1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
22501 Ezra 6:14 | profetie van den profeet Haggai en Zacharia, den zoon van Iddo;
22502 Ezra 6:14 | Zacharia, den zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken
22503 Ezra 6:14 | van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar het
22504 Ezra 6:14 | bevel van den God Israels, en naar het bevel van Kores,
22505 Ezra 6:14 | naar het bevel van Kores, en Darius, en Arthahsasta,
22506 Ezra 6:14 | bevel van Kores, en Darius, en Arthahsasta, koning van
22507 Ezra 6:15 | 15 En dit huis werd volbracht
22508 Ezra 6:16 | 16 En de kinderen Israels, de
22509 Ezra 6:16 | kinderen Israels, de priesteren en Levieten, en de overige
22510 Ezra 6:16 | priesteren en Levieten, en de overige kinderen der
22511 Ezra 6:17 | 17 En zij offerden, ter inwijding
22512 Ezra 6:17 | rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, ten
22513 Ezra 6:18 | 18 En zij stelden de priesteren
22514 Ezra 6:18 | in hun onderscheidingen, en de Levieten in hun verdelingen,
22515 Ezra 6:20 | 20 Want de priesters en de Levieten hadden zich
22516 Ezra 6:20 | man; zij waren allen rein; en zij slachtten het pascha
22517 Ezra 6:20 | kinderen der gevangenis, en voor hun broederen, de priesteren,
22518 Ezra 6:20 | broederen, de priesteren, en voor zichzelven. ~
22519 Ezra 6:22 | 22 En zij hielden het feest der
22520 Ezra 6:22 | HEERE had hen verblijd, en het hart des konings van
22521 Ezra 7:6 | Ezra toog op uit Babel; en hij was een vaardig schriftgeleerde
22522 Ezra 7:6 | Israels, gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar
22523 Ezra 7:7 | van de kinderen Israels, en van de priesteren en de
22524 Ezra 7:7 | Israels, en van de priesteren en de Levieten, en de zangers,
22525 Ezra 7:7 | priesteren en de Levieten, en de zangers, en de poortiers,
22526 Ezra 7:7 | Levieten, en de zangers, en de poortiers, en de Nethinim,
22527 Ezra 7:7 | zangers, en de poortiers, en de Nethinim, togen op naar
22528 Ezra 7:8 | 8 En hij kwam te Jeruzalem in
22529 Ezra 7:9 | des optochts uit Babel, en op den eersten der vijfde
22530 Ezra 7:10 | wet des HEEREN te zoeken en te doen, en om in Israel
22531 Ezra 7:10 | HEEREN te zoeken en te doen, en om in Israel te leren de
22532 Ezra 7:10 | te leren de inzettingen en de rechten. ~
22533 Ezra 7:11 | der geboden des HEEREN, en Zijn inzettingen over Israel: ~
22534 Ezra 7:12 | des hemels, volkomen vrede en op zulken tijd. ~
22535 Ezra 7:13 | van het volk van Israel, en van deszelfs priesteren
22536 Ezra 7:13 | van deszelfs priesteren en Levieten, om te gaan naar
22537 Ezra 7:14 | gij van voor den koning en zijn zeven raadsheren gezonden
22538 Ezra 7:14 | onderzoek te doen in Judea, en te Jeruzalem, naar de wet
22539 Ezra 7:15 | 15 En om henen te brengen het
22540 Ezra 7:15 | henen te brengen het zilver en goud, dat de koning en zijn
22541 Ezra 7:15 | zilver en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwilliglijk
22542 Ezra 7:16 | Mitsgaders al het zilver en goud, dat gij vinden zult
22543 Ezra 7:16 | vrijwillige gave des volks en der priesteren, die vrijwilliglijk
22544 Ezra 7:17 | lammeren, met hun spijsofferen, en hun drankofferen, en die
22545 Ezra 7:17 | spijsofferen, en hun drankofferen, en die offert op het altaar
22546 Ezra 7:18 | 18 Daartoe, wat u en uw broederen goeddunken
22547 Ezra 7:18 | met het overige zilver en goud te doen, zult gijlieden
22548 Ezra 7:19 | 19 En geef de vaten, die u gegeven
22549 Ezra 7:21 | 21 En van mij, mij, koning Arthahsasta,
22550 Ezra 7:22 | honderd talenten zilvers toe, en tot honderd kor tarwe, en
22551 Ezra 7:22 | en tot honderd kor tarwe, en tot honderd bath wijn, en
22552 Ezra 7:22 | en tot honderd bath wijn, en tot honderd bath olie, en
22553 Ezra 7:22 | en tot honderd bath olie, en zout zonder voorschrift.
22554 Ezra 7:23 | het koninkrijk des konings en zijner kinderen? ~
22555 Ezra 7:24 | aangaande alle priesteren en Levieten, zangers, poortiers,
22556 Ezra 7:24 | zangers, poortiers, Nethinim en dienaars van het huis dezes
22557 Ezra 7:24 | den cijns, ouden impost en tol hun niet zal vermogen
22558 Ezra 7:25 | 25 En gij, Ezra, naar de wijsheid
22559 Ezra 7:25 | hand is, stel regeerders en richters, die al het volk
22560 Ezra 7:25 | die de wetten Gods weten, en die ze niet weet, zult gijlieden
22561 Ezra 7:26 | 26 En al wie de wet uws Gods en
22562 Ezra 7:26 | En al wie de wet uws Gods en de wet des konings niet
22563 Ezra 7:28 | 28 En heeft tot mij weldadigheid
22564 Ezra 7:28 | het aangezicht des konings en zijner raadsheren, en aller
22565 Ezra 7:28 | konings en zijner raadsheren, en aller geweldige vorsten
22566 Ezra 7:28 | HEEREN, mijns Gods, over mij, en de hoofden uit Israel vergaderd,
22567 Ezra 8:3 | kinderen van Paros, Zacharja; en met hem werden bij geslachtsregisters
22568 Ezra 8:3 | aan manspersonen, honderd en vijftig. ~
22569 Ezra 8:4 | van de zoon van Zerahja; en met hem tweehonderd manspersonen. ~
22570 Ezra 8:5 | Sechanja, de zoon van Jahaziel; en met hem driehonderd manspersonen. ~
22571 Ezra 8:6 | 6 En van de kinderen van Adin,
22572 Ezra 8:6 | Ebed, de zoon van Jonathan; en met hem vijftig manspersonen. ~
22573 Ezra 8:7 | 7 En van de kinderen van Elam,
22574 Ezra 8:7 | Jesaja, de zoon van Athalja; en met hem zeventig manspersonen. ~
22575 Ezra 8:8 | 8 En van de kinderen van Sefatja,
22576 Ezra 8:8 | Zebadja, de zoon van Michael; en met hem tachtig manspersonen. ~
22577 Ezra 8:9 | 9 En van de kinderen van Joab,
22578 Ezra 8:9 | Obadja, de zoon van Jehiel; en met hem tweehonderd en achttien
22579 Ezra 8:9 | en met hem tweehonderd en achttien manspersonen. ~
22580 Ezra 8:10 | 10 En van de kinderen van Selomith,
22581 Ezra 8:10 | Selomith, de zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig
22582 Ezra 8:10 | Josifja; en met hem honderd en zestig manspersonen. ~
22583 Ezra 8:11 | 11 En van de kinderen van Babai,
22584 Ezra 8:11 | Zacharja, de zoon van Bebai; en met hem acht en twintig
22585 Ezra 8:11 | van Bebai; en met hem acht en twintig manspersonen. ~
22586 Ezra 8:12 | 12 En van de kinderen van Azgad,
22587 Ezra 8:12 | Johanan, de zoon van Katan; en met hem honderd en tien
22588 Ezra 8:12 | Katan; en met hem honderd en tien manspersonen. ~
22589 Ezra 8:13 | 13 En van de laatste kinderen
22590 Ezra 8:13 | waren: Elifelet, Jehiel, en Semaja; en met hen zestig
22591 Ezra 8:13 | Elifelet, Jehiel, en Semaja; en met hen zestig manspersonen. ~
22592 Ezra 8:14 | 14 En van de kinderen van Bigvai,
22593 Ezra 8:14 | kinderen van Bigvai, Uthai en Zabbud; en met hen zeventig
22594 Ezra 8:14 | Bigvai, Uthai en Zabbud; en met hen zeventig manspersonen. ~
22595 Ezra 8:15 | 15 En ik vergaderde hen aan de
22596 Ezra 8:15 | rivier, gaande naar Ahava, en wij legerden ons aldaar
22597 Ezra 8:15 | toen lette ik op het volk en de priesteren, en vond aldaar
22598 Ezra 8:15 | het volk en de priesteren, en vond aldaar geen van de
22599 Ezra 8:16 | tot Ariel, tot Semaja, en tot Elnathan, en tot Jarib,
22600 Ezra 8:16 | Semaja, en tot Elnathan, en tot Jarib, en tot Elnathan,
22601 Ezra 8:16 | Elnathan, en tot Jarib, en tot Elnathan, en tot Nathan,
22602 Ezra 8:16 | Jarib, en tot Elnathan, en tot Nathan, en tot Zacharja,
22603 Ezra 8:16 | Elnathan, en tot Nathan, en tot Zacharja, en tot Mesullam,
22604 Ezra 8:16 | Nathan, en tot Zacharja, en tot Mesullam, de hoofden;
22605 Ezra 8:16 | tot Mesullam, de hoofden; en tot Jojarib en tot Elnathan,
22606 Ezra 8:16 | hoofden; en tot Jojarib en tot Elnathan, de leraars; ~
22607 Ezra 8:17 | 17 En ik gaf hun bevel aan Iddo,
22608 Ezra 8:17 | hoofd in de plaats Chasifja; en ik legde de woorden in hun
22609 Ezra 8:17 | tot Iddo, zijn broeder, en de Nethinim, in de plaats
22610 Ezra 8:18 | 18 En zij brachten ons, naar de
22611 Ezra 8:18 | Serebja, met zijn zonen en broederen, achttien; ~
22612 Ezra 8:19 | 19 En Hasabja, en met hem Jesaja,
22613 Ezra 8:19 | 19 En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen
22614 Ezra 8:19 | Merari, met zijn broederen, en hun zonen, twintig; ~
22615 Ezra 8:20 | 20 En van Nethinim, die David
22616 Ezra 8:20 | van Nethinim, die David en de vorsten ten dienste der
22617 Ezra 8:20 | gegeven hadden, tweehonderd en twintig Nethinim, die allen
22618 Ezra 8:21 | een rechten weg, voor ons, en voor onze kinderkens, en
22619 Ezra 8:21 | en voor onze kinderkens, en voor al onze have. ~
22620 Ezra 8:22 | van den koning een heir en ruiters te begeren, om ons
22621 Ezra 8:22 | zoeken, maar Zijn sterkte en Zijn toorn over allen, die
22622 Ezra 8:23 | 23 Alzo vastten wij; en verzochten zulks van onzen
22623 Ezra 8:23 | verzochten zulks van onzen God; en Hij liet zich van ons verbidden. ~
22624 Ezra 8:24 | priesteren: Serebja Hasabja, en tien van hun broederen met
22625 Ezra 8:25 | 25 En ik woog hun toe het zilver,
22626 Ezra 8:25 | woog hun toe het zilver, en het goud, en de vaten, zijnde
22627 Ezra 8:25 | het zilver, en het goud, en de vaten, zijnde de offering
22628 Ezra 8:25 | onzes Gods die de koning en zijn raadsheren, en zijn
22629 Ezra 8:25 | koning en zijn raadsheren, en zijn vorsten, en gans Israel,
22630 Ezra 8:25 | raadsheren, en zijn vorsten, en gans Israel, die er gevonden
22631 Ezra 8:26 | aan hun hand zeshonderd en vijftig talenten zilvers,
22632 Ezra 8:26 | vijftig talenten zilvers, en honderd zilveren vaten in
22633 Ezra 8:27 | 27 En twintig gouden bekers, tot
22634 Ezra 8:27 | bekers, tot duizend drachmen; en twee vaten van blinkend
22635 Ezra 8:28 | 28 En ik zeide tot hen: Gij zijt
22636 Ezra 8:28 | Gij zijt heilig den HEERE, en deze vaten zijn heilig;
22637 Ezra 8:28 | zijn heilig; ook dit zilver en dit goud, de vrijwillige
22638 Ezra 8:29 | 29 Waakt en bewaart het, totdat gij
22639 Ezra 8:29 | oversten der priesteren en Levieten, en der vorsten
22640 Ezra 8:29 | priesteren en Levieten, en der vorsten der vaderen
22641 Ezra 8:30 | Toen ontvingen de priesters en de Levieten het gewicht
22642 Ezra 8:30 | het gewicht des zilvers en des gouds, en der vaten,
22643 Ezra 8:30 | des zilvers en des gouds, en der vaten, om te brengen
22644 Ezra 8:31 | te gaan naar Jeruzalem; en de hand onzes Gods was over
22645 Ezra 8:31 | onzes Gods was over ons, en redde ons van de hand des
22646 Ezra 8:31 | van de hand des vijands, en desgenen, die ons lagen
22647 Ezra 8:32 | 32 En wij kwamen te Jeruzalem;
22648 Ezra 8:32 | wij kwamen te Jeruzalem; en wij bleven aldaar drie dagen. ~
22649 Ezra 8:33 | werd gewogen het zilver, en het goud, en de vaten, in
22650 Ezra 8:33 | het zilver, en het goud, en de vaten, in het huis onzes
22651 Ezra 8:33 | van Uria, den priester, en met hem Eleazar, de zoon
22652 Ezra 8:33 | Eleazar, de zoon van Pinehas; en met hem Jozabad, de zoon
22653 Ezra 8:33 | Jozabad, de zoon van Jesua, en Noadja, de zoon van Binnui,
22654 Ezra 8:34 | 34 Naar het getal en naar het gewicht van dat
22655 Ezra 8:34 | het gewicht van dat alles; en het ganse gewicht werd ter
22656 Ezra 8:35 | 35 En de weggevoerden, die uit
22657 Ezra 8:35 | varren voor gans Israel, zes en negentig rammen, zeven en
22658 Ezra 8:35 | en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf
22659 Ezra 8:36 | des konings stadhouders en landvoogden aan deze zijde
22660 Ezra 8:36 | aan deze zijde der rivier; en zij bevorderden het volk
22661 Ezra 8:36 | zij bevorderden het volk en het huis Gods. ~ ~ ~ ~ ~
22662 Ezra 9:1 | zeggende: Het volk Israels, en de priesters, en de Levieten,
22663 Ezra 9:1 | Israels, en de priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd
22664 Ezra 9:1 | Moabieten, de Egyptenaren en Amorieten. ~
22665 Ezra 9:2 | genomen voor zichzelven en voor hun zonen, zodat zich
22666 Ezra 9:2 | ja, de hand der vorsten en overheden is de eerste geweest
22667 Ezra 9:3 | scheurde ik mijn kleed en mijn mantel; en ik trok
22668 Ezra 9:3 | mijn kleed en mijn mantel; en ik trok van het haar mijns
22669 Ezra 9:3 | van het haar mijns hoofds en mijns baards uit, en zat
22670 Ezra 9:3 | hoofds en mijns baards uit, en zat verbaasd neder. ~
22671 Ezra 9:5 | 5 En omtrent het avondoffer stond
22672 Ezra 9:5 | bedruktheid, als ik nu mijn kleed en mijn mantel gescheurd had;
22673 Ezra 9:5 | mijn mantel gescheurd had; en ik boog mij op mijn knieen,
22674 Ezra 9:5 | boog mij op mijn knieen, en breidde mijn handen uit
22675 Ezra 9:6 | 6 En ik zeide: Mijn God, ik ben
22676 Ezra 9:6 | Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht
22677 Ezra 9:6 | vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden
22678 Ezra 9:7 | schuld tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden
22679 Ezra 9:7 | overgegeven, wij, onze koningen en onze priesters, in de hand
22680 Ezra 9:7 | in zwaard, in gevangenis, en in roof, en in schaamte
22681 Ezra 9:7 | gevangenis, en in roof, en in schaamte des aangezichts,
22682 Ezra 9:8 | 8 En nu is er, als een klein
22683 Ezra 9:8 | ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in
22684 Ezra 9:8 | verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens
22685 Ezra 9:9 | onzes Gods te verhogen, en de woestigheden van hetzelve
22686 Ezra 9:9 | hetzelve op te richten, en om ons een tuin te geven
22687 Ezra 9:9 | een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem. ~
22688 Ezra 9:10 | 10 En nu, wat zullen wij zeggen,
22689 Ezra 9:12 | niet geven aan hun zonen, en hun dochteren niet nemen
22690 Ezra 9:12 | niet nemen voor uw zonen, en zult hun vrede en hun best
22691 Ezra 9:12 | zonen, en zult hun vrede en hun best niet zoeken, tot
22692 Ezra 9:12 | opdat gij sterk wordt, en het goede des lands eet,
22693 Ezra 9:12 | het goede des lands eet, en uw kinderen doet erven tot
22694 Ezra 9:13 | 13 En na alles, wat over ons gekomen
22695 Ezra 9:13 | is, om onze boze werken, en om onze grote schuld, omdat
22696 Ezra 9:13 | vanwege onze ongerechtigheid, en hebt ons een ontkoming gegeven,
22697 Ezra 9:14 | geboden te vernietigen, en ons te verzwageren met de
22698 Ezra 10:1 | 1 Als Ezra alzo bad, en als hij deze belijdenis
22699 Ezra 10:1 | belijdenis deed, wenende en zich voor Gods huis nederwerpende,
22700 Ezra 10:1 | grote gemeente van mannen, en vrouwen, en kinderen; want
22701 Ezra 10:1 | van mannen, en vrouwen, en kinderen; want het volk
22702 Ezra 10:2 | een van de zonen van Elam, en zeide tot Ezra: Wij hebben
22703 Ezra 10:2 | overtreden tegen onzen God, en wij hebben vreemde vrouwen
22704 Ezra 10:3 | dat wij al die vrouwen, en wat van haar geboren is,
22705 Ezra 10:3 | naar den raad des HEEREN, en dergenen, die beven voor
22706 Ezra 10:3 | voor het gebod onzes Gods; en laat er gedaan worden naar
22707 Ezra 10:4 | want deze zaak komt u toe; en wij zullen met u zijn; wees
22708 Ezra 10:4 | zullen met u zijn; wees sterk en doe het. ~
22709 Ezra 10:5 | 5 Toen stond Ezra op, en deed de oversten der priesteren,
22710 Ezra 10:5 | priesteren, de Levieten en gans Israel zweren, te zullen
22711 Ezra 10:5 | zullen doen naar dit woord; en zij zwoeren. ~
22712 Ezra 10:6 | 6 En Ezra stond op van voor Gods
22713 Ezra 10:6 | stond op van voor Gods huis, en ging in de kamer van Johanan,
22714 Ezra 10:6 | kwam, at hij geen brood, en dronk geen water, want hij
22715 Ezra 10:7 | 7 En zij lieten een stem doorgaan
22716 Ezra 10:7 | stem doorgaan door Juda en Jeruzalem, aan al de kinderen
22717 Ezra 10:8 | 8 En al wie niet kwam in drie
22718 Ezra 10:8 | naar den raad der vorsten en der oudsten, al zijn have
22719 Ezra 10:8 | have zou verbannen zijn; en hij zelf zou afgezonderd
22720 Ezra 10:9 | zich alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in
22721 Ezra 10:9 | twintigsten in de maand; en al het volk zat op de straat
22722 Ezra 10:9 | sidderende om deze zaak, en vanwege de plasregenen. ~
22723 Ezra 10:10 | stond Ezra, de priester, op en zeide tot hen: Gijlieden
22724 Ezra 10:10 | Gijlieden hebt overtreden, en vreemde vrouwen bij u doen
22725 Ezra 10:11 | vaderen God, belijdenis en doet Zijn welgevallen, en
22726 Ezra 10:11 | en doet Zijn welgevallen, en scheidt u af van de volken
22727 Ezra 10:11 | van de volken des lands, en van de vreemde vrouwen. ~
22728 Ezra 10:12 | 12 En de ganse gemeente antwoordde
22729 Ezra 10:12 | ganse gemeente antwoordde en zeide met luider stem: Naar
22730 Ezra 10:13 | Maar des volks is veel, en het is een tijd van plasregen,
22731 Ezra 10:13 | hier buiten niet staan kan; en het is geen werk van een
22732 Ezra 10:14 | gemeente hierover staan, en allen, die in onze steden
22733 Ezra 10:14 | op gezette tijden komen, en met hen de oudsten van elke
22734 Ezra 10:14 | de oudsten van elke stad en derzelver rechters; totdat
22735 Ezra 10:15 | Jonathan, de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva,
22736 Ezra 10:15 | Tikva, stonden hierover; en Mesullam, en Sabbethai,
22737 Ezra 10:15 | stonden hierover; en Mesullam, en Sabbethai, de Leviet, hielpen
22738 Ezra 10:16 | 16 En de kinderen der gevangenis
22739 Ezra 10:16 | der gevangenis deden alzo; en Ezra, de priester, met de
22740 Ezra 10:16 | het huis hunner vaderen, en zij allen, bij namen genoemd,
22741 Ezra 10:16 | genoemd, scheidden zich af, en zij zaten op den eersten
22742 Ezra 10:17 | 17 En zij voleindden het met alle
22743 Ezra 10:18 | 18 En er werden gevonden van de
22744 Ezra 10:18 | Jesua, den zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja,
22745 Ezra 10:18 | zijn broederen, Maaseja, en Eliezer, en Jarib, en Gedalja. ~
22746 Ezra 10:18 | broederen, Maaseja, en Eliezer, en Jarib, en Gedalja. ~
22747 Ezra 10:18 | Maaseja, en Eliezer, en Jarib, en Gedalja. ~
22748 Ezra 10:19 | 19 En zij gaven hun hand, dat
22749 Ezra 10:19 | vrouwen zouden doen uitgaan; en schuldig zijnde, offerden
22750 Ezra 10:20 | 20 En van de kinderen van Immer:
22751 Ezra 10:20 | kinderen van Immer: Hanani en Zebadja. ~
22752 Ezra 10:21 | 21 En van de kinderen van Harim:
22753 Ezra 10:21 | kinderen van Harim: Maaseja, en Elia, en Semaja, en Jehiel,
22754 Ezra 10:21 | Harim: Maaseja, en Elia, en Semaja, en Jehiel, en Uzia, ~
22755 Ezra 10:21 | Maaseja, en Elia, en Semaja, en Jehiel, en Uzia, ~
22756 Ezra 10:21 | Elia, en Semaja, en Jehiel, en Uzia, ~
22757 Ezra 10:22 | 22 En van de kinderen van Pashur:
22758 Ezra 10:22 | Ismael, Nethaneel, Jozabad en Elasa. ~
22759 Ezra 10:23 | 23 En van de Levieten: Jozabad,
22760 Ezra 10:23 | van de Levieten: Jozabad, en Simei, en Kelaja (deze is
22761 Ezra 10:23 | Levieten: Jozabad, en Simei, en Kelaja (deze is Kelita),
22762 Ezra 10:23 | Kelita), Pethahja, Juda en Eliezer. ~
22763 Ezra 10:24 | 24 En van de zangers: Eljasib;
22764 Ezra 10:24 | van de zangers: Eljasib; en van de poortiers: Sallum,
22765 Ezra 10:24 | van de poortiers: Sallum, en Telem, en Uri. ~
22766 Ezra 10:24 | poortiers: Sallum, en Telem, en Uri. ~
22767 Ezra 10:25 | 25 En van Israel: van de kinderen
22768 Ezra 10:25 | kinderen van Paros: Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamim,
22769 Ezra 10:25 | Paros: Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamim, en
22770 Ezra 10:25 | Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamim, en Eleazar, en
22771 Ezra 10:25 | en Malchia, en Mijamim, en Eleazar, en Malchia, en
22772 Ezra 10:25 | en Mijamim, en Eleazar, en Malchia, en Benaja. ~
22773 Ezra 10:25 | en Eleazar, en Malchia, en Benaja. ~
22774 Ezra 10:26 | 26 En van de kinderen van Elam:
22775 Ezra 10:26 | Elam: Mattanja, Zacharja, en Jehiel, en Abdi, en Jeremoth,
22776 Ezra 10:26 | Mattanja, Zacharja, en Jehiel, en Abdi, en Jeremoth, en Elia. ~
22777 Ezra 10:26 | Zacharja, en Jehiel, en Abdi, en Jeremoth, en Elia. ~
22778 Ezra 10:26 | Jehiel, en Abdi, en Jeremoth, en Elia. ~
22779 Ezra 10:27 | 27 En van de kinderen van Zatthu:
22780 Ezra 10:27 | Eljoenai, Eljasib, Mattanja, en Jeremoth, en Zabad, Aziza. ~
22781 Ezra 10:27 | Mattanja, en Jeremoth, en Zabad, Aziza. ~
22782 Ezra 10:28 | 28 En van de kinderen van Bebai:
22783 Ezra 10:28 | Johanan, Hananja, Sabbai, en Athlai. ~
22784 Ezra 10:29 | 29 En van de kinderen van Bani:
22785 Ezra 10:29 | Bani: Mesullam, Malluch en Adaja, Jasub en Seal, Jeramoth. ~
22786 Ezra 10:29 | Malluch en Adaja, Jasub en Seal, Jeramoth. ~
22787 Ezra 10:30 | 30 En van de kinderen van Pahath-Moab:
22788 Ezra 10:30 | kinderen van Pahath-Moab: Adna, en Chelal, Benaja, Maaseja,
22789 Ezra 10:30 | Maaseja, Mattanja, Bezaleel, en Binnui, en Manasse. ~
22790 Ezra 10:30 | Mattanja, Bezaleel, en Binnui, en Manasse. ~
22791 Ezra 10:31 | 31 En van de kinderen van Harim:
22792 Ezra 10:34 | van Bani: Maadai, Amram, en Uel, ~
22793 Ezra 10:37 | 37 Mattanja, Mathnai, en Jaasai, ~
22794 Ezra 10:38 | 38 En Bani, en Binnui, Simei, ~
22795 Ezra 10:38 | 38 En Bani, en Binnui, Simei, ~
22796 Ezra 10:39 | 39 En Selemja, en Nathan, en Adaja, ~
22797 Ezra 10:39 | 39 En Selemja, en Nathan, en Adaja, ~
22798 Ezra 10:39 | 39 En Selemja, en Nathan, en Adaja, ~
22799 Ezra 10:43 | Zabad, Zebina, Jaddai, en Joel, Benaja. ~
22800 Ezra 10:44 | vreemde vrouwen genomen; en sommigen van hen hadden
22801 Neh 1:1 | Nehemia, zoon van Hachalja. En het geschiedde in de maand
22802 Neh 1:2 | van mijn broederen, hij en sommige mannen uit Juda,
22803 Neh 1:2 | sommige mannen uit Juda, en ik vraagde hen naar de Joden,
22804 Neh 1:2 | waren van de gevangenis), en naar Jeruzalem. ~
22805 Neh 1:3 | 3 En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen,
22806 Neh 1:3 | overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems
22807 Neh 1:3 | ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd,
22808 Neh 1:3 | Jeruzalems muur is verscheurd, en haar poorten zijn met vuur
22809 Neh 1:4 | 4 En het geschiedde, als ik deze
22810 Neh 1:4 | hoorde, zo zat ik neder, en weende, en bedreef rouw,
22811 Neh 1:4 | zat ik neder, en weende, en bedreef rouw, enige dagen;
22812 Neh 1:4 | bedreef rouw, enige dagen; en ik was vastende en biddende
22813 Neh 1:4 | dagen; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht
22814 Neh 1:5 | 5 En ik zeide: Och, HEERE, God
22815 Neh 1:5 | God des hemels, Gij, grote en vreselijke God! Die het
22816 Neh 1:5 | vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid houdt
22817 Neh 1:5 | dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden. ~
22818 Neh 1:6 | toch Uw oor opmerkende, en Uw ogen open zijn, om te
22819 Neh 1:6 | voor Uw aangezicht bid, dag en nacht, voor de kinderen
22820 Neh 1:6 | kinderen Israels, Uw knechten; en ik doe belijdenis over de
22821 Neh 1:6 | gezondigd hebben; ook ik en mijns vaders huis, wij hebben
22822 Neh 1:7 | ganselijk tegen U verdorven; en wij hebben niet gehouden
22823 Neh 1:9 | 9 En gij zult u tot Mij bekeren,
22824 Neh 1:9 | zult u tot Mij bekeren, en Mijn geboden houden, en
22825 Neh 1:9 | en Mijn geboden houden, en die doen; al waren uw verdrevenen
22826 Neh 1:9 | hen vandaar verzamelen, en zal ze brengen tot de plaats,
22827 Neh 1:10 | Zij zijn toch Uw knechten en Uw volk, dat Gij verlost
22828 Neh 1:10 | hebt door Uw grote kracht en door Uw sterke hand. ~
22829 Neh 1:11 | op het gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten,
22830 Neh 1:11 | hebben Uw Naam te vrezen; en doe het toch Uw knecht heden
22831 Neh 1:11 | knecht heden wel gelukken, en geef hem barmhartigheid
22832 Neh 2:1 | dat ik den wijn opnam, en gaf hem den koning; nu was
22833 Neh 2:3 | 3 En ik zeide tot de koning:
22834 Neh 2:3 | mijner vaderen, woest is, en haar poorten met vuur verteerd
22835 Neh 2:4 | 4 En de koning zeide tot mij:
22836 Neh 2:5 | 5 En ik zeide tot den koning:
22837 Neh 2:5 | het den koning goeddunkt, en zo uw knecht voor uw aangezicht
22838 Neh 2:6 | lang zal uw reis wezen, en wanneer zult gij wederkomen?
22839 Neh 2:6 | wanneer zult gij wederkomen? En het behaagde den koning,
22840 Neh 2:8 | paleis, dat aan het huis is, en tot de stadsmuur, en tot
22841 Neh 2:8 | is, en tot de stadsmuur, en tot het huis, waar ik intrekken
22842 Neh 2:8 | waar ik intrekken zal. En de koning gaf ze mij, naar
22843 Neh 2:9 | aan gene zijde der rivier, en gaf hun de brieven des konings.
22844 Neh 2:9 | de brieven des konings. En de koning had oversten des
22845 Neh 2:9 | koning had oversten des heirs en ruiteren met mij gezonden. ~
22846 Neh 2:10 | Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonietische
22847 Neh 2:11 | 11 En ik kwam te Jeruzalem, en
22848 Neh 2:11 | En ik kwam te Jeruzalem, en was daar drie dagen. ~
22849 Neh 2:12 | ik mij des nachts op, ik en weinig mannen met mij, en
22850 Neh 2:12 | en weinig mannen met mij, en ik gaf geen mens te kennen,
22851 Neh 2:12 | om aan Jeruzalem te doen; en er was geen dier met mij,
22852 Neh 2:13 | 13 En ik trok uit bij nacht door
22853 Neh 2:13 | nacht door de Dalpoort, en voorbij de Drakenfontein,
22854 Neh 2:13 | voorbij de Drakenfontein, en naar de Mistpoort, en ik
22855 Neh 2:13 | Drakenfontein, en naar de Mistpoort, en ik brak aan de muren van
22856 Neh 2:13 | dewelke verscheurd waren, en haar poorten met vuur verteerd. ~
22857 Neh 2:14 | 14 En ik ging voort naar de Fonteinpoort,
22858 Neh 2:14 | voort naar de Fonteinpoort, en naar des konings vijver;
22859 Neh 2:15 | des nachts, door de beek, en ik brak aan den muur; en
22860 Neh 2:15 | en ik brak aan den muur; en ik keerde weder, en kwam
22861 Neh 2:15 | muur; en ik keerde weder, en kwam in de Dalpoort; alzo
22862 Neh 2:16 | 16 En de overheden wisten niet,
22863 Neh 2:16 | waar ik heengegaan was, en wat ik deed; want ik had
22864 Neh 2:16 | had tot nog toe den Joden, en den priesteren, en den edelen,
22865 Neh 2:16 | Joden, en den priesteren, en den edelen, en overheden,
22866 Neh 2:16 | priesteren, en den edelen, en overheden, en den anderen,
22867 Neh 2:16 | den edelen, en overheden, en den anderen, die het werk
22868 Neh 2:17 | dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand
22869 Neh 2:17 | vuur verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems muur
22870 Neh 2:18 | 18 En ik gaf hun te kennen de
22871 Neh 2:18 | op zijn, dat wij bouwen; en zij sterkten hun handen
22872 Neh 2:19 | Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonietische
22873 Neh 2:19 | de Ammonietische knecht, en Gesem, de Arabier, dit hoorden,
22874 Neh 2:19 | hoorden, zo bespotten zij ons, en verachtten ons; en zij zeiden:
22875 Neh 2:19 | ons, en verachtten ons; en zij zeiden: Wat is dit voor
22876 Neh 2:20 | gaf ik hun tot antwoord, en zeide tot hen: God van den
22877 Neh 2:20 | zal het ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen
22878 Neh 2:20 | knechten, zullen ons opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt
22879 Neh 3:1 | 1 En Eljasib, de hogepriester,
22880 Neh 3:1 | broederen, de priesteren, en zij bouwden de Schaapspoort;
22881 Neh 3:1 | Schaapspoort; zij heiligden ze, en richtten haar deuren op;
22882 Neh 3:2 | 2 En aan zijn hand bouwden de
22883 Neh 3:3 | Senaa; zij zolderden die, en richtten haar deuren op,
22884 Neh 3:3 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
22885 Neh 3:4 | 4 En aan hun hand verbeterde
22886 Neh 3:4 | Uria, den zoon van Koz; en aan hun hand verbeterde
22887 Neh 3:4 | den zoon van Mesezabeel; en aan hun hand verbeterde
22888 Neh 3:6 | 6 En de Oude poort verbeterden
22889 Neh 3:6 | Jojada, de zoon van Paseah, en Mesullam, de zoon van Besodja;
22890 Neh 3:6 | Besodja; deze zolderden zij, en richtten haar deuren op,
22891 Neh 3:6 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
22892 Neh 3:7 | 7 En aan hun hand verbeterden
22893 Neh 3:7 | verbeterden Melatja, de Gibeoniet, en Jadon, de Meronothiet, de
22894 Neh 3:7 | Meronothiet, de mannen van Gibeon en van Mizpa; tot aan den stoel
22895 Neh 3:8 | Harhoja, een der goudsmeden, en aan zijn hand verbeterde
22896 Neh 3:8 | van een der apothekers; en zij lieten Jeruzalem tot
22897 Neh 3:9 | 9 En aan hun hand verbeterde
22898 Neh 3:10 | Jedaja, de zoon van Herumaf, en tegenover zijn huis; en
22899 Neh 3:10 | en tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde
22900 Neh 3:11 | Malchia, de zoon van Harim, en Hassub, de zoon van Pahath-Moab;
22901 Neh 3:12 | 12 En aan zijn hand verbeterde
22902 Neh 3:12 | deel van Jeruzalem, hij en zijn dochteren. ~
22903 Neh 3:13 | Dalpoort verbeterden Hanun, en de inwoners van Zanoah;
22904 Neh 3:13 | Zanoah; zij bouwden die, en richtten haar deuren op,
22905 Neh 3:13 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen; daartoe
22906 Neh 3:14 | Beth-Cherem; hij bouwde ze, en richtte haar deuren op,
22907 Neh 3:14 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen. ~
22908 Neh 3:15 | 15 En de Fonteinpoort verbeterde
22909 Neh 3:15 | van Mizpa; hij bouwde ze, en overdekte ze, en richtte
22910 Neh 3:15 | bouwde ze, en overdekte ze, en richtte haar deuren op,
22911 Neh 3:15 | deuren op, met haar sloten en haar grendelen; daartoe
22912 Neh 3:15 | Schelah bij des konings hof, en tot aan de trappen, die
22913 Neh 3:16 | tegenover Davids graven, en tot aan den gemaakten vijver,
22914 Neh 3:16 | aan den gemaakten vijver, en tot aan het huis der helden. ~
22915 Neh 3:22 | 22 En na hem verbeterden de priesteren,
22916 Neh 3:23 | Daarna verbeterden Benjamin, en Hassub, tegenover hun huis;
22917 Neh 3:24 | Azarja tot aan den hoek en tot aan het punt; ~
22918 Neh 3:25 | van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren over, die
22919 Neh 3:26 | Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren. ~
22920 Neh 3:27 | groten uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel. ~
22921 Neh 3:29 | Immer, tegenover zijn huis. En na hem verbeterde Semaja,
22922 Neh 3:30 | Hananja, de zoon van Selemja, en Hanun, de zoon van Zalaf,
22923 Neh 3:31 | aan het huis der Nethinim en der kruideniers, tegenover
22924 Neh 3:31 | tegenover de poort van Mifkad, en tot de opperzaal van het
22925 Neh 3:32 | 32 En tussen de opperzaal van
22926 Neh 3:32 | verbeterden de goudsmeden en de kruideniers. ~ ~
22927 Neh 4:1 | bouwden, zo ontstak hij, en werd zeer toornig; en hij
22928 Neh 4:1 | hij, en werd zeer toornig; en hij bespotte de Joden. ~
22929 Neh 4:2 | 2 En sprak in de tegenwoordigheid
22930 Neh 4:2 | tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir van Samaria,
22931 Neh 4:2 | van het heir van Samaria, en zeide: Wat doen deze amechtige
22932 Neh 4:3 | 3 En Tobia, den Ammoniet, was
22933 Neh 4:3 | den Ammoniet, was bij hem, en zeide: Al is het, dat zij
22934 Neh 4:4 | dat wij zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid weder
22935 Neh 4:4 | versmaadheid weder op hun hoofd, en geef hen over tot een roof
22936 Neh 4:5 | 5 En dek hun ongerechtigheid
22937 Neh 4:5 | ongerechtigheid niet toe; en hun zonde worde niet uitgedelgd
22938 Neh 4:7 | 7 En het geschiedde, als Sanballat,
22939 Neh 4:7 | geschiedde, als Sanballat, en Tobia, en de Arabieren,
22940 Neh 4:7 | als Sanballat, en Tobia, en de Arabieren, en de Ammonieten,
22941 Neh 4:7 | Tobia, en de Arabieren, en de Ammonieten, en de Asdodieten
22942 Neh 4:7 | Arabieren, en de Ammonieten, en de Asdodieten hoorden, dat
22943 Neh 4:8 | 8 En zij maakten allen te zamen
22944 Neh 4:8 | tegen Jeruzalem te strijden, en een verbijstering daarin
22945 Neh 4:9 | wij baden tot onzen God, en zetten wacht tegen hen,
22946 Neh 4:9 | zetten wacht tegen hen, dag en nacht, hunnenthalve. ~
22947 Neh 4:10 | der dragers is vervallen, en des stofs is veel, zodat
22948 Neh 4:11 | het midden van hen komen, en slaan hen dood; alzo zullen
22949 Neh 4:12 | 12 En het geschiedde, als de Joden,
22950 Neh 4:13 | plaatsen achter den muur, en op de hoogten, en ik zette
22951 Neh 4:13 | muur, en op de hoogten, en ik zette het volk naar de
22952 Neh 4:13 | hun zwaarden, hun spiesen en hun bogen. ~
22953 Neh 4:14 | 14 En ik zag toe, en maakte mij
22954 Neh 4:14 | 14 En ik zag toe, en maakte mij op, en zeide
22955 Neh 4:14 | zag toe, en maakte mij op, en zeide tot de edelen, en
22956 Neh 4:14 | en zeide tot de edelen, en tot de overheden, en tot
22957 Neh 4:14 | edelen, en tot de overheden, en tot het overige des volks:
22958 Neh 4:14 | aangezicht; denkt aan dien groten en vreselijken HEERE, en strijdt
22959 Neh 4:14 | groten en vreselijken HEERE, en strijdt voor uw broederen,
22960 Neh 4:14 | voor uw broederen, uw zonen en uw dochteren, uw vrouwen
22961 Neh 4:14 | uw dochteren, uw vrouwen en uw huizen. ~
22962 Neh 4:15 | ons bekend was geworden, en God hun raad te niet gemaakt
22963 Neh 4:16 | 16 En het geschiedde van dien
22964 Neh 4:16 | doende waren aan het werk, en de helft van hen hielden
22965 Neh 4:16 | hen hielden de spiesen, en de schilden, en de bogen,
22966 Neh 4:16 | spiesen, en de schilden, en de bogen, en de pantsiers;
22967 Neh 4:16 | de schilden, en de bogen, en de pantsiers; en de oversten
22968 Neh 4:16 | bogen, en de pantsiers; en de oversten waren achter
22969 Neh 4:17 | Die aan den muur bouwden, en die den last droegen, en
22970 Neh 4:17 | en die den last droegen, en die oplaadden, waren een
22971 Neh 4:17 | hand doende aan het werk, en de andere hield het geweer. ~
22972 Neh 4:18 | 18 En de bouwers hadden een iegelijk
22973 Neh 4:18 | aan zijn lenden gegord, en bouwden; maar die met de
22974 Neh 4:19 | 19 En ik zeide tot de edelen,
22975 Neh 4:19 | ik zeide tot de edelen, en tot de overheden, en tot
22976 Neh 4:19 | edelen, en tot de overheden, en tot het overige des volks:
22977 Neh 4:19 | volks: Het werk is groot en wijd; en wij zijn op den
22978 Neh 4:19 | Het werk is groot en wijd; en wij zijn op den muur afgezonderd,
22979 Neh 4:21 | wij doende aan het werk; en de helft van hen hielden
22980 Neh 4:22 | des nachts ter wacht zijn, en des daags aan het werk. ~
22981 Neh 4:23 | iegelijk had zijn geweer en water. ~ ~
22982 Neh 5:1 | Maar het geroep des volks en hunner vrouwen was groot,
22983 Neh 5:2 | die zeiden: Onze zonen, en onze dochteren, wij zijn
22984 Neh 5:2 | opgenomen, opdat wij eten en leven. ~
22985 Neh 5:3 | Wij verpanden onze akkers, en onze wijngaarden, en onze
22986 Neh 5:3 | akkers, en onze wijngaarden, en onze huizen, opdat wij in
22987 Neh 5:4 | konings cijns, op onze akkers en onze wijngaarden. ~
22988 Neh 5:5 | kinderen zijn als hun kinderen; en ziet, wij onderwerpen onze
22989 Neh 5:5 | wij onderwerpen onze zonen en onze dochteren tot dienstknechten;
22990 Neh 5:5 | onzer handen niet zijn; en anderen hebben onze akkers
22991 Neh 5:5 | anderen hebben onze akkers en onze wijngaarden. ~
22992 Neh 5:6 | 6 Toen ik nu hun geroep en deze woorden hoorde, ontstak
22993 Neh 5:7 | 7 En mijn hart beraadslaagde
22994 Neh 5:7 | twistte ik met de edelen, en met de overheden, en zeide
22995 Neh 5:7 | edelen, en met de overheden, en zeide tot hen: Gijlieden
22996 Neh 5:8 | 8 En ik zeide tot hen: Wij hebben
22997 Neh 5:8 | ons vermogen wedergekocht; en zoudt gijlieden ook uw broederen
22998 Neh 5:8 | worden? Toen zwegen zij, en vonden geen antwoord. ~
22999 Neh 5:10 | 10 Ik, mijn broederen, en mijn jongens, vorderen wij
23000 Neh 5:10 | jongens, vorderen wij ook geld en koren van hen? Laat ons
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |