1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
14001 2Sa 3:29 | blijve op het hoofd van Joab, en op het ganse huis zijns
14002 2Sa 3:29 | ganse huis zijns vaders; en er worde van het huis van
14003 2Sa 3:29 | afgesneden, die een vloed hebbe, en melaats zij, en zich aan
14004 2Sa 3:29 | vloed hebbe, en melaats zij, en zich aan den stok houde,
14005 2Sa 3:29 | zich aan den stok houde, en door het zwaard valle, en
14006 2Sa 3:29 | en door het zwaard valle, en broodsgebrek hebbe! ~
14007 2Sa 3:30 | 30 Alzo hebben Joab en zijn broeder Abisai Abner
14008 2Sa 3:31 | David dan zeide tot Joab en tot al het volk, dat bij
14009 2Sa 3:31 | was: Scheurt uw klederen, en gordt zakken aan, en weeklaagt
14010 2Sa 3:31 | klederen, en gordt zakken aan, en weeklaagt voor Abner henen;
14011 2Sa 3:31 | weeklaagt voor Abner henen; en de koning David ging achter
14012 2Sa 3:32 | de koning zijn stem op, en weende bij Abners graf;
14013 2Sa 3:33 | 33 En de koning maakte een klage
14014 2Sa 3:33 | maakte een klage over Abner, en zeide: Is dan Abner gestorven,
14015 2Sa 3:35 | zeggende: God doe mij zo, en doe er zo toe, indien ik
14016 2Sa 3:37 | 37 En al het volk en gans Israel
14017 2Sa 3:37 | 37 En al het volk en gans Israel merkten te dienzelven
14018 2Sa 3:39 | Maar ik ben heden teder, en gezalfd ten koning, en deze
14019 2Sa 3:39 | en gezalfd ten koning, en deze mannen, de zonen van
14020 2Sa 4:1 | werden zijn handen slap, en gans Israel werd verschrikt. ~
14021 2Sa 4:2 | 2 En Sauls zoon had twee mannen,
14022 2Sa 4:2 | naam des enen was Baena, en de naam des anderen Rechab,
14023 2Sa 4:3 | 3 En de Beerothieten waren gevloden
14024 2Sa 4:3 | gevloden naar Gitthaim, en waren aldaar vreemdelingen
14025 2Sa 4:4 | 4 En Jonathan, Sauls zoon, had
14026 2Sa 4:4 | als het gerucht van Saul en Jonathan uit Jizreel kwam;
14027 2Sa 4:4 | Jonathan uit Jizreel kwam; en zijn voedster hem opnam,
14028 2Sa 4:4 | zijn voedster hem opnam, en vluchtte; en het geschiedde,
14029 2Sa 4:4 | hem opnam, en vluchtte; en het geschiedde, als zij
14030 2Sa 4:4 | te vluchten, dat hij viel en kreupel werd; en zijn naam
14031 2Sa 4:4 | hij viel en kreupel werd; en zijn naam was Mefiboseth. ~
14032 2Sa 4:5 | 5 En de zonen van Rimmon: den
14033 2Sa 4:5 | den Beerothiet, Rechab en Baena, gingen heen, en kwamen
14034 2Sa 4:5 | Rechab en Baena, gingen heen, en kwamen ten huize van Isboseth,
14035 2Sa 4:5 | de dag heet geworden was; en hij lag op de slaapstede,
14036 2Sa 4:6 | 6 En zij kwamen daarin tot het
14037 2Sa 4:6 | huizes, zullende tarwe halen; en zij sloegen hem aan de vijfde
14038 2Sa 4:6 | sloegen hem aan de vijfde rib; en Rechab en zijn broeder Baena
14039 2Sa 4:6 | de vijfde rib; en Rechab en zijn broeder Baena ontkwamen. ~
14040 2Sa 4:7 | lag, in zijn slaapkamer, en sloegen hem, en doodden
14041 2Sa 4:7 | slaapkamer, en sloegen hem, en doodden hem, en hieuwen
14042 2Sa 4:7 | sloegen hem, en doodden hem, en hieuwen zijn hoofd af; en
14043 2Sa 4:7 | en hieuwen zijn hoofd af; en zij namen zijn hoofd, en
14044 2Sa 4:7 | en zij namen zijn hoofd, en gingen henen, den weg op
14045 2Sa 4:8 | 8 En zij brachten het hoofd van
14046 2Sa 4:8 | Isboseth tot David te Hebron, en zeiden tot den koning: Zie,
14047 2Sa 4:8 | dage wrake gegeven van Saul en van zijn zaad. ~
14048 2Sa 4:9 | David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den
14049 2Sa 4:9 | Rimmon, den Beerothiet, en zeide tot hen: Zo waarachtig
14050 2Sa 4:10 | bracht, nochtans gegrepen en te Ziklag gedood heb, hoewel
14051 2Sa 4:11 | van uw handen niet eisen, en u van de aarde wegdoen? ~
14052 2Sa 4:12 | 12 En David gebood zijn jongens,
14053 2Sa 4:12 | David gebood zijn jongens, en zij doodden hen, en hieuwen
14054 2Sa 4:12 | jongens, en zij doodden hen, en hieuwen hun handen en hun
14055 2Sa 4:12 | hen, en hieuwen hun handen en hun voeten af, en hingen
14056 2Sa 4:12 | handen en hun voeten af, en hingen ze op bij den vijver
14057 2Sa 4:12 | van Isboseth namen zij, en begroeven het in Abners
14058 2Sa 5:1 | Israel tot David te Hebron; en zij spraken, zeggende: Zie,
14059 2Sa 5:1 | zeggende: Zie, wij, uw gebeente en uw vlees zijn wij. ~
14060 2Sa 5:2 | waart gij Israel uitvoerende en inbrengende; ook heeft de
14061 2Sa 5:2 | Mijn volk Israel weiden, en gij zult tot een voorganger
14062 2Sa 5:3 | tot den koning te Hebron; en de koning David maakte een
14063 2Sa 5:3 | het aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David tot koning
14064 2Sa 5:5 | hij over Juda zeven jaren en zes maanden; en te Jeruzalem
14065 2Sa 5:5 | zeven jaren en zes maanden; en te Jeruzalem regeerde hij
14066 2Sa 5:5 | Jeruzalem regeerde hij drie en dertig jaren over gans Israel
14067 2Sa 5:5 | dertig jaren over gans Israel en Juda. ~
14068 2Sa 5:6 | 6 En de koning toog met zijn
14069 2Sa 5:6 | die in dat land woonden. En zij spraken tot David, zeggende:
14070 2Sa 5:6 | inkomen, maar de blinden en kreupelen zullen u afdrijven;
14071 2Sa 5:8 | wie de Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot,
14072 2Sa 5:8 | geraakt aan die watergoot, en die kreupelen, en die blinden,
14073 2Sa 5:8 | watergoot, en die kreupelen, en die blinden, die van Davids
14074 2Sa 5:8 | zijn, die zal tot een hoofd en tot een overste zijn; daarom
14075 2Sa 5:8 | daarom zegt men: Een blinde en kreupele zal in het huis
14076 2Sa 5:9 | woonde David in den burg en noemde dien Davids stad.
14077 2Sa 5:9 | noemde dien Davids stad. En David bouwde rondom van
14078 2Sa 5:9 | bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts. ~
14079 2Sa 5:10 | ging geduriglijk voort, en werd groot; want de HEERE,
14080 2Sa 5:11 | 11 En Hiram, de koning van Tyrus,
14081 2Sa 5:11 | Tyrus, zond boden tot David, en cederenhout, en timmerlieden,
14082 2Sa 5:11 | tot David, en cederenhout, en timmerlieden, en metselaars;
14083 2Sa 5:11 | cederenhout, en timmerlieden, en metselaars; en zij bouwden
14084 2Sa 5:11 | timmerlieden, en metselaars; en zij bouwden David een huis. ~
14085 2Sa 5:12 | 12 En David merkte, dat de HEERE
14086 2Sa 5:12 | over Israel bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk
14087 2Sa 5:13 | 13 En David nam meer bijwijven,
14088 2Sa 5:13 | David nam meer bijwijven, en vrouwen van Jeruzalem, nadat
14089 2Sa 5:13 | van Hebron gekomen was; en David werden meer zonen
14090 2Sa 5:13 | David werden meer zonen en dochteren geboren. ~
14091 2Sa 5:14 | 14 En dit zijn de namen dergenen,
14092 2Sa 5:14 | geboren zijn: Schammua, en Schobab, en Nathan, en Salomo. ~
14093 2Sa 5:14 | zijn: Schammua, en Schobab, en Nathan, en Salomo. ~
14094 2Sa 5:14 | en Schobab, en Nathan, en Salomo. ~
14095 2Sa 5:15 | 15 En Ibchar, en Elischua en Nefeg,
14096 2Sa 5:15 | 15 En Ibchar, en Elischua en Nefeg, en Jafia, ~
14097 2Sa 5:15 | 15 En Ibchar, en Elischua en Nefeg, en Jafia, ~
14098 2Sa 5:15 | Ibchar, en Elischua en Nefeg, en Jafia, ~
14099 2Sa 5:16 | 16 En Elischama, en Eljade, en
14100 2Sa 5:16 | 16 En Elischama, en Eljade, en Elifeleth. ~
14101 2Sa 5:16 | En Elischama, en Eljade, en Elifeleth. ~
14102 2Sa 5:17 | Filistijnen op om David te zoeken; en David, dat horende, toog
14103 2Sa 5:18 | 18 En de Filistijnen kwamen en
14104 2Sa 5:18 | En de Filistijnen kwamen en verspreidden zich in het
14105 2Sa 5:19 | Gij ze in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot David:
14106 2Sa 5:20 | kwam David te Baal-Perazim; en David sloeg hen aldaar,
14107 2Sa 5:20 | David sloeg hen aldaar, en zeide: De HEERE heeft mijn
14108 2Sa 5:21 | 21 En zij lieten hun afgoden aldaar;
14109 2Sa 5:21 | lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen
14110 2Sa 5:21 | afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. ~
14111 2Sa 5:22 | de Filistijnen weder op; en zij verspreidden zich in
14112 2Sa 5:23 | 23 En David vraagde den HEERE,
14113 2Sa 5:24 | 24 En het geschiede, als gij hoort
14114 2Sa 5:25 | 25 En David deed alzo, gelijk
14115 2Sa 5:25 | de HEERE hem geboden had; en hij sloeg de Filistijnen
14116 2Sa 6:2 | 2 En David maakte zich op, en
14117 2Sa 6:2 | En David maakte zich op, en ging heen met al het volk,
14118 2Sa 6:3 | 3 En zij voerden de ark Gods
14119 2Sa 6:3 | Gods op een nieuwen wagen, en haalden ze uit het huis
14120 2Sa 6:3 | Abinadab, dat op een heuvel is; en Uza en Ahio, zonen van Abinadab,
14121 2Sa 6:3 | op een heuvel is; en Uza en Ahio, zonen van Abinadab,
14122 2Sa 6:5 | 5 En David en het ganse huis
14123 2Sa 6:5 | 5 En David en het ganse huis Israels speelden
14124 2Sa 6:5 | dennenhout, als met harpen, en met luiten, en met trommelen,
14125 2Sa 6:5 | met harpen, en met luiten, en met trommelen, ook met schellen,
14126 2Sa 6:5 | trommelen, ook met schellen, en met cimbalen. ~
14127 2Sa 6:6 | hand uit aan de ark Gods, en hield ze, want de runderen
14128 2Sa 6:7 | toorn des HEEREN tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, om
14129 2Sa 6:7 | deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de
14130 2Sa 6:8 | 8 En David ontstak, omdat de
14131 2Sa 6:8 | scheur gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve plaats
14132 2Sa 6:9 | 9 En David vreesde den HEERE
14133 2Sa 6:9 | den HEERE ten zelven dage; en hij zeide: Hoe zal de ark
14134 2Sa 6:11 | 11 En de ark des HEEREN bleef
14135 2Sa 6:11 | den Gethiet, drie maanden; en de HEERE zegende Obed-Edom
14136 2Sa 6:11 | HEERE zegende Obed-Edom en zijn ganse huis. ~
14137 2Sa 6:12 | het huis van Obed-Edom, en al wat hij heeft, gezegend
14138 2Sa 6:12 | wil; zo ging David heen en haalde de ark Gods uit het
14139 2Sa 6:13 | 13 En het geschiedde, als zij,
14140 2Sa 6:13 | voortgetreden waren, dat hij ossen en gemest vee offerde. ~
14141 2Sa 6:14 | 14 En David huppelde met alle
14142 2Sa 6:14 | het aangezicht des HEEREN; en David was omgord met een
14143 2Sa 6:15 | 15 Alzo brachten David en het ganse huis Israels de
14144 2Sa 6:15 | des HEEREN op, met gejuich en met geluid der bazuinen. ~
14145 2Sa 6:16 | 16 En het geschiedde, als de ark
14146 2Sa 6:16 | koning David zag, springende en huppelende voor het aangezicht
14147 2Sa 6:17 | voor haar gespannen had; en David offerde brandofferen
14148 2Sa 6:17 | voor des HEEREN aangezicht, en dankofferen. ~
14149 2Sa 6:18 | geeindigd had het brandoffer en de dankofferen te offeren,
14150 2Sa 6:19 | 19 En hij deelde uit aan het ganse
14151 2Sa 6:19 | iegelijk een broodkoek, en een schoon stuk vlees, en
14152 2Sa 6:19 | en een schoon stuk vlees, en een fles wijn. Toen ging
14153 2Sa 6:20 | dochter, uit, David tegemoet, en zeide: Hoe is heden de koning
14154 2Sa 6:21 | verkoren heeft voor uw vader en voor zijn ganse huis, mij
14155 2Sa 6:22 | geringer houden dan alzo, en zal nederig zijn in mijn
14156 2Sa 6:22 | nederig zijn in mijn ogen, en met de dienstmaagden, waarvan
14157 2Sa 7:1 | 1 En het geschiedde, als de koning
14158 2Sa 7:1 | koning in zijn huis zat, en de HEERE hem rust gegeven
14159 2Sa 7:2 | woon in een cederen huis, en de ark Gods woont in het
14160 2Sa 7:3 | 3 En Nathan zeide tot den koning:
14161 2Sa 7:5 | 5 Ga, en zeg tot Mijn knecht, tot
14162 2Sa 7:6 | heb gewandeld in een tent en in een tabernakel. ~
14163 2Sa 7:9 | 9 En Ik ben met u geweest, overal,
14164 2Sa 7:9 | overal, waar gij gegaan zijt, en heb al uw vijanden voor
14165 2Sa 7:9 | uw aangezicht uitgeroeid; en Ik heb u een groten naam
14166 2Sa 7:10 | 10 En Ik heb voor Mijn volk, voor
14167 2Sa 7:10 | Israel, een plaats besteld, en hem geplant, dat hij aan
14168 2Sa 7:10 | hij aan zijn plaats wone, en niet meer heen en weder
14169 2Sa 7:10 | wone, en niet meer heen en weder gedreven worde; en
14170 2Sa 7:10 | en weder gedreven worde; en de kinderen der verkeerdheid
14171 2Sa 7:11 | 11 En van dien dag af, dat Ik
14172 2Sa 7:12 | dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult
14173 2Sa 7:12 | uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. ~
14174 2Sa 7:13 | Mijn Naam een huis bouwen; en Ik zal den stoel zijns koninkrijks
14175 2Sa 7:14 | hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een
14176 2Sa 7:14 | hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen
14177 2Sa 7:16 | huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid,
14178 2Sa 7:17 | 17 Naar al deze woorden, en naar dit ganse gezicht,
14179 2Sa 7:18 | ging de koning David in, en bleef voor het aangezicht
14180 2Sa 7:18 | het aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere
14181 2Sa 7:18 | Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij
14182 2Sa 7:19 | gesproken tot van verre heen; en dit naar de wet der mensen,
14183 2Sa 7:20 | 20 En wat zal David nog meer tot
14184 2Sa 7:21 | 21 Om Uws woords wil, en naar Uw hart hebt Gij al
14185 2Sa 7:22 | er is niemand gelijk Gij, en er is geen God dan alleen
14186 2Sa 7:23 | 23 En wie is, gelijk Uw volk,
14187 2Sa 7:23 | tot een volk te verlossen, en om Zich een Naam te zetten,
14188 2Sa 7:23 | Zich een Naam te zetten, en om voor ulieden deze grote
14189 2Sa 7:23 | voor ulieden deze grote en verschrikkelijke dingen
14190 2Sa 7:23 | verlost hebt, de heidenen en hun goden verdrijvende. ~
14191 2Sa 7:24 | 24 En Gij hebt Uw volk Israel
14192 2Sa 7:24 | volk, tot in eeuwigheid; en Gij, HEERE, zijt hun tot
14193 2Sa 7:25 | dat Gij over Uw knecht en over zijn huis gesproken
14194 2Sa 7:25 | bestaan tot in eeuwigheid, en doe, gelijk als Gij gesproken
14195 2Sa 7:26 | 26 En Uw Naam worde groot gemaakt
14196 2Sa 7:26 | heirscharen is God over Israel; en het huis van Uw knecht David
14197 2Sa 7:28 | HEERE! Gij zijt die God, en Uw woorden zullen waarheid
14198 2Sa 7:28 | woorden zullen waarheid zijn, en Gij hebt dit goede tot Uw
14199 2Sa 7:29 | 29 Zo believe het U nu, en zegen het huis van Uw knecht,
14200 2Sa 7:29 | HEERE, hebt het gesproken, en met Uw zegen zal het huis
14201 2Sa 8:1 | 1 En het geschiedde daarna, dat
14202 2Sa 8:1 | David de Filistijnen sloeg, en bracht hen ten onder; en
14203 2Sa 8:1 | en bracht hen ten onder; en David nam Meteg-Amma uit
14204 2Sa 8:2 | sloeg hij de Moabieten, en mat hen met een snoer, doende
14205 2Sa 8:2 | hen ter aarde nederliggen; en hij mat met twee snoeren
14206 2Sa 8:2 | twee snoeren om te doden, en met een vol snoer om in
14207 2Sa 8:4 | 4 En David nam hem duizend wagens
14208 2Sa 8:4 | nam hem duizend wagens af, en zevenhonderd ruiteren, en
14209 2Sa 8:4 | en zevenhonderd ruiteren, en twintig duizend man te voet;
14210 2Sa 8:4 | twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde alle wagenpaarden,
14211 2Sa 8:4 | ontzenuwde alle wagenpaarden, en hield daarvan honderd wagenen
14212 2Sa 8:5 | 5 En de Syriers van Damaskus
14213 2Sa 8:5 | sloeg van de Syriers twee en twintig duizend man. ~
14214 2Sa 8:6 | 6 En David legde bezettingen
14215 2Sa 8:6 | bezettingen in Syrie van Damaskus, en de Syriers werden David
14216 2Sa 8:6 | knechten, brengende geschenken; en de HEERE behoedde David
14217 2Sa 8:7 | 7 En David nam de gouden schilden
14218 2Sa 8:7 | knechten geweest waren, en bracht ze te Jeruzalem. ~
14219 2Sa 8:8 | veel kopers uit Betach, en uit Berothai, steden van
14220 2Sa 8:10 | vragen naar zijn welstand, en om hem te zegenen, vanwege
14221 2Sa 8:10 | tegen Hadad-ezer gekrijgd en hem geslagen had, (want
14222 2Sa 8:10 | steeds krijg tegen Thoi); en in zijn hand waren zilveren
14223 2Sa 8:10 | hand waren zilveren vaten, en gouden vaten, en koperen
14224 2Sa 8:10 | vaten, en gouden vaten, en koperen vaten; ~
14225 2Sa 8:11 | heiligde, met het zilver en het goud, dat hij geheiligd
14226 2Sa 8:12 | 12 Van Syrie, en van Moab, en van de kinderen
14227 2Sa 8:12 | Van Syrie, en van Moab, en van de kinderen Ammons,
14228 2Sa 8:12 | van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van
14229 2Sa 8:12 | en van de Filistijnen, en van Amalek, en van den roof
14230 2Sa 8:12 | Filistijnen, en van Amalek, en van den roof van Hadad-ezer,
14231 2Sa 8:14 | 14 En hij legde bezettingen in
14232 2Sa 8:14 | Edom legde hij bezettingen; en alle Edomieten werden David
14233 2Sa 8:14 | werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David
14234 2Sa 8:15 | David over gans Israel, en David deed aan zijn ganse
14235 2Sa 8:15 | aan zijn ganse volk recht en gerechtigheid. ~
14236 2Sa 8:16 | Zeruja, was over het heir; en Josafat, zoon van Achilud,
14237 2Sa 8:17 | 17 En Zadok, zoon van Ahitub,
14238 2Sa 8:17 | Zadok, zoon van Ahitub, en Achimelech, zoon van Abjathar,
14239 2Sa 8:17 | Abjathar, waren priesters; en Seraja was schrijver. ~
14240 2Sa 8:18 | van Jojada, met de Krethi en de Plethi; maar Davids zonen
14241 2Sa 9:1 | 1 En David zeide: Is er nog iemand
14242 2Sa 9:2 | knecht, wiens naam was Ziba; en zij riepen hem tot David.
14243 2Sa 9:2 | zij riepen hem tot David. En de koning zeide tot hem:
14244 2Sa 9:2 | tot hem: Zijt gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht. ~
14245 2Sa 9:3 | 3 En de koning zeide: Is er nog
14246 2Sa 9:4 | 4 En de koning zeide tot hem:
14247 2Sa 9:4 | zeide tot hem: Waar is hij? En Ziba zeide tot den koning:
14248 2Sa 9:5 | zond de koning David heen, en hij nam hem uit het huis
14249 2Sa 9:6 | hij op zijn aangezicht, en boog zich neder. En David
14250 2Sa 9:6 | aangezicht, en boog zich neder. En David zeide: Mefiboseth!
14251 2Sa 9:6 | David zeide: Mefiboseth! En hij zeide: Zie, hier is
14252 2Sa 9:7 | 7 En David zeide tot hem: Vrees
14253 2Sa 9:7 | uws vaders Jonathans wil; en ik zal u alle akkers van
14254 2Sa 9:7 | uw vader Saul wedergeven; en gij zult geduriglijk brood
14255 2Sa 9:8 | 8 Toen boog hij zich, en zeide: Wat is uw knecht,
14256 2Sa 9:9 | koning Ziba, Sauls jongen, en zeide tot hem: Al wat Saul
14257 2Sa 9:9 | Al wat Saul gehad heeft, en zijn ganse huis, heb ik
14258 2Sa 9:10 | het land bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten,
14259 2Sa 9:10 | bearbeiden, gij, en uw zonen, en uw knechten, en zult de
14260 2Sa 9:10 | uw zonen, en uw knechten, en zult de vruchten inbrengen,
14261 2Sa 9:10 | brood hebbe, dat hij ete; en Mefiboseth, de zoon uws
14262 2Sa 9:10 | Ziba nu had vijftien zonen en twintig knechten. ~
14263 2Sa 9:11 | 11 En Ziba zeide tot den koning:
14264 2Sa 9:12 | zoon, wiens naam was Micha; en allen, die in het huis van
14265 2Sa 9:13 | at aan des konings tafel; en hij was kreupel aan beide
14266 2Sa 10:1 | 1 En het geschiedde daarna, dat
14267 2Sa 10:1 | kinderen Ammons stierf, en zijn zoon Hanun werd koning
14268 2Sa 10:2 | troosten over zijn vader. En de knechten van David kwamen
14269 2Sa 10:3 | hij deze stad doorzoeke, en die verspiede, en die omkere? ~
14270 2Sa 10:3 | doorzoeke, en die verspiede, en die omkere? ~
14271 2Sa 10:4 | nam Hanun Davids knechten, en schoor hun baard half af,
14272 2Sa 10:4 | schoor hun baard half af, en sneed hun klederen half
14273 2Sa 10:4 | af, tot aan hun billen; en hij liet hen gaan. ~
14274 2Sa 10:5 | mannen waren zeer beschaamd. En de koning zeide: Blijft
14275 2Sa 10:6 | de kinderen Ammons heen, en huurden van de Syriers van
14276 2Sa 10:6 | Syriers van Beth-Rechob, en van de Syriers van Zoba,
14277 2Sa 10:6 | twintig duizend voetvolks, en van den koning van Maacha
14278 2Sa 10:6 | van Maacha duizend man, en van de mannen van Tob twaalf
14279 2Sa 10:7 | hoorde, zond hij Joab heen, en het ganse heir met de helden. ~
14280 2Sa 10:8 | 8 En de kinderen Ammons togen
14281 2Sa 10:8 | kinderen Ammons togen uit, en stelden de slagorde voor
14282 2Sa 10:8 | maar de Syriers van Zoba, en Rechob, en de mannen van
14283 2Sa 10:8 | Syriers van Zoba, en Rechob, en de mannen van Tob en Maacha
14284 2Sa 10:8 | Rechob, en de mannen van Tob en Maacha waren bijzonder in
14285 2Sa 10:9 | tegen hem was, van voren en van achteren, zo verkoos
14286 2Sa 10:9 | uitgelezenen van Israel, en stelde hen in orde tegen
14287 2Sa 10:10 | 10 En het overige des volks gaf
14288 2Sa 10:11 | 11 En hij zeide: Zo de Syriers
14289 2Sa 10:11 | gij mij komen verlossen; en zo de kinderen Ammons u
14290 2Sa 10:12 | 12 Wees sterk, en laat ons sterk zijn voor
14291 2Sa 10:12 | sterk zijn voor ons volk, en voor de steden onzes Gods;
14292 2Sa 10:13 | 13 Toen naderde Joab, en het volk, dat bij hem was,
14293 2Sa 10:13 | strijd tegen de Syriers; en zij vloden voor zijn aangezicht. ~
14294 2Sa 10:14 | het aangezicht van Abisai, en kwamen in de stad. En Joab
14295 2Sa 10:14 | Abisai, en kwamen in de stad. En Joab keerde weder van de
14296 2Sa 10:14 | van de kinderen Ammons, en kwam te Jeruzalem. ~
14297 2Sa 10:16 | 16 En Hadad-ezer zond heen, en
14298 2Sa 10:16 | En Hadad-ezer zond heen, en deed de Syriers uitkomen,
14299 2Sa 10:16 | gene zijde der rivier zijn, en zij kwamen te Helam; en
14300 2Sa 10:16 | en zij kwamen te Helam; en Sobach, Hadad-ezers krijgsoverste,
14301 2Sa 10:17 | verzamelde hij gans Israel, en toog over de Jordaan, en
14302 2Sa 10:17 | en toog over de Jordaan, en kwam te Helam, en de Syriers
14303 2Sa 10:17 | Jordaan, en kwam te Helam, en de Syriers stelden de slagorde
14304 2Sa 10:17 | slagorde tegen David aan, en streden met hem. ~
14305 2Sa 10:18 | voor Israels aangezicht, en David versloeg van de Syriers
14306 2Sa 10:18 | Syriers zevenhonderd wagenen, en veertig duizend ruiteren;
14307 2Sa 10:19 | maakten zij vrede met Israel, en dienden hen; en de Syriers
14308 2Sa 10:19 | Israel, en dienden hen; en de Syriers vreesden de kinderen
14309 2Sa 11:1 | 1 En het geschiedde met de wederkomst
14310 2Sa 11:1 | uittrekken, dat David Joab, en zijn knechten met hem, en
14311 2Sa 11:1 | en zijn knechten met hem, en gans Israel henenzond, dat
14312 2Sa 11:1 | kinderen Ammons verderven, en Rabba belegeren zouden.
14313 2Sa 11:2 | van zijn leger opstond, en wandelde op het dak van
14314 2Sa 11:2 | dak van het koningshuis, en zag van het dak een vrouw,
14315 2Sa 11:3 | 3 En David zond henen, en ondervraagde
14316 2Sa 11:3 | 3 En David zond henen, en ondervraagde naar deze vrouw;
14317 2Sa 11:3 | ondervraagde naar deze vrouw; en men zeide: Is dat niet Bathseba,
14318 2Sa 11:4 | zond David boden henen, en liet haar halen. En als
14319 2Sa 11:4 | henen, en liet haar halen. En als zij tot hem ingekomen
14320 2Sa 11:5 | 5 En die vrouw werd zwanger;
14321 2Sa 11:5 | zwanger; zo zond zij henen, en liet David weten, en zeide:
14322 2Sa 11:5 | henen, en liet David weten, en zeide: Ik ben zwanger geworden. ~
14323 2Sa 11:6 | Uria, den Hethiet, tot mij. En Joab zond Uria tot David. ~
14324 2Sa 11:7 | naar den welstand van Joab, en naar den welstand des volks,
14325 2Sa 11:7 | den welstand des volks, en naar den welstand des krijgs. ~
14326 2Sa 11:8 | Uria: Ga af naar uw huis, en was uw voeten. En toen Uria
14327 2Sa 11:8 | huis, en was uw voeten. En toen Uria uit des konings
14328 2Sa 11:9 | de knechten zijns heren; en hij ging niet af in zijn
14329 2Sa 11:10 | 10 En zij gaven het David te kennen,
14330 2Sa 11:11 | 11 En Uria zeide tot David: De
14331 2Sa 11:11 | zeide tot David: De ark, en Israel, en Juda blijven
14332 2Sa 11:11 | David: De ark, en Israel, en Juda blijven in de tenten;
14333 2Sa 11:11 | Juda blijven in de tenten; en mijn heer Joab, en de knechten
14334 2Sa 11:11 | tenten; en mijn heer Joab, en de knechten mijns heren
14335 2Sa 11:11 | gelegerd op het open veld, en zou ik in mijn huis gaan,
14336 2Sa 11:11 | mijn huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn
14337 2Sa 11:11 | om te eten en te drinken, en bij mijn huisvrouw te liggen?
14338 2Sa 11:11 | waarachtig als gij leeft en uw ziel leeft, indien ik
14339 2Sa 11:12 | Uria te Jeruzalem, dien dag en den anderen dag. ~
14340 2Sa 11:13 | 13 En David nodigde hem, zodat
14341 2Sa 11:13 | voor zijn aangezicht at en dronk, en hij maakte hem
14342 2Sa 11:13 | aangezicht at en dronk, en hij maakte hem dronken.
14343 2Sa 11:14 | brief schreef aan Joab; en hij zond dien door de hand
14344 2Sa 11:15 | 15 En hij schreef in dien brief,
14345 2Sa 11:15 | tegenover den sterksten strijd, en keer van achter hem af,
14346 2Sa 11:15 | opdat hij geslagen worde en sterve. ~
14347 2Sa 11:17 | mannen der stad uittogen en met Joab streden, vielen
14348 2Sa 11:17 | volk, van Davids knechten, en Uria, de Hethiet, stierf
14349 2Sa 11:18 | 18 Toen zond Joab heen, en liet David den gansen handel
14350 2Sa 11:19 | 19 En hij beval den bode, zeggende:
14351 2Sa 11:20 | 20 En het zal geschieden, indien
14352 2Sa 11:20 | grimmigheid des konings opkomt, en hij tot u zegt: Waarom zijt
14353 2Sa 11:22 | 22 En de bode ging heen, en kwam
14354 2Sa 11:22 | 22 En de bode ging heen, en kwam in, en gaf David te
14355 2Sa 11:22 | bode ging heen, en kwam in, en gaf David te kennen alles,
14356 2Sa 11:23 | 23 En de bode zeide tot David:
14357 2Sa 11:23 | zeker te machtig geweest, en zijn tot ons uitgetogen
14358 2Sa 11:24 | knechten dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de Hethiet,
14359 2Sa 11:25 | uw strijd tegen de stad, en verstoor ze; versterk hem
14360 2Sa 11:27 | 27 En als de rouw was overgegaan,
14361 2Sa 11:27 | overgegaan, zond David heen, en nam haar in zijn huis; en
14362 2Sa 11:27 | en nam haar in zijn huis; en zij werd hem ter vrouwe,
14363 2Sa 11:27 | zij werd hem ter vrouwe, en baarde hem een zoon. Doch
14364 2Sa 12:1 | 1 En de HEERE zond Nathan tot
14365 2Sa 12:1 | in een stad, de een rijk en de ander arm. ~
14366 2Sa 12:2 | rijke had zeer veel schapen en runderen. ~
14367 2Sa 12:3 | ooilam, dat hij gekocht had, en had het gevoed, dat het
14368 2Sa 12:3 | groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk;
14369 2Sa 12:3 | tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en
14370 2Sa 12:3 | en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en
14371 2Sa 12:3 | en sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter. ~
14372 2Sa 12:4 | te nemen van zijn schapen en van zijn runderen, om voor
14373 2Sa 12:4 | gekomen was, wat te bereiden; en hij nam des armen mans ooilam,
14374 2Sa 12:4 | nam des armen mans ooilam, en bereidde dat voor den man,
14375 2Sa 12:5 | toorn zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo
14376 2Sa 12:6 | 6 En dat ooilam zal hij viervoudig
14377 2Sa 12:6 | dat hij deze zaak gedaan, en omdat hij niet verschoond
14378 2Sa 12:7 | koning gezalfd over Israel, en Ik heb u uit Sauls hand
14379 2Sa 12:8 | 8 En Ik heb u uws heren huis
14380 2Sa 12:8 | heb u het huis van Israel en Juda gegeven; en indien
14381 2Sa 12:8 | Israel en Juda gegeven; en indien het weinig is, Ik
14382 2Sa 12:8 | weinig is, Ik zou u alzulks en alzulks daartoe doen. ~
14383 2Sa 12:9 | met het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw hebt gij
14384 2Sa 12:9 | gij u ter vrouwe genomen; en hem hebt gij met het zwaard
14385 2Sa 12:10 | dat gij Mij veracht hebt, en de huisvrouw van Uria, den
14386 2Sa 12:11 | u verwekken uit uw huis, en zal uw vrouwen nemen voor
14387 2Sa 12:11 | vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar aan uw naaste geven;
14388 2Sa 12:12 | zaak doen voor gans Israel, en voor de zon. ~
14389 2Sa 12:13 | gezondigd tegen den HEERE! En Nathan zeide tot David:
14390 2Sa 12:15 | ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg het kind,
14391 2Sa 12:16 | 16 En David zocht God voor dat
14392 2Sa 12:16 | zocht God voor dat jongsken; en David vastte een vasten,
14393 2Sa 12:16 | David vastte een vasten, en ging in, en lag den nacht
14394 2Sa 12:16 | een vasten, en ging in, en lag den nacht over op de
14395 2Sa 12:17 | aarde; maar hij wilde niet, en at geen brood met hen. ~
14396 2Sa 12:18 | 18 En het geschiedde op den zevenden
14397 2Sa 12:18 | dag, dat het kind stierf; en Davids knechten vreesden
14398 2Sa 12:19 | knechten: Is het kind dood? En zij zeiden: Het is dood. ~
14399 2Sa 12:20 | stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en
14400 2Sa 12:20 | op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde
14401 2Sa 12:20 | en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding,
14402 2Sa 12:20 | veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN,
14403 2Sa 12:20 | in het huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij
14404 2Sa 12:20 | daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en zij zetten
14405 2Sa 12:20 | zijn huis, en eiste brood; en zij zetten hem brood voor,
14406 2Sa 12:20 | zij zetten hem brood voor, en hij at.
14407 2Sa 12:21 | kinds wil hebt gij gevast en geweend; maar nadat het
14408 2Sa 12:21 | gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten. ~
14409 2Sa 12:22 | 22 En hij zeide: Als het kind
14410 2Sa 12:22 | nog leefde, heb ik gevast en geweend; want ik zeide:
14411 2Sa 12:24 | zijn huisvrouw Bathseba, en ging tot haar in, en lag
14412 2Sa 12:24 | Bathseba, en ging tot haar in, en lag bij haar; en zij baarde
14413 2Sa 12:24 | haar in, en lag bij haar; en zij baarde een zoon, wiens
14414 2Sa 12:24 | naam zij noemde Salomo; en de HEERE had hem lief. ~
14415 2Sa 12:25 | 25 En zond heen door de hand van
14416 2Sa 12:25 | van den profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid-Jah,
14417 2Sa 12:26 | Rabba der kinderen Ammons; en hij nam de koninklijke stad
14418 2Sa 12:27 | zond Joab boden tot David, en zeide: Ik heb gekrijgd tegen
14419 2Sa 12:28 | nu het overige des volks, en beleger de stad, en neem
14420 2Sa 12:28 | volks, en beleger de stad, en neem ze in; opdat niet,
14421 2Sa 12:29 | verzamelde David al dat volk, en toog naar Rabba; en hij
14422 2Sa 12:29 | volk, en toog naar Rabba; en hij krijgde tegen haar,
14423 2Sa 12:29 | hij krijgde tegen haar, en nam ze in. ~
14424 2Sa 12:30 | 30 En hij nam de kroon haars konings
14425 2Sa 12:30 | gouds, met edelgesteente, en zij werd op Davids hoofd
14426 2Sa 12:31 | daarin was, voerde hij uit, en legde het onder zagen, en
14427 2Sa 12:31 | en legde het onder zagen, en onder ijzeren dorswagens,
14428 2Sa 12:31 | onder ijzeren dorswagens, en onder ijzeren bijlen, en
14429 2Sa 12:31 | en onder ijzeren bijlen, en deed hen door den ticheloven
14430 2Sa 12:31 | den ticheloven doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden
14431 2Sa 12:31 | Ammons. Daarna keerde David, en al het volk, weder naar
14432 2Sa 13:1 | 1 En het geschiedde daarna, alzo
14433 2Sa 13:2 | 2 En Amnon was benauwd tot krank
14434 2Sa 13:3 | van Simea, Davids broeder; en Jonadab was een zeer wijs
14435 2Sa 13:5 | 5 En Jonadab zeide tot hem: Leg
14436 2Sa 13:5 | hem: Leg u op uw leger, en maak u krank; als dan uw
14437 2Sa 13:5 | mij met brood spijzige, en de spijze voor mijn ogen
14438 2Sa 13:5 | toemake, opdat ik het aanzie, en van haar hand ete. ~
14439 2Sa 13:6 | 6 Amnon dan legde zich, en maakte zich krank. Toen
14440 2Sa 13:6 | voor mijn ogen toemake, en ik van haar hand ete. ~
14441 2Sa 13:7 | huis van uw broeder Amnon, en maak hem een spijze. ~
14442 2Sa 13:8 | 8 En Thamar ging heen in het
14443 2Sa 13:8 | hij nu was nederliggende), en zij nam deeg, en kneedde
14444 2Sa 13:8 | nederliggende), en zij nam deeg, en kneedde het, en maakte koekjes
14445 2Sa 13:8 | nam deeg, en kneedde het, en maakte koekjes toe voor
14446 2Sa 13:8 | koekjes toe voor zijn ogen, en bakte de koekjes. ~
14447 2Sa 13:9 | 9 En zij nam een pan, en goot
14448 2Sa 13:9 | 9 En zij nam een pan, en goot ze uit voor zijn aangezicht;
14449 2Sa 13:9 | maar hij weigerde te eten. En Amnon zeide: Doet alle man
14450 2Sa 13:9 | alle man van mij uitgaan. En alle man ging van hem uit. ~
14451 2Sa 13:10 | koekjes, die zij gemaakt had, en bracht ze haar broeder Amnon
14452 2Sa 13:11 | ate, zo greep hij haar, en zeide tot haar: Kom, lig
14453 2Sa 13:13 | ik mijn schande brengen? En gij, gij zoudt zijn als
14454 2Sa 13:14 | zo verkrachtte hij haar, en lag bij haar. ~
14455 2Sa 13:15 | hij haar had liefgehad; en Amnon zeide tot haar: Maak
14456 2Sa 13:17 | 17 En hij riep zijn jongen, die
14457 2Sa 13:17 | jongen, die hem diende, en zeide: Drijf nu deze van
14458 2Sa 13:17 | van mij uit naar buiten, en grendel de deur achter haar
14459 2Sa 13:18 | waren, met mantels gekleed; en zijn dienaar bracht haar
14460 2Sa 13:18 | bracht haar uit tot buiten, en grendelde de deur achter
14461 2Sa 13:19 | Thamar as op haar hoofd, en scheurde den veelvervigen
14462 2Sa 13:19 | veelvervigen rok, dien zij aanhad; en zij legde haar hand op haar
14463 2Sa 13:19 | haar hand op haar hoofd, en ging vast henen en kreet. ~
14464 2Sa 13:19 | hoofd, en ging vast henen en kreet. ~
14465 2Sa 13:20 | 20 En haar broeder Absalom zeide
14466 2Sa 13:20 | zaak. Alzo bleef Thamar en was eenzaam in het huis
14467 2Sa 13:23 | 23 En het geschiedde, na twee
14468 2Sa 13:24 | 24 En Absalom kwam tot den koning,
14469 2Sa 13:24 | Absalom kwam tot den koning, en zeide: Zie, nu heeft uw
14470 2Sa 13:24 | scheerders; dat toch de koning en zijn knechten met uw knecht
14471 2Sa 13:25 | u niet bezwaarlijk zijn; en hij hield bij hem aan, doch
14472 2Sa 13:27 | aanhield, zo liet hij Amnon en al des konings zonen met
14473 2Sa 13:28 | vrolijk is van den wijn, en ik tot ulieden zal zeggen:
14474 2Sa 13:28 | geboden heb? Zijt sterk en weest dapper. ~
14475 2Sa 13:29 | 29 En Absaloms jongens deden aan
14476 2Sa 13:29 | alle zonen des konings op, en reden een iegelijk op zijn
14477 2Sa 13:29 | iegelijk op zijn muildier, en vloden. ~
14478 2Sa 13:30 | 30 En het geschiedde, als zij
14479 2Sa 13:30 | zonen des konings geslagen, en er is niet een van hen overgelaten. ~
14480 2Sa 13:31 | Toen stond de koning op, en scheurde zijn klederen,
14481 2Sa 13:31 | scheurde zijn klederen, en legde zich neder ter aarde;
14482 2Sa 13:32 | Davids broeder, antwoordde en zeide: Mijn heer zegge niet,
14483 2Sa 13:34 | 34 Absalom nu vluchtte; en de jongen, die de wacht
14484 2Sa 13:34 | hield, hief zijn ogen op, en zag toe, en ziet, er kwam
14485 2Sa 13:34 | zijn ogen op, en zag toe, en ziet, er kwam veel volks
14486 2Sa 13:36 | 36 En het geschiedde, als hij
14487 2Sa 13:36 | kwamen de zonen des konings, en hieven hun stemmen op en
14488 2Sa 13:36 | en hieven hun stemmen op en weenden; en de koning ook
14489 2Sa 13:36 | hun stemmen op en weenden; en de koning ook en al zijn
14490 2Sa 13:36 | weenden; en de koning ook en al zijn knechten weenden
14491 2Sa 13:37 | 37 (Absalom dan vluchtte, en toog tot Thalmai, den zoon
14492 2Sa 13:37 | Ammihur, koning van Gesur.) En hij droeg rouw over zijn
14493 2Sa 13:38 | 38 Alzo vluchtte Absalom, en toog naar Gesur; en hij
14494 2Sa 13:38 | Absalom, en toog naar Gesur; en hij was aldaar drie jaren. ~
14495 2Sa 14:2 | zond Joab heen naar Thekoa, en nam van daar een wijze vrouw;
14496 2Sa 14:2 | van daar een wijze vrouw; en hij zeide tot haar: Stel
14497 2Sa 14:2 | alsof gij rouw droegt, en trek nu rouwklederen aan,
14498 2Sa 14:2 | trek nu rouwklederen aan, en zalf u niet met olie, en
14499 2Sa 14:2 | en zalf u niet met olie, en wees als een vrouw, die
14500 2Sa 14:3 | 3 En ga in tot den koning, en
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |