Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
emmaus 1
emmer 1
emmeren 1
en 46573
en-dor 1
en-eglaim 1
en-gannim 3
Frequency    [«  »]
-----
-----
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het

Bijbel

IntraText - Concordances

en

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573

      Book Chapter: Verse
1501 Gen 23:101 | en dronk, en hij stond op en ging heen; alzo verachtte 1502 Gen 24:1 | 1 En er was honger in dat land, 1503 Gen 24:2 | 2 En de HEERE verscheen hem en 1504 Gen 24:2 | En de HEERE verscheen hem en zeide: Trek niet af naar 1505 Gen 24:3 | vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en zal 1506 Gen 24:3 | land, en Ik zal met u zijn, en zal u zegenen; want aan 1507 Gen 24:3 | zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen 1508 Gen 24:3 | Ik al deze landen geven, en Ik zal den eed bevestigen, 1509 Gen 24:4 | 4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, 1510 Gen 24:4 | als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze 1511 Gen 24:4 | zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend 1512 Gen 24:5 | stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, 1513 Gen 24:5 | geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. ~ 1514 Gen 24:7 | 7 En als de mannen van die plaats 1515 Gen 24:8 | 8 En het geschiedde, als hij 1516 Gen 24:8 | Filistijnen, ten venster uitkeek, en hij zag, dat, ziet, Izak 1517 Gen 24:9 | Toen riep Abimelech Izak, en zeide: Voorwaar, zie, zij 1518 Gen 24:9 | gezegd: Zij is mijn zuster? En Izak zeide tot hem: Want 1519 Gen 24:10 | 10 En Abimelech zeide: Wat is 1520 Gen 24:11 | 11 En Abimelech gebood het ganse 1521 Gen 24:12 | 12 En Izak zaaide in datzelve 1522 Gen 24:12 | zaaide in datzelve land, en hij vond in datzelve jaar 1523 Gen 24:13 | 13 En die man werd groot, ja, 1524 Gen 24:14 | 14 En hij had bezitting van schapen, 1525 Gen 24:14 | had bezitting van schapen, en bezitting van runderen, 1526 Gen 24:14 | bezitting van runderen, en groot gezin; zodat hem de 1527 Gen 24:15 | 15 En al de putten, die de knechten 1528 Gen 24:15 | stopten de Filistijnen, en vulden dezelve met aarde. ~ 1529 Gen 24:17 | Toen toog Izak van daar, en hij legerde zich in het 1530 Gen 24:17 | zich in het dal van Gerar, en woonde aldaar. ~ 1531 Gen 24:18 | Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams 1532 Gen 24:18 | dood toegestopt hadden; en hij noemde derzelver namen 1533 Gen 24:19 | dan groeven in dat dal, en zij vonden aldaar een put 1534 Gen 24:20 | 20 En de herders van Gerar twistten 1535 Gen 24:21 | groeven zij een andere put, en daar twistten zij ook over; 1536 Gen 24:22 | 22 En hij brak op van daar, en 1537 Gen 24:22 | En hij brak op van daar, en groef een andere put, en 1538 Gen 24:22 | en groef een andere put, en zij twistten over dien niet; 1539 Gen 24:22 | deszelfs naam Rehoboth, en zeide: Want nu heeft ons 1540 Gen 24:22 | de HEERE ruimte gemaakt, en wij zijn gewassen in dit 1541 Gen 24:24 | 24 En de HEERE verscheen hem in 1542 Gen 24:24 | hem in denzelven nacht, en zeide: Ik ben de God van 1543 Gen 24:24 | niet; want Ik ben met u; en Ik zal u zegenen, en uw 1544 Gen 24:24 | u; en Ik zal u zegenen, en uw zaad vermenigvuldigen, 1545 Gen 24:25 | bouwde hij daar een altaar, en riep den Naam des HEEREN 1546 Gen 24:25 | den Naam des HEEREN aan. En hij sloeg aldaar zijn tent 1547 Gen 24:25 | sloeg aldaar zijn tent op; en Izaks knechten groeven daar 1548 Gen 24:26 | 26 En Abimelech trok tot hem van 1549 Gen 24:26 | met Ahuzzat, zijn vriend, en Pichol, zijn krijgsoverste. ~ 1550 Gen 24:27 | 27 En Izak zeide tot hen: Waarom 1551 Gen 24:27 | gekomen, daar gij mij haat, en hebt mij van u weggezonden? ~ 1552 Gen 24:28 | 28 En zij zeiden: Wij hebben merkelijk 1553 Gen 24:28 | tussen ons zijn, tussen ons en tussen u, en laat ons een 1554 Gen 24:28 | tussen ons en tussen u, en laat ons een verbond met 1555 Gen 24:29 | niet aangeroerd hebben, en gelijk als wij bij u alleenlijk 1556 Gen 24:29 | alleenlijk goed gedaan hebben, en hebben u in vrede laten 1557 Gen 24:30 | maakte hij hun een maaltijd, en zij aten en dronken. ~ 1558 Gen 24:30 | een maaltijd, en zij aten en dronken. ~ 1559 Gen 24:31 | 31 En zij stonden des morgens 1560 Gen 24:31 | stonden des morgens vroeg op, en zwoeren de een den ander; 1561 Gen 24:31 | daarna liet Izak hen gaan, en zij togen van hem in vrede. ~ 1562 Gen 24:32 | 32 En het geschiedde ten zelfde 1563 Gen 24:32 | dat Izaks knechten kwamen, en boodschapten hem van de 1564 Gen 24:32 | dien zij gegraven hadden, en zij zeiden hem: Wij hebben 1565 Gen 24:33 | 33 En hij noemde denzelven Seba; 1566 Gen 24:34 | van Beeri, den Hethiet, en Basmath, de dochter van 1567 Gen 24:35 | 35 En deze waren voor Izak en 1568 Gen 24:35 | En deze waren voor Izak en Rebekka een bitterheid des 1569 Gen 25:1 | 1 En het geschiedde, als Izak 1570 Gen 25:1 | als Izak oud geworden was, en zijn ogen donker geworden 1571 Gen 25:1 | ogen donker geworden waren, en hij niet zien kon; toen 1572 Gen 25:1 | Ezau, zijn grootsten zoon, en zeide tot hem: Mijn zoon! 1573 Gen 25:1 | zeide tot hem: Mijn zoon! En hij zeide tot hem: Zie, 1574 Gen 25:2 | 2 En hij zeide: Zie nu, ik ben 1575 Gen 25:3 | gereedschap, uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het 1576 Gen 25:3 | uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld, en jaag 1577 Gen 25:3 | en ga uit in het veld, en jaag mij een wildbraad; ~ 1578 Gen 25:4 | 4 En maak mij smakelijke spijzen, 1579 Gen 25:4 | zo als ik die gaarne heb, en breng ze mij, dat ik ete; 1580 Gen 25:5 | tot zijn zoon Ezau sprak; en Ezau ging in het veld, om 1581 Gen 25:7 | Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke spijzen 1582 Gen 25:7 | spijzen toe, dat ik ete; en ik zal u zegenen voor het 1583 Gen 25:9 | Ga nu heen tot de kudde, en haal mij van daar twee goede 1584 Gen 25:9 | twee goede geitenbokjes; en ik zal die voor uw vader 1585 Gen 25:10 | 10 En gij zult ze tot uw vader 1586 Gen 25:10 | ze tot uw vader brengen, en hij zal eten, opdat hij 1587 Gen 25:11 | broeder Ezau is een harig man, en ik ben een glad man. ~ 1588 Gen 25:12 | mij mijn vader betasten, en ik zal in zijn ogen zijn 1589 Gen 25:12 | een vloek over mij halen, en niet een zegen. ~ 1590 Gen 25:13 | 13 En zijn moeder zeide tot hem: 1591 Gen 25:13 | hoor alleen naar mijn stem, en ga, haal ze mij. ~ 1592 Gen 25:14 | 14 Toen ging hij, en hij haalde ze, en bracht 1593 Gen 25:14 | ging hij, en hij haalde ze, en bracht ze zijn moeder; en 1594 Gen 25:14 | en bracht ze zijn moeder; en zijn moeder maakte smakelijke 1595 Gen 25:15 | zij bij zich in huis had, en zij trok ze Jakob, haar 1596 Gen 25:16 | 16 En de vellen van de geitenbokjes 1597 Gen 25:16 | trok zij over zijn handen, en over de gladdigheid van 1598 Gen 25:17 | 17 En zij gaf de smakelijke spijzen, 1599 Gen 25:17 | gaf de smakelijke spijzen, en het brood, welke zij toegemaakt 1600 Gen 25:18 | 18 En hij kwam tot zijn vader, 1601 Gen 25:18 | hij kwam tot zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij 1602 Gen 25:18 | vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben 1603 Gen 25:19 | 19 En Jakob zeide tot zijn vader: 1604 Gen 25:19 | hadt; sta toch op, zit, en eet van mijn wildbraad, 1605 Gen 25:20 | gevonden hebt, mijn zoon? En hij zeide: Omdat de HEERE 1606 Gen 25:21 | 21 En Izak zeide tot Jakob: Nader 1607 Gen 25:22 | Izak, die hem betastte; en hij zeide: De stem is Jakobs 1608 Gen 25:23 | broeders Ezau's handen; en hij zegende hem. ~ 1609 Gen 25:24 | 24 En hij zeide: Zijt gij mijn 1610 Gen 25:24 | gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zeide: Ik ben het! ~ 1611 Gen 25:25 | opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem, 1612 Gen 25:25 | hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook 1613 Gen 25:25 | hij bracht hem ook wijn, en hij dronk. ~ 1614 Gen 25:26 | 26 En zijn vader Izak zeide tot 1615 Gen 25:26 | zeide tot hem: Kom toch bij, en kus mij, mijn zoon! ~ 1616 Gen 25:27 | 27 En hij kwam bij, en hij kuste 1617 Gen 25:27 | 27 En hij kwam bij, en hij kuste hem; toen rook 1618 Gen 25:27 | de reuk zijner klederen, en zegende hem; en hij zeide: 1619 Gen 25:27 | klederen, en zegende hem; en hij zeide: Zie, de reuk 1620 Gen 25:28 | van de dauw des hemels, en de vettigheid der aarde, 1621 Gen 25:28 | de vettigheid der aarde, en menigte van tarwe en most. ~ 1622 Gen 25:28 | aarde, en menigte van tarwe en most. ~ 1623 Gen 25:29 | Volken zullen u dienen, en natien zullen zich voor 1624 Gen 25:29 | heer over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen 1625 Gen 25:29 | hij zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent, zij gezegend! ~ 1626 Gen 25:30 | 30 En het geschiedde, als Izak 1627 Gen 25:31 | smakelijke spijzen toe, en bracht die tot zijn vader; 1628 Gen 25:31 | bracht die tot zijn vader; en hij zeide tot zijn vader: 1629 Gen 25:31 | vader: Mijn vader sta op en ete van het wildbraad zijns 1630 Gen 25:32 | 32 En Izak, zijn vader, zeide 1631 Gen 25:32 | zeide tot hem: Wie zijt gij? En hij zeide: Ik ben uw zoon, 1632 Gen 25:33 | verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die 1633 Gen 25:33 | die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? 1634 Gen 25:33 | tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten, 1635 Gen 25:33 | gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend; ook zal 1636 Gen 25:34 | schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw, gans 1637 Gen 25:34 | bitteren schreeuw, gans zeer; en hij zeide tot zijn vader: 1638 Gen 25:35 | 35 En hij zeide: Uw broeder is 1639 Gen 25:35 | broeder is gekomen met bedrog, en heeft uw zegen weggenomen. ~ 1640 Gen 25:36 | eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen 1641 Gen 25:37 | 37 Toen antwoordde Izak, en zeide tot Ezau: Zie, ik 1642 Gen 25:37 | tot een heer over u gezet, en al zijn broeders heb ik 1643 Gen 25:37 | hem tot knechten gegeven; en ik heb hem met koorn en 1644 Gen 25:37 | en ik heb hem met koorn en most ondersteund; wat zal 1645 Gen 25:38 | 38 En Ezau zeide tot zijn vader: 1646 Gen 25:38 | mij, ook mij, mijn vader! En Ezau hief zijn stem op, 1647 Gen 25:38 | Ezau hief zijn stem op, en weende. ~ 1648 Gen 25:39 | antwoordde zijn vader Izak en zeide tot hem: Zie, de vettigheden 1649 Gen 25:39 | zullen uw woningen zijn, en van den dauw des hemels 1650 Gen 25:40 | 40 En op uw zwaard zult gij leven, 1651 Gen 25:40 | uw zwaard zult gij leven, en zult uw broeder dienen; 1652 Gen 25:41 | 41 En Ezau haatte Jakob om dien 1653 Gen 25:41 | vader hem gezegend had; en Ezau zeide in zijn hart: 1654 Gen 25:41 | rouw mijns vaders naderen, en ik zal mijn broeder Jakob 1655 Gen 25:42 | werden, zo zond zij heen, en ontbood Jakob, haar kleinsten 1656 Gen 25:42 | Jakob, haar kleinsten zoon, en zeide tot hem: Zie, uw broeder 1657 Gen 25:43 | zoon! hoor naar mijn stem, en maak u op, vlied gij naar 1658 Gen 25:44 | 44 En blijf bij hem enige dagen, 1659 Gen 25:45 | uws broeders van u afkere, en hij vergeten hebbe, hetgeen 1660 Gen 25:45 | hebt; dan zal ik zenden, en u van daar nemen; waarom 1661 Gen 25:46 | 46 En Rebekka zeide tot Izak: 1662 Gen 26:1 | 1 En Izak riep Jakob, en zegende 1663 Gen 26:1 | 1 En Izak riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem, 1664 Gen 26:1 | riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem, en zeide tot 1665 Gen 26:1 | zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem geen 1666 Gen 26:2 | den vader uwer moeder, en neem u van daar een vrouw, 1667 Gen 26:3 | 3 En God almachtig zegene u, 1668 Gen 26:3 | God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige 1669 Gen 26:3 | u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij 1670 Gen 26:4 | 4 En Hij geve u den zegen van 1671 Gen 26:4 | zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij 1672 Gen 26:5 | broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder. ~ 1673 Gen 26:6 | dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-Aram weggezonden 1674 Gen 26:6 | daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat 1675 Gen 26:7 | 7 En dat Jakob zijn vader en 1676 Gen 26:7 | En dat Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam geweest 1677 Gen 26:7 | gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-Aram getrokken 1678 Gen 26:8 | 8 En dat Ezau zag, dat de dochteren 1679 Gen 26:9 | Zo ging Ezau tot Ismael, en nam zich tot een vrouw boven 1680 Gen 26:10 | dan toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran. ~ 1681 Gen 26:11 | 11 En hij geraakte op een plaats, 1682 Gen 26:11 | de zon was ondergegaan; en hij nam van de stenen dier 1683 Gen 26:11 | van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, 1684 Gen 26:11 | maakte zijn hoofdpeluw, en legde zich te slapen te 1685 Gen 26:12 | 12 En hij droomde; en ziet, een 1686 Gen 26:12 | 12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld 1687 Gen 26:12 | opperste aan de hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen 1688 Gen 26:12 | Gods klommen daarbij op en neder. ~ 1689 Gen 26:13 | 13 En ziet, de HEERE stond op 1690 Gen 26:13 | de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE, 1691 Gen 26:13 | God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land, 1692 Gen 26:13 | slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. ~ 1693 Gen 26:14 | 14 En uw zaad zal wezen als het 1694 Gen 26:14 | als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, 1695 Gen 26:14 | uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts 1696 Gen 26:14 | westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; 1697 Gen 26:14 | oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en 1698 Gen 26:14 | noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen 1699 Gen 26:14 | en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten 1700 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en Ik 1701 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal, 1702 Gen 26:15 | waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in 1703 Gen 26:16 | de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! ~ 1704 Gen 26:17 | 17 En hij vreesde, en zeide: Hoe 1705 Gen 26:17 | 17 En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is 1706 Gen 26:17 | niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels! ~ 1707 Gen 26:18 | Jakob des morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien 1708 Gen 26:18 | zijn hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot een opgericht 1709 Gen 26:18 | tot een opgericht teken, en goot daar olie boven op. ~ 1710 Gen 26:19 | 19 En hij noemde den naam dier 1711 Gen 26:20 | 20 En Jakob beloofde een gelofte, 1712 Gen 26:20 | met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op 1713 Gen 26:20 | dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood 1714 Gen 26:20 | hebben brood om te eten, en klederen om aan te trekken; ~ 1715 Gen 26:21 | 21 En ik ten huize mijns vaders 1716 Gen 26:22 | 22 En deze steen, dien ik tot 1717 Gen 26:22 | zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven 1718 Gen 27:1 | hief Jakob zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen 1719 Gen 27:2 | 2 En hij zag toe, en ziet, er 1720 Gen 27:2 | 2 En hij zag toe, en ziet, er was een put in 1721 Gen 27:2 | was een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden 1722 Gen 27:2 | drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op 1723 Gen 27:3 | 3 En derwaarts werden al de kudden 1724 Gen 27:3 | al de kudden verzameld, en zij wentelden den steen 1725 Gen 27:3 | steen van den mond des puts, en drenkten de schapen, en 1726 Gen 27:3 | en drenkten de schapen, en legden den steen weder op 1727 Gen 27:4 | broeders! van waar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn van 1728 Gen 27:5 | 5 En hij zeide tot hen: Kent 1729 Gen 27:5 | Laban, den zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem. ~ 1730 Gen 27:6 | hen: Is het wel met hem? En zij zeiden: Het is wel; 1731 Gen 27:6 | zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter, 1732 Gen 27:7 | 7 En hij zeide: Ziet, het is 1733 Gen 27:7 | worde; drenkt de schapen, en gaat heen, weidt dezelve. ~ 1734 Gen 27:8 | samen zullen vergaderd zijn, en dat men den steen van den 1735 Gen 27:10 | 10 En het geschiedde, als Jakob 1736 Gen 27:10 | zijner moeders broeder, en de schapen van Laban, zijner 1737 Gen 27:10 | broeder, dat Jakob toetrad, en wentelde den steen van den 1738 Gen 27:10 | steen van den mond des puts, en drenkte de schapen van Laban, 1739 Gen 27:11 | 11 En Jakob kuste Rachel; en hij 1740 Gen 27:11 | 11 En Jakob kuste Rachel; en hij hief zijn stem op en 1741 Gen 27:11 | en hij hief zijn stem op en weende. ~ 1742 Gen 27:12 | 12 En Jakob gaf Rachel te kennen, 1743 Gen 27:12 | broeder van haar vader, en dat hij de zoon van Rebekka 1744 Gen 27:12 | was. Toen liep zij heen, en gaf het aan haar vader te 1745 Gen 27:13 | 13 En het geschiedde, als Laban 1746 Gen 27:13 | zo liep hij hem tegemoet, en omhelsde hem, en kuste hem, 1747 Gen 27:13 | tegemoet, en omhelsde hem, en kuste hem, en bracht hem 1748 Gen 27:13 | omhelsde hem, en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis. 1749 Gen 27:13 | bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al deze 1750 Gen 27:14 | gij zijt mijn gebeente en mijn vlees! En hij bleef 1751 Gen 27:14 | gebeente en mijn vlees! En hij bleef bij hem een volle 1752 Gen 27:16 | 16 En Laban had twee dochters: 1753 Gen 27:16 | naam der grootste was Lea; en de naam der kleinste was 1754 Gen 27:17 | was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht. ~ 1755 Gen 27:18 | 18 En Jakob had Rachel lief; en 1756 Gen 27:18 | En Jakob had Rachel lief; en hij zeide: Ik zal u zeven 1757 Gen 27:20 | Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als 1758 Gen 27:22 | al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd. ~ 1759 Gen 27:23 | 23 En het geschiedde des avonds, 1760 Gen 27:23 | hij zijn dochter Lea nam, en bracht haar tot hem; en 1761 Gen 27:23 | en bracht haar tot hem; en hij ging tot haar in. ~ 1762 Gen 27:24 | 24 En Laban gaf haar Zilpa, zijn 1763 Gen 27:25 | 25 En het geschiedde des morgens, 1764 Gen 27:25 | geschiedde des morgens, en ziet, het was Lea. Daarom 1765 Gen 27:26 | 26 En Laban zeide: Men doet alzo 1766 Gen 27:28 | 28 En Jakob deed alzo; en hij 1767 Gen 27:28 | 28 En Jakob deed alzo; en hij vervulde de week van 1768 Gen 27:29 | 29 En Laban gaf aan zijn dochter 1769 Gen 27:30 | 30 En hij ging ook in tot Rachel, 1770 Gen 27:30 | ging ook in tot Rachel, en had ook Rachel liever dan 1771 Gen 27:30 | ook Rachel liever dan Lea; en hij diende bij hem nog andere 1772 Gen 27:32 | 32 En Lea werd bevrucht, en baarde 1773 Gen 27:32 | 32 En Lea werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij 1774 Gen 27:32 | bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; 1775 Gen 27:33 | 33 En zij werd wederom bevrucht, 1776 Gen 27:33 | zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: 1777 Gen 27:33 | bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de HEERE gehoord 1778 Gen 27:33 | Hij mij ook dezen gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon. ~ 1779 Gen 27:34 | 34 En zij werd nog bevrucht, en 1780 Gen 27:34 | En zij werd nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: 1781 Gen 27:34 | bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal 1782 Gen 27:35 | 35 En zij werd wederom bevrucht, 1783 Gen 27:35 | zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: 1784 Gen 27:35 | bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den 1785 Gen 27:35 | noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. ~  ~  ~  ~                            1786 Gen 27:36 | benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef 1787 Gen 27:37 | Jakobs toorn tegen Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in 1788 Gen 27:38 | 3 En zij zeide: Zie, daar is 1789 Gen 27:38 | zij op mijn knieen bare, en ik ook uit haar gebouwd 1790 Gen 27:39 | dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar in. ~ 1791 Gen 27:40 | 5 En Bilha werd zwanger, en baarde 1792 Gen 27:40 | 5 En Bilha werd zwanger, en baarde Jakob een zoon. ~ 1793 Gen 27:41 | God heeft mij gericht, en ook mijn stem verhoord, 1794 Gen 27:41 | ook mijn stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; 1795 Gen 27:42 | 7 En Bilha, Rachels dienstmaagd, 1796 Gen 27:42 | werd wederom bevrucht, en baarde Jakob den tweeden 1797 Gen 27:43 | heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali. ~ 1798 Gen 27:44 | haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een 1799 Gen 27:45 | 10 En Zilpa, Lea's dienstmaagd, 1800 Gen 27:46 | zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad. ~ 1801 Gen 27:48 | zullen mij gelukkig achten; en zij noemde zijn naam Aser. ~ 1802 Gen 27:49 | 14 En Ruben ging in de dagen van 1803 Gen 27:49 | dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, 1804 Gen 27:49 | vond Dudaim in het veld, en hij bracht die tot zijn 1805 Gen 27:50 | 15 En zij zeide tot haar: Is het 1806 Gen 27:51 | ging Lea uit hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij 1807 Gen 27:51 | voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar. ~ 1808 Gen 27:52 | 17 En God verhoorde Lea; en zij 1809 Gen 27:52 | 17 En God verhoorde Lea; en zij werd bevrucht, en baarde 1810 Gen 27:52 | Lea; en zij werd bevrucht, en baarde Jakob den vijfden 1811 Gen 27:53 | aan mijn man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar. ~ 1812 Gen 27:54 | 19 En Lea werd wederom bevrucht, 1813 Gen 27:54 | Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden 1814 Gen 27:55 | 20 En Lea zeide: God heeft mij, 1815 Gen 27:55 | heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon. ~ 1816 Gen 27:56 | 21 En zij baarde daarna een dochter; 1817 Gen 27:56 | baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina. ~ 1818 Gen 27:57 | God dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende 1819 Gen 27:57 | en God verhoorde haar, en opende haar baarmoeder. ~ 1820 Gen 27:58 | 23 En zij werd bevrucht, en baarde 1821 Gen 27:58 | 23 En zij werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij 1822 Gen 27:58 | bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn 1823 Gen 27:59 | 24 En zij noemde zijn naam Jozef, 1824 Gen 27:60 | 25 En het geschiedde, Als Rachel 1825 Gen 27:60 | dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. ~ 1826 Gen 27:61 | 26 Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke 1827 Gen 27:64 | weet, hoe ik u gediend heb, en hoe uw vee bij mij geweest 1828 Gen 27:65 | een menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend 1829 Gen 27:66 | 31 En hij zeide: Wat zal ik u 1830 Gen 27:66 | wederom uw kudden weiden, en bewaren. ~ 1831 Gen 27:67 | afzonderende al het gespikkelde en geplekte vee, en al het 1832 Gen 27:67 | gespikkelde en geplekte vee, en al het bruine vee onder 1833 Gen 27:67 | bruine vee onder de lammeren, en het geplekte en gespikkelde 1834 Gen 27:67 | lammeren, en het geplekte en gespikkelde onder de geiten; 1835 Gen 27:67 | gespikkelde onder de geiten; en zulks zal mijn loon zijn. ~ 1836 Gen 27:68 | al wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten 1837 Gen 27:68 | geplekt is onder de geiten en bruin onder de lammeren, 1838 Gen 27:70 | 35 En hij zonderde af ten zelfden 1839 Gen 27:70 | zelfden dage de gesprenkelde en geplekte bokken en al de 1840 Gen 27:70 | gesprenkelde en geplekte bokken en al de gespikkelde en geplekte 1841 Gen 27:70 | bokken en al de gespikkelde en geplekte geiten, al waar 1842 Gen 27:70 | geiten, al waar wit aan was, en al het bruine onder de lammeren; 1843 Gen 27:70 | bruine onder de lammeren; en hij gaf dezelve in de hand 1844 Gen 27:71 | 36 En hij stelde een weg van drie 1845 Gen 27:71 | van drie dagen tussen hem, en tussen Jakob; en Jakob weidde 1846 Gen 27:71 | tussen hem, en tussen Jakob; en Jakob weidde de overige 1847 Gen 27:72 | van groen populierenhout, en van hazelaar, en van kastanjen; 1848 Gen 27:72 | populierenhout, en van hazelaar, en van kastanjen; en hij schilde 1849 Gen 27:72 | hazelaar, en van kastanjen; en hij schilde daarin witte 1850 Gen 27:73 | 38 En hij legde deze roeden, die 1851 Gen 27:73 | geschild had, in de goten, en in de drinkbakken van het 1852 Gen 27:73 | drinken, tegenover de kudde; en zij werden verhit, als zij 1853 Gen 27:74 | gesprenkelde, gespikkelde, en geplekte. ~ 1854 Gen 27:75 | scheidde Jakob de lammeren, en hij wendde het gezicht der 1855 Gen 27:75 | kudde op het gesprenkelde, en al het bruine onder Labans 1856 Gen 27:75 | bruine onder Labans kudde; en hij stelde zijn kudden alleen, 1857 Gen 27:75 | stelde zijn kudden alleen, en hij zette ze niet bij de 1858 Gen 27:76 | 41 En het geschiedde, telkens 1859 Gen 27:77 | zodat de spadelingen Laban, en de vroegelingen Jakob toekwamen. ~ 1860 Gen 27:78 | 43 En die man brak gans zeer uit 1861 Gen 27:78 | gans zeer uit in menigte, en hij had vele kudden, en 1862 Gen 27:78 | en hij had vele kudden, en dienstmaagden, en dienstknechten, 1863 Gen 27:78 | kudden, en dienstmaagden, en dienstknechten, en kemelen, 1864 Gen 27:78 | dienstmaagden, en dienstknechten, en kemelen, en ezelen. ~  ~ 1865 Gen 27:78 | dienstknechten, en kemelen, en ezelen. ~  ~ 1866 Gen 28:1 | alles, wat onzes vaders was, en van hetgeen, dat onzes vaders 1867 Gen 28:2 | aangezicht van Laban aan, en ziet, het was jegens hem 1868 Gen 28:2 | jegens hem niet als gisteren en eergisteren. ~ 1869 Gen 28:3 | 3 En de HEERE zeide tot Jakob: 1870 Gen 28:3 | tot het land uwer vaderen, en tot uw maagschap, en Ik 1871 Gen 28:3 | vaderen, en tot uw maagschap, en Ik zal met u zijn. ~ 1872 Gen 28:4 | 4 Toen zond Jakob heen, en riep Rachel en Lea, op het 1873 Gen 28:4 | Jakob heen, en riep Rachel en Lea, op het veld tot zijn 1874 Gen 28:5 | 5 En hij zeide tot haar: Ik zie 1875 Gen 28:5 | mij niet is als gisteren en eergisteren; doch de God 1876 Gen 28:6 | 6 En gijlieden weet, dat ik met 1877 Gen 28:7 | bedriegelijk met mij gehandeld, en heeft mijn loon tien malen 1878 Gen 28:8 | al de kudden gespikkelde; en wanneer hij alzo zeide: 1879 Gen 28:9 | uw vader het vee ontrukt, en aan mij gegeven. 1880 Gen 28:10 | 10 En het geschiedde ten tijde, 1881 Gen 28:10 | dat ik mijn ogen ophief, en ik zag in den droom; en 1882 Gen 28:10 | en ik zag in den droom; en ziet, de bokken, die de 1883 Gen 28:10 | gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig. ~ 1884 Gen 28:11 | 11 En de Engel Gods zeide tot 1885 Gen 28:11 | mij in de droom: Jakob! En ik zeide: Zie, hier ben 1886 Gen 28:12 | 12 En Hij zeide: Hef toch uw ogen 1887 Gen 28:12 | zeide: Hef toch uw ogen op, en zie! alle bokken, die de 1888 Gen 28:12 | gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig; want Ik heb 1889 Gen 28:13 | op, vertrek uit dit land, en keer weder in het land uwer 1890 Gen 28:14 | Toen antwoordden Rachel en Lea, en zeiden tot hem: 1891 Gen 28:14 | antwoordden Rachel en Lea, en zeiden tot hem: Is er nog 1892 Gen 28:15 | hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons 1893 Gen 28:16 | heeft ontrukt, die is onze, en van onze zonen; nu dan, 1894 Gen 28:17 | Toen maakte zich Jakob op, en laadde zijn zonen en zijn 1895 Gen 28:17 | op, en laadde zijn zonen en zijn vrouwen op kemelen. ~ 1896 Gen 28:18 | 18 En hij voerde al zijn vee weg, 1897 Gen 28:18 | voerde al zijn vee weg, en al zijn have, die hij gewonnen 1898 Gen 28:20 | 20 En Jakob ontstal zich aan het 1899 Gen 28:21 | 21 En hij vlood, en al wat het 1900 Gen 28:21 | 21 En hij vlood, en al wat het zijne was, en 1901 Gen 28:21 | en al wat het zijne was, en hij maakte zich op, en voer 1902 Gen 28:21 | en hij maakte zich op, en voer over de rivier, en 1903 Gen 28:21 | en voer over de rivier, en hij zette zijn aangezicht 1904 Gen 28:22 | 22 En ten derden dage werd aan 1905 Gen 28:23 | zijn broeders met zich, en jaagde hem achterna, een 1906 Gen 28:23 | een weg van zeven dagen, en hij kreeg hem op het gebergte 1907 Gen 28:24 | in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Wacht 1908 Gen 28:25 | 25 En Laban achterhaalde Jakob; 1909 Gen 28:26 | mijn hart ontstolen hebt, en mijn dochteren ontvoerd 1910 Gen 28:27 | gij heimelijk gevloden, en hebt u aan mij ontstolen? 1911 Gen 28:27 | hebt u aan mij ontstolen? en hebt het mij niet aangezegd, 1912 Gen 28:27 | geleid had met vreugde, en met gezangen, met trommel 1913 Gen 28:27 | met gezangen, met trommel en met harp? ~ 1914 Gen 28:28 | niet toegelaten mijn zonen en mijn dochteren te kussen; 1915 Gen 28:30 | 30 En nu, gij hebt immers willen 1916 Gen 28:31 | 31 Toen antwoordde Jakob, en zeide tot Laban: Omdat ik 1917 Gen 28:32 | broederen, wat bij mij is, en neem het tot u. Want Jakob 1918 Gen 28:33 | Laban in de tent van Jakob, en in de tent van Lea, en in 1919 Gen 28:33 | en in de tent van Lea, en in de tent van de beide 1920 Gen 28:33 | de beide dienstmaagden, en hij vond niets; en als hij 1921 Gen 28:33 | dienstmaagden, en hij vond niets; en als hij uit de tent van 1922 Gen 28:34 | had de terafim genomen, en zij had die in een kemels 1923 Gen 28:34 | kemels zadeltuig gelegd, en zij zat op dezelve. En Laban 1924 Gen 28:34 | en zij zat op dezelve. En Laban betastte die ganse 1925 Gen 28:34 | betastte die ganse tent, en hij vond niets. ~ 1926 Gen 28:35 | 35 En zij zeide tot haar vader: 1927 Gen 28:35 | naar der vrouwen wijze; en hij doorzocht; maar hij 1928 Gen 28:36 | 36 Toen ontstak Jakob, en twistte met Laban; en Jakob 1929 Gen 28:36 | Jakob, en twistte met Laban; en Jakob antwoordde en zeide 1930 Gen 28:36 | Laban; en Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Wat is 1931 Gen 28:37 | hier voor mijn broederen en uw broederen, en laat hen 1932 Gen 28:37 | broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen 1933 Gen 28:38 | bij u geweest; uw ooien en uw geiten hebben niet misdragen, 1934 Gen 28:38 | geiten hebben niet misdragen, en de rammen uwer kudde heb 1935 Gen 28:40 | dag de hitte verteerde, en bij nacht de vorst, en dat 1936 Gen 28:40 | en bij nacht de vorst, en dat mijn slaap van mijn 1937 Gen 28:41 | gediend om uw beide dochteren, en zes jaren om uw kudde; en 1938 Gen 28:41 | en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien 1939 Gen 28:42 | vader, de God van Abraham, en de Vreze van Izak, bij mij 1940 Gen 28:42 | God heeft mijn ellende, en den arbeid mijner handen 1941 Gen 28:42 | mijner handen aangezien, en heeft u gisteren nacht bestraft. ~ 1942 Gen 28:43 | 43 Toen antwoordde Laban en zeide tot Jakob: Deze dochters 1943 Gen 28:43 | dochters zijn mijn dochters, en deze zonen zijn mijn zonen, 1944 Gen 28:43 | deze zonen zijn mijn zonen, en deze kudde is mijn kudde, 1945 Gen 28:43 | wat gij ziet, dat is mijn; en wat zoude ik aan deze mijn 1946 Gen 28:44 | ons een verbond maken, ik en gij, dat het tot een getuigenis 1947 Gen 28:44 | getuigenis zij tussen mij en tussen u! ~ 1948 Gen 28:45 | Toen nam Jakob een steen, en hij verhoogde die, tot een 1949 Gen 28:46 | 46 En Jakob zeide tot zijn broederen: 1950 Gen 28:46 | broederen: Vergadert stenen! En zij namen stenen, en maakten 1951 Gen 28:46 | stenen! En zij namen stenen, en maakten een hoop; en zij 1952 Gen 28:46 | stenen, en maakten een hoop; en zij aten aldaar op dien 1953 Gen 28:47 | 47 En Laban noemde hem Jegar-Sahadutha; 1954 Gen 28:48 | heden een getuige tussen mij en tussen u! Daarom noemde 1955 Gen 28:49 | 49 En Mizpa; omdat hij zeide: 1956 Gen 28:49 | opzicht neme tussen mij en tussen u, wanneer wij de 1957 Gen 28:50 | mijn dochteren beledigt, en zo gij vrouwen neemt boven 1958 Gen 28:50 | getuige zijn tussen mij en tussen u! ~ 1959 Gen 28:51 | daar is deze zelfde hoop, en zie, daar is dit opgericht 1960 Gen 28:51 | opgeworpen heb tussen mij en tussen u; ~ 1961 Gen 28:52 | zelfde hoop zij getuige, en dit opgericht teken zij 1962 Gen 28:52 | deze hoop niet komen zal, en dat gij tot mij, voorbij 1963 Gen 28:52 | tot mij, voorbij deze hoop en dit opgericht teken, niet 1964 Gen 28:53 | 53 De God van Abraham, en de God van Nahor, de God 1965 Gen 28:53 | vaders richte tussen ons! En Jakob zwoer bij de Vreze 1966 Gen 28:54 | slachting op dat gebergte, en hij nodigde zijn broederen, 1967 Gen 28:54 | broederen, om brood te eten; en zij aten brood, en vernachtten 1968 Gen 28:54 | eten; en zij aten brood, en vernachtten op dat gebergte. ~ 1969 Gen 28:55 | 55 En Laban stond des morgens 1970 Gen 28:55 | stond des morgens vroeg op, en kuste zijn zonen, en zijn 1971 Gen 28:55 | op, en kuste zijn zonen, en zijn dochteren, en zegende 1972 Gen 28:55 | zonen, en zijn dochteren, en zegende hen; en Laban trok 1973 Gen 28:55 | dochteren, en zegende hen; en Laban trok heen, en keerde 1974 Gen 28:55 | hen; en Laban trok heen, en keerde weder tot zijn plaats. ~  ~ 1975 Gen 29:1 | Jakob toog ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten 1976 Gen 29:2 | 2 En Jakob zeide, met dat hij 1977 Gen 29:2 | Dit is een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver 1978 Gen 29:3 | 3 En Jakob zond boden uit voor 1979 Gen 29:4 | 4 En hij gebood hun, zeggende: 1980 Gen 29:4 | vreemdeling gewoond bij Laban, en heb er tot nu toe vertoefd; ~ 1981 Gen 29:5 | 5 En ik heb ossen en ezelen, 1982 Gen 29:5 | 5 En ik heb ossen en ezelen, schapen en knechten 1983 Gen 29:5 | ossen en ezelen, schapen en knechten en maagden; en 1984 Gen 29:5 | ezelen, schapen en knechten en maagden; en ik heb gezonden 1985 Gen 29:5 | en knechten en maagden; en ik heb gezonden om mijn 1986 Gen 29:6 | 6 En de boden kwamen weder tot 1987 Gen 29:6 | tot uw broeder, tot Ezau; en ook trekt hij u tegemoet, 1988 Gen 29:6 | ook trekt hij u tegemoet, en vierhonderd mannen met hem. ~ 1989 Gen 29:7 | Toen vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde 1990 Gen 29:7 | zeer, en hem was bange; en hij verdeelde het volk, 1991 Gen 29:7 | het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen, 1992 Gen 29:7 | hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels, 1993 Gen 29:7 | schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren; ~ 1994 Gen 29:8 | Ezau op het ene heir komt, en slaat het, zo zal het overgeblevene 1995 Gen 29:9 | God mijns vaders Abrahams, en God mijns vaders Izaks, 1996 Gen 29:9 | Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap, en Ik 1997 Gen 29:9 | land, en tot uw maagschap, en Ik zal wel bij u doen! ~ 1998 Gen 29:10 | dan al deze weldadigheden, en dan al deze trouw, die Gij 1999 Gen 29:10 | over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren 2000 Gen 29:11 | hij niet misschien kome, en mij sla, de moeder met de


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License