1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
1001 Gen 17:16 | en zagen naar Sodom toe; en Abraham ging met hen, om
1002 Gen 17:17 | 17 En de HEERE zeide: Zal Ik voor
1003 Gen 17:18 | gewisselijk tot een groot en machtig volk worden zal,
1004 Gen 17:18 | machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in
1005 Gen 17:19 | opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen,
1006 Gen 17:19 | huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden,
1007 Gen 17:19 | om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE
1008 Gen 17:20 | Dewijl het geroep van Sodom en Gomorra groot is, en dewijl
1009 Gen 17:20 | Sodom en Gomorra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar
1010 Gen 17:21 | 21 Zal Ik nu afgaan en bezien, of zij naar hun
1011 Gen 17:21 | uiterste gedaan hebben, en zo niet, Ik zal het weten. ~
1012 Gen 17:22 | het aangezicht van daar, en gingen naar Sodom; maar
1013 Gen 17:23 | 23 En Abraham trad toe, en zeide:
1014 Gen 17:23 | 23 En Abraham trad toe, en zeide: Zult Gij ook den
1015 Gen 17:24 | zult Gij hen ook ombrengen, en de plaats niet sparen, om
1016 Gen 17:27 | 27 En Abraham antwoordde en zeide:
1017 Gen 17:27 | 27 En Abraham antwoordde en zeide: Zie toch; ik heb
1018 Gen 17:27 | den Heere, hoewel ik stof en as ben! ~
1019 Gen 17:28 | de ganse stad verderven? En Hij zeide: Ik zal haar niet
1020 Gen 17:28 | verderven, zo Ik er vijf en veertig zal vinden. ~
1021 Gen 17:29 | 29 En hij voer voort nog tot Hem
1022 Gen 17:29 | nog tot Hem te spreken, en zeide: Misschien zullen
1023 Gen 17:29 | veertig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal het niet
1024 Gen 17:30 | dertig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal het niet
1025 Gen 17:31 | 31 En hij zeide: Zie toch, ik
1026 Gen 17:31 | twintig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal haar niet
1027 Gen 17:32 | er tien gevonden worden. En Hij zeide: Ik zal haar niet
1028 Gen 17:33 | tot Abraham te spreken; en Abraham keerde weder naar
1029 Gen 18:1 | 1 En die twee engelen kwamen
1030 Gen 18:1 | kwamen te Sodom in den avond; en Lot zat in de poort te Sodom;
1031 Gen 18:1 | zat in de poort te Sodom; en als Lot hen zag, stond hij
1032 Gen 18:1 | stond hij op hun tegemoet, en boog zich met het aangezicht
1033 Gen 18:2 | 2 En hij zeide: Ziet nu, mijne
1034 Gen 18:2 | ten huize van uw knecht, en vernacht, en wast uw voeten;
1035 Gen 18:2 | uw knecht, en vernacht, en wast uw voeten; en gij zult
1036 Gen 18:2 | vernacht, en wast uw voeten; en gij zult vroeg opstaan,
1037 Gen 18:2 | gij zult vroeg opstaan, en gaan uws weegs. En zij zeiden:
1038 Gen 18:2 | opstaan, en gaan uws weegs. En zij zeiden: Neen, maar wij
1039 Gen 18:3 | 3 En hij hield bij hen zeer aan,
1040 Gen 18:3 | zodat zij tot hem inkeerden, en kwamen in zijn huis; en
1041 Gen 18:3 | en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd,
1042 Gen 18:3 | maakte hun een maaltijd, en bakte ongezuurde koeken,
1043 Gen 18:3 | bakte ongezuurde koeken, en zij aten. ~
1044 Gen 18:5 | 5 En zij riepen Lot toe, en zeiden
1045 Gen 18:5 | 5 En zij riepen Lot toe, en zeiden tot hem: Waar zijn
1046 Gen 18:6 | uit tot hen aan de deur, en hij sloot de deur achter
1047 Gen 18:7 | 7 En hij zeide: Mijn broeders!
1048 Gen 18:8 | haar nu tot u uitbrengen, en doet haar, zoals het goed
1049 Gen 18:9 | vreemdeling hier te wonen, en zoude hij alleszins rechter
1050 Gen 18:9 | meer kwaads doen, dan hun. En zij drongen zeer op den
1051 Gen 18:9 | zeer op den man, op Lot, en zij traden toe om de deur
1052 Gen 18:10 | mannen staken hun hand uit, en deden Lot tot zich inkomen
1053 Gen 18:10 | zich inkomen in het huis, en sloten de deur toe. ~
1054 Gen 18:11 | 11 En zij sloegen de mannen, die
1055 Gen 18:12 | zonen, of uw dochteren, en allen, die gij hebt in deze
1056 Gen 18:13 | het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden
1057 Gen 18:14 | 14 Toen ging Lot uit, en sprak tot zijn schoonzonen,
1058 Gen 18:14 | dochteren nemen zouden, en zeide: Maakt u op, gaat
1059 Gen 18:15 | 15 En als de dageraad opging,
1060 Gen 18:15 | u op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochteren, die voorhanden
1061 Gen 18:16 | dan die mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en
1062 Gen 18:16 | en de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren,
1063 Gen 18:16 | verschoning des HEEREN over hem; en zij brachten hem uit, en
1064 Gen 18:16 | en zij brachten hem uit, en stelden hem buiten de stad. ~
1065 Gen 18:17 | 17 En het geschiedde als zij hen
1066 Gen 18:17 | wil; zie niet achter u om, en sta niet op deze ganse vlakte;
1067 Gen 18:18 | 18 En Lot zeide tot hen: Neen
1068 Gen 18:19 | genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid
1069 Gen 18:19 | misschien dat kwaad aankleve, en ik sterve! ~
1070 Gen 18:20 | om derwaarts te vluchten, en zij is klein; laat mij toch
1071 Gen 18:21 | 21 En Hij zeide tot hem: Zie,
1072 Gen 18:24 | Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra
1073 Gen 18:24 | zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den
1074 Gen 18:25 | 25 En Hij keerde deze steden om,
1075 Gen 18:25 | Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle
1076 Gen 18:25 | om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden,
1077 Gen 18:26 | 26 En zijn huisvrouw zag om van
1078 Gen 18:26 | huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar. ~
1079 Gen 18:27 | 27 En Abraham maakte zich deszelven
1080 Gen 18:28 | 28 En hij zag naar Sodom en Gomorra
1081 Gen 18:28 | 28 En hij zag naar Sodom en Gomorra toe, en naar het
1082 Gen 18:28 | naar Sodom en Gomorra toe, en naar het ganse land van
1083 Gen 18:28 | ganse land van die vlakte; en hij zag, en ziet, er ging
1084 Gen 18:28 | die vlakte; en hij zag, en ziet, er ging een rook van
1085 Gen 18:29 | 29 En het geschiedde, toen God
1086 Gen 18:29 | God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden
1087 Gen 18:30 | 30 En Lot toog op uit Zoar, en
1088 Gen 18:30 | En Lot toog op uit Zoar, en woonde op den berg, en zijn
1089 Gen 18:30 | en woonde op den berg, en zijn twee dochters met hem;
1090 Gen 18:30 | vreesde binnen Zoar te wonen. En hij woonde in een spelonk,
1091 Gen 18:30 | woonde in een spelonk, hij en zijn twee dochters. ~
1092 Gen 18:31 | jongste: Onze vader is oud, en er is geen man in dit land,
1093 Gen 18:32 | vader wijn te drinken geven, en bij hem liggen, opdat wij
1094 Gen 18:33 | 33 En zij gaven dien nacht haar
1095 Gen 18:33 | haar vader wijn te drinken; en de eerstgeborene kwam, en
1096 Gen 18:33 | en de eerstgeborene kwam, en lag bij haar vader, en hij
1097 Gen 18:33 | en lag bij haar vader, en hij werd het niet gewaar
1098 Gen 18:34 | 34 En het geschiedde des anderen
1099 Gen 18:35 | 35 En zij gaven haar vader ook
1100 Gen 18:35 | dien nacht wijn te drinken, en de jongste stond op, en
1101 Gen 18:35 | en de jongste stond op, en lag bij hem. En hij werd
1102 Gen 18:35 | stond op, en lag bij hem. En hij werd het niet gewaar
1103 Gen 18:36 | 36 En de twee dochters van Lot
1104 Gen 18:37 | 37 En de eerstgeborene baarde
1105 Gen 18:37 | eerstgeborene baarde een zoon, en noemde zijn naam Moab; deze
1106 Gen 18:38 | 38 En de jongste baarde ook een
1107 Gen 18:38 | jongste baarde ook een zoon, en noemde zijn naam Ben-Ammi;
1108 Gen 19:1 | 1 En Abraham reisde van daar
1109 Gen 19:1 | het land van het zuiden, en woonde tussen Kades en tussen
1110 Gen 19:1 | en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde
1111 Gen 19:1 | tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling
1112 Gen 19:2 | Abimelech, de koning van Gerar, en nam Sara weg. ~
1113 Gen 19:3 | in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie,
1114 Gen 19:5 | gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij heeft gezegd:
1115 Gen 19:5 | oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen,
1116 Gen 19:6 | 6 En God zeide tot hem in den
1117 Gen 19:6 | uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet van tegen
1118 Gen 19:7 | want hij is een profeet, en hij zal voor u bidden, opdat
1119 Gen 19:7 | voorzeker sterven zult, gij, en al wat uwes is! ~
1120 Gen 19:8 | Abimelech des morgens vroeg op, en riep al zijn knechten, en
1121 Gen 19:8 | en riep al zijn knechten, en sprak al deze woorden voor
1122 Gen 19:8 | deze woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer. ~
1123 Gen 19:9 | 9 En Abimelech riep Abraham,
1124 Gen 19:9 | Abimelech riep Abraham, en zeide tot hem: Wat hebt
1125 Gen 19:9 | Wat hebt gij ons gedaan? en wat heb ik tegen u gezondigd,
1126 Gen 19:9 | gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een
1127 Gen 19:11 | 11 En Abraham zeide: Want ik dacht:
1128 Gen 19:12 | 12 En ook is zij waarlijk mijn
1129 Gen 19:12 | niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden. ~
1130 Gen 19:13 | 13 En het is geschied, als God
1131 Gen 19:14 | Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten
1132 Gen 19:14 | runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve
1133 Gen 19:14 | dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham;
1134 Gen 19:14 | gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn huisvrouw
1135 Gen 19:15 | 15 En Abimelech zeide: Zie, mijn
1136 Gen 19:16 | 16 En tot Sara zeide hij: Zie,
1137 Gen 19:16 | met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. ~
1138 Gen 19:17 | 17 En Abraham bad tot God; en
1139 Gen 19:17 | En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en
1140 Gen 19:17 | en God genas Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn
1141 Gen 19:17 | Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat
1142 Gen 20:1 | 1 En de HEERE bezocht Sara, gelijk
1143 Gen 20:1 | gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed aan Sara gelijk
1144 Gen 20:2 | 2 En Sara werd bevrucht, en baarde
1145 Gen 20:2 | 2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon
1146 Gen 20:3 | 3 En Abraham noemde den naam
1147 Gen 20:4 | 4 En Abraham besneed zijn zoon
1148 Gen 20:5 | 5 En Abraham was honderd jaren
1149 Gen 20:6 | 6 En Sara zeide: God heeft mij
1150 Gen 20:8 | 8 En het kind werd groot, en
1151 Gen 20:8 | En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte
1152 Gen 20:9 | 9 En Sara zag den zoon van Hagar,
1153 Gen 20:10 | 10 En zij zeide tot Abraham: Drijf
1154 Gen 20:10 | Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon
1155 Gen 20:11 | 11 En dit woord was zeer kwaad
1156 Gen 20:12 | uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al
1157 Gen 20:14 | Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water,
1158 Gen 20:14 | vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze
1159 Gen 20:14 | brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende
1160 Gen 20:14 | ook gaf hij haar het kind, en zond haar weg. En zij ging
1161 Gen 20:14 | kind, en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde
1162 Gen 20:14 | weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba. ~
1163 Gen 20:16 | 16 En zij ging en zette zich tegenover,
1164 Gen 20:16 | 16 En zij ging en zette zich tegenover, afgaande
1165 Gen 20:16 | het kind niet zie sterven; en zij zat tegenover, en hief
1166 Gen 20:16 | sterven; en zij zat tegenover, en hief haar stem op, en weende. ~
1167 Gen 20:16 | tegenover, en hief haar stem op, en weende. ~
1168 Gen 20:17 | 17 En God hoorde de stem van den
1169 Gen 20:17 | de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar
1170 Gen 20:17 | Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u,
1171 Gen 20:18 | Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand;
1172 Gen 20:19 | 19 En God opende haar ogen, dat
1173 Gen 20:19 | dat zij een waterput zag; en zij ging, en vulde de fles
1174 Gen 20:19 | waterput zag; en zij ging, en vulde de fles met water,
1175 Gen 20:19 | vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken. ~
1176 Gen 20:20 | 20 En God was met den jongen;
1177 Gen 20:20 | God was met den jongen; en hij werd groot, en hij woonde
1178 Gen 20:20 | jongen; en hij werd groot, en hij woonde in de woestijn,
1179 Gen 20:20 | hij woonde in de woestijn, en werd een boogschutter. ~
1180 Gen 20:21 | 21 En hij woonde in de woestijn
1181 Gen 20:21 | woonde in de woestijn Paran; en zijn moeder nam hem een
1182 Gen 20:23 | zult gij doen bij mij, en bij het land, waarin gij
1183 Gen 20:24 | 24 En Abraham zeide: Ik zal zweren. ~
1184 Gen 20:25 | 25 En Abraham berispte Abimelech
1185 Gen 20:26 | wie dit stuk gedaan heeft; en ook hebt gij het mij niet
1186 Gen 20:26 | het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord,
1187 Gen 20:27 | 27 En Abraham nam schapen en runderen,
1188 Gen 20:27 | 27 En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan
1189 Gen 20:27 | nam schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en
1190 Gen 20:27 | en gaf die aan Abimelech; en die beiden maakten een verbond. ~
1191 Gen 20:30 | 30 En hij zeide: Dat gij de zeven
1192 Gen 20:32 | Daarna stond Abimelech op, en Pichol, zijn krijgsoverste,
1193 Gen 20:32 | Pichol, zijn krijgsoverste, en zij keerden wederom naar
1194 Gen 20:33 | 33 En hij plantte een bos in Ber-seba,
1195 Gen 20:33 | plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar den Naam des
1196 Gen 20:34 | 34 En Abraham woonde als vreemdeling
1197 Gen 21:1 | 1 En het geschiedde na deze dingen,
1198 Gen 21:1 | dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham!
1199 Gen 21:1 | zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben
1200 Gen 21:2 | 2 En Hij zeide: Neem nu uw zoon,
1201 Gen 21:2 | dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria,
1202 Gen 21:2 | heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een
1203 Gen 21:3 | Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam
1204 Gen 21:3 | op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren
1205 Gen 21:3 | zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde
1206 Gen 21:3 | zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het
1207 Gen 21:3 | hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging
1208 Gen 21:3 | brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die
1209 Gen 21:4 | hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre. ~
1210 Gen 21:5 | 5 En Abraham zeide tot zijn jongeren:
1211 Gen 21:5 | Blijft gij hier met den ezel, en ik en de jongen zullen heengaan
1212 Gen 21:5 | hier met den ezel, en ik en de jongen zullen heengaan
1213 Gen 21:6 | 6 En Abraham nam het hout des
1214 Gen 21:6 | het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn
1215 Gen 21:6 | het op Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het
1216 Gen 21:6 | zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en
1217 Gen 21:6 | en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen samen. ~
1218 Gen 21:7 | tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij
1219 Gen 21:7 | vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben
1220 Gen 21:7 | hier ben ik, mijn zoon! En hij zeide: Zie het vuur
1221 Gen 21:7 | hij zeide: Zie het vuur en het hout; maar waar is het
1222 Gen 21:8 | 8 En Abraham zeide: God zal Zichzelven
1223 Gen 21:9 | 9 En zij kwamen ter plaatse,
1224 Gen 21:9 | die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een
1225 Gen 21:9 | bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en
1226 Gen 21:9 | en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en
1227 Gen 21:9 | en bond zijn zoon Izak, en legde hem op het altaar
1228 Gen 21:10 | 10 En Abraham strekte zijn hand
1229 Gen 21:10 | Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon
1230 Gen 21:11 | riep tot hem van den hemel en zeide: Abraham, Abraham!
1231 Gen 21:11 | zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben
1232 Gen 21:12 | niet uit aan den jongen, en doe hem niets! want nu weet
1233 Gen 21:12 | dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij
1234 Gen 21:13 | hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter
1235 Gen 21:13 | zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was een ram
1236 Gen 21:13 | struiken vast met zijn hoornen; en Abraham ging, en nam dien
1237 Gen 21:13 | hoornen; en Abraham ging, en nam dien ram, en offerde
1238 Gen 21:13 | Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten brandoffer
1239 Gen 21:14 | 14 En Abraham noemde den naam
1240 Gen 21:16 | 16 En zeide: Ik zweer bij Mijzelven,
1241 Gen 21:16 | gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet
1242 Gen 21:17 | Ik u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen,
1243 Gen 21:17 | als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan den
1244 Gen 21:17 | aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poorten zijner
1245 Gen 21:18 | 18 En in uw zaad zullen gezegend
1246 Gen 21:19 | weder tot zijn jongeren, en zij maakten zich op, en
1247 Gen 21:19 | en zij maakten zich op, en zij gingen samen naar Ber-seba;
1248 Gen 21:19 | gingen samen naar Ber-seba; en Abraham woonde te Ber-seba. ~
1249 Gen 21:20 | 20 En het geschiedde na deze dingen,
1250 Gen 21:21 | Uz, zijn eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemuel,
1251 Gen 21:21 | eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemuel, de vader van Aram, ~
1252 Gen 21:22 | 22 En Chesed, en Hazo, en Pildas,
1253 Gen 21:22 | 22 En Chesed, en Hazo, en Pildas, en Jidlaf,
1254 Gen 21:22 | 22 En Chesed, en Hazo, en Pildas, en Jidlaf, en Bethuel; ~
1255 Gen 21:22 | Chesed, en Hazo, en Pildas, en Jidlaf, en Bethuel; ~
1256 Gen 21:22 | Hazo, en Pildas, en Jidlaf, en Bethuel; ~
1257 Gen 21:23 | 23 (En Bethuel gewon Rebekka) deze
1258 Gen 21:24 | 24 En zijn bijwijf, welker naam
1259 Gen 21:24 | diezelve baarde ook Tebah, en Gaham, en Tahas, en Maacha. ~ ~
1260 Gen 21:24 | baarde ook Tebah, en Gaham, en Tahas, en Maacha. ~ ~
1261 Gen 21:24 | Tebah, en Gaham, en Tahas, en Maacha. ~ ~
1262 Gen 22:1 | 1 En het leven van Sara was honderd
1263 Gen 22:1 | van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit waren
1264 Gen 22:2 | 2 En Sara stierf te Kiriath-Arba,
1265 Gen 22:2 | Hebron, in het land Kanaan; en Abraham kwam om Sara te
1266 Gen 22:2 | kwam om Sara te beklagen, en haar te bewenen. ~
1267 Gen 22:3 | aangezicht van zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths,
1268 Gen 22:4 | 4 Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geef mij
1269 Gen 22:5 | 5 En de zonen Heths antwoordden
1270 Gen 22:7 | 7 Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het
1271 Gen 22:8 | 8 En hij sprak met hen, zeggende:
1272 Gen 22:8 | aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron,
1273 Gen 22:10 | midden van de zonen Heths; en Efron de Hethiet antwoordde
1274 Gen 22:13 | 13 En hij sprak tot Efron, voor
1275 Gen 22:14 | 14 En Efron antwoordde Abraham,
1276 Gen 22:15 | zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts
1277 Gen 22:16 | 16 En Abraham luisterde naar Efron;
1278 Gen 22:16 | Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld,
1279 Gen 22:17 | tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk, die daarin was,
1280 Gen 22:17 | spelonk, die daarin was, en al het geboomte, dat op
1281 Gen 22:19 | 19 En daarna begroef Abraham zijn
1282 Gen 22:20 | 20 Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was,
1283 Gen 23:1 | 1 Abraham nu was oud, en wel bedaagd; en de HEERE
1284 Gen 23:1 | was oud, en wel bedaagd; en de HEERE had Abraham in
1285 Gen 23:3 | HEERE, den God des hemels, en den God der aarde, dat gij
1286 Gen 23:4 | dat gij naar mijn land, en naar mijn maagschap trekken,
1287 Gen 23:4 | mijn maagschap trekken, en voor mijn zoon Izak een
1288 Gen 23:5 | 5 En die knecht zeide tot hem:
1289 Gen 23:6 | 6 En Abraham zeide tot hem: Wacht
1290 Gen 23:7 | mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap
1291 Gen 23:7 | maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft,
1292 Gen 23:7 | tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft,
1293 Gen 23:9 | van Abraham, zijn heer, en hij zwoer hem over deze
1294 Gen 23:10 | 10 En die knecht nam tien kemelen
1295 Gen 23:10 | van zijns heren kemelen, en toog heen; en al het goed
1296 Gen 23:10 | heren kemelen, en toog heen; en al het goed zijns heren
1297 Gen 23:10 | heren was in zijn hand; en hij maakte zich op, en toog
1298 Gen 23:10 | en hij maakte zich op, en toog heen naar Mesopotamie,
1299 Gen 23:11 | 11 En hij deed de kemelen nederknielen
1300 Gen 23:12 | 12 En hij zeide: HEERE! God van
1301 Gen 23:12 | mij toch heden ontmoeten, en doe weldadigheid bij Abraham,
1302 Gen 23:13 | sta bij de waterfontein, en de dochteren der mannen
1303 Gen 23:14 | uw kruik, dat ik drinke; en zij zal zeggen: Drink, en
1304 Gen 23:14 | en zij zal zeggen: Drink, en ik zal ook uw kemelen drenken;
1305 Gen 23:14 | knecht Izak toegewezen hebt, en dat ik daaraan bekenne,
1306 Gen 23:15 | 15 En het geschiedde, eer hij
1307 Gen 23:15 | de broeder van Abraham; en zij had haar kruik op haar
1308 Gen 23:16 | 16 En die jonge dochter was zeer
1309 Gen 23:16 | van aangezicht, een maagd, en geen man had haar bekend;
1310 Gen 23:16 | geen man had haar bekend; en zij ging af naar de fontein,
1311 Gen 23:16 | ging af naar de fontein, en vulde haar kruik, en ging
1312 Gen 23:16 | fontein, en vulde haar kruik, en ging op. ~
1313 Gen 23:17 | die knecht haar tegemoet, en hij zeide: Laat mij toch
1314 Gen 23:18 | 18 En zij zeide: Drink, mijn heer!
1315 Gen 23:18 | zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich en liet
1316 Gen 23:18 | heer! en zij haastte zich en liet haar kruik neder op
1317 Gen 23:18 | kruik neder op haar hand, en gaf hem te drinken. ~
1318 Gen 23:20 | 20 En zij haastte zich, en goot
1319 Gen 23:20 | 20 En zij haastte zich, en goot haar kruik uit in de
1320 Gen 23:20 | kruik uit in de drinkbak, en liep weder naar den put
1321 Gen 23:20 | naar den put om te putten, en zij putte voor al zijn kemelen. ~
1322 Gen 23:21 | 21 En de man ontzette zich over
1323 Gen 23:22 | 22 En het geschiedde, als de kemelen
1324 Gen 23:22 | gewicht was een halve sikkel, en twee armringen aan haar
1325 Gen 23:24 | 24 En zij had tot hem gezegd:
1326 Gen 23:25 | hem gezegd: Ook is er stro en veel voeders bij ons, ook
1327 Gen 23:26 | neigde die man zijn hoofd, en aanbad den HEERE; ~
1328 Gen 23:27 | 27 En hij zeide: Geloofd zij de
1329 Gen 23:27 | Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten
1330 Gen 23:28 | 28 En die jonge dochter liep,
1331 Gen 23:28 | die jonge dochter liep, en gaf ten huize harer moeder
1332 Gen 23:29 | 29 En Rebekka had een broeder,
1333 Gen 23:29 | broeder, wiens naam was Laban; en Laban liep tot die man naar
1334 Gen 23:30 | 30 En het geschiedde, als hij
1335 Gen 23:30 | voorhoofdsiersel gezien had, en de armringen aan de handen
1336 Gen 23:30 | de handen zijner zuster; en als hij gehoord had de woorden
1337 Gen 23:30 | zo kwam hij tot dien man, en ziet, hij stond bij de kemelen,
1338 Gen 23:31 | 31 En hij zeide: Kom in, gij,
1339 Gen 23:31 | ik heb het huis bereid, en de plaats voor de kemelen. ~
1340 Gen 23:32 | die man naar het huis toe, en men ontgordde de kemelen,
1341 Gen 23:32 | men ontgordde de kemelen, en men gaf den kemelen stro
1342 Gen 23:32 | men gaf den kemelen stro en voeder; en water om zijn
1343 Gen 23:32 | kemelen stro en voeder; en water om zijn voeten te
1344 Gen 23:32 | om zijn voeten te wassen, en de voeten der mannen, die
1345 Gen 23:33 | mijn woorden gesproken heb. En hij zeide: Spreek! ~
1346 Gen 23:35 | 35 En de HEERE heeft mijn heer
1347 Gen 23:35 | zodat hij groot geworden is; en Hij heeft hem gegeven schapen,
1348 Gen 23:35 | heeft hem gegeven schapen, en runderen, en zilver, en
1349 Gen 23:35 | gegeven schapen, en runderen, en zilver, en goud, en knechten,
1350 Gen 23:35 | en runderen, en zilver, en goud, en knechten, en maagden,
1351 Gen 23:35 | runderen, en zilver, en goud, en knechten, en maagden, en
1352 Gen 23:35 | zilver, en goud, en knechten, en maagden, en kemelen, en
1353 Gen 23:35 | en knechten, en maagden, en kemelen, en ezelen. ~
1354 Gen 23:35 | en maagden, en kemelen, en ezelen. ~
1355 Gen 23:36 | 36 En Sara, de huisvrouw van mijn
1356 Gen 23:36 | nadat zij oud geworden was; en hij heeft hem gegeven alles,
1357 Gen 23:37 | 37 En mijn heer heeft mij doen
1358 Gen 23:38 | naar het huis mijns vaders, en naar mijn geslacht, en zult
1359 Gen 23:38 | en naar mijn geslacht, en zult voor mijn zoon een
1360 Gen 23:40 | 40 En hij zeide tot mij: De HEERE,
1361 Gen 23:40 | Zijn Engel met u zenden, en Hij zal uw weg voorspoedig
1362 Gen 23:40 | neemt, uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis. ~
1363 Gen 23:41 | geslacht zult gegaan zijn; en indien zij haar u niet geven,
1364 Gen 23:42 | 42 En ik kwam heden aan de fontein;
1365 Gen 23:42 | kwam heden aan de fontein; en ik zeide: O, HEERE! God
1366 Gen 23:43 | uitkomen zal om te putten, en tot welke ik zeggen zal:
1367 Gen 23:44 | 44 En zij tot mij zal zeggen:
1368 Gen 23:44 | zal zeggen: Drink gij ook, en ik zal ook uw kemelen putten;
1369 Gen 23:45 | ziet, zo kwam Rebekka uit, en had haar kruik op haar schouder,
1370 Gen 23:45 | kruik op haar schouder, en zij kwam af tot de fontein
1371 Gen 23:45 | zij kwam af tot de fontein en putte; en ik zeide tot haar:
1372 Gen 23:45 | tot de fontein en putte; en ik zeide tot haar: Geef
1373 Gen 23:46 | 46 Zo haastte zij zich en liet haar kruik van zich
1374 Gen 23:46 | haar kruik van zich neder, en zeide: Drink gij, en ik
1375 Gen 23:46 | neder, en zeide: Drink gij, en ik zal ook uw kemelen drenken;
1376 Gen 23:46 | ook uw kemelen drenken; en ik dronk, en zij drenkte
1377 Gen 23:46 | kemelen drenken; en ik dronk, en zij drenkte ook de kemelen. ~
1378 Gen 23:47 | 47 Toen vraagde ik haar, en zeide: Wiens dochter zijt
1379 Gen 23:47 | Wiens dochter zijt gij? En zij zeide: De dochter van
1380 Gen 23:47 | voorhoofdsiersel op haar aangezicht, en de armringen aan haar handen; ~
1381 Gen 23:48 | 48 En ik neigde mijn hoofd, en
1382 Gen 23:48 | En ik neigde mijn hoofd, en aanbad de HEERE; en ik loofde
1383 Gen 23:48 | hoofd, en aanbad de HEERE; en ik loofde den HEERE, den
1384 Gen 23:49 | zo gijlieden weldadigheid en trouw aan mijn heer doen
1385 Gen 23:49 | geeft het mij te kennen; en zo niet, geeft het mij ook
1386 Gen 23:50 | 50 Toen antwoordde Laban en Bethuel, en zeiden: Van
1387 Gen 23:50 | antwoordde Laban en Bethuel, en zeiden: Van den HEERE is
1388 Gen 23:51 | uw aangezicht; neem haar en trek henen; zij zij de vrouw
1389 Gen 23:52 | 52 En het geschiedde, als Abrahams
1390 Gen 23:53 | 53 En de knecht langde voort zilveren
1391 Gen 23:53 | voort zilveren kleinoden, en gouden kleinoden, en klederen,
1392 Gen 23:53 | kleinoden, en gouden kleinoden, en klederen, en hij gaf die
1393 Gen 23:53 | kleinoden, en klederen, en hij gaf die aan Rebekka;
1394 Gen 23:53 | gaf ook aan haar broeder en haar moeder kostelijkheden. ~
1395 Gen 23:54 | 54 Toen aten en dronken zij, hij en de mannen,
1396 Gen 23:54 | aten en dronken zij, hij en de mannen, die bij hem waren;
1397 Gen 23:54 | mannen, die bij hem waren; en zij vernachtten, en zij
1398 Gen 23:54 | waren; en zij vernachtten, en zij stonden des morgens
1399 Gen 23:54 | stonden des morgens op, en hij zeide: Laat mij trekken
1400 Gen 23:55 | Toen zeide haar broeder, en haar moeder: Laat de jonge
1401 Gen 23:57 | de jonge dochter roepen, en haar mond vragen. ~
1402 Gen 23:58 | 58 En zij riepen Rebekka, en zeiden
1403 Gen 23:58 | 58 En zij riepen Rebekka, en zeiden tot haar: Zult gij
1404 Gen 23:58 | gij met deze man trekken? En zij antwoordde: Ik zal trekken. ~
1405 Gen 23:59 | zij Rebekka, hun zuster, en haar voedster trekken, mitsgaders
1406 Gen 23:59 | mitsgaders Abrahams knecht en zijn mannen. ~
1407 Gen 23:60 | 60 En zij zegenden Rebekka, en
1408 Gen 23:60 | En zij zegenden Rebekka, en zeiden tot haar: O, onze
1409 Gen 23:60 | tot duizenden millioenen, en uw zaad bezitte de poort
1410 Gen 23:61 | 61 En Rebekka maakte zich op met
1411 Gen 23:61 | met haar jonge dochteren, en zij reden op kemelen, en
1412 Gen 23:61 | en zij reden op kemelen, en volgden den man; en die
1413 Gen 23:61 | kemelen, en volgden den man; en die knecht nam Rebekka,
1414 Gen 23:61 | die knecht nam Rebekka, en toog heen. ~
1415 Gen 23:62 | tot den put Lachai-Roi; en hij woonde in het zuiderland. ~
1416 Gen 23:63 | 63 En Izak was uitgegaan om te
1417 Gen 23:63 | het naken van den avond; en hij hief zijn ogen op en
1418 Gen 23:63 | en hij hief zijn ogen op en zag toe, en ziet, de kemelen
1419 Gen 23:63 | zijn ogen op en zag toe, en ziet, de kemelen kwamen! ~
1420 Gen 23:64 | Rebekka hief ook haar ogen op, en zij zag Izak; en zij viel
1421 Gen 23:64 | ogen op, en zij zag Izak; en zij viel van den kemel af. ~
1422 Gen 23:65 | 65 En zij zeide tot den knecht:
1423 Gen 23:65 | het veld tegemoet wandelt? En de knecht zeide: Dat is
1424 Gen 23:65 | Toen nam zij den sluier, en bedekte zich. ~
1425 Gen 23:66 | 66 En de knecht vertelde aan Izak
1426 Gen 23:67 | 67 En Izak bracht haar in de tent
1427 Gen 23:67 | tent van zijn moeder Sara; en hij nam Rebekka, en zij
1428 Gen 23:67 | Sara; en hij nam Rebekka, en zij werd hem ter vrouw,
1429 Gen 23:67 | zij werd hem ter vrouw, en hij had haar lief. Alzo
1430 Gen 23:68 | 1 En Abraham voer voort, en nam
1431 Gen 23:68 | 1 En Abraham voer voort, en nam een vrouw, wier naam
1432 Gen 23:69 | 2 En zij baarde hem Zimran en
1433 Gen 23:69 | En zij baarde hem Zimran en Joksan, en Medan en Midian,
1434 Gen 23:69 | baarde hem Zimran en Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak
1435 Gen 23:69 | Zimran en Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak en Suah. ~
1436 Gen 23:69 | Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak en Suah. ~
1437 Gen 23:69 | Medan en Midian, en Jisbak en Suah. ~
1438 Gen 23:70 | 3 En Joksan gewon Seba en Dedan;
1439 Gen 23:70 | 3 En Joksan gewon Seba en Dedan; en de zonen van Dedan
1440 Gen 23:70 | Joksan gewon Seba en Dedan; en de zonen van Dedan waren
1441 Gen 23:70 | Dedan waren de Assurieten, en Letusieten, en Leummieten. ~
1442 Gen 23:70 | Assurieten, en Letusieten, en Leummieten. ~
1443 Gen 23:71 | 4 En de zonen van Midian waren
1444 Gen 23:71 | zonen van Midian waren Efa en Efer, en Henoch en Abida,
1445 Gen 23:71 | Midian waren Efa en Efer, en Henoch en Abida, en Eldaa.
1446 Gen 23:71 | waren Efa en Efer, en Henoch en Abida, en Eldaa. Deze allen
1447 Gen 23:71 | Efer, en Henoch en Abida, en Eldaa. Deze allen waren
1448 Gen 23:73 | gaf Abraham geschenken; en zond hen weg van zijn zoon
1449 Gen 23:74 | geleefd heeft, honderd vijf en zeventig jaren. ~
1450 Gen 23:75 | 8 En Abraham gaf den geest en
1451 Gen 23:75 | En Abraham gaf den geest en stierf, in goede ouderdom,
1452 Gen 23:75 | in goede ouderdom, oud en des levens zat, en hij werd
1453 Gen 23:75 | oud en des levens zat, en hij werd tot zijn volken
1454 Gen 23:76 | 9 En Izak en Ismael, zijn zonen,
1455 Gen 23:76 | 9 En Izak en Ismael, zijn zonen, begroeven
1456 Gen 23:77 | daar is Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw. ~
1457 Gen 23:78 | 11 En het geschiedde na Abrahams
1458 Gen 23:78 | Izak, zijn zoon, zegende; en Izak woonde bij de put Lachai-Roi. ~
1459 Gen 23:80 | 13 En dit zijn de namen der zonen
1460 Gen 23:80 | Nabajoth; daarna Kedar, en Adbeel, en Mibsam, ~
1461 Gen 23:80 | daarna Kedar, en Adbeel, en Mibsam, ~
1462 Gen 23:81 | 14 En Misma, en Duma, en Massa, ~
1463 Gen 23:81 | 14 En Misma, en Duma, en Massa, ~
1464 Gen 23:81 | 14 En Misma, en Duma, en Massa, ~
1465 Gen 23:82 | 15 Hadar en Thema, Jetur, Nafis en Kedma. ~
1466 Gen 23:82 | Hadar en Thema, Jetur, Nafis en Kedma. ~
1467 Gen 23:83 | zijn de zonen van Ismael, en dit zijn hun namen, in hun
1468 Gen 23:83 | hun namen, in hun dorpen en paleizen, twaalf vorsten
1469 Gen 23:84 | 17 En dit zijn de jaren des levens
1470 Gen 23:84 | van Ismael, honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf
1471 Gen 23:84 | honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf,
1472 Gen 23:84 | jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld
1473 Gen 23:84 | gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld tot zijn
1474 Gen 23:85 | 18 En zij woonden van Havila tot
1475 Gen 23:87 | 20 En Izak was veertig jaren oud,
1476 Gen 23:88 | 21 En Izak bad den HEERE zeer
1477 Gen 23:88 | want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem
1478 Gen 23:89 | 22 En de kinderen stieten zich
1479 Gen 23:89 | het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE te
1480 Gen 23:90 | 23 En de HEERE zeide tot haar:
1481 Gen 23:90 | volken zijn in uw buik, en twee natien zullen zich
1482 Gen 23:90 | ingewand van een scheiden; en het ene volk zal sterker
1483 Gen 23:90 | zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere
1484 Gen 23:92 | 25 En de eerste kwam uit, ros;
1485 Gen 23:93 | 26 En daarna kwam zijn broeder
1486 Gen 23:93 | noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaren oud,
1487 Gen 23:95 | 28 En Izak had Ezau lief; want
1488 Gen 23:96 | 29 En Jakob had een kooksel gekookt;
1489 Gen 23:96 | had een kooksel gekookt; en Ezau kwam uit het veld,
1490 Gen 23:96 | Ezau kwam uit het veld, en was moede. ~
1491 Gen 23:97 | 30 En Ezau zeide tot Jakob: Laat
1492 Gen 23:99 | 32 En Ezau zeide: Zie, ik ga sterven;
1493 Gen 23:99 | zeide: Zie, ik ga sterven; en waartoe mij dan de eerstgeboorte? ~
1494 Gen 23:100 | Zweer mij op dezen dag! en hij zwoer hem; en hij verkocht
1495 Gen 23:100 | dezen dag! en hij zwoer hem; en hij verkocht aan Jakob zijn
1496 Gen 23:101 | 34 En Jakob gaf aan Ezau brood,
1497 Gen 23:101 | Jakob gaf aan Ezau brood, en het linzenkooksel; en hij
1498 Gen 23:101 | brood, en het linzenkooksel; en hij at en dronk, en hij
1499 Gen 23:101 | linzenkooksel; en hij at en dronk, en hij stond op en
1500 Gen 23:101 | linzenkooksel; en hij at en dronk, en hij stond op en ging heen;
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |