1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
15001 2Sa 22:29 | zijt mijn Lamp, o HEERE, en de HEERE doet mijn duisternis
15002 2Sa 22:32 | is God, behalve de HEERE, en wie is een rotssteen, behalve
15003 2Sa 22:33 | 33 God is mijn Sterkte en Kracht; en Hij heeft mijn
15004 2Sa 22:33 | mijn Sterkte en Kracht; en Hij heeft mijn weg volkomen
15005 2Sa 22:34 | voeten gelijk als der hinden, en stelt mij op mijn hoogten. ~
15006 2Sa 22:36 | gegeven het schild Uws heils, en door Uw verootmoedigen hebt
15007 2Sa 22:37 | ruim gemaakt onder mij; en mijn enkelen hebben niet
15008 2Sa 22:38 | vervolgde mijn vijanden, en verdelgde hen, en keerde
15009 2Sa 22:38 | vijanden, en verdelgde hen, en keerde niet weder, totdat
15010 2Sa 22:39 | 39 En ik verteerde hen, en doorstak
15011 2Sa 22:39 | 39 En ik verteerde hen, en doorstak ze, dat zij niet
15012 2Sa 22:41 | 41 En Gij gaaft mij den nek mijner
15013 2Sa 22:41 | vijanden, mijner haters, en ik vernielde hen. ~
15014 2Sa 22:46 | Vreemden zijn vervallen, en hebben zich aangegord uit
15015 2Sa 22:47 | 47 De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen;
15016 2Sa 22:47 | geloofd zij mijn Rotssteen; en verhoogd zij God, de Rotssteen
15017 2Sa 22:48 | mij volkomene wraak geeft, en de volken onder mij nederwerpt; ~
15018 2Sa 22:49 | 49 En Die mij uitvoert van mijn
15019 2Sa 22:49 | uitvoert van mijn vijanden; en Gij verhoogt mij boven degenen,
15020 2Sa 22:50 | loven onder de heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen. ~
15021 2Sa 22:51 | verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid
15022 2Sa 22:51 | Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. ~ ~
15023 2Sa 23:1 | de zoon van Isai zegt, en de man, die hoog is opgericht,
15024 2Sa 23:1 | gezalfde van Jakobs God, en liefelijk in psalmen van
15025 2Sa 23:2 | heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong
15026 2Sa 23:4 | 4 En Hij zal zijn gelijk het
15027 2Sa 23:5 | in alles wel geordineerd en bewaard is; voorzeker is
15028 2Sa 23:5 | is daarin al mijn heil, en alle lust, hoewel Hij het
15029 2Sa 23:7 | voorziet zich met ijzer en het hout ener spies; en
15030 2Sa 23:7 | en het hout ener spies; en zij zullen ganselijk met
15031 2Sa 23:9 | 9 En na hem was Eleazar, de zoon
15032 2Sa 23:9 | strijde verzameld waren, en de mannen van Israel waren
15033 2Sa 23:10 | 10 Deze stond op, en sloeg onder de Filistijnen,
15034 2Sa 23:10 | aan het zwaard kleefde; en de HEERE wrocht een groot
15035 2Sa 23:10 | groot heil ten zelven dage; en het volk keerde wederom
15036 2Sa 23:11 | verzameld waren in een dorp, en aldaar een stuk akkers was
15037 2Sa 23:11 | stuk akkers was vol linzen, en het volk voor het aangezicht
15038 2Sa 23:12 | het midden van dat stuk, en verloste dat, en sloeg de
15039 2Sa 23:12 | dat stuk, en verloste dat, en sloeg de Filistijnen; en
15040 2Sa 23:12 | en sloeg de Filistijnen; en de HEERE wrocht een groot
15041 2Sa 23:13 | drie van de dertig hoofden, en kwamen in den oogst tot
15042 2Sa 23:13 | de spelonk van Adullam; en de hoop der Filistijnen
15043 2Sa 23:14 | 14 En David was toen in een vesting;
15044 2Sa 23:14 | was toen in een vesting; en de bezetting der Filistijnen
15045 2Sa 23:15 | 15 En David kreeg lust, en zeide:
15046 2Sa 23:15 | 15 En David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water
15047 2Sa 23:16 | het leger der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems
15048 2Sa 23:16 | bornput, die in de poort is, en droegen het, en kwamen tot
15049 2Sa 23:16 | poort is, en droegen het, en kwamen tot David; doch hij
15050 2Sa 23:17 | 17 En zeide: Het zij verre van
15051 2Sa 23:17 | met gevaar van hun leven? En hij wilde het niet drinken.
15052 2Sa 23:18 | ook een hoofd van drieen; en die hief zijn spies op tegen
15053 2Sa 23:18 | van hem verslagen werden; en hij had een naam onder die
15054 2Sa 23:20 | van Moab; ook ging hij af, en sloeg een leeuw in het midden
15055 2Sa 23:21 | man, een man van aanzien; en in de hand des Egyptenaars
15056 2Sa 23:21 | tot hem af met een staf; en hij rukte de spies uit de
15057 2Sa 23:21 | de hand des Egyptenaars, en doodde hem met zijn eigen
15058 2Sa 23:23 | drie eersten kwam hij niet; en David stelde hem over zijn
15059 2Sa 23:39 | Uria, de Hethiet, zeven en dertig in alles. ~
15060 2Sa 24:1 | 1 En de toorn des HEEREN voer
15061 2Sa 24:1 | ontsteken tegen Israel; en Hij porde David aan tegen
15062 2Sa 24:1 | zeggende: Ga, tel Israel en Juda. ~
15063 2Sa 24:2 | van Dan tot Ber-seba toe, en tel het volk, opdat ik het
15064 2Sa 24:3 | tot dit volk, zoals deze en die nu zijn, honderdmaal
15065 2Sa 24:4 | de overhand tegen Joab, en tegen de oversten des heirs.
15066 2Sa 24:5 | 5 En zij gingen over de Jordaan,
15067 2Sa 24:5 | gingen over de Jordaan, en legerden zich bij Aroer,
15068 2Sa 24:5 | is van de beek van Gad, en aan Jaezer. ~
15069 2Sa 24:6 | Voorts kwamen zij in Gilead, en in het lage land Hodsi;
15070 2Sa 24:6 | kwamen zij tot Dan-Jaan, en rondom bij Sidon. ~
15071 2Sa 24:7 | 7 En zij kwamen tot de vesting
15072 2Sa 24:7 | tot de vesting van Tyrus, en alle steden der Hevieten
15073 2Sa 24:7 | alle steden der Hevieten en der Kanaanieten; en zij
15074 2Sa 24:7 | Hevieten en der Kanaanieten; en zij kwamen uit aan het zuiden
15075 2Sa 24:8 | om door het ganse land; en ten einde van negen maanden
15076 2Sa 24:8 | einde van negen maanden en twintig dagen kwamen zij
15077 2Sa 24:9 | 9 En Joab gaf de som van het
15078 2Sa 24:9 | getelde volk aan den koning; en in Israel waren achthonderd
15079 2Sa 24:9 | die het zwaard uittrokken, en de mannen van Juda waren
15080 2Sa 24:10 | 10 En Davids hart sloeg hem, nadat
15081 2Sa 24:10 | hij het volk geteld had; en David zeide tot den HEERE:
15082 2Sa 24:12 | 12 Ga heen, en spreek tot David: Alzo zegt
15083 2Sa 24:13 | 13 Zo kwam Gad tot David, en maakte het hem bekend, en
15084 2Sa 24:13 | en maakte het hem bekend, en zeide tot hem: Zal u een
15085 2Sa 24:13 | in uw land zij? Merk nu, en zie toe, wat antwoord ik
15086 2Sa 24:15 | tot den gezetten tijd toe; en er stierven van het volk,
15087 2Sa 24:16 | den HEERE over dat kwaad, en Hij zeide tot den engel,
15088 2Sa 24:17 | 17 En David, als hij den engel
15089 2Sa 24:17 | sloeg, sprak tot den HEERE, en zeide: Zie ik, ik heb gezondigd,
15090 2Sa 24:17 | Zie ik, ik heb gezondigd, en ik, ik heb onrecht gehandeld,
15091 2Sa 24:17 | hand zij toch tegen mij en tegen mijns vaders huis. ~
15092 2Sa 24:18 | 18 En Gad kwam tot David op dienzelfden
15093 2Sa 24:18 | David op dienzelfden dag, en zeide tot hem: Ga op, richt
15094 2Sa 24:20 | 20 En Arauna zag toe, en zag den
15095 2Sa 24:20 | 20 En Arauna zag toe, en zag den koning en zijn knechten
15096 2Sa 24:20 | zag toe, en zag den koning en zijn knechten tot zich overkomen;
15097 2Sa 24:20 | overkomen; zo ging Arauna uit, en boog zich voor den koning
15098 2Sa 24:21 | 21 En Arauna zeide: Waarom komt
15099 2Sa 24:21 | koning tot zijn knecht? En David zeide: Om dezen dorsvloer
15100 2Sa 24:22 | Mijn heer de koning neme en offere, wat goed is in zijn
15101 2Sa 24:22 | runderen ten brandoffer, en de sleden en het rundertuig
15102 2Sa 24:22 | brandoffer, en de sleden en het rundertuig tot hout. ~
15103 2Sa 24:24 | kocht David den dorsvloer en de runderen voor vijftig
15104 2Sa 24:25 | 25 En David bouwde aldaar den
15105 2Sa 24:25 | aldaar den HEERE een altaar, en offerde brandofferen en
15106 2Sa 24:25 | en offerde brandofferen en dankofferen. Alzo werd de
15107 2Sa 24:25 | HEERE den lande verbeden, en deze plage van over Israel
15108 1Kon 1:1 | nu was oud, wel bedaagd; en zij dekten hem met klederen,
15109 1Kon 1:2 | aangezicht des konings sta, en hem koestere; en zij slape
15110 1Kon 1:2 | konings sta, en hem koestere; en zij slape in uw schoot,
15111 1Kon 1:3 | alle landpalen van Israel; en zij vonden Abisag, een Sunamietische,
15112 1Kon 1:3 | Abisag, een Sunamietische, en brachten ze tot den koning. ~
15113 1Kon 1:4 | 4 En de jonge dochter was bovenmate
15114 1Kon 1:4 | dochter was bovenmate schoon, en koesterde de koning, en
15115 1Kon 1:4 | en koesterde de koning, en diende hem; doch de koning
15116 1Kon 1:5 | zeggende: Ik zal koning zijn; en hij bereidde zich wagenen
15117 1Kon 1:5 | hij bereidde zich wagenen en ruiteren, en vijftig mannen,
15118 1Kon 1:5 | zich wagenen en ruiteren, en vijftig mannen, lopende
15119 1Kon 1:6 | 6 En zijn vader had hem niet
15120 1Kon 1:6 | Waarom hebt gij alzo gedaan? En ook was hij zeer schoon
15121 1Kon 1:6 | zeer schoon van gedaante, en Haggith had hem gebaard
15122 1Kon 1:7 | 7 En zijn raadslagen waren met
15123 1Kon 1:7 | Joab, den zoon van Zeruja, en met Abjathar, den priester;
15124 1Kon 1:8 | Maar Zadok, de priester, en Benaja, de zoon van Jojada,
15125 1Kon 1:8 | Benaja, de zoon van Jojada, en Nathan, de profeet, en Simei,
15126 1Kon 1:8 | en Nathan, de profeet, en Simei, en Rei, en de helden,
15127 1Kon 1:8 | Nathan, de profeet, en Simei, en Rei, en de helden, die David
15128 1Kon 1:8 | profeet, en Simei, en Rei, en de helden, die David had,
15129 1Kon 1:9 | 9 En Adonia slachtte schapen
15130 1Kon 1:9 | Adonia slachtte schapen en runderen, en gemest vee
15131 1Kon 1:9 | slachtte schapen en runderen, en gemest vee bij den steen
15132 1Kon 1:9 | bij de fontein Rogel is; en noodde al zijn broederen,
15133 1Kon 1:9 | broederen, de zonen des konings, en alle mannen van Juda, des
15134 1Kon 1:10 | Maar Nathan, den profeet, en Benaja, en de helden, en
15135 1Kon 1:10 | den profeet, en Benaja, en de helden, en Salomo, zijn
15136 1Kon 1:10 | en Benaja, en de helden, en Salomo, zijn broeder, noodde
15137 1Kon 1:11 | van Haggith, koning is? En onze heer David weet dat
15138 1Kon 1:12 | raad geven, dat gij uw ziel en de ziel van uw zoon Salomo
15139 1Kon 1:13 | 13 Ga heen, en treed in tot den koning
15140 1Kon 1:13 | in tot den koning David, en zeg tot hem: Hebt gij niet,
15141 1Kon 1:13 | zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten!
15142 1Kon 1:14 | zo zal ik na u inkomen, en zal uw woorden vervullen. ~
15143 1Kon 1:15 | 15 En Bathseba ging in tot den
15144 1Kon 1:15 | de koning was zeer oud, en Abisag, de Sunamietische,
15145 1Kon 1:16 | 16 En Bathseba neigde het hoofd
15146 1Kon 1:16 | Bathseba neigde het hoofd en boog zich neder voor den
15147 1Kon 1:16 | zich neder voor den koning; en de koning zeide: Wat is
15148 1Kon 1:17 | 17 En zij zeide tot hem: Mijn
15149 1Kon 1:17 | zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten! ~
15150 1Kon 1:18 | 18 En nu zie, Adonia is koning;
15151 1Kon 1:18 | nu zie, Adonia is koning; en nu, mijn heer koning, gij
15152 1Kon 1:19 | 19 En hij heeft ossen, en gemest
15153 1Kon 1:19 | 19 En hij heeft ossen, en gemest vee, en schapen in
15154 1Kon 1:19 | heeft ossen, en gemest vee, en schapen in menigte geslacht,
15155 1Kon 1:19 | schapen in menigte geslacht, en genood al de zonen des konings,
15156 1Kon 1:19 | al de zonen des konings, en Abjathar, den priester,
15157 1Kon 1:19 | Abjathar, den priester, en Joab, den krijgsoverste,
15158 1Kon 1:21 | zal ontslapen zijn, dat ik en mijn zoon Salomo als zondaars
15159 1Kon 1:22 | 22 En ziet, zij sprak nog met
15160 1Kon 1:23 | 23 En zij gaven den koning te
15161 1Kon 1:23 | profeet Nathan is daar; en hij kwam voor het aangezicht
15162 1Kon 1:23 | aangezicht des konings, en boog zich voor den koning
15163 1Kon 1:24 | 24 En Nathan zeide: Mijn heer
15164 1Kon 1:24 | zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten? ~
15165 1Kon 1:25 | Want hij is heden afgegaan, en heeft geslacht ossen, en
15166 1Kon 1:25 | en heeft geslacht ossen, en gemest vee, en schapen in
15167 1Kon 1:25 | geslacht ossen, en gemest vee, en schapen in menigte, en heeft
15168 1Kon 1:25 | en schapen in menigte, en heeft genood al de zonen
15169 1Kon 1:25 | al de zonen des konings, en de oversten des heirs, en
15170 1Kon 1:25 | en de oversten des heirs, en Abjathar, den priester;
15171 1Kon 1:25 | Abjathar, den priester; en zie, zij eten, en drinken
15172 1Kon 1:25 | priester; en zie, zij eten, en drinken voor zijn aangezicht,
15173 1Kon 1:25 | drinken voor zijn aangezicht, en zeggen: De koning Adonia
15174 1Kon 1:26 | mij, die uw knecht ben, en Zadok, den priester, en
15175 1Kon 1:26 | en Zadok, den priester, en Benaja, den zoon van Jojada,
15176 1Kon 1:26 | Benaja, den zoon van Jojada, en Salomo, uw knecht, heeft
15177 1Kon 1:27 | heer den koning geschied? En hebt gij uw knecht niet
15178 1Kon 1:28 | 28 En de koning David antwoordde
15179 1Kon 1:28 | koning David antwoordde en zeide: Roept mij Bathseba;
15180 1Kon 1:28 | zeide: Roept mij Bathseba; en zij kwam voor het aangezicht
15181 1Kon 1:28 | aangezicht des konings, en stond voor het aangezicht
15182 1Kon 1:29 | 29 Toen zwoer de koning, en zeide: Zo waarachtig als
15183 1Kon 1:30 | Salomo na mij koning zijn, en zal op mijn troon in mijn
15184 1Kon 1:31 | het aangezicht ter aarde, en boog zich neder voor den
15185 1Kon 1:31 | zich neder voor den koning, en zeide: Mijn heer de koning
15186 1Kon 1:32 | 32 En de koning David zeide: Roep
15187 1Kon 1:32 | mij Zadok, den priester, en Nathan, den profeet, en
15188 1Kon 1:32 | en Nathan, den profeet, en Benaja, den zoon van Jojada;
15189 1Kon 1:32 | Benaja, den zoon van Jojada; en zij kwamen voor het aangezicht
15190 1Kon 1:33 | 33 En de koning zeide tot hen:
15191 1Kon 1:33 | u de knechten uws heren, en doet mijn zoon Salomo rijden
15192 1Kon 1:33 | muilezelin, die voor mij is; en voert hem af naar Gihon. ~
15193 1Kon 1:34 | 34 En dat Zadok, de priester,
15194 1Kon 1:34 | gij met de bazuin blazen, en zeggen: De koning Salomo
15195 1Kon 1:35 | gij achter hem optrekken, en hij zal komen, en zal op
15196 1Kon 1:35 | optrekken, en hij zal komen, en zal op mijn troon zitten,
15197 1Kon 1:35 | zal op mijn troon zitten, en hij zal koning zijn in mijn
15198 1Kon 1:35 | voorganger zou zijn over Israel en over Juda. ~
15199 1Kon 1:36 | van Jojada, den koning, en zeide: Amen; alzo zegge
15200 1Kon 1:37 | alzo zij Hij met Salomo; en Hij make zijn troon groter
15201 1Kon 1:38 | met Nathan, den profeet, en Benaja, den zoon van Jojada,
15202 1Kon 1:38 | Benaja, den zoon van Jojada, en de Krethi en de Plethi,
15203 1Kon 1:38 | van Jojada, en de Krethi en de Plethi, en zij deden
15204 1Kon 1:38 | de Krethi en de Plethi, en zij deden Salomo rijden
15205 1Kon 1:38 | muilezelin van den koning David, en geleidden hem naar Gihon. ~
15206 1Kon 1:39 | 39 En Zadok, de priester, nam
15207 1Kon 1:39 | den oliehoorn uit de tent, en zalfde Salomo; en zij bliezen
15208 1Kon 1:39 | tent, en zalfde Salomo; en zij bliezen met de bazuin,
15209 1Kon 1:39 | zij bliezen met de bazuin, en al het volk zeide: De koning
15210 1Kon 1:40 | 40 En al het volk kwam op achter
15211 1Kon 1:40 | volk kwam op achter hem, en het volk pijpte met pijpen,
15212 1Kon 1:40 | volk pijpte met pijpen, en verblijdde zich met grote
15213 1Kon 1:41 | 41 En Adonia hoorde het, en al
15214 1Kon 1:41 | 41 En Adonia hoorde het, en al de genoden, die met hem
15215 1Kon 1:41 | het geluid der bazuinen, en zeide: Waarom is het geroep
15216 1Kon 1:42 | Abjathar, den priester; en Adonia zeide: Kom in, want
15217 1Kon 1:42 | gij zijt een kloek man, en zult het goede boodschappen. ~
15218 1Kon 1:43 | 43 En Jonathan antwoordde en zeide
15219 1Kon 1:43 | 43 En Jonathan antwoordde en zeide tot Adonia: Ja, maar
15220 1Kon 1:44 | 44 En de koning heeft met hem
15221 1Kon 1:44 | gezonden Zadok, den priester, en Nathan, den profeet, en
15222 1Kon 1:44 | en Nathan, den profeet, en Benaja, den zoon van Jojada,
15223 1Kon 1:44 | Benaja, den zoon van Jojada, en de Krethi en de Plethi;
15224 1Kon 1:44 | van Jojada, en de Krethi en de Plethi; en zij hebben
15225 1Kon 1:44 | de Krethi en de Plethi; en zij hebben hem doen rijden
15226 1Kon 1:45 | hem Zadok, de priester, en Nathan, de profeet, in Gihon
15227 1Kon 1:45 | Gihon tot koning gezalfd, en zijn van daar blijde opgetogen,
15228 1Kon 1:46 | 46 En ook zit Salomo op den troon
15229 1Kon 1:47 | Salomo beter dan uw naam, en make zijn troon groter dan
15230 1Kon 1:47 | troon groter dan uw troon; en de koning heeft aangebeden
15231 1Kon 1:49 | 49 Toen verschrikten en stonden op al de genoden,
15232 1Kon 1:49 | genoden, die bij Adonia waren, en gingen een iegelijk zijns
15233 1Kon 1:50 | Adonia vreesde voor Salomo, en hij stond op, en ging heen,
15234 1Kon 1:50 | Salomo, en hij stond op, en ging heen, en vatte de hoornen
15235 1Kon 1:50 | stond op, en ging heen, en vatte de hoornen des altaars. ~
15236 1Kon 1:51 | 51 En men maakte Salomo bekend,
15237 1Kon 1:52 | 52 En Salomo zeide: Indien hij
15238 1Kon 1:53 | 53 En de koning Salomo zond heen,
15239 1Kon 1:53 | koning Salomo zond heen, en zij deden hem afgaan van
15240 1Kon 1:53 | hem afgaan van het altaar; en hij kwam, en boog zich neder
15241 1Kon 1:53 | het altaar; en hij kwam, en boog zich neder voor den
15242 1Kon 1:53 | voor den koning Salomo. En Salomo zeide tot hem: Ga
15243 1Kon 2:2 | ganse aarde, zo wees sterk, en wees een man. ~
15244 1Kon 2:3 | 3 En neem waar de wacht des HEEREN,
15245 1Kon 2:3 | onderhouden Zijn inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten,
15246 1Kon 2:3 | inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten, en Zijn getuigenissen,
15247 1Kon 2:3 | geboden, en Zijn rechten, en Zijn getuigenissen, gelijk
15248 1Kon 2:3 | in al wat gij doen zult, en al waarheen gij u wenden
15249 1Kon 2:4 | trouwelijk, met hun ganse hart en met hun ganse ziel te wandelen,
15250 1Kon 2:5 | Zeruja, mij gedaan heeft, en wat hij gedaan heeft aan
15251 1Kon 2:5 | Abner, den zoon van Ner, en Amasa, den zoon van Jether,
15252 1Kon 2:5 | dien hij gedood heeft, en heeft krijgsbloed vergoten
15253 1Kon 2:5 | krijgsbloed vergoten in vrede; en hij heeft krijgsbloed gedaan
15254 1Kon 2:5 | die aan zijn lendenen was, en aan zijn schoenen, die aan
15255 1Kon 2:7 | gij weldadigheid bewijzen, en zij zullen zijn onder degenen,
15256 1Kon 2:8 | 8 En zie, bij u is Simei, de
15257 1Kon 2:8 | tegemoet aan de Jordaan, en ik zwoer hem bij den HEERE,
15258 1Kon 2:9 | dewijl gij een wijs man zijt; en gij zult weten, wat gij
15259 1Kon 2:10 | 10 En David ontsliep met zijn
15260 1Kon 2:10 | ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in de stad
15261 1Kon 2:11 | hij geregeerd in Hebron, en in Jeruzalem heeft hij drie
15262 1Kon 2:11 | Jeruzalem heeft hij drie en dertig jaren geregeerd. ~
15263 1Kon 2:12 | 12 En Salomo zat op den troon
15264 1Kon 2:12 | troon van zijn vader David; en zijn koninkrijk werd zeer
15265 1Kon 2:13 | Bathseba, de moeder van Salomo; en zij zeide: Is uw komst vrede?
15266 1Kon 2:13 | zeide: Is uw komst vrede? En hij zeide: Vrede. ~
15267 1Kon 2:14 | Ik heb een woord aan u. En zij zeide: Spreek. ~
15268 1Kon 2:15 | het koninkrijk mijn was, en het ganse Israel zijn aangezicht
15269 1Kon 2:15 | het koninkrijk omgewend en mijns broeders geworden
15270 1Kon 2:16 | 16 En nu begeer ik van u een enige
15271 1Kon 2:16 | mijn aangezicht niet af. En zij zeide tot hem: Spreek. ~
15272 1Kon 2:17 | 17 En hij zeide: Spreek toch tot
15273 1Kon 2:18 | 18 En Bathseba zeide: Het is goed,
15274 1Kon 2:19 | voor Adonia aan te spreken. En de koning stond op, haar
15275 1Kon 2:19 | stond op, haar tegemoet, en boog zich voor haar; daarna
15276 1Kon 2:19 | daarna zat hij op zijn troon, en deed een stoel voor de moeder
15277 1Kon 2:19 | moeder des konings zetten; en zij zat aan zijn rechterhand. ~
15278 1Kon 2:20 | mijn aangezicht niet af. En de koning zeide tot haar:
15279 1Kon 2:21 | 21 En zij zeide: Laat Abisag,
15280 1Kon 2:22 | antwoordde de koning Salomo, en zeide tot zijn moeder: En
15281 1Kon 2:22 | en zeide tot zijn moeder: En waarom begeert gij Abisag,
15282 1Kon 2:22 | dan ik ben), ja, voor hem, en voor Abjathar, den priester,
15283 1Kon 2:22 | Abjathar, den priester, en voor Joab, den zoon van
15284 1Kon 2:23 | 23 En de koning Salomo zwoer bij
15285 1Kon 2:23 | zeggende: Zo doe mij God, en zo doe Hij daartoe, voorzeker
15286 1Kon 2:24 | 24 En nu, zo waarachtig als de
15287 1Kon 2:24 | Die mij bevestigd heeft, en mij heeft doen zitten op
15288 1Kon 2:24 | troon van mijn vader David, en Die mij een huis gemaakt
15289 1Kon 2:25 | 25 En de koning Salomo zond door
15290 1Kon 2:26 | 26 En tot Abjathar, den priester,
15291 1Kon 2:26 | vader David gedragen hebt, en omdat gij verdrukt zijt
15292 1Kon 2:28 | tot de tent des HEEREN, en vatte de hoornen des altaars. ~
15293 1Kon 2:29 | 29 En het werd den koning Salomo
15294 1Kon 2:29 | des HEEREN gevloden was, en zie, hij is bij het altaar.
15295 1Kon 2:30 | 30 En Benaja kwam tot de tent
15296 1Kon 2:30 | tot de tent des HEEREN, en zeide tot hem: Zo zegt de
15297 1Kon 2:30 | zegt de koning: Kom uit. En hij zeide: Neen, maar hier
15298 1Kon 2:30 | maar hier zal ik sterven! En Benaja bracht het antwoord
15299 1Kon 2:30 | Zo heeft Joab gesproken, en zo heeft hij mij geantwoord. ~
15300 1Kon 2:31 | 31 En de koning zeide tot hem:
15301 1Kon 2:31 | als hij gesproken heeft, en val op hem aan, en begraaf
15302 1Kon 2:31 | heeft, en val op hem aan, en begraaf hem, opdat gij wegdoet,
15303 1Kon 2:31 | opdat gij wegdoet, van mij en van mijns vaders huis, dat
15304 1Kon 2:32 | twee mannen, rechtvaardiger en beter dan hij, aangevallen
15305 1Kon 2:32 | dan hij, aangevallen is, en die met het zwaard gedood
15306 1Kon 2:32 | krijgsoverste van Israel, en Amasa, den zoon van Jether,
15307 1Kon 2:33 | wederkeren op het hoofd van Joab, en op het hoofd van zijn zaad
15308 1Kon 2:33 | eeuwigheid; maar David, en zijn zaad, en zijn huis,
15309 1Kon 2:33 | maar David, en zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon
15310 1Kon 2:33 | zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon zal vrede hebben
15311 1Kon 2:34 | 34 En Benaja, de zoon van Jojada,
15312 1Kon 2:34 | zoon van Jojada, ging op, en viel op hem aan, en doodde
15313 1Kon 2:34 | op, en viel op hem aan, en doodde hem; en hij werd
15314 1Kon 2:34 | hem aan, en doodde hem; en hij werd begraven in zijn
15315 1Kon 2:35 | 35 En de koning zette Benaja,
15316 1Kon 2:35 | zijn plaats over het heir; en Zadok, den priester, zette
15317 1Kon 2:36 | 36 Daarna zond de koning, en riep Simei, en zeide tot
15318 1Kon 2:36 | de koning, en riep Simei, en zeide tot hem: Bouw u een
15319 1Kon 2:36 | u een huis in Jeruzalem, en woon aldaar; en ga van daar
15320 1Kon 2:36 | Jeruzalem, en woon aldaar; en ga van daar niet uit herwaarts
15321 1Kon 2:38 | 38 En Simei zeide tot den koning:
15322 1Kon 2:38 | alzo zal uw knecht doen. En Simei woonde te Jeruzalem
15323 1Kon 2:39 | Maacha, den koning van Gath; en men gaf het Simei te kennen,
15324 1Kon 2:40 | Toen maakte zich Simei op, en zadelde zijn ezel, en toog
15325 1Kon 2:40 | op, en zadelde zijn ezel, en toog heen naar Gath tot
15326 1Kon 2:40 | zoeken; zo toog Simei heen, en bracht zijn knechten van
15327 1Kon 2:41 | 41 En het werd Salomo aangezegd,
15328 1Kon 2:41 | Jeruzalem naar Gath getogen, en wedergekomen was. ~
15329 1Kon 2:42 | 42 Toen zond de koning, en riep Simei, en zeide tot
15330 1Kon 2:42 | de koning, en riep Simei, en zeide tot hem: Heb ik u
15331 1Kon 2:42 | niet beedigd bij den HEERE, en tegen u betuigd, zeggende:
15332 1Kon 2:42 | gij den dood zult sterven? En gij zeidet tot mij: Dat
15333 1Kon 2:43 | des HEEREN niet gehouden, en het gebod, dat ik over u
15334 1Kon 2:45 | koning Salomo is gezegend; en de troon van David zal bevestigd
15335 1Kon 2:46 | 46 En de koning gebood Benaja,
15336 1Kon 2:46 | van Jojada; die ging uit, en viel op hem aan, dat hij
15337 1Kon 3:1 | 1 En Salomo verzwagerde zich
15338 1Kon 3:1 | den koning van Egypte; en nam de dochter van Farao,
15339 1Kon 3:1 | nam de dochter van Farao, en bracht ze in de stad Davids
15340 1Kon 3:1 | het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, en
15341 1Kon 3:1 | en het huis des HEEREN, en den muur van Jeruzalem rondom. ~
15342 1Kon 3:3 | 3 En Salomo had den HEERE lief,
15343 1Kon 3:3 | alleenlijk offerde hij en rookte op de hoogten. ~
15344 1Kon 3:4 | 4 En de koning ging naar Gibeon,
15345 1Kon 3:5 | in een droom des nachts en God zeide: Begeer wat Ik
15346 1Kon 3:6 | 6 En Salomo zeide: Gij hebt aan
15347 1Kon 3:6 | gewandeld heeft, in waarheid, en in gerechtigheid, en in
15348 1Kon 3:6 | waarheid, en in gerechtigheid, en in oprechtheid des harten
15349 1Kon 3:6 | oprechtheid des harten met U; en Gij hebt hem deze grote
15350 1Kon 3:7 | plaats van mijn vader David; en ik ben een klein jongeling,
15351 1Kon 3:8 | 8 En Uw knecht is in het midden
15352 1Kon 3:9 | onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit
15353 1Kon 3:11 | 11 En God zeide tot hem: Daarom
15354 1Kon 3:11 | deze zaak begeerd hebt, en niet begeerd hebt, voor
15355 1Kon 3:12 | zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven,
15356 1Kon 3:12 | voor u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan
15357 1Kon 3:13 | u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke niemand
15358 1Kon 3:14 | 14 En zo gij in Mijn wegen wandelen
15359 1Kon 3:14 | onderhoudende Mijn inzettingen en Mijn geboden, gelijk als
15360 1Kon 3:15 | 15 En Salomo waakte op, en ziet,
15361 1Kon 3:15 | 15 En Salomo waakte op, en ziet, het was een droom.
15362 1Kon 3:15 | ziet, het was een droom. En hij kwam te Jeruzalem, en
15363 1Kon 3:15 | En hij kwam te Jeruzalem, en stond voor de ark des verbonds
15364 1Kon 3:15 | des verbonds des HEEREN, en offerde brandofferen, en
15365 1Kon 3:15 | en offerde brandofferen, en bereidde dankofferen, en
15366 1Kon 3:15 | en bereidde dankofferen, en maakte een maaltijd voor
15367 1Kon 3:16 | hoeren waren, tot den koning; en zij stonden voor zijn aangezicht. ~
15368 1Kon 3:17 | 17 En de ene vrouw zeide: Och,
15369 1Kon 3:17 | zeide: Och, mijn heer. Ik en deze vrouw wonen in een
15370 1Kon 3:17 | vrouw wonen in een huis; en ik heb bij haar in dat huis
15371 1Kon 3:18 | vrouw ook gebaard heeft; en wij waren te zamen, geen
15372 1Kon 3:19 | 19 En de zoon dezer vrouw is des
15373 1Kon 3:20 | 20 En zij stond ter middernacht
15374 1Kon 3:20 | stond ter middernacht op, en nam mijn zoon van bij mij,
15375 1Kon 3:20 | als uw dienstmaagd sliep, en legde hem in haar schoot,
15376 1Kon 3:20 | legde hem in haar schoot, en haar doden zoon legde zij
15377 1Kon 3:21 | 21 En ik stond in de morgen op,
15378 1Kon 3:21 | om mijn zoon te zogen, en zie, hij was dood; maar
15379 1Kon 3:21 | lette in den morgen op hem, en zie, het was mijn zoon niet,
15380 1Kon 3:22 | die levende is mijn zoon, en de dode is uw zoon; gene
15381 1Kon 3:22 | maar de dode is uw zoon, en de levende is mijn zoon!
15382 1Kon 3:23 | zoon is het, die dood is; en die zegt: Neen, maar de
15383 1Kon 3:23 | maar de dode is uw zoon, en de levende mijn zoon. ~
15384 1Kon 3:24 | koning: Haalt mij een zwaard; en zij brachten een zwaard
15385 1Kon 3:25 | 25 En de koning zeide: Doorsnijdt
15386 1Kon 3:25 | levende kind in tweeen, en geeft de ene een helft,
15387 1Kon 3:25 | geeft de ene een helft, en de andere een helft. ~
15388 1Kon 3:26 | ontstak over haar zoon), en zeide: Och, mijn heer! Geef
15389 1Kon 3:26 | Geef haar dat levende kind, en dood het geenszins; deze
15390 1Kon 3:27 | Toen antwoordde de koning, en zeide: Geeft aan die het
15391 1Kon 3:28 | 28 En geheel Israel hoorde dat
15392 1Kon 3:28 | de koning geoordeeld had, en vreesde voor het aangezicht
15393 1Kon 4:2 | 2 En deze waren de vorsten, die
15394 1Kon 4:3 | 3 Elihoref, en Ahia, de zoon van Sisa,
15395 1Kon 4:4 | 4 En Benaja, de zoon van Jojada,
15396 1Kon 4:4 | Jojada, was over het heir; en Zadok en Abjathar waren
15397 1Kon 4:4 | over het heir; en Zadok en Abjathar waren priesters. ~
15398 1Kon 4:5 | 5 En Azaria, de zoon van Nathan,
15399 1Kon 4:5 | over de bestelmeesters; en Zabud, de zoon van Nathan,
15400 1Kon 4:6 | 6 En Ahisar was hofmeester; en
15401 1Kon 4:6 | En Ahisar was hofmeester; en Adoniram, de zoon van Abda,
15402 1Kon 4:7 | 7 En Salomo had twaalf bestelmeesters
15403 1Kon 4:7 | gans Israel, die den koning en zijn huis verzorgden; voor
15404 1Kon 4:8 | 8 En dit zijn hun namen: de zoon
15405 1Kon 4:9 | zoon van Deker in Makaz, en in Saalbim, en Beth-Semes,
15406 1Kon 4:9 | in Makaz, en in Saalbim, en Beth-Semes, en Elon-Beth-hanan. ~
15407 1Kon 4:9 | Saalbim, en Beth-Semes, en Elon-Beth-hanan. ~
15408 1Kon 4:10 | Arubboth; hij had daartoe Socho en het ganse land Hefer. ~
15409 1Kon 4:12 | van Ahilud, had Taanach, en Megiddo, en het ganse Beth-Sean,
15410 1Kon 4:12 | had Taanach, en Megiddo, en het ganse Beth-Sean, hetwelk
15411 1Kon 4:13 | grote steden, met muren en koperen grendelen. ~
15412 1Kon 4:16 | zoon van Husai, was in Aser en in Aloth. ~
15413 1Kon 4:19 | den koning der Amorieten, en van Og, den koning van Basan,
15414 1Kon 4:19 | Og, den koning van Basan, en hij was de enige bestelmeester,
15415 1Kon 4:20 | 20 Juda nu en Israel waren velen, als
15416 1Kon 4:20 | zee is in menigte, etende, en drinkende, en blijde zijnde. ~
15417 1Kon 4:20 | menigte, etende, en drinkende, en blijde zijnde. ~
15418 1Kon 4:21 | 21 En Salomo was heersende over
15419 1Kon 4:21 | het land der Filistijnen, en tot aan de landpale van
15420 1Kon 4:21 | die brachten geschenken, en dienden Salomo al de dagen
15421 1Kon 4:22 | dag, dertig kor meelbloem, en zestig kor meel; ~
15422 1Kon 4:23 | 23 Tien vette runderen, en twintig weiderunderen, en
15423 1Kon 4:23 | en twintig weiderunderen, en honderd schapen; uitgenomen
15424 1Kon 4:23 | schapen; uitgenomen de herten, en reeen, en buffelen, en gemeste
15425 1Kon 4:23 | uitgenomen de herten, en reeen, en buffelen, en gemeste vogelen. ~
15426 1Kon 4:23 | en reeen, en buffelen, en gemeste vogelen. ~
15427 1Kon 4:24 | op deze zijde der rivier; en hij had vrede van al zijn
15428 1Kon 4:25 | 25 En Juda en Israel woonden zeker,
15429 1Kon 4:25 | 25 En Juda en Israel woonden zeker, een
15430 1Kon 4:25 | iegelijk onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, van
15431 1Kon 4:26 | paardenstallen tot zijn wagenen, en twaalf duizend ruiteren. ~
15432 1Kon 4:27 | verzorgden den koning Salomo, en al degenen, die tot de tafel
15433 1Kon 4:28 | 28 De gerst nu en het stro voor de paarden,
15434 1Kon 4:28 | het stro voor de paarden, en voor de snelle kemelen,
15435 1Kon 4:29 | 29 En God gaf Salomo wijsheid
15436 1Kon 4:29 | God gaf Salomo wijsheid en zeer veel verstand, en een
15437 1Kon 4:29 | wijsheid en zeer veel verstand, en een wijd begrip des harten,
15438 1Kon 4:30 | 30 En de wijsheid van Salomo was
15439 1Kon 4:30 | van al die van het oosten, en dan alle wijsheid der Egyptenaren; ~
15440 1Kon 4:31 | dan Ethan, de Ezrahiet, en Heman, en Chalcol, en Darda,
15441 1Kon 4:31 | de Ezrahiet, en Heman, en Chalcol, en Darda, de zonen
15442 1Kon 4:31 | Ezrahiet, en Heman, en Chalcol, en Darda, de zonen van Mahol;
15443 1Kon 4:31 | Darda, de zonen van Mahol; en zijn naam was onder alle
15444 1Kon 4:32 | 32 En hij sprak drie duizend spreuken;
15445 1Kon 4:32 | waren zijn liederen duizend en vijf. ~
15446 1Kon 4:33 | hij sprak ook van het vee, en van het gevogelte, en van
15447 1Kon 4:33 | vee, en van het gevogelte, en van de kruipende dieren,
15448 1Kon 4:33 | van de kruipende dieren, en van de vissen. ~
15449 1Kon 4:34 | 34 En van alle volken kwamen er,
15450 1Kon 5:1 | 1 En Hiram, de koning van Tyrus,
15451 1Kon 5:4 | is geen tegenpartijder, en geen bejegening van kwaad. ~
15452 1Kon 5:5 | 5 En zie, ik denk voor den Naam
15453 1Kon 5:6 | cederen uit den Libanon houwe, en mijn knechten zullen met
15454 1Kon 5:6 | zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten zal
15455 1Kon 5:7 | 7 En het geschiedde, als Hiram
15456 1Kon 5:7 | hij zich zeer verblijdde, en zeide: Gezegend zij de HEERE
15457 1Kon 5:8 | 8 En Hiram zond tot Salomo, zeggende:
15458 1Kon 5:8 | doen met het cederenhout, en met het dennenhout. ~
15459 1Kon 5:9 | den Libanon aan de zee; en ik zal het op vlotten over
15460 1Kon 5:9 | aan mij ontbieden zult, en zal het aldaar los maken,
15461 1Kon 5:9 | zal het aldaar los maken, en gij zult het wegnemen; gij
15462 1Kon 5:10 | Hiram aan Salomo cederenhout en dennenhout, naar al zijn
15463 1Kon 5:11 | 11 En Salomo gaf Hiram twintig
15464 1Kon 5:11 | tot spijze van zijn huis, en twintig kor gestoten olie;
15465 1Kon 5:12 | Hij tot hem gesproken had; en er was vrede tussen Hiram
15466 1Kon 5:12 | er was vrede tussen Hiram en tussen Salomo, en zij beiden
15467 1Kon 5:12 | Hiram en tussen Salomo, en zij beiden maakten een verbond. ~
15468 1Kon 5:13 | 13 En de koning Salomo deed een
15469 1Kon 5:13 | opkomen uit gans Israel; en het uitschot was dertig
15470 1Kon 5:14 | 14 En hij zond hen naar den Libanon,
15471 1Kon 5:14 | maanden elk in zijn huis; en Adoniram was over dit uitschot. ~
15472 1Kon 5:15 | duizend, die last droegen, en tachtig duizend houwers
15473 1Kon 5:16 | werk waren, drie duizend en driehonderd, die heerschappij
15474 1Kon 5:18 | 18 En de bouwlieden van Salomo,
15475 1Kon 5:18 | de bouwlieden van Salomo, en de bouwlieden van Hiram,
15476 1Kon 5:18 | de bouwlieden van Hiram, en de Giblieten behieuwen ze,
15477 1Kon 5:18 | Giblieten behieuwen ze, en bereidden het hout toe,
15478 1Kon 5:18 | bereidden het hout toe, en de stenen, om dat huis te
15479 1Kon 6:1 | geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste jaar, na den
15480 1Kon 6:2 | 2 En dat huis, hetwelk de koning
15481 1Kon 6:2 | zestig ellen in zijn lengte, en van twintig in zijn breedte,
15482 1Kon 6:2 | twintig in zijn breedte, en van dertig ellen in zijn
15483 1Kon 6:3 | 3 En het voorhuis, vooraan den
15484 1Kon 6:4 | 4 En hij maakte vensteren aan
15485 1Kon 6:5 | 5 En rondom aan den wand van
15486 1Kon 6:5 | rondom, beide van den tempel en van de aanspraakplaats.
15487 1Kon 6:6 | vijf ellen in haar breedte, en de middelste van zes ellen
15488 1Kon 6:6 | zes ellen in haar breedte, en de derde van zeven ellen
15489 1Kon 6:8 | rechterzijde van het huis; en door wenteltrappen ging
15490 1Kon 6:8 | tot de middelste zijkamer, en van de middelste tot de
15491 1Kon 6:9 | Alzo bouwde hij het huis, en volmaakte het; en bedekte
15492 1Kon 6:9 | huis, en volmaakte het; en bedekte dat huis met gewelven
15493 1Kon 6:9 | bedekte dat huis met gewelven en rijen van cederen. ~
15494 1Kon 6:10 | vijf ellen in haar hoogte; en hij voegde ze vast aan dat
15495 1Kon 6:12 | wandelt in Mijn inzettingen, en doet Mijn rechten, en onderhoudt
15496 1Kon 6:12 | inzettingen, en doet Mijn rechten, en onderhoudt al Mijn geboden,
15497 1Kon 6:13 | 13 En Ik zal in het midden der
15498 1Kon 6:13 | der zonen Israels wonen; en Ik zal Mijn volk Israel
15499 1Kon 6:14 | Alzo bouwde Salomo dat huis en volmaakte hetzelve. ~
15500 1Kon 6:15 | ze van binnen met hout; en overdekte den vloer van
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |