1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
1501 Gen 23:101 | en dronk, en hij stond op en ging heen; alzo verachtte
1502 Gen 24:1 | 1 En er was honger in dat land,
1503 Gen 24:2 | 2 En de HEERE verscheen hem en
1504 Gen 24:2 | En de HEERE verscheen hem en zeide: Trek niet af naar
1505 Gen 24:3 | vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en zal
1506 Gen 24:3 | land, en Ik zal met u zijn, en zal u zegenen; want aan
1507 Gen 24:3 | zal u zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen
1508 Gen 24:3 | Ik al deze landen geven, en Ik zal den eed bevestigen,
1509 Gen 24:4 | 4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen,
1510 Gen 24:4 | als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze
1511 Gen 24:4 | zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend
1512 Gen 24:5 | stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel,
1513 Gen 24:5 | geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. ~
1514 Gen 24:7 | 7 En als de mannen van die plaats
1515 Gen 24:8 | 8 En het geschiedde, als hij
1516 Gen 24:8 | Filistijnen, ten venster uitkeek, en hij zag, dat, ziet, Izak
1517 Gen 24:9 | Toen riep Abimelech Izak, en zeide: Voorwaar, zie, zij
1518 Gen 24:9 | gezegd: Zij is mijn zuster? En Izak zeide tot hem: Want
1519 Gen 24:10 | 10 En Abimelech zeide: Wat is
1520 Gen 24:11 | 11 En Abimelech gebood het ganse
1521 Gen 24:12 | 12 En Izak zaaide in datzelve
1522 Gen 24:12 | zaaide in datzelve land, en hij vond in datzelve jaar
1523 Gen 24:13 | 13 En die man werd groot, ja,
1524 Gen 24:14 | 14 En hij had bezitting van schapen,
1525 Gen 24:14 | had bezitting van schapen, en bezitting van runderen,
1526 Gen 24:14 | bezitting van runderen, en groot gezin; zodat hem de
1527 Gen 24:15 | 15 En al de putten, die de knechten
1528 Gen 24:15 | stopten de Filistijnen, en vulden dezelve met aarde. ~
1529 Gen 24:17 | Toen toog Izak van daar, en hij legerde zich in het
1530 Gen 24:17 | zich in het dal van Gerar, en woonde aldaar. ~
1531 Gen 24:18 | Abraham, zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams
1532 Gen 24:18 | dood toegestopt hadden; en hij noemde derzelver namen
1533 Gen 24:19 | dan groeven in dat dal, en zij vonden aldaar een put
1534 Gen 24:20 | 20 En de herders van Gerar twistten
1535 Gen 24:21 | groeven zij een andere put, en daar twistten zij ook over;
1536 Gen 24:22 | 22 En hij brak op van daar, en
1537 Gen 24:22 | En hij brak op van daar, en groef een andere put, en
1538 Gen 24:22 | en groef een andere put, en zij twistten over dien niet;
1539 Gen 24:22 | deszelfs naam Rehoboth, en zeide: Want nu heeft ons
1540 Gen 24:22 | de HEERE ruimte gemaakt, en wij zijn gewassen in dit
1541 Gen 24:24 | 24 En de HEERE verscheen hem in
1542 Gen 24:24 | hem in denzelven nacht, en zeide: Ik ben de God van
1543 Gen 24:24 | niet; want Ik ben met u; en Ik zal u zegenen, en uw
1544 Gen 24:24 | u; en Ik zal u zegenen, en uw zaad vermenigvuldigen,
1545 Gen 24:25 | bouwde hij daar een altaar, en riep den Naam des HEEREN
1546 Gen 24:25 | den Naam des HEEREN aan. En hij sloeg aldaar zijn tent
1547 Gen 24:25 | sloeg aldaar zijn tent op; en Izaks knechten groeven daar
1548 Gen 24:26 | 26 En Abimelech trok tot hem van
1549 Gen 24:26 | met Ahuzzat, zijn vriend, en Pichol, zijn krijgsoverste. ~
1550 Gen 24:27 | 27 En Izak zeide tot hen: Waarom
1551 Gen 24:27 | gekomen, daar gij mij haat, en hebt mij van u weggezonden? ~
1552 Gen 24:28 | 28 En zij zeiden: Wij hebben merkelijk
1553 Gen 24:28 | tussen ons zijn, tussen ons en tussen u, en laat ons een
1554 Gen 24:28 | tussen ons en tussen u, en laat ons een verbond met
1555 Gen 24:29 | niet aangeroerd hebben, en gelijk als wij bij u alleenlijk
1556 Gen 24:29 | alleenlijk goed gedaan hebben, en hebben u in vrede laten
1557 Gen 24:30 | maakte hij hun een maaltijd, en zij aten en dronken. ~
1558 Gen 24:30 | een maaltijd, en zij aten en dronken. ~
1559 Gen 24:31 | 31 En zij stonden des morgens
1560 Gen 24:31 | stonden des morgens vroeg op, en zwoeren de een den ander;
1561 Gen 24:31 | daarna liet Izak hen gaan, en zij togen van hem in vrede. ~
1562 Gen 24:32 | 32 En het geschiedde ten zelfde
1563 Gen 24:32 | dat Izaks knechten kwamen, en boodschapten hem van de
1564 Gen 24:32 | dien zij gegraven hadden, en zij zeiden hem: Wij hebben
1565 Gen 24:33 | 33 En hij noemde denzelven Seba;
1566 Gen 24:34 | van Beeri, den Hethiet, en Basmath, de dochter van
1567 Gen 24:35 | 35 En deze waren voor Izak en
1568 Gen 24:35 | En deze waren voor Izak en Rebekka een bitterheid des
1569 Gen 25:1 | 1 En het geschiedde, als Izak
1570 Gen 25:1 | als Izak oud geworden was, en zijn ogen donker geworden
1571 Gen 25:1 | ogen donker geworden waren, en hij niet zien kon; toen
1572 Gen 25:1 | Ezau, zijn grootsten zoon, en zeide tot hem: Mijn zoon!
1573 Gen 25:1 | zeide tot hem: Mijn zoon! En hij zeide tot hem: Zie,
1574 Gen 25:2 | 2 En hij zeide: Zie nu, ik ben
1575 Gen 25:3 | gereedschap, uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het
1576 Gen 25:3 | uw pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld, en jaag
1577 Gen 25:3 | en ga uit in het veld, en jaag mij een wildbraad; ~
1578 Gen 25:4 | 4 En maak mij smakelijke spijzen,
1579 Gen 25:4 | zo als ik die gaarne heb, en breng ze mij, dat ik ete;
1580 Gen 25:5 | tot zijn zoon Ezau sprak; en Ezau ging in het veld, om
1581 Gen 25:7 | Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke spijzen
1582 Gen 25:7 | spijzen toe, dat ik ete; en ik zal u zegenen voor het
1583 Gen 25:9 | Ga nu heen tot de kudde, en haal mij van daar twee goede
1584 Gen 25:9 | twee goede geitenbokjes; en ik zal die voor uw vader
1585 Gen 25:10 | 10 En gij zult ze tot uw vader
1586 Gen 25:10 | ze tot uw vader brengen, en hij zal eten, opdat hij
1587 Gen 25:11 | broeder Ezau is een harig man, en ik ben een glad man. ~
1588 Gen 25:12 | mij mijn vader betasten, en ik zal in zijn ogen zijn
1589 Gen 25:12 | een vloek over mij halen, en niet een zegen. ~
1590 Gen 25:13 | 13 En zijn moeder zeide tot hem:
1591 Gen 25:13 | hoor alleen naar mijn stem, en ga, haal ze mij. ~
1592 Gen 25:14 | 14 Toen ging hij, en hij haalde ze, en bracht
1593 Gen 25:14 | ging hij, en hij haalde ze, en bracht ze zijn moeder; en
1594 Gen 25:14 | en bracht ze zijn moeder; en zijn moeder maakte smakelijke
1595 Gen 25:15 | zij bij zich in huis had, en zij trok ze Jakob, haar
1596 Gen 25:16 | 16 En de vellen van de geitenbokjes
1597 Gen 25:16 | trok zij over zijn handen, en over de gladdigheid van
1598 Gen 25:17 | 17 En zij gaf de smakelijke spijzen,
1599 Gen 25:17 | gaf de smakelijke spijzen, en het brood, welke zij toegemaakt
1600 Gen 25:18 | 18 En hij kwam tot zijn vader,
1601 Gen 25:18 | hij kwam tot zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij
1602 Gen 25:18 | vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben
1603 Gen 25:19 | 19 En Jakob zeide tot zijn vader:
1604 Gen 25:19 | hadt; sta toch op, zit, en eet van mijn wildbraad,
1605 Gen 25:20 | gevonden hebt, mijn zoon? En hij zeide: Omdat de HEERE
1606 Gen 25:21 | 21 En Izak zeide tot Jakob: Nader
1607 Gen 25:22 | Izak, die hem betastte; en hij zeide: De stem is Jakobs
1608 Gen 25:23 | broeders Ezau's handen; en hij zegende hem. ~
1609 Gen 25:24 | 24 En hij zeide: Zijt gij mijn
1610 Gen 25:24 | gij mijn zoon Ezau zelf? En hij zeide: Ik ben het! ~
1611 Gen 25:25 | opdat mijn ziel u zegene. En hij stelde het nabij hem,
1612 Gen 25:25 | hij stelde het nabij hem, en hij at; hij bracht hem ook
1613 Gen 25:25 | hij bracht hem ook wijn, en hij dronk. ~
1614 Gen 25:26 | 26 En zijn vader Izak zeide tot
1615 Gen 25:26 | zeide tot hem: Kom toch bij, en kus mij, mijn zoon! ~
1616 Gen 25:27 | 27 En hij kwam bij, en hij kuste
1617 Gen 25:27 | 27 En hij kwam bij, en hij kuste hem; toen rook
1618 Gen 25:27 | de reuk zijner klederen, en zegende hem; en hij zeide:
1619 Gen 25:27 | klederen, en zegende hem; en hij zeide: Zie, de reuk
1620 Gen 25:28 | van de dauw des hemels, en de vettigheid der aarde,
1621 Gen 25:28 | de vettigheid der aarde, en menigte van tarwe en most. ~
1622 Gen 25:28 | aarde, en menigte van tarwe en most. ~
1623 Gen 25:29 | Volken zullen u dienen, en natien zullen zich voor
1624 Gen 25:29 | heer over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen
1625 Gen 25:29 | hij zijn, wie u vervloekt; en wie u zegent, zij gezegend! ~
1626 Gen 25:30 | 30 En het geschiedde, als Izak
1627 Gen 25:31 | smakelijke spijzen toe, en bracht die tot zijn vader;
1628 Gen 25:31 | bracht die tot zijn vader; en hij zeide tot zijn vader:
1629 Gen 25:31 | vader: Mijn vader sta op en ete van het wildbraad zijns
1630 Gen 25:32 | 32 En Izak, zijn vader, zeide
1631 Gen 25:32 | zeide tot hem: Wie zijt gij? En hij zeide: Ik ben uw zoon,
1632 Gen 25:33 | verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die
1633 Gen 25:33 | die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft?
1634 Gen 25:33 | tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten,
1635 Gen 25:33 | gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend; ook zal
1636 Gen 25:34 | schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw, gans
1637 Gen 25:34 | bitteren schreeuw, gans zeer; en hij zeide tot zijn vader:
1638 Gen 25:35 | 35 En hij zeide: Uw broeder is
1639 Gen 25:35 | broeder is gekomen met bedrog, en heeft uw zegen weggenomen. ~
1640 Gen 25:36 | eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen
1641 Gen 25:37 | 37 Toen antwoordde Izak, en zeide tot Ezau: Zie, ik
1642 Gen 25:37 | tot een heer over u gezet, en al zijn broeders heb ik
1643 Gen 25:37 | hem tot knechten gegeven; en ik heb hem met koorn en
1644 Gen 25:37 | en ik heb hem met koorn en most ondersteund; wat zal
1645 Gen 25:38 | 38 En Ezau zeide tot zijn vader:
1646 Gen 25:38 | mij, ook mij, mijn vader! En Ezau hief zijn stem op,
1647 Gen 25:38 | Ezau hief zijn stem op, en weende. ~
1648 Gen 25:39 | antwoordde zijn vader Izak en zeide tot hem: Zie, de vettigheden
1649 Gen 25:39 | zullen uw woningen zijn, en van den dauw des hemels
1650 Gen 25:40 | 40 En op uw zwaard zult gij leven,
1651 Gen 25:40 | uw zwaard zult gij leven, en zult uw broeder dienen;
1652 Gen 25:41 | 41 En Ezau haatte Jakob om dien
1653 Gen 25:41 | vader hem gezegend had; en Ezau zeide in zijn hart:
1654 Gen 25:41 | rouw mijns vaders naderen, en ik zal mijn broeder Jakob
1655 Gen 25:42 | werden, zo zond zij heen, en ontbood Jakob, haar kleinsten
1656 Gen 25:42 | Jakob, haar kleinsten zoon, en zeide tot hem: Zie, uw broeder
1657 Gen 25:43 | zoon! hoor naar mijn stem, en maak u op, vlied gij naar
1658 Gen 25:44 | 44 En blijf bij hem enige dagen,
1659 Gen 25:45 | uws broeders van u afkere, en hij vergeten hebbe, hetgeen
1660 Gen 25:45 | hebt; dan zal ik zenden, en u van daar nemen; waarom
1661 Gen 25:46 | 46 En Rebekka zeide tot Izak:
1662 Gen 26:1 | 1 En Izak riep Jakob, en zegende
1663 Gen 26:1 | 1 En Izak riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem,
1664 Gen 26:1 | riep Jakob, en zegende hem; en gebood hem, en zeide tot
1665 Gen 26:1 | zegende hem; en gebood hem, en zeide tot hem: Neem geen
1666 Gen 26:2 | den vader uwer moeder, en neem u van daar een vrouw,
1667 Gen 26:3 | 3 En God almachtig zegene u,
1668 Gen 26:3 | God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige
1669 Gen 26:3 | u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij
1670 Gen 26:4 | 4 En Hij geve u den zegen van
1671 Gen 26:4 | zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij
1672 Gen 26:5 | broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau's moeder. ~
1673 Gen 26:6 | dat Izak Jakob gezegend, en hem naar Paddan-Aram weggezonden
1674 Gen 26:6 | daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende, dat
1675 Gen 26:7 | 7 En dat Jakob zijn vader en
1676 Gen 26:7 | En dat Jakob zijn vader en zijn moeder gehoorzaam geweest
1677 Gen 26:7 | gehoorzaam geweest was, en naar Paddan-Aram getrokken
1678 Gen 26:8 | 8 En dat Ezau zag, dat de dochteren
1679 Gen 26:9 | Zo ging Ezau tot Ismael, en nam zich tot een vrouw boven
1680 Gen 26:10 | dan toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran. ~
1681 Gen 26:11 | 11 En hij geraakte op een plaats,
1682 Gen 26:11 | de zon was ondergegaan; en hij nam van de stenen dier
1683 Gen 26:11 | van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw,
1684 Gen 26:11 | maakte zijn hoofdpeluw, en legde zich te slapen te
1685 Gen 26:12 | 12 En hij droomde; en ziet, een
1686 Gen 26:12 | 12 En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld
1687 Gen 26:12 | opperste aan de hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen
1688 Gen 26:12 | Gods klommen daarbij op en neder. ~
1689 Gen 26:13 | 13 En ziet, de HEERE stond op
1690 Gen 26:13 | de HEERE stond op dezelve en zeide: Ik ben de HEERE,
1691 Gen 26:13 | God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit land,
1692 Gen 26:13 | slapen, zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. ~
1693 Gen 26:14 | 14 En uw zaad zal wezen als het
1694 Gen 26:14 | als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte,
1695 Gen 26:14 | uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts
1696 Gen 26:14 | westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts;
1697 Gen 26:14 | oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en
1698 Gen 26:14 | noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen
1699 Gen 26:14 | en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten
1700 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en Ik
1701 Gen 26:15 | 15 En zie, Ik ben met u, en Ik zal u behoeden overal,
1702 Gen 26:15 | waarheen gij trekken zult, en Ik zal u wederbrengen in
1703 Gen 26:16 | de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! ~
1704 Gen 26:17 | 17 En hij vreesde, en zeide: Hoe
1705 Gen 26:17 | 17 En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is
1706 Gen 26:17 | niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels! ~
1707 Gen 26:18 | Jakob des morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien
1708 Gen 26:18 | zijn hoofdpeluw gelegd had, en zette hem tot een opgericht
1709 Gen 26:18 | tot een opgericht teken, en goot daar olie boven op. ~
1710 Gen 26:19 | 19 En hij noemde den naam dier
1711 Gen 26:20 | 20 En Jakob beloofde een gelofte,
1712 Gen 26:20 | met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op
1713 Gen 26:20 | dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood
1714 Gen 26:20 | hebben brood om te eten, en klederen om aan te trekken; ~
1715 Gen 26:21 | 21 En ik ten huize mijns vaders
1716 Gen 26:22 | 22 En deze steen, dien ik tot
1717 Gen 26:22 | zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven
1718 Gen 27:1 | hief Jakob zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen
1719 Gen 27:2 | 2 En hij zag toe, en ziet, er
1720 Gen 27:2 | 2 En hij zag toe, en ziet, er was een put in
1721 Gen 27:2 | was een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden
1722 Gen 27:2 | drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op
1723 Gen 27:3 | 3 En derwaarts werden al de kudden
1724 Gen 27:3 | al de kudden verzameld, en zij wentelden den steen
1725 Gen 27:3 | steen van den mond des puts, en drenkten de schapen, en
1726 Gen 27:3 | en drenkten de schapen, en legden den steen weder op
1727 Gen 27:4 | broeders! van waar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn van
1728 Gen 27:5 | 5 En hij zeide tot hen: Kent
1729 Gen 27:5 | Laban, den zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem. ~
1730 Gen 27:6 | hen: Is het wel met hem? En zij zeiden: Het is wel;
1731 Gen 27:6 | zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter,
1732 Gen 27:7 | 7 En hij zeide: Ziet, het is
1733 Gen 27:7 | worde; drenkt de schapen, en gaat heen, weidt dezelve. ~
1734 Gen 27:8 | samen zullen vergaderd zijn, en dat men den steen van den
1735 Gen 27:10 | 10 En het geschiedde, als Jakob
1736 Gen 27:10 | zijner moeders broeder, en de schapen van Laban, zijner
1737 Gen 27:10 | broeder, dat Jakob toetrad, en wentelde den steen van den
1738 Gen 27:10 | steen van den mond des puts, en drenkte de schapen van Laban,
1739 Gen 27:11 | 11 En Jakob kuste Rachel; en hij
1740 Gen 27:11 | 11 En Jakob kuste Rachel; en hij hief zijn stem op en
1741 Gen 27:11 | en hij hief zijn stem op en weende. ~
1742 Gen 27:12 | 12 En Jakob gaf Rachel te kennen,
1743 Gen 27:12 | broeder van haar vader, en dat hij de zoon van Rebekka
1744 Gen 27:12 | was. Toen liep zij heen, en gaf het aan haar vader te
1745 Gen 27:13 | 13 En het geschiedde, als Laban
1746 Gen 27:13 | zo liep hij hem tegemoet, en omhelsde hem, en kuste hem,
1747 Gen 27:13 | tegemoet, en omhelsde hem, en kuste hem, en bracht hem
1748 Gen 27:13 | omhelsde hem, en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis.
1749 Gen 27:13 | bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al deze
1750 Gen 27:14 | gij zijt mijn gebeente en mijn vlees! En hij bleef
1751 Gen 27:14 | gebeente en mijn vlees! En hij bleef bij hem een volle
1752 Gen 27:16 | 16 En Laban had twee dochters:
1753 Gen 27:16 | naam der grootste was Lea; en de naam der kleinste was
1754 Gen 27:17 | was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht. ~
1755 Gen 27:18 | 18 En Jakob had Rachel lief; en
1756 Gen 27:18 | En Jakob had Rachel lief; en hij zeide: Ik zal u zeven
1757 Gen 27:20 | Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als
1758 Gen 27:22 | al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd. ~
1759 Gen 27:23 | 23 En het geschiedde des avonds,
1760 Gen 27:23 | hij zijn dochter Lea nam, en bracht haar tot hem; en
1761 Gen 27:23 | en bracht haar tot hem; en hij ging tot haar in. ~
1762 Gen 27:24 | 24 En Laban gaf haar Zilpa, zijn
1763 Gen 27:25 | 25 En het geschiedde des morgens,
1764 Gen 27:25 | geschiedde des morgens, en ziet, het was Lea. Daarom
1765 Gen 27:26 | 26 En Laban zeide: Men doet alzo
1766 Gen 27:28 | 28 En Jakob deed alzo; en hij
1767 Gen 27:28 | 28 En Jakob deed alzo; en hij vervulde de week van
1768 Gen 27:29 | 29 En Laban gaf aan zijn dochter
1769 Gen 27:30 | 30 En hij ging ook in tot Rachel,
1770 Gen 27:30 | ging ook in tot Rachel, en had ook Rachel liever dan
1771 Gen 27:30 | ook Rachel liever dan Lea; en hij diende bij hem nog andere
1772 Gen 27:32 | 32 En Lea werd bevrucht, en baarde
1773 Gen 27:32 | 32 En Lea werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij
1774 Gen 27:32 | bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben;
1775 Gen 27:33 | 33 En zij werd wederom bevrucht,
1776 Gen 27:33 | zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide:
1777 Gen 27:33 | bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de HEERE gehoord
1778 Gen 27:33 | Hij mij ook dezen gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon. ~
1779 Gen 27:34 | 34 En zij werd nog bevrucht, en
1780 Gen 27:34 | En zij werd nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide:
1781 Gen 27:34 | bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal
1782 Gen 27:35 | 35 En zij werd wederom bevrucht,
1783 Gen 27:35 | zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide:
1784 Gen 27:35 | bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den
1785 Gen 27:35 | noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. ~ ~ ~ ~
1786 Gen 27:36 | benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef
1787 Gen 27:37 | Jakobs toorn tegen Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in
1788 Gen 27:38 | 3 En zij zeide: Zie, daar is
1789 Gen 27:38 | zij op mijn knieen bare, en ik ook uit haar gebouwd
1790 Gen 27:39 | dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar in. ~
1791 Gen 27:40 | 5 En Bilha werd zwanger, en baarde
1792 Gen 27:40 | 5 En Bilha werd zwanger, en baarde Jakob een zoon. ~
1793 Gen 27:41 | God heeft mij gericht, en ook mijn stem verhoord,
1794 Gen 27:41 | ook mijn stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven;
1795 Gen 27:42 | 7 En Bilha, Rachels dienstmaagd,
1796 Gen 27:42 | werd wederom bevrucht, en baarde Jakob den tweeden
1797 Gen 27:43 | heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali. ~
1798 Gen 27:44 | haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een
1799 Gen 27:45 | 10 En Zilpa, Lea's dienstmaagd,
1800 Gen 27:46 | zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad. ~
1801 Gen 27:48 | zullen mij gelukkig achten; en zij noemde zijn naam Aser. ~
1802 Gen 27:49 | 14 En Ruben ging in de dagen van
1803 Gen 27:49 | dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld,
1804 Gen 27:49 | vond Dudaim in het veld, en hij bracht die tot zijn
1805 Gen 27:50 | 15 En zij zeide tot haar: Is het
1806 Gen 27:51 | ging Lea uit hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij
1807 Gen 27:51 | voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar. ~
1808 Gen 27:52 | 17 En God verhoorde Lea; en zij
1809 Gen 27:52 | 17 En God verhoorde Lea; en zij werd bevrucht, en baarde
1810 Gen 27:52 | Lea; en zij werd bevrucht, en baarde Jakob den vijfden
1811 Gen 27:53 | aan mijn man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar. ~
1812 Gen 27:54 | 19 En Lea werd wederom bevrucht,
1813 Gen 27:54 | Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden
1814 Gen 27:55 | 20 En Lea zeide: God heeft mij,
1815 Gen 27:55 | heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon. ~
1816 Gen 27:56 | 21 En zij baarde daarna een dochter;
1817 Gen 27:56 | baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina. ~
1818 Gen 27:57 | God dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende
1819 Gen 27:57 | en God verhoorde haar, en opende haar baarmoeder. ~
1820 Gen 27:58 | 23 En zij werd bevrucht, en baarde
1821 Gen 27:58 | 23 En zij werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij
1822 Gen 27:58 | bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn
1823 Gen 27:59 | 24 En zij noemde zijn naam Jozef,
1824 Gen 27:60 | 25 En het geschiedde, Als Rachel
1825 Gen 27:60 | dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. ~
1826 Gen 27:61 | 26 Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke
1827 Gen 27:64 | weet, hoe ik u gediend heb, en hoe uw vee bij mij geweest
1828 Gen 27:65 | een menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend
1829 Gen 27:66 | 31 En hij zeide: Wat zal ik u
1830 Gen 27:66 | wederom uw kudden weiden, en bewaren. ~
1831 Gen 27:67 | afzonderende al het gespikkelde en geplekte vee, en al het
1832 Gen 27:67 | gespikkelde en geplekte vee, en al het bruine vee onder
1833 Gen 27:67 | bruine vee onder de lammeren, en het geplekte en gespikkelde
1834 Gen 27:67 | lammeren, en het geplekte en gespikkelde onder de geiten;
1835 Gen 27:67 | gespikkelde onder de geiten; en zulks zal mijn loon zijn. ~
1836 Gen 27:68 | al wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten
1837 Gen 27:68 | geplekt is onder de geiten en bruin onder de lammeren,
1838 Gen 27:70 | 35 En hij zonderde af ten zelfden
1839 Gen 27:70 | zelfden dage de gesprenkelde en geplekte bokken en al de
1840 Gen 27:70 | gesprenkelde en geplekte bokken en al de gespikkelde en geplekte
1841 Gen 27:70 | bokken en al de gespikkelde en geplekte geiten, al waar
1842 Gen 27:70 | geiten, al waar wit aan was, en al het bruine onder de lammeren;
1843 Gen 27:70 | bruine onder de lammeren; en hij gaf dezelve in de hand
1844 Gen 27:71 | 36 En hij stelde een weg van drie
1845 Gen 27:71 | van drie dagen tussen hem, en tussen Jakob; en Jakob weidde
1846 Gen 27:71 | tussen hem, en tussen Jakob; en Jakob weidde de overige
1847 Gen 27:72 | van groen populierenhout, en van hazelaar, en van kastanjen;
1848 Gen 27:72 | populierenhout, en van hazelaar, en van kastanjen; en hij schilde
1849 Gen 27:72 | hazelaar, en van kastanjen; en hij schilde daarin witte
1850 Gen 27:73 | 38 En hij legde deze roeden, die
1851 Gen 27:73 | geschild had, in de goten, en in de drinkbakken van het
1852 Gen 27:73 | drinken, tegenover de kudde; en zij werden verhit, als zij
1853 Gen 27:74 | gesprenkelde, gespikkelde, en geplekte. ~
1854 Gen 27:75 | scheidde Jakob de lammeren, en hij wendde het gezicht der
1855 Gen 27:75 | kudde op het gesprenkelde, en al het bruine onder Labans
1856 Gen 27:75 | bruine onder Labans kudde; en hij stelde zijn kudden alleen,
1857 Gen 27:75 | stelde zijn kudden alleen, en hij zette ze niet bij de
1858 Gen 27:76 | 41 En het geschiedde, telkens
1859 Gen 27:77 | zodat de spadelingen Laban, en de vroegelingen Jakob toekwamen. ~
1860 Gen 27:78 | 43 En die man brak gans zeer uit
1861 Gen 27:78 | gans zeer uit in menigte, en hij had vele kudden, en
1862 Gen 27:78 | en hij had vele kudden, en dienstmaagden, en dienstknechten,
1863 Gen 27:78 | kudden, en dienstmaagden, en dienstknechten, en kemelen,
1864 Gen 27:78 | dienstmaagden, en dienstknechten, en kemelen, en ezelen. ~ ~
1865 Gen 27:78 | dienstknechten, en kemelen, en ezelen. ~ ~
1866 Gen 28:1 | alles, wat onzes vaders was, en van hetgeen, dat onzes vaders
1867 Gen 28:2 | aangezicht van Laban aan, en ziet, het was jegens hem
1868 Gen 28:2 | jegens hem niet als gisteren en eergisteren. ~
1869 Gen 28:3 | 3 En de HEERE zeide tot Jakob:
1870 Gen 28:3 | tot het land uwer vaderen, en tot uw maagschap, en Ik
1871 Gen 28:3 | vaderen, en tot uw maagschap, en Ik zal met u zijn. ~
1872 Gen 28:4 | 4 Toen zond Jakob heen, en riep Rachel en Lea, op het
1873 Gen 28:4 | Jakob heen, en riep Rachel en Lea, op het veld tot zijn
1874 Gen 28:5 | 5 En hij zeide tot haar: Ik zie
1875 Gen 28:5 | mij niet is als gisteren en eergisteren; doch de God
1876 Gen 28:6 | 6 En gijlieden weet, dat ik met
1877 Gen 28:7 | bedriegelijk met mij gehandeld, en heeft mijn loon tien malen
1878 Gen 28:8 | al de kudden gespikkelde; en wanneer hij alzo zeide:
1879 Gen 28:9 | uw vader het vee ontrukt, en aan mij gegeven.
1880 Gen 28:10 | 10 En het geschiedde ten tijde,
1881 Gen 28:10 | dat ik mijn ogen ophief, en ik zag in den droom; en
1882 Gen 28:10 | en ik zag in den droom; en ziet, de bokken, die de
1883 Gen 28:10 | gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig. ~
1884 Gen 28:11 | 11 En de Engel Gods zeide tot
1885 Gen 28:11 | mij in de droom: Jakob! En ik zeide: Zie, hier ben
1886 Gen 28:12 | 12 En Hij zeide: Hef toch uw ogen
1887 Gen 28:12 | zeide: Hef toch uw ogen op, en zie! alle bokken, die de
1888 Gen 28:12 | gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig; want Ik heb
1889 Gen 28:13 | op, vertrek uit dit land, en keer weder in het land uwer
1890 Gen 28:14 | Toen antwoordden Rachel en Lea, en zeiden tot hem:
1891 Gen 28:14 | antwoordden Rachel en Lea, en zeiden tot hem: Is er nog
1892 Gen 28:15 | hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons
1893 Gen 28:16 | heeft ontrukt, die is onze, en van onze zonen; nu dan,
1894 Gen 28:17 | Toen maakte zich Jakob op, en laadde zijn zonen en zijn
1895 Gen 28:17 | op, en laadde zijn zonen en zijn vrouwen op kemelen. ~
1896 Gen 28:18 | 18 En hij voerde al zijn vee weg,
1897 Gen 28:18 | voerde al zijn vee weg, en al zijn have, die hij gewonnen
1898 Gen 28:20 | 20 En Jakob ontstal zich aan het
1899 Gen 28:21 | 21 En hij vlood, en al wat het
1900 Gen 28:21 | 21 En hij vlood, en al wat het zijne was, en
1901 Gen 28:21 | en al wat het zijne was, en hij maakte zich op, en voer
1902 Gen 28:21 | en hij maakte zich op, en voer over de rivier, en
1903 Gen 28:21 | en voer over de rivier, en hij zette zijn aangezicht
1904 Gen 28:22 | 22 En ten derden dage werd aan
1905 Gen 28:23 | zijn broeders met zich, en jaagde hem achterna, een
1906 Gen 28:23 | een weg van zeven dagen, en hij kreeg hem op het gebergte
1907 Gen 28:24 | in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Wacht
1908 Gen 28:25 | 25 En Laban achterhaalde Jakob;
1909 Gen 28:26 | mijn hart ontstolen hebt, en mijn dochteren ontvoerd
1910 Gen 28:27 | gij heimelijk gevloden, en hebt u aan mij ontstolen?
1911 Gen 28:27 | hebt u aan mij ontstolen? en hebt het mij niet aangezegd,
1912 Gen 28:27 | geleid had met vreugde, en met gezangen, met trommel
1913 Gen 28:27 | met gezangen, met trommel en met harp? ~
1914 Gen 28:28 | niet toegelaten mijn zonen en mijn dochteren te kussen;
1915 Gen 28:30 | 30 En nu, gij hebt immers willen
1916 Gen 28:31 | 31 Toen antwoordde Jakob, en zeide tot Laban: Omdat ik
1917 Gen 28:32 | broederen, wat bij mij is, en neem het tot u. Want Jakob
1918 Gen 28:33 | Laban in de tent van Jakob, en in de tent van Lea, en in
1919 Gen 28:33 | en in de tent van Lea, en in de tent van de beide
1920 Gen 28:33 | de beide dienstmaagden, en hij vond niets; en als hij
1921 Gen 28:33 | dienstmaagden, en hij vond niets; en als hij uit de tent van
1922 Gen 28:34 | had de terafim genomen, en zij had die in een kemels
1923 Gen 28:34 | kemels zadeltuig gelegd, en zij zat op dezelve. En Laban
1924 Gen 28:34 | en zij zat op dezelve. En Laban betastte die ganse
1925 Gen 28:34 | betastte die ganse tent, en hij vond niets. ~
1926 Gen 28:35 | 35 En zij zeide tot haar vader:
1927 Gen 28:35 | naar der vrouwen wijze; en hij doorzocht; maar hij
1928 Gen 28:36 | 36 Toen ontstak Jakob, en twistte met Laban; en Jakob
1929 Gen 28:36 | Jakob, en twistte met Laban; en Jakob antwoordde en zeide
1930 Gen 28:36 | Laban; en Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Wat is
1931 Gen 28:37 | hier voor mijn broederen en uw broederen, en laat hen
1932 Gen 28:37 | broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen
1933 Gen 28:38 | bij u geweest; uw ooien en uw geiten hebben niet misdragen,
1934 Gen 28:38 | geiten hebben niet misdragen, en de rammen uwer kudde heb
1935 Gen 28:40 | dag de hitte verteerde, en bij nacht de vorst, en dat
1936 Gen 28:40 | en bij nacht de vorst, en dat mijn slaap van mijn
1937 Gen 28:41 | gediend om uw beide dochteren, en zes jaren om uw kudde; en
1938 Gen 28:41 | en zes jaren om uw kudde; en gij hebt mijn loon tien
1939 Gen 28:42 | vader, de God van Abraham, en de Vreze van Izak, bij mij
1940 Gen 28:42 | God heeft mijn ellende, en den arbeid mijner handen
1941 Gen 28:42 | mijner handen aangezien, en heeft u gisteren nacht bestraft. ~
1942 Gen 28:43 | 43 Toen antwoordde Laban en zeide tot Jakob: Deze dochters
1943 Gen 28:43 | dochters zijn mijn dochters, en deze zonen zijn mijn zonen,
1944 Gen 28:43 | deze zonen zijn mijn zonen, en deze kudde is mijn kudde,
1945 Gen 28:43 | wat gij ziet, dat is mijn; en wat zoude ik aan deze mijn
1946 Gen 28:44 | ons een verbond maken, ik en gij, dat het tot een getuigenis
1947 Gen 28:44 | getuigenis zij tussen mij en tussen u! ~
1948 Gen 28:45 | Toen nam Jakob een steen, en hij verhoogde die, tot een
1949 Gen 28:46 | 46 En Jakob zeide tot zijn broederen:
1950 Gen 28:46 | broederen: Vergadert stenen! En zij namen stenen, en maakten
1951 Gen 28:46 | stenen! En zij namen stenen, en maakten een hoop; en zij
1952 Gen 28:46 | stenen, en maakten een hoop; en zij aten aldaar op dien
1953 Gen 28:47 | 47 En Laban noemde hem Jegar-Sahadutha;
1954 Gen 28:48 | heden een getuige tussen mij en tussen u! Daarom noemde
1955 Gen 28:49 | 49 En Mizpa; omdat hij zeide:
1956 Gen 28:49 | opzicht neme tussen mij en tussen u, wanneer wij de
1957 Gen 28:50 | mijn dochteren beledigt, en zo gij vrouwen neemt boven
1958 Gen 28:50 | getuige zijn tussen mij en tussen u! ~
1959 Gen 28:51 | daar is deze zelfde hoop, en zie, daar is dit opgericht
1960 Gen 28:51 | opgeworpen heb tussen mij en tussen u; ~
1961 Gen 28:52 | zelfde hoop zij getuige, en dit opgericht teken zij
1962 Gen 28:52 | deze hoop niet komen zal, en dat gij tot mij, voorbij
1963 Gen 28:52 | tot mij, voorbij deze hoop en dit opgericht teken, niet
1964 Gen 28:53 | 53 De God van Abraham, en de God van Nahor, de God
1965 Gen 28:53 | vaders richte tussen ons! En Jakob zwoer bij de Vreze
1966 Gen 28:54 | slachting op dat gebergte, en hij nodigde zijn broederen,
1967 Gen 28:54 | broederen, om brood te eten; en zij aten brood, en vernachtten
1968 Gen 28:54 | eten; en zij aten brood, en vernachtten op dat gebergte. ~
1969 Gen 28:55 | 55 En Laban stond des morgens
1970 Gen 28:55 | stond des morgens vroeg op, en kuste zijn zonen, en zijn
1971 Gen 28:55 | op, en kuste zijn zonen, en zijn dochteren, en zegende
1972 Gen 28:55 | zonen, en zijn dochteren, en zegende hen; en Laban trok
1973 Gen 28:55 | dochteren, en zegende hen; en Laban trok heen, en keerde
1974 Gen 28:55 | hen; en Laban trok heen, en keerde weder tot zijn plaats. ~ ~
1975 Gen 29:1 | Jakob toog ook zijns weegs; en de engelen Gods ontmoetten
1976 Gen 29:2 | 2 En Jakob zeide, met dat hij
1977 Gen 29:2 | Dit is een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver
1978 Gen 29:3 | 3 En Jakob zond boden uit voor
1979 Gen 29:4 | 4 En hij gebood hun, zeggende:
1980 Gen 29:4 | vreemdeling gewoond bij Laban, en heb er tot nu toe vertoefd; ~
1981 Gen 29:5 | 5 En ik heb ossen en ezelen,
1982 Gen 29:5 | 5 En ik heb ossen en ezelen, schapen en knechten
1983 Gen 29:5 | ossen en ezelen, schapen en knechten en maagden; en
1984 Gen 29:5 | ezelen, schapen en knechten en maagden; en ik heb gezonden
1985 Gen 29:5 | en knechten en maagden; en ik heb gezonden om mijn
1986 Gen 29:6 | 6 En de boden kwamen weder tot
1987 Gen 29:6 | tot uw broeder, tot Ezau; en ook trekt hij u tegemoet,
1988 Gen 29:6 | ook trekt hij u tegemoet, en vierhonderd mannen met hem. ~
1989 Gen 29:7 | Toen vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde
1990 Gen 29:7 | zeer, en hem was bange; en hij verdeelde het volk,
1991 Gen 29:7 | het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen,
1992 Gen 29:7 | hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels,
1993 Gen 29:7 | schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren; ~
1994 Gen 29:8 | Ezau op het ene heir komt, en slaat het, zo zal het overgeblevene
1995 Gen 29:9 | God mijns vaders Abrahams, en God mijns vaders Izaks,
1996 Gen 29:9 | Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap, en Ik
1997 Gen 29:9 | land, en tot uw maagschap, en Ik zal wel bij u doen! ~
1998 Gen 29:10 | dan al deze weldadigheden, en dan al deze trouw, die Gij
1999 Gen 29:10 | over deze Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren
2000 Gen 29:11 | hij niet misschien kome, en mij sla, de moeder met de
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |