25:24 | dienstmaagd voor uw oren spreken, en hoor de woorden uwer dienstmaagd. ~ 13540 1Sa 25:25 | hij; zijn naam is Nabal, en dwaasheid is bij hem; en 13541 1Sa 25:25 | en dwaasheid is bij hem; en ik, uw dienstmaagd, heb 13542 1Sa 25:26 | 26 En nu, mijn heer! zo waarachtig 13543 1Sa 25:26 | waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft, het is de 13544 1Sa 25:26 | uw hand u zou verlossen; en nu, dat als Nabal worden 13545 1Sa 25:26 | Nabal worden uw vijanden, en die tegen mijn heer kwaad 13546 1Sa 25:27 | 27 En nu, dit is de zegen, dien 13547 1Sa 25:28 | oorlogen des HEEREN oorloogt, en geen kwaad bij u gevonden 13548 1Sa 25:29 | opstaan zal om u te vervolgen, en om uw ziel te zoeken, zo 13549 1Sa 25:30 | 30 En het zal geschieden, als 13550 1Sa 25:30 | over u gesproken heeft, en Hij u gebieden zal een voorganger 13551 1Sa 25:31 | oorzaak zoudt vergoten hebben, en dat mijn heer zichzelven 13552 1Sa 25:31 | zichzelven zou verlost hebben; en als de HEERE mijn heer weldoen 13553 1Sa 25:33 | 33 En gezegend zij uw raad en 13554 1Sa 25:33 | En gezegend zij uw raad en gezegend zijt gij, dat gij 13555 1Sa 25:34 | dat gij u gehaast hadt, en mij tegemoet gekomen waart, 13556 1Sa 25:35 | wat zij hem gebracht had; en hij zeide tot haar: Trek 13557 1Sa 25:35 | heb naar uw stem gehoord, en heb uw aangezicht aangenomen. ~ 13558 1Sa 25:36 | als eens konings maaltijd; en het hart van Nabal was vrolijk 13559 1Sa 25:36 | was vrolijk op denzelven, en hij was zeer dronken; daarom 13560 1Sa 25:37 | in het binnenste van hem, en hij werd als een steen. ~ 13561 1Sa 25:38 | 38 En het geschiedde omtrent na 13562 1Sa 25:39 | heeft van de hand van Nabal, en heeft zijn knecht onthouden 13563 1Sa 25:39 | onthouden van het kwade, en dat de HEERE het kwaad van 13564 1Sa 25:39 | hoofd heeft doen wederkeren! En David zond heen, en liet 13565 1Sa 25:39 | wederkeren! En David zond heen, en liet met Abigail spreken, 13566 1Sa 25:41 | 41 Toen stond zij op, en neigde zich met het aangezicht 13567 1Sa 25:41 | het aangezicht ter aarde, en zij zeide: Ziet, uw dienstmaagd 13568 1Sa 25:42 | 42 Abigail nu haastte, en maakte zich op, en zij reed 13569 1Sa 25:42 | haastte, en maakte zich op, en zij reed op een ezel, met 13570 1Sa 25:42 | volgde de boden van David na, en zij werd hem ter huisvrouw. ~ 13571 1Sa 26:2 | Toen maakte zich Saul op, en toog af naar de woestijn 13572 1Sa 26:2 | af naar de woestijn Zif, en met hem drie duizend man, 13573 1Sa 26:3 | 3 En Saul legerde zich op den 13574 1Sa 26:3 | David bleef in de woestijn, en zag, dat Saul achter hem 13575 1Sa 26:4 | had verspieders gezonden, en hij vernam, dat Saul voorzeker 13576 1Sa 26:5 | 5 En David maakte zich op, en 13577 1Sa 26:5 | En David maakte zich op, en kwam aan de plaats, waar 13578 1Sa 26:5 | Saul zich gelegerd had, en David bezag de plaats, waar 13579 1Sa 26:5 | Ner, zijn krijgsoverste. En Saul lag in den wagenburg, 13580 1Sa 26:5 | Saul lag in den wagenburg, en het volk was rondom hem 13581 1Sa 26:6 | 6 Toen antwoordde David, en sprak tot Achimelech, den 13582 1Sa 26:6 | Achimelech, den Hethiet, en tot Abisai, den zoon van 13583 1Sa 26:7 | 7 Alzo kwamen David en Abisai tot het volk des 13584 1Sa 26:7 | tot het volk des nachts; en ziet, Saul lag te slapen 13585 1Sa 26:7 | slapen in den wagenburg, en zijn spies stak in de aarde 13586 1Sa 26:7 | aarde aan zijn hoofdeinde, en Abner, en het volk lag rondom 13587 1Sa 26:7 | zijn hoofdeinde, en Abner, en het volk lag rondom hem. ~ 13588 1Sa 26:8 | eenmaal ter aarde slaan, en ik zal het hem niet ten 13589 1Sa 26:9 | gezalfde des HEEREN gelegd, en is onschuldig gebleven? ~ 13590 1Sa 26:11 | aan zijn hoofdeinde is, en de waterfles, en laat ons 13591 1Sa 26:11 | hoofdeinde is, en de waterfles, en laat ons gaan. ~ 13592 1Sa 26:12 | 12 Zo nam David de spies en de waterfles van Sauls hoofdeinde, 13593 1Sa 26:12 | waterfles van Sauls hoofdeinde, en zij gingen heen; en er was 13594 1Sa 26:12 | hoofdeinde, en zij gingen heen; en er was niemand, die het 13595 1Sa 26:12 | was niemand, die het zag, en niemand, die het merkte, 13596 1Sa 26:14 | 14 En David riep tot het volk, 13597 1Sa 26:14 | David riep tot het volk, en tot Abner, den zoon van 13598 1Sa 26:14 | Abner? Toen antwoordde Abner en zeide: Wie zijt gij, die 13599 1Sa 26:15 | Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk in Israel? 13600 1Sa 26:16 | geen wacht gehouden hebt! En nu, zie, waar de spies des 13601 1Sa 26:16 | de spies des konings is, en de waterfles, die aan zijn 13602 1Sa 26:17 | kende de stem van David, en zeide: Is dit uw stem, mijn 13603 1Sa 26:18 | want wat heb ik gedaan, en wat kwaad is er in mijn 13604 1Sa 26:19 | 19 En nu, mijn heer de koning 13605 1Sa 26:20 | 20 En nu, mijn bloed valle niet 13606 1Sa 26:21 | ik heb dwaselijk gedaan, en ik heb zeer grotelijks gedwaald. ~ 13607 1Sa 26:22 | 22 Toen antwoordde David, en zeide: Zie, de spies des 13608 1Sa 26:22 | de jongelingen overkomen, en halen ze. ~ 13609 1Sa 26:23 | iegelijk zijn gerechtigheid en zijn getrouwheid; want de 13610 1Sa 26:24 | 24 En zie, gelijk als te dezen 13611 1Sa 26:24 | des HEEREN groot geacht, en Hij verlosse mij uit allen 13612 1Sa 26:25 | het ja gewisselijk doen, en gij zult ook gewisselijk 13613 1Sa 26:25 | ging David op zijn weg, en Saul keerde weder naar zijn 13614 1Sa 27:2 | Toen maakte zich David op, en hij ging door, hij en de 13615 1Sa 27:2 | op, en hij ging door, hij en de zeshonderd mannen, die 13616 1Sa 27:3 | 3 En David bleef bij Achis te 13617 1Sa 27:3 | bleef bij Achis te Gath, hij en zijn mannen, een iegelijk 13618 1Sa 27:3 | beide vrouwen, Ahinoam, en Jizreelietische, en Abigail, 13619 1Sa 27:3 | Ahinoam, en Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van 13620 1Sa 27:5 | 5 En David zeide tot Achis: Indien 13621 1Sa 27:7 | Filistijnen woonde, was een jaar en vier maanden. ~ 13622 1Sa 27:8 | toog op met zijn mannen, en zij overvielen de Gesurieten, 13623 1Sa 27:8 | overvielen de Gesurieten, en de Girzieten, en de Amalekieten ( 13624 1Sa 27:8 | Gesurieten, en de Girzieten, en de Amalekieten (want deze 13625 1Sa 27:8 | dat gij gaat naar Sur, en tot aan Egypteland. ~ 13626 1Sa 27:9 | 9 En David sloeg dat land, en 13627 1Sa 27:9 | En David sloeg dat land, en liet noch man noch vrouw 13628 1Sa 27:9 | ook nam hij de schapen en runderen, en de ezelen, 13629 1Sa 27:9 | de schapen en runderen, en de ezelen, en kemels, en 13630 1Sa 27:9 | runderen, en de ezelen, en kemels, en klederen, en 13631 1Sa 27:9 | en de ezelen, en kemels, en klederen, en keerde weder 13632 1Sa 27:9 | en kemels, en klederen, en keerde weder en kwam tot 13633 1Sa 27:9 | klederen, en keerde weder en kwam tot Achis. ~ 13634 1Sa 27:10 | Tegen het zuiden van Juda, en tegen het zuiden der Jerahmeelieten, 13635 1Sa 27:10 | zuiden der Jerahmeelieten, en tegen het zuiden der Kenieten. ~ 13636 1Sa 27:11 | 11 En David liet noch man noch 13637 1Sa 27:11 | Alzo heeft David gedaan! En alzo was zijn wijze al de 13638 1Sa 27:12 | 12 En Achis geloofde David, zeggende: 13639 1Sa 28:1 | 1 En het geschiedde in die dagen, 13640 1Sa 28:1 | leger zult uittrekken, gij en uw mannen. ~ 13641 1Sa 28:2 | wat uw knecht doen zal. En Achis zeide tot David: Daarom 13642 1Sa 28:3 | Samuel nu was gestorven, en gans Israel had rouw over 13643 1Sa 28:3 | rouw over hem bedreven; en zij hadden hem begraven 13644 1Sa 28:3 | te weten in zijn stad. En Saul had uit het land weggedaan 13645 1Sa 28:3 | weggedaan de waarzeggers en duivelskunstenaars. ~ 13646 1Sa 28:4 | 4 En de Filistijnen kwamen en 13647 1Sa 28:4 | En de Filistijnen kwamen en vergaderden zich, en zij 13648 1Sa 28:4 | kwamen en vergaderden zich, en zij legerden zich te Sunem; 13649 1Sa 28:4 | legerden zich te Sunem; en Saul vergaderde gans Israel, 13650 1Sa 28:4 | vergaderde gans Israel, en zij legerden zich op Gilboa. ~ 13651 1Sa 28:5 | Filistijnen zag, zo vreesde hij, en zijn hart beefde zeer. ~ 13652 1Sa 28:6 | 6 En Saul vraagde den HEERE; 13653 1Sa 28:7 | heeft, dat ik tot haar ga, en door haar onderzoeke. Zijn 13654 1Sa 28:8 | 8 En Saul verstelde zich, en 13655 1Sa 28:8 | En Saul verstelde zich, en trok andere klederen aan, 13656 1Sa 28:8 | trok andere klederen aan, en ging heen, en twee mannen 13657 1Sa 28:8 | klederen aan, en ging heen, en twee mannen met hem, en 13658 1Sa 28:8 | en twee mannen met hem, en zij kwamen des nachts tot 13659 1Sa 28:8 | des nachts tot de vrouw, en hij zeide: Voorzeg mij toch 13660 1Sa 28:8 | den waarzeggenden geest, en doe mij opkomen, dien ik 13661 1Sa 28:9 | hoe hij de waarzegsters en de duivelskunstenaars uit 13662 1Sa 28:11 | Wien zal ik u doen opkomen? En hij zeide: Doe mij Samuel 13663 1Sa 28:12 | riep zij met luider stem, en de vrouw sprak tot Saul, 13664 1Sa 28:13 | 13 En de koning zeide tot haar: 13665 1Sa 28:14 | haar: Hoe is zijn gedaante? En zij zeide: Er komt een oud 13666 1Sa 28:14 | Er komt een oud man op, en hij is met een mantel bekleed. 13667 1Sa 28:14 | het aangezicht ter aarde, en hij boog zich. ~ 13668 1Sa 28:15 | 15 En Samuel zeide tot Saul: Waarom 13669 1Sa 28:15 | Filistijnen krijgen tegen mij, en God is van mij geweken, 13670 1Sa 28:15 | God is van mij geweken, en antwoordt mij niet meer, 13671 1Sa 28:16 | dewijl de HEERE van u geweken en uw vijand geworden is? ~ 13672 1Sa 28:17 | dienst gesproken heeft; en heeft het koninkrijk van 13673 1Sa 28:17 | koninkrijk van uw hand gescheurd, en Hij heeft dat gegeven aan 13674 1Sa 28:18 | HEEREN niet gehoord hebt, en de hittigheid Zijns toorns 13675 1Sa 28:19 | 19 En de HEERE zal ook Israel 13676 1Sa 28:19 | hand der Filistijnen geven, en morgen zult gij en uw zonen 13677 1Sa 28:19 | geven, en morgen zult gij en uw zonen bij mij zijn; ook 13678 1Sa 28:20 | aarde, zo lang als hij was, en hij vreesde zeer vanwege 13679 1Sa 28:20 | hij had den gehelen dag en den gehelen nacht geen brood 13680 1Sa 28:21 | vrouw nu kwam tot Saul, en zag, dat hij zeer verbaasd 13681 1Sa 28:21 | dat hij zeer verbaasd was; en zij zeide tot hem: Zie, 13682 1Sa 28:21 | heeft naar uw stem gehoord, en ik heb mijn ziel in mijn 13683 1Sa 28:21 | ziel in mijn hand gesteld, en ik heb uw woorden gehoord, 13684 1Sa 28:22 | de stem uwer dienstmaagd, en laat mij een bete broods 13685 1Sa 28:22 | bete broods voor u zetten, en eet; zo zal er kracht in 13686 1Sa 28:23 | 23 Doch hij weigerde het, en zeide: Ik zal niet eten. 13687 1Sa 28:23 | eten. Maar zijn knechten, en ook de vrouw, hielden bij 13688 1Sa 28:23 | hoorde hij naar hun stem, en hij stond op van de aarde, 13689 1Sa 28:23 | hij stond op van de aarde, en zette zich op het bed. ~ 13690 1Sa 28:24 | 24 En de vrouw had een gemest 13691 1Sa 28:24 | gemest kalf in het huis; en zij haastte zich en slachtte 13692 1Sa 28:24 | huis; en zij haastte zich en slachtte het; en zij nam 13693 1Sa 28:24 | haastte zich en slachtte het; en zij nam meel, en kneedde 13694 1Sa 28:24 | slachtte het; en zij nam meel, en kneedde het, en bakte daar 13695 1Sa 28:24 | nam meel, en kneedde het, en bakte daar ongezuurde van. ~ 13696 1Sa 28:25 | 25 En zij bracht ze voor Saul 13697 1Sa 28:25 | zij bracht ze voor Saul en voor zijn knechten, en zij 13698 1Sa 28:25 | Saul en voor zijn knechten, en zij aten; daarna stonden 13699 1Sa 28:25 | daarna stonden zij op, en gingen weg in dienzelfden 13700 1Sa 29:1 | legers vergaderd te Afek; en de Israelieten legerden 13701 1Sa 29:2 | 2 En de vorsten der Filistijnen 13702 1Sa 29:2 | daarheen met honderden, en met duizenden; doch David 13703 1Sa 29:3 | jaren bij mij geweest is? En ik heb in hem niets gevonden 13704 1Sa 29:4 | werden zeer toornig op hem, en de oversten der Filistijnen 13705 1Sa 29:4 | waar gij hem besteld hebt, en dat hij niet met ons aftrekke 13706 1Sa 29:6 | 6 Toen riep Achis David, en zeide tot hem: Het is zo 13707 1Sa 29:6 | leeft, dat gij oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang 13708 1Sa 29:6 | oprecht zijt, en uw uitgang en uw ingang met mij in het 13709 1Sa 29:7 | 7 Zo keer nu om, en ga in vrede, opdat gij geen 13710 1Sa 29:8 | toe, dat ik niet zal gaan en strijden tegen de vijanden 13711 1Sa 29:9 | 9 Achis nu antwoordde en zeide tot David: Ik weet 13712 1Sa 29:10 | die met u gekomen zijn; en als gijlieden u morgen vroeg 13713 1Sa 29:10 | vroeg zult opgemaakt hebben, en het ulieden licht geworden 13714 1Sa 29:11 | zich David vroeg op, hij en zijn mannen, dat zij des 13715 1Sa 30:1 | geschiedde nu, als David en zijn mannen den derden dag 13716 1Sa 30:1 | Amalekieten in het zuiden en te Ziklag ingevallen waren, 13717 1Sa 30:1 | Ziklag ingevallen waren, en Ziklag geslagen, en dezelve 13718 1Sa 30:1 | waren, en Ziklag geslagen, en dezelve met vuur verbrand 13719 1Sa 30:2 | 2 En dat zij de vrouwen, die 13720 1Sa 30:2 | maar hadden ze weggevoerd en waren huns weegs gegaan. ~ 13721 1Sa 30:3 | 3 En David en zijn mannen kwamen 13722 1Sa 30:3 | 3 En David en zijn mannen kwamen aan de 13723 1Sa 30:3 | mannen kwamen aan de stad, en ziet, zij was met vuur verbrand; 13724 1Sa 30:3 | zij was met vuur verbrand; en hun vrouwen, en hun zonen 13725 1Sa 30:3 | verbrand; en hun vrouwen, en hun zonen en hun dochteren 13726 1Sa 30:3 | hun vrouwen, en hun zonen en hun dochteren waren gevankelijk 13727 1Sa 30:4 | 4 Toen hief David en het volk, dat bij hem was, 13728 1Sa 30:4 | bij hem was, hun stem op, en weenden, tot dat er geen 13729 1Sa 30:5 | Ahinoam, de Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van 13730 1Sa 30:6 | 6 En David werd zeer bang, want 13731 1Sa 30:6 | iegelijk over zijn zonen en over zijn dochteren; doch 13732 1Sa 30:7 | 7 En David zeide tot den priester 13733 1Sa 30:7 | mij toch den efod hier. En Abjathar bracht den efod 13734 1Sa 30:8 | Zal ik ze achterhalen? En Hij zeide tot hem: Jaag 13735 1Sa 30:8 | gewisselijk achterhalen, en gij zult gewisselijk verlossen. ~ 13736 1Sa 30:9 | David dan ging heen, hij en de zes honderd mannen, die 13737 1Sa 30:9 | mannen, die bij hem waren; en als zij kwamen aan de beek 13738 1Sa 30:10 | 10 En David vervolgde hen, hij 13739 1Sa 30:10 | David vervolgde hen, hij en die vierhonderd mannen; 13740 1Sa 30:10 | die vierhonderd mannen; en tweehonderd mannen bleven 13741 1Sa 30:11 | 11 En zij vonden een Egyptischen 13742 1Sa 30:11 | Egyptischen man op het veld, en zij brachten hem tot David; 13743 1Sa 30:11 | brachten hem tot David; en zij gaven hem brood, en 13744 1Sa 30:11 | en zij gaven hem brood, en hij at, en zij gaven hem 13745 1Sa 30:11 | gaven hem brood, en hij at, en zij gaven hem water te drinken. ~ 13746 1Sa 30:12 | stuk van een klomp vijgen, en twee stukken rozijnen; en 13747 1Sa 30:12 | en twee stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam 13748 1Sa 30:12 | stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam weder in 13749 1Sa 30:12 | want hij had in drie dagen en drie nachten geen brood 13750 1Sa 30:13 | tot hem: Wiens zijt gij? En van waar zijt gij? Toen 13751 1Sa 30:13 | een Amalekietischen man, en mijn heer heeft mij verlaten, 13752 1Sa 30:14 | zuiden van de Cherethieten, en op hetgeen van Juda is, 13753 1Sa 30:14 | op hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden van Kaleb; 13754 1Sa 30:14 | tegen het zuiden van Kaleb; en wij hebben Ziklag met vuur 13755 1Sa 30:15 | gij mij niet zult doden, en dat gij mij niet zult overleveren 13756 1Sa 30:16 | 16 En hij leidde hem af, en ziet, 13757 1Sa 30:16 | 16 En hij leidde hem af, en ziet, zij lagen verstrooid 13758 1Sa 30:16 | de ganse aarde, etende, en drinkende, en dansende, 13759 1Sa 30:16 | aarde, etende, en drinkende, en dansende, om al den groten 13760 1Sa 30:16 | het land der Filistijnen, en uit het land van Juda. ~ 13761 1Sa 30:17 | 17 En David sloeg hen van de schemering 13762 1Sa 30:17 | van hunlieder anderen dag; en er ontkwam niet een man 13763 1Sa 30:17 | mannen, die op kemelen reden en vloden. ~ 13764 1Sa 30:19 | 19 En onder hen werd niet gemist 13765 1Sa 30:19 | kleinste tot aan den grootste, en tot aan de zonen en dochteren; 13766 1Sa 30:19 | grootste, en tot aan de zonen en dochteren; en van den buit, 13767 1Sa 30:19 | aan de zonen en dochteren; en van den buit, ook tot alles, 13768 1Sa 30:20 | David nam ook al de schapen en de runderen; zij dreven 13769 1Sa 30:20 | voor datzelve vee heen, en zeiden: Dit is Davids buit. ~ 13770 1Sa 30:21 | hadden kunnen navolgen, en die zij aan de beek Besor 13771 1Sa 30:21 | die gingen David tegemoet, en het volk, dat bij hem was, 13772 1Sa 30:21 | dat bij hem was, tegemoet; en David trad tot het volk, 13773 1Sa 30:21 | David trad tot het volk, en hij vraagde hen naar den 13774 1Sa 30:22 | antwoordde een ieder boos en Belials man onder de mannen, 13775 1Sa 30:22 | met David getogen waren, en zij zeiden: Omdat zij met 13776 1Sa 30:22 | een iegelijk zijn vrouw en zijn kinderen; laat hen 13777 1Sa 30:22 | laat hen die heenleiden, en weggaan. ~ 13778 1Sa 30:23 | de HEERE gegeven heeft, en Hij heeft ons bewaard, en 13779 1Sa 30:23 | en Hij heeft ons bewaard, en heeft de bende, die tegen 13780 1Sa 30:25 | 25 En dit is van dien dag af en 13781 1Sa 30:25 | En dit is van dien dag af en voortaan alzo geweest; want 13782 1Sa 30:25 | heeft het tot een inzetting en tot een recht gesteld in 13783 1Sa 30:27 | Namelijk tot die te Beth-El, en tot die te Ramoth tegen 13784 1Sa 30:27 | Ramoth tegen het zuiden, en tot die te Jather, ~ 13785 1Sa 30:28 | 28 En tot die te Aroer, en tot 13786 1Sa 30:28 | 28 En tot die te Aroer, en tot die te Sifmoth, en tot 13787 1Sa 30:28 | en tot die te Sifmoth, en tot die te Esthemoa, ~ 13788 1Sa 30:29 | 29 En tot die te Rachel, en tot 13789 1Sa 30:29 | 29 En tot die te Rachel, en tot die, welke in de steden 13790 1Sa 30:29 | der Jerahmeelieten waren, en tot die, welke in de steden 13791 1Sa 30:30 | 30 En tot die te Horma, en tot 13792 1Sa 30:30 | 30 En tot die te Horma, en tot die te Chor-Asan, en 13793 1Sa 30:30 | en tot die te Chor-Asan, en tot die te Atach, ~ 13794 1Sa 30:31 | 31 En tot die te Hebron, en tot 13795 1Sa 30:31 | 31 En tot die te Hebron, en tot al de plaatsen, waar 13796 1Sa 30:31 | David gewandeld had, hij en zijn mannen. ~  ~  ~  13797 1Sa 31:1 | dan steden tegen Israel; en de mannen Israels vloden 13798 1Sa 31:1 | aangezicht der Filistijnen, en vielen verslagen op het 13799 1Sa 31:2 | 2 En de Filistijnen hielden dicht 13800 1Sa 31:2 | Filistijnen hielden dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen 13801 1Sa 31:2 | dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, 13802 1Sa 31:2 | Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchisua, 13803 1Sa 31:2 | sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchisua, de zonen van 13804 1Sa 31:3 | 3 En de strijd werd zwaar tegen 13805 1Sa 31:3 | strijd werd zwaar tegen Saul; en de mannen, die met den boog 13806 1Sa 31:3 | schieten, troffen hem aan, en hij vreesde zeer voor de 13807 1Sa 31:4 | wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij daarmede, 13808 1Sa 31:4 | onbesnedenen niet komen, en mij doorsteken, en met mij 13809 1Sa 31:4 | komen, en mij doorsteken, en met mij den spot drijven. 13810 1Sa 31:4 | Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin. ~ 13811 1Sa 31:5 | viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem. ~ 13812 1Sa 31:6 | 6 Alzo stierf Saul, en zijn drie zonen, en zijn 13813 1Sa 31:6 | Saul, en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, ook al 13814 1Sa 31:7 | zijde van het dal waren, en die aan deze zijde der Jordaan 13815 1Sa 31:7 | van Israel gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood 13816 1Sa 31:7 | gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo 13817 1Sa 31:7 | verlieten zij de steden, en zij vloden. Toen kwamen 13818 1Sa 31:7 | Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ~ 13819 1Sa 31:8 | plunderen, zo vonden zij Saul en zijn drie zonen, liggende 13820 1Sa 31:9 | 9 En zij hieuwen zijn hoofd af, 13821 1Sa 31:9 | zij hieuwen zijn hoofd af, en zij togen zijn wapenen uit, 13822 1Sa 31:9 | togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen 13823 1Sa 31:9 | het huis hunner afgoden, en onder het volk. ~ 13824 1Sa 31:10 | 10 En zij legden zijn wapenen 13825 1Sa 31:10 | het huis van Astharoth; en zijn lichaam hechtten zij 13826 1Sa 31:12 | alle strijdbare mannen, en gingen den gehelen nacht, 13827 1Sa 31:12 | gingen den gehelen nacht, en zij namen het lichaam van 13828 1Sa 31:12 | namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, 13829 1Sa 31:12 | van den muur te Beth-San; en zij kwamen te Jabes, en 13830 1Sa 31:12 | en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar. ~ 13831 1Sa 31:13 | 13 En zij namen hun beenderen, 13832 1Sa 31:13 | zij namen hun beenderen, en begroeven ze onder het geboomte 13833 1Sa 31:13 | onder het geboomte te Jabes; en zij vastten zeven dagen. ~ 13834 2Sa 1:1 | Amalekieten was wedergekomen, en David twee dagen te Ziklag 13835 2Sa 1:2 | klederen gescheurd waren, en aarde was op zijn hoofd; 13836 2Sa 1:2 | aarde was op zijn hoofd; en het geschiedde, als hij 13837 2Sa 1:2 | kwam, zo viel hij ter aarde en boog zich neder. ~ 13838 2Sa 1:3 | 3 En David zeide tot hem: Van 13839 2Sa 1:3 | hem: Van waar komt gij? En hij zeide tot hem: Ik ben 13840 2Sa 1:4 | zaak? Verhaal het mij toch. En hij zeide, dat het volk 13841 2Sa 1:4 | den strijd gevloden was, en dat er ook velen van het 13842 2Sa 1:4 | velen van het volk gevallen en gestorven waren, dat ook 13843 2Sa 1:4 | gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon Jonathan dood 13844 2Sa 1:5 | 5 En David zeide tot den jongen, 13845 2Sa 1:5 | weet gij, dat Saul dood is, en zijn zoon Jonathan? ~ 13846 2Sa 1:6 | het gebergte van Gilboa; en ziet, Saul leunde op zijn 13847 2Sa 1:6 | Saul leunde op zijn spies; en ziet, de wagens en ritmeesters 13848 2Sa 1:6 | spies; en ziet, de wagens en ritmeesters hielden dicht 13849 2Sa 1:7 | zag hij achter zich om, en zag mij, en hij riep mij, 13850 2Sa 1:7 | achter zich om, en zag mij, en hij riep mij, en ik zeide: 13851 2Sa 1:7 | zag mij, en hij riep mij, en ik zeide: Zie, hier ben 13852 2Sa 1:8 | 8 En hij zeide tot mij: Wie zijt 13853 2Sa 1:8 | zeide tot mij: Wie zijt gij? En ik zeide tot hem: Ik ben 13854 2Sa 1:9 | tot mij: Sta toch bij mij, en dood mij; want deze malienkolder 13855 2Sa 1:10 | 10 Zo stond ik bij hem, en doodde hem; want ik wist, 13856 2Sa 1:10 | zijn val niet leven zou; en ik nam de kroon, die op 13857 2Sa 1:10 | die op zijn hoofd was, en het armgesmijde, dat aan 13858 2Sa 1:10 | armgesmijde, dat aan zijn arm was, en heb ze hier tot mijn heer 13859 2Sa 1:11 | vatte David zijn klederen en scheurde ze; desgelijks 13860 2Sa 1:12 | 12 En zij weeklaagden, en weenden, 13861 2Sa 1:12 | 12 En zij weeklaagden, en weenden, en vastten tot 13862 2Sa 1:12 | weeklaagden, en weenden, en vastten tot op den avond, 13863 2Sa 1:12 | op den avond, over Saul en over Jonathan, zijn zoon, 13864 2Sa 1:12 | over Jonathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN, 13865 2Sa 1:12 | over het volk des HEEREN, en over het huis Israels, omdat 13866 2Sa 1:13 | had: Van waar zijt gij? En hij zeide: Ik ben de zoon 13867 2Sa 1:14 | 14 En David zeide tot hem: Hoe, 13868 2Sa 1:15 | 15 En David riep een van de jongens, 13869 2Sa 1:15 | riep een van de jongens, en zeide: Treed toe, val op 13870 2Sa 1:15 | Treed toe, val op hem aan. En hij sloeg hem, dat hij stierf. ~ 13871 2Sa 1:16 | 16 En David zeide tot hem: Uw 13872 2Sa 1:17 | klaagde deze klage over Saul en over Jonathan, zijn zoon; ~ 13873 2Sa 1:22 | niet achterwaarts gedreven; en Sauls zwaard keerde niet 13874 2Sa 1:23 | 23 Saul en Jonathan, die beminden, 13875 2Sa 1:23 | Jonathan, die beminden, en die liefelijken in hun leven, 13876 2Sa 1:27 | zijn de helden gevallen, en de krijgswapenen verloren! ~  ~  13877 2Sa 2:1 | 1 En het geschiedde daarna, dat 13878 2Sa 2:1 | een der steden van Juda? En de HEERE zeide tot hem: 13879 2Sa 2:1 | zeide tot hem: Trek op. En David zeide: Waarheen zal 13880 2Sa 2:1 | Waarheen zal ik optrekken? En Hij zeide: Naar Hebron. ~ 13881 2Sa 2:2 | Ahinoam, de Jizreelietische, en Abigail, de huisvrouw van 13882 2Sa 2:3 | iegelijk met zijn huisgezin; en zij woonden in de steden 13883 2Sa 2:4 | kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David tot 13884 2Sa 2:5 | mannen van Jabes in Gilead, en hij zeide tot hen: Gezegend 13885 2Sa 2:5 | hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt hem begraven. ~ 13886 2Sa 2:6 | HEERE aan u weldadigheid en trouw! En ik ook, ik zal 13887 2Sa 2:6 | u weldadigheid en trouw! En ik ook, ik zal aan u dit 13888 2Sa 2:7 | 7 En nu, laat uw handen sterk 13889 2Sa 2:7 | laat uw handen sterk zijn, en zijt dapper, dewijl uw heer 13890 2Sa 2:7 | heer Saul gestorven is; en ook hebben mij die van het 13891 2Sa 2:8 | nam Isboseth, Sauls zoon, en voerde hem over naar Mahanaim, ~ 13892 2Sa 2:9 | 9 En maakte hem ten koning over 13893 2Sa 2:9 | ten koning over Gilead, en over de Aschurieten, en 13894 2Sa 2:9 | en over de Aschurieten, en over Jizreel, en over Efraim, 13895 2Sa 2:9 | Aschurieten, en over Jizreel, en over Efraim, en over Benjamin, 13896 2Sa 2:9 | Jizreel, en over Efraim, en over Benjamin, en over gans 13897 2Sa 2:9 | Efraim, en over Benjamin, en over gans Israel. ~ 13898 2Sa 2:10 | koning werd over Israel; en hij regeerde het tweede 13899 2Sa 2:11 | van Juda, is zeven jaren en zes maanden. ~ 13900 2Sa 2:13 | Joab, de zoon van Zeruja, en de knechten van David, togen 13901 2Sa 2:13 | van David, togen ook uit; en zij ontmoetten elkander 13902 2Sa 2:13 | bij den vijver van Gibeon; en zij bleven, deze aan deze 13903 2Sa 2:13 | deze zijde des vijvers, en die aan gene zijde des vijvers. ~ 13904 2Sa 2:14 | 14 En Abner zeide tot Joab: Laat 13905 2Sa 2:14 | zich nu de jongens opmaken, en voor ons aangezicht spelen. 13906 2Sa 2:14 | voor ons aangezicht spelen. En Joab zeide: Laat hen zich 13907 2Sa 2:15 | 15 Toen maakten zich op, en gingen over in getal, twaalf 13908 2Sa 2:15 | voor Isboseth, Sauls zoon, en twaalf van Davids knechten. ~ 13909 2Sa 2:16 | 16 En de een greep den ander bij 13910 2Sa 2:16 | den ander bij het hoofd, en stiet zijn zwaard in de 13911 2Sa 2:16 | in de zijde des anderen, en zij vielen te zamen; daarvan 13912 2Sa 2:17 | 17 En er was op dienzelfden dag 13913 2Sa 2:17 | harde strijd. Doch Abner en de mannen van Israel werden 13914 2Sa 2:18 | zonen van Zeruja, Joab, en Abisai en Asahel; en Asahel 13915 2Sa 2:18 | Zeruja, Joab, en Abisai en Asahel; en Asahel was licht 13916 2Sa 2:18 | Joab, en Abisai en Asahel; en Asahel was licht op zijn 13917 2Sa 2:19 | 19 En Asahel jaagde Abner achterna; 13918 2Sa 2:19 | Asahel jaagde Abner achterna; en hij week niet, om van achter 13919 2Sa 2:20 | zag Abner achter zich om, en zeide: Zijt gij dit, Asahel? 13920 2Sa 2:20 | zeide: Zijt gij dit, Asahel? En hij zeide: Ik ben het. ~ 13921 2Sa 2:21 | 21 En Abner zeide tot hem: Wijk 13922 2Sa 2:21 | rechterhand of tot uw linkerhand, en grijp u een van die jongens, 13923 2Sa 2:21 | grijp u een van die jongens, en neem voor u hun gewaad; 13924 2Sa 2:23 | van achter hem uitging; en hij viel aldaar, en stierf 13925 2Sa 2:23 | uitging; en hij viel aldaar, en stierf op zijn plaats. En 13926 2Sa 2:23 | en stierf op zijn plaats. En het geschiedde, dat allen, 13927 2Sa 2:23 | alwaar Asahel gevallen en gestorven was, staan bleven. ~ 13928 2Sa 2:24 | 24 Maar Joab en Abisai jaagden Abner achterna; 13929 2Sa 2:24 | jaagden Abner achterna; en de zon ging onder, als zij 13930 2Sa 2:25 | 25 En de kinderen van Benjamin 13931 2Sa 2:25 | verzamelden zich achter Abner, en werden tot een hoop; en 13932 2Sa 2:25 | en werden tot een hoop; en zij stonden op de spits 13933 2Sa 2:26 | Toen riep Abner tot Joab, en zeide: Zal dan het zwaard 13934 2Sa 2:26 | laatste bitterheid zal zijn? En hoe lang zult gij het volk 13935 2Sa 2:27 | 27 En Joab zeide: Zo waarachtig 13936 2Sa 2:28 | blies Joab met de bazuin; en al het volk stond stil, 13937 2Sa 2:28 | al het volk stond stil, en zij jaagden Israel niet 13938 2Sa 2:28 | Israel niet meer achterna, en voeren niet wijders voort 13939 2Sa 2:29 | 29 Abner dan en zijn mannen gingen dienzelfden 13940 2Sa 2:29 | nacht over het vlakke veld; en zij gingen over de Jordaan 13941 2Sa 2:29 | zij gingen over de Jordaan en wandelden het ganse Bithron 13942 2Sa 2:29 | het ganse Bithron door, en kwamen tot Mahanaim. ~ 13943 2Sa 2:30 | weder van achter Abner, en verzamelde het ganse volk. 13944 2Sa 2:30 | verzamelde het ganse volk. En er werden van Davids knechten 13945 2Sa 2:30 | gemist negentien mannen, en Asahel. ~ 13946 2Sa 2:31 | knechten hadden van Benjamin en onder Abners mannen geslagen: 13947 2Sa 2:31 | mannen geslagen: driehonderd en zestig mannen waren er dood 13948 2Sa 2:32 | 32 En zij namen Asahel op, en 13949 2Sa 2:32 | En zij namen Asahel op, en begroeven hem in zijns vaders 13950 2Sa 2:32 | te Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen 13951 2Sa 3:1 | 1 En er was een lange krijg tussen 13952 2Sa 3:1 | tussen het huis van Saul, en tussen het huis van David. 13953 2Sa 3:1 | van David. Doch David ging en werd sterker; maar die van 13954 2Sa 3:1 | het huis van Saul gingen en werden zwakker. ~ 13955 2Sa 3:2 | 2 En David werden zonen geboren 13956 2Sa 3:3 | 3 En zijn tweede was Chileab, 13957 2Sa 3:3 | van Nabal, den Karmeliet; en de derde, Absalom, de zoon 13958 2Sa 3:4 | 4 En de vierde, Adonia, de zoon 13959 2Sa 3:4 | Adonia, de zoon van Haggith; en de vijfde Sefatja, de zoon 13960 2Sa 3:5 | 5 En de zesde, Jithream, van 13961 2Sa 3:6 | tussen het huis van Saul, en tussen het huis van David, 13962 2Sa 3:7 | Rizpa, dochter van Aja; en Isboseth zeide tot Abner: 13963 2Sa 3:8 | over Isboseths woorden, en zeide: Ben ik dan een hondskop, 13964 2Sa 3:8 | vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden 13965 2Sa 3:8 | heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb 13966 2Sa 3:9 | 9 God doe Abner zo, en doe hem zo daartoe! Voorzeker, 13967 2Sa 3:10 | koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende den stoel van 13968 2Sa 3:10 | stoel van David over Israel en over Juda, van Dan tot Ber-seba 13969 2Sa 3:11 | 11 En hij kon Abner verder niet 13970 2Sa 3:12 | Maak uw verbond met mij, en zie, mijn hand zal met u 13971 2Sa 3:13 | 13 En hij zeide: Wel, ik zal een 13972 2Sa 3:15 | Isboseth dan zond heen, en nam haar van den man, van 13973 2Sa 3:16 | 16 En haar man ging met haar, 13974 2Sa 3:16 | ging met haar, al gaande en wenende achter haar, tot 13975 2Sa 3:16 | hem: Ga weg, keer weder. En hij keerde weder. ~ 13976 2Sa 3:18 | de hand der Filistijnen, en van de hand van al hun vijanden. ~ 13977 2Sa 3:19 | 19 En Abner sprak ook voor de 13978 2Sa 3:19 | was in de ogen van Israel, en in de ogen van het ganse 13979 2Sa 3:20 | 20 En Abner kwam tot David te 13980 2Sa 3:20 | kwam tot David te Hebron, en twintig mannen met hem. 13981 2Sa 3:20 | twintig mannen met hem. En David maakte Abner, en den 13982 2Sa 3:20 | En David maakte Abner, en den mannen, die met hem 13983 2Sa 3:21 | David: Ik zal mij opmaken, en heengaan, en vergaderen 13984 2Sa 3:21 | mij opmaken, en heengaan, en vergaderen gans Israel tot 13985 2Sa 3:21 | een verbond met u maken, en gij regeert over alles, 13986 2Sa 3:21 | Alzo liet David Abner gaan, en hij ging in vrede. ~ 13987 2Sa 3:22 | 22 En ziet, Davids knechten en 13988 2Sa 3:22 | En ziet, Davids knechten en Joab kwamen van een bende, 13989 2Sa 3:22 | Joab kwamen van een bende, en brachten met zich een groten 13990 2Sa 3:22 | hij had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede. ~ 13991 2Sa 3:23 | 23 Als nu Joab en het ganse heir, dat met 13992 2Sa 3:23 | gekomen tot den koning, en hij heeft hem laten gaan, 13993 2Sa 3:23 | hij heeft hem laten gaan, en hij is gegaan in vrede. ~ 13994 2Sa 3:24 | Joab tot den koning in, en zeide: Wat hebt gij gedaan? 13995 2Sa 3:25 | gekomen is om u te overreden, en om te weten uw uitgang en 13996 2Sa 3:25 | en om te weten uw uitgang en uw ingang, ja, om te weten 13997 2Sa 3:26 | 26 En Joab ging uit van David, 13998 2Sa 3:26 | Joab ging uit van David, en zond Abner boden na, die 13999 2Sa 3:27 | stilte met hem te spreken; en hij sloeg hem aldaar aan 14000 2Sa 3:28 | hij: Ik ben onschuldig, en mijn koninkrijk, bij den


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License