Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
emmaus 1
emmer 1
emmeren 1
en 46573
en-dor 1
en-eglaim 1
en-gannim 3
Frequency    [«  »]
-----
-----
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het

Bijbel

IntraText - Concordances

en

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573

      Book Chapter: Verse
23501 Neh 12:39 | tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort. ~ 23502 Neh 12:40 | dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der overheden met 23503 Neh 12:41 | 41 En de priesters, Eljakim, Maaseja, 23504 Neh 12:42 | 42 Voorts Maaseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, 23505 Neh 12:42 | Voorts Maaseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, 23506 Neh 12:42 | en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, 23507 Neh 12:42 | Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en 23508 Neh 12:42 | Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; 23509 Neh 12:42 | en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten 23510 Neh 12:42 | Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten zich de 23511 Neh 12:43 | 43 En zij offerden deszelven daags 23512 Neh 12:43 | daags grote slachtofferen, en waren vrolijk; want God 23513 Neh 12:43 | gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en 23514 Neh 12:43 | en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat 23515 Neh 12:44 | hefofferen, tot de eerstelingen en tot de tienden, om daarin 23516 Neh 12:44 | wet, voor de priesteren en voor de Levieten; want Juda 23517 Neh 12:44 | vrolijk over de priesteren en over de Levieten, die daar 23518 Neh 12:45 | 45 En de wacht huns Gods waarnamen, 23519 Neh 12:45 | wacht huns Gods waarnamen, en de wacht der reiniging, 23520 Neh 12:45 | reiniging, ook de zangers, en de poortiers, naar het gebod 23521 Neh 12:45 | naar het gebod van David en zijn zoon Salomo. ~ 23522 Neh 12:46 | Want in de dagen van David en Asaf, van ouds, waren er 23523 Neh 12:46 | er hoofden der zangers, en des lofgezangs, en der dankzeggingen 23524 Neh 12:46 | zangers, en des lofgezangs, en der dankzeggingen tot God. ~ 23525 Neh 12:47 | de dagen van Zerubbabel, en in de dagen van Nehemia, 23526 Neh 12:47 | Nehemia, de delen der zangers en der poortiers, van elk dagelijks 23527 Neh 12:47 | elk dagelijks op zijn dag; en zij heiligden voor de Levieten, 23528 Neh 12:47 | heiligden voor de Levieten, en de Levieten heiligden voor 23529 Neh 13:1 | voor de oren des volks; en daarin werd geschreven gevonden, 23530 Neh 13:1 | gevonden, dat de Ammonieten en Moabieten niet zouden komen 23531 Neh 13:2 | waren tegengekomen met brood en met water, ja, Bileam tegen 23532 Neh 13:5 | 5 En hij had hem een grote kamer 23533 Neh 13:5 | spijsoffer, den wierook en de vaten, en de tienden 23534 Neh 13:5 | den wierook en de vaten, en de tienden van koren, van 23535 Neh 13:5 | tienden van koren, van most en van olie, die bevolen waren 23536 Neh 13:5 | waren voor de Levieten, en de zangers, en de poortiers, 23537 Neh 13:5 | Levieten, en de zangers, en de poortiers, mitsgaders 23538 Neh 13:6 | Jeruzalem; want in het twee en dertigste jaar van Arthahsasta, 23539 Neh 13:7 | 7 En ik kwam te Jeruzalem, en 23540 Neh 13:7 | En ik kwam te Jeruzalem, en verstond van het kwaad, 23541 Neh 13:8 | 8 En het mishaagde mij zeer; 23542 Neh 13:9 | 9 Voorts gaf ik bevel, en zij reinigden de kameren; 23543 Neh 13:9 | zij reinigden de kameren; en ik bracht daar weder in 23544 Neh 13:9 | huis, met het spijsoffer en den wierook. 23545 Neh 13:10 | gegeven was; zodat de Levieten en de zangers, die het werk 23546 Neh 13:11 | 11 En ik twistte met de overheden, 23547 Neh 13:11 | twistte met de overheden, en zeide: Waarom is het huis 23548 Neh 13:11 | Doch ik vergaderde hen, en herstelde ze in hun stand. ~ 23549 Neh 13:12 | de tienden van het koren, en van den most, en van de 23550 Neh 13:12 | koren, en van den most, en van de olie, in de schatten. ~ 23551 Neh 13:13 | 13 En ik stelde tot schatmeesters 23552 Neh 13:13 | Selemja, den priester, en Zadok, den schrijver, en 23553 Neh 13:13 | en Zadok, den schrijver, en Pedaja, uit de Levieten; 23554 Neh 13:13 | Pedaja, uit de Levieten; en aan hun hand Hanan, den 23555 Neh 13:13 | zij werden getrouw geacht, en hun werd opgelegd aan hun 23556 Neh 13:14 | mijner, mijn God, in dezen; en delg mijn weldadigheden 23557 Neh 13:14 | aan het huis mijns Gods en aan Zijn wachten gedaan 23558 Neh 13:15 | persen traden op den sabbat, en die garven inbrachten, die 23559 Neh 13:15 | laadden; als ook wijn, druiven en vijgen, en allen last, dien 23560 Neh 13:15 | wijn, druiven en vijgen, en allen last, dien zij te 23561 Neh 13:15 | inbrachten op den sabbatdag; en ik betuigde tegen hen ten 23562 Neh 13:16 | binnen, die vis aanbrachten, en alle koopwaren, die zij 23563 Neh 13:16 | aan de kinderen van Juda en te Jeruzalem. ~ 23564 Neh 13:17 | met de edelen van Juda, en zeide tot hen: Wat voor 23565 Neh 13:17 | dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt den sabbatdag? ~ 23566 Neh 13:18 | Deden niet uw vaders alzo, en onze God bracht al dit kwaad 23567 Neh 13:18 | bracht al dit kwaad over ons en over deze stad? En gijlieden 23568 Neh 13:18 | over ons en over deze stad? En gijlieden maakt de hittige 23569 Neh 13:19 | sabbat, dat ik bevel gaf, en de deuren werden gesloten; 23570 Neh 13:19 | deuren werden gesloten; en ik beval, dat zij ze niet 23571 Neh 13:19 | opendoen tot na den sabbat; en ik stelde van mijn jongens 23572 Neh 13:20 | vernachtten de kramers, en de verkopers van alle koopwaren, 23573 Neh 13:21 | Zo betuigde ik tegen hen, en zeide tot hen: Waarom vernacht 23574 Neh 13:22 | zij zich zouden reinigen, en de poorten komen wachten, 23575 Neh 13:22 | ook in dezen, mijn God! en verschoon mij naar de veelheid 23576 Neh 13:23 | Asdodische, Ammonietische en Moabietische vrouwen bij 23577 Neh 13:24 | 24 En hun kinderen spraken half 23578 Neh 13:24 | spraken half Asdodisch, en zij konden geen Joods spreken, 23579 Neh 13:25 | 25 Zo twistte ik met hen, en vloekte hen, en sloeg sommige 23580 Neh 13:25 | met hen, en vloekte hen, en sloeg sommige mannen van 23581 Neh 13:25 | sommige mannen van hen, en plukte hun het haar uit; 23582 Neh 13:25 | plukte hun het haar uit; en ik deed hen zweren bij God: 23583 Neh 13:25 | dochteren hun zonen zult geven, en indien gij van hun dochteren 23584 Neh 13:26 | koning was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en 23585 Neh 13:26 | en hij zijn God lief was, en God hem ten koning over 23586 Neh 13:29 | verbond des priesterdoms en der Levieten. ~ 23587 Neh 13:30 | ik hen van alle vreemden; en ik bestelde de wachten der 23588 Neh 13:30 | de wachten der priesteren en der Levieten, elk op zijn 23589 Neh 13:31 | houts, op bestemde tijden, en tot de eerstelingen. Gedenk 23590 Est 1:1 | Morenland toe, honderd zeven en twintig landschappen). ~ 23591 Est 1:3 | maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten; de macht 23592 Est 1:3 | knechten; de macht van Perzie en Medie, de grootste heren 23593 Est 1:3 | Medie, de grootste heren en de oversten der landschappen 23594 Est 1:4 | heerlijkheid zijns rijks, en de kostelijkheid des sieraads 23595 Est 1:4 | vele dagen lang, honderd en tachtig dagen. ~ 23596 Est 1:6 | 6 Er waren witte, groene en hemelsblauwe behangselen, 23597 Est 1:6 | behangselen, gevat aan fijn linnen en purperen banden, in zilveren 23598 Est 1:6 | banden, in zilveren ringen, en aan marmeren pilaren; de 23599 Est 1:6 | bedsteden waren van goud en zilver, op een vloer van 23600 Est 1:6 | vloer van porfier steen, en van marmer, en albast, en 23601 Est 1:6 | porfier steen, en van marmer, en albast, en kostelijke stenen. ~ 23602 Est 1:6 | en van marmer, en albast, en kostelijke stenen. ~ 23603 Est 1:7 | 7 En men gaf te drinken in vaten 23604 Est 1:7 | drinken in vaten van goud, en het ene vat was anders dan 23605 Est 1:7 | anders dan het andere vat; en er was veel koninklijke 23606 Est 1:8 | 8 En het drinken geschiedde naar 23607 Est 1:10 | Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, 23608 Est 1:10 | Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen, 23609 Est 1:11 | koninklijke kroon, om den volken en den vorsten haar schoonheid 23610 Est 1:12 | de koning zeer verbolgen, en zijn grimmigheid ontstak 23611 Est 1:13 | van al degenen, die de wet en het recht wisten; ~ 23612 Est 1:14 | zeven vorsten der Perzen en der Meden, die het aangezicht 23613 Est 1:16 | het aangezicht des konings en der vorsten: De koningin 23614 Est 1:16 | ook tegen al de vorsten, en tegen al de volken, die 23615 Est 1:18 | de vorstinnen van Perzie en Medie ook alzo zeggen tot 23616 Est 1:18 | der koningin zullen horen, en er zal verachtens en toorns 23617 Est 1:18 | horen, en er zal verachtens en toorns genoeg wezen. ~ 23618 Est 1:19 | in de wetten der Perzen en Meden, en dat men het niet 23619 Est 1:19 | wetten der Perzen en Meden, en dat men het niet overtrede: 23620 Est 1:19 | van den koning Ahasveros, en de koning geve haar koninkrijk 23621 Est 1:21 | goed in de ogen des konings en der vorsten; en de koning 23622 Est 1:21 | konings en der vorsten; en de koning deed naar het 23623 Est 1:22 | 22 En hij zond brieven aan al 23624 Est 1:22 | landschap naar zijn schrift, en aan elk volk naar zijn spraak, 23625 Est 1:22 | in zijn huis wezen zou, en spreken naar de spraak zijns 23626 Est 2:1 | gedacht hij aan Vasthi, en wat zij gedaan had, en wat 23627 Est 2:1 | en wat zij gedaan had, en wat over haar besloten was. ~ 23628 Est 2:3 | 3 En de koning bestelle toezieners 23629 Est 2:3 | bewaarder der vrouwen; en men geve haar haar versierselen. ~ 23630 Est 2:4 | 4 En de jonge dochter, die in 23631 Est 2:4 | in de ogen des konings, en hij deed alzo. ~ 23632 Est 2:7 | 7 En hij was het, die opvoedde 23633 Est 3 | geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, 23634 Est 3 | dochter, schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en 23635 Est 3 | en schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder 23636 Est 3 | aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had 23637 Est 3:1 | toen het woord des konings en zijn wet ruchtbaar was, 23638 Est 3:1 | zijn wet ruchtbaar was, en toen vele jonge dochters 23639 Est 4:1 | 9 En die jonge dochter was schoon 23640 Est 4:1 | was schoon in zijn ogen, en zij verkreeg gunst voor 23641 Est 4:1 | hij met haar versierselen en met haar delen haar te geven, 23642 Est 4:1 | haar delen haar te geven, en zeven aanzienlijke jonge 23643 Est 4:1 | uit het huis des konings; en hij verplaatste haar en 23644 Est 4:1 | en hij verplaatste haar en haar jonge dochters naar 23645 Est 5 | en haar maagschap niet te kennen 23646 Est 6 | en wat met haar geschieden 23647 Est 6:1 | maanden met mirre-olie, en zes maanden met specerijen, 23648 Est 6:1 | maanden met specerijen, en met andere versierselen 23649 Est 6:3 | avonds ging zij daarin, en des morgens ging zij weder 23650 Est 6:3 | koning lust tot haar had, en zij bij name geroepen werd. ~ 23651 Est 7 | bewaarder der vrouwen, zeide; en ~ 23652 Est 9:1 | 17 En de koning beminde ~ 23653 Est 10 | en zij verkreeg genade en gunst 23654 Est 10 | en zij verkreeg genade en gunst voor zijn aangezicht, 23655 Est 10 | aangezicht, boven alle maagden; en hij zette de koninklijke 23656 Est 10 | koninklijke kroon op haar hoofd, en hij maakte haar koningin 23657 Est 10:1 | maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten, den maaltijd 23658 Est 11 | en hij gaf den landschappen 23659 Est 11 | gaf den landschappen rust, en hij gaf geschenken naar 23660 Est 12 | maagschap en haar volk niet te kennen 23661 Est 13:1 | konings zat, werden Bigthan en Theres, twee kamerlingen 23662 Est 13:1 | dorpelwachters, zeer toornig, en zij zochten de hand te slaan 23663 Est 13:2 | 22 En deze zaak werd Mordechai 23664 Est 13:2 | Mordechai bekend gemaakt, en hij gaf ze de koningin ~ 23665 Est 14 | en ~ 23666 Est 15:1 | onderzocht, is het zo bevonden, en zij beiden werden aan een 23667 Est 15:1 | werden aan een galg gehangen; en het werd in de kronieken 23668 Est 16:1 | Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij 23669 Est 16:1 | Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven 23670 Est 16:2 | 2 En al de knechten des konings, 23671 Est 16:2 | des konings waren, neigden en bogen zich neder voor Haman; 23672 Est 16:2 | Mordechai neigde zich niet, en boog zich niet neder. ~ 23673 Est 16:4 | tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde, 23674 Est 16:7 | aangezicht, van dag tot dag, en van maand tot maand, tot 23675 Est 16:8 | is een volk, verstrooid en verdeeld onder de volken 23676 Est 16:8 | landschappen uws koninkrijks; en hun wetten zijn verscheiden 23677 Est 16:10 | zijn ring van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den 23678 Est 16:11 | 11 En de koning zeide tot Haman: 23679 Est 16:12 | dertienden dag derzelve, en er werd geschreven naar 23680 Est 16:12 | stadhouders des konings, en aan de landvoogden, die 23681 Est 16:12 | over elk landschap waren, en aan de vorsten van elk volk, 23682 Est 16:12 | landschap naar zijn schrift, en elk volk naar zijn spraak; 23683 Est 16:12 | van den koning Ahasveros, en het werd met des konings 23684 Est 16:13 | men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van 23685 Est 16:13 | toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag, 23686 Est 16:13 | deze is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~ 23687 Est 16:15 | door het woord des konings, en de wet werd uitgegeven in 23688 Est 16:15 | uitgegeven in den burg Susan. En de koning en Haman zaten 23689 Est 16:15 | burg Susan. En de koning en Haman zaten en dronken, 23690 Est 16:15 | de koning en Haman zaten en dronken, doch de stad Susan 23691 Est 17:1 | Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij 23692 Est 17:1 | Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven 23693 Est 17:2 | 2 En al de knechten des konings, 23694 Est 17:2 | des konings waren, neigden en bogen zich neder voor Haman; 23695 Est 17:2 | Mordechai neigde zich niet, en boog zich niet neder. ~ 23696 Est 17:4 | tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde, 23697 Est 17:7 | aangezicht, van dag tot dag, en van maand tot maand, tot 23698 Est 17:8 | is een volk, verstrooid en verdeeld onder de volken 23699 Est 17:8 | landschappen uws koninkrijks; en hun wetten zijn verscheiden 23700 Est 17:10 | zijn ring van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den 23701 Est 17:11 | 11 En de koning zeide tot Haman: 23702 Est 17:12 | dertienden dag derzelve, en er werd geschreven naar 23703 Est 17:12 | stadhouders des konings, en aan de landvoogden, die 23704 Est 17:12 | over elk landschap waren, en aan de vorsten van elk volk, 23705 Est 17:12 | landschap naar zijn schrift, en elk volk naar zijn spraak; 23706 Est 17:12 | van den koning Ahasveros, en het werd met des konings 23707 Est 17:13 | men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van 23708 Est 17:13 | toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag, 23709 Est 17:13 | deze is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~ 23710 Est 17:15 | door het woord des konings, en de wet werd uitgegeven in 23711 Est 17:15 | uitgegeven in den burg Susan. En de koning en Haman zaten 23712 Est 17:15 | burg Susan. En de koning en Haman zaten en dronken, 23713 Est 17:15 | de koning en Haman zaten en dronken, doch de stad Susan 23714 Est 19 | aantrok, en stond in het binnenste voorhof 23715 Est 19:1 | 2 En het geschiedde, toen de 23716 Est 21 | en ~ 23717 Est 22 | en roerde de spits des scepters 23718 Est 27 | des wijns: Wat is uw bede? en zij zal u gegeven worden; 23719 Est 27 | zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? Het zal 23720 Est 28 | en zeide: Mijn bede en verzoek 23721 Est 28 | en zeide: Mijn bede en verzoek is: ~ 23722 Est 28:1 | in de ogen des konings, en indien het den koning goeddunkt, 23723 Est 28:1 | mij te geven mijn bede, en mijn verzoek te doen, zo 23724 Est 28:2 | zelfden dage uit, vrolijk en goedsmoeds; maar toen Haman 23725 Est 28:2 | in de poort des konings, en dat hij niet opstond, noch 23726 Est 28:3 | Doch Haman bedwong zich, en hij kwam tot zijn huis; 23727 Est 28:3 | hij kwam tot zijn huis; en hij zond henen, en liet 23728 Est 28:3 | huis; en hij zond henen, en liet zijn vrienden komen, 23729 Est 28:3 | liet zijn vrienden komen, en Zeres, zijn huisvrouw. ~ 23730 Est 28:4 | 11 En Haman vertelde hun de heerlijkheid 23731 Est 28:4 | heerlijkheid zijns rijkdoms, en de veelheid zijner zonen, 23732 Est 28:4 | de veelheid zijner zonen, en alles, waarin de koning 23733 Est 28:4 | koning hem groot gemaakt had, en waarin hij hem verheven 23734 Est 28:4 | verheven had boven de vorsten en knechten des konings. ~ 23735 Est 29 | zij bereid heeft, dan mij; en ik ben ook tegen morgen 23736 Est 29:2 | galg, vijftig ellen hoog, en zeg morgen aan den koning, 23737 Est 29:2 | raad nu dacht Haman goed, en hij deed de galg maken. ~  ~  ~  ~ ~ 23738 Est 30:1 | van den koning geweken, en hij zeide, dat men het boek 23739 Est 30:1 | kronieken, brengen zou; en zij werden in de tegenwoordigheid 23740 Est 30:2 | 2 En men vond geschreven, dat 23741 Est 30:2 | kennen gegeven van Bigthana en Theres, twee kamerlingen 23742 Est 30:3 | zeide de koning: Wat eer en verhoging is Mordechai hierover 23743 Est 30:3 | Mordechai hierover gedaan? En de jongelingen des konings, 23744 Est 30:5 | 5 En des konings jongelingen 23745 Est 30:8 | koning pleegt aan te trekken, en het paard, waarop de koning 23746 Est 30:8 | koning pleegt te rijden; en dat de koninklijke kroon 23747 Est 30:9 | 9 En men zal dat kleed en dat 23748 Est 30:9 | 9 En men zal dat kleed en dat paard geven in de hand 23749 Est 30:9 | van de grootste heren, en men zal het dien man aantrekken, 23750 Est 30:9 | koning een welbehagen heeft; en men zal hem op dat paard 23751 Est 30:9 | door de straten der stad, en men zal voor hem roepen: 23752 Est 30:10 | Haast u, neem dat kleed, en dat paard, gelijk als gij 23753 Est 30:10 | als gij gesproken hebt, en doe alzo aan Mordechai, 23754 Est 30:10 | de poort des konings zit; en laat niet een woord vallen 23755 Est 30:11 | 11 En Haman nam dat kleed en dat 23756 Est 30:11 | 11 En Haman nam dat kleed en dat paard, en trok het kleed 23757 Est 30:11 | dat kleed en dat paard, en trok het kleed Mordechai 23758 Est 30:11 | het kleed Mordechai aan, en deed hem rijden door de 23759 Est 30:11 | door de straten der stad, en hij riep voor hem: Alzo 23760 Est 30:12 | naar zijn huis, treurig en met bedekten hoofde. ~ 23761 Est 30:13 | 13 En Haman vertelde aan zijn 23762 Est 30:13 | aan zijn huisvrouw Zeres en al zijn vrienden al wat 23763 Est 30:13 | zeiden hem zijn wijzen, en Zeres, zijn huisvrouw: Indien 23764 Est 30:14 | konings kamerlingen nabij, en zij haastten Haman tot den 23765 Est 35 | en zij zal u gegeven worden; 23766 Est 35 | zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? Het zal 23767 Est 36 | en zeide: Indien ik, o koning, 23768 Est 36 | in uw ogen gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt, 23769 Est 36 | leven, om mijner bede wil, en mijn volk, om mijns verzoeks 23770 Est 36:1 | Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, dat men ons verdelge, 23771 Est 36:1 | dat men ons verdelge, dode en ombrenge. Indien wij nog 23772 Est 36:1 | Indien wij nog tot knechten en tot dienstmaagden waren 23773 Est 36:2 | sprak de koning Ahasveros, en zeide tot de koningin ~ 23774 Est 37 | Wie is die, en waar is diezelve, die zijn 23775 Est 37:1 | 6 En ~ 23776 Est 38 | De man, de onderdrukker en vijand, is deze boze Haman! 23777 Est 38 | het aangezicht des konings en der koningin. ~ 23778 Est 38:1 | 7 En de koning stond op in zijn 23779 Est 38:1 | den maaltijd des wijns, en ging naar den hof van het 23780 Est 38:1 | den hof van het paleis. En Haman bleef staan, om van 23781 Est 40 | ging uit des konings mond, en zij bedekten Hamans aangezicht. ~ 23782 Est 40:1 | 9 En Charbona, een van de kamerlingen, 23783 Est 40:2 | Mordechai had doen bereiden; en de grimmigheid des konings 23784 Est 42 | Haman, den vijand der Joden; en Mordechai kwam voor het 23785 Est 43:1 | 2 En de koning toog zijn ring 23786 Est 43:1 | hij van Haman genomen had, en gaf hem aan Mordechai; en ~ 23787 Est 43:1 | en gaf hem aan Mordechai; en ~ 23788 Est 44:1 | 3 En ~ 23789 Est 45 | aangezicht des konings, en zij viel voor zijn voeten, 23790 Est 45 | zij viel voor zijn voeten, en zij weende, en zij smeekte 23791 Est 45 | zijn voeten, en zij weende, en zij smeekte hem, dat hij 23792 Est 45 | van Haman, den Agagiet, en zijn gedachte, die hij tegen 23793 Est 47 | en zij stond voor het aangezicht 23794 Est 47:1 | 5 En zij zeide: Indien het den 23795 Est 47:1 | het den koning goeddunkt, en indien ik genade voor zijn 23796 Est 47:1 | aangezicht gevonden heb en deze zaak voor den koning 23797 Est 47:1 | voor den koning recht is, en ik in zijn ogen aangenaam 23798 Est 47:1 | geschreven worde, dat de brieven en de gedachte van Haman, den 23799 Est 47:2 | dat mijn volk treffen zal? En hoe zal ik vermogen, dat 23800 Est 49 | en hem heeft men aan de galg 23801 Est 49:1 | ogen, in des konings naam, en verzegelt het met des konings 23802 Est 49:1 | konings naam geschreven, en met des konings ring verzegeld 23803 Est 49:2 | maand Sivan), op den drie en twintigsten derzelve, en 23804 Est 49:2 | en twintigsten derzelve, en er werd geschreven naar 23805 Est 49:2 | Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders, en landvoogden, 23806 Est 49:2 | en aan de stadhouders, en landvoogden, en oversten 23807 Est 49:2 | stadhouders, en landvoogden, en oversten der landschappen, 23808 Est 49:2 | strekken, honderd zeven en twintig landschappen, een 23809 Est 49:2 | de Joden naar hun schrift en naar hun spraak. ~ 23810 Est 49:3 | 10 En men schreef in den naam 23811 Est 49:3 | van den koning Ahasveros, en men verzegelde het met des 23812 Est 49:3 | het met des konings ring; en men zond de brieven door 23813 Est 49:4 | waren, zich te vergaderen, en voor hun leven te staan, 23814 Est 49:4 | te verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht 23815 Est 49:4 | brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen 23816 Est 49:4 | zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hun buit 23817 Est 49:4 | kinderen en de vrouwen, en hun buit te roven; ~ 23818 Est 49:6 | openbaar aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden 23819 Est 49:7 | op snelle kemelen reden en op muildieren, togen snellijk 23820 Est 49:8 | 15 En Mordechai ging uit van voor 23821 Est 49:8 | konings in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed, en 23822 Est 49:8 | en wit koninklijk kleed, en met een grote gouden kroon, 23823 Est 49:8 | een grote gouden kroon, en met een opperkleed van fijn 23824 Est 49:8 | opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan 23825 Est 49:8 | van fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en 23826 Est 49:8 | en de stad Susan juichte en was vrolijk. ~ 23827 Est 49:9 | Bij de Joden was licht, en blijdschap, en vreugde, 23828 Est 49:9 | was licht, en blijdschap, en vreugde, en eer; ~ 23829 Est 49:9 | blijdschap, en vreugde, en eer; ~ 23830 Est 49:10 | 17 Ook in alle en een ieder landschap, en 23831 Est 49:10 | en een ieder landschap, en in alle en een iedere stad, 23832 Est 49:10 | ieder landschap, en in alle en een iedere stad, ter plaatse, 23833 Est 49:10 | waar des konings woord en zijn wet aankwam, daar was 23834 Est 49:10 | bij de Joden blijdschap en vreugde, maaltijden en vrolijke 23835 Est 49:10 | blijdschap en vreugde, maaltijden en vrolijke dagen; en velen 23836 Est 49:10 | maaltijden en vrolijke dagen; en velen uit de volken des 23837 Est 50:1 | toen des konings woord en zijn wet nabij gekomen was, 23838 Est 50:2 | die hun verderf zochten; en niemand bestond voor hen, 23839 Est 50:3 | 3 En al de oversten der landschappen, 23840 Est 50:3 | oversten der landschappen, en de stadhouders, en landvoogden, 23841 Est 50:3 | landschappen, en de stadhouders, en landvoogden, en die het 23842 Est 50:3 | stadhouders, en landvoogden, en die het werk des konings 23843 Est 50:4 | in het huis des konings, en zijn gerucht ging uit door 23844 Est 50:5 | met den slag des zwaards, en der doding, en der verderving; 23845 Est 50:5 | zwaards, en der doding, en der verderving; en zij deden 23846 Est 50:5 | doding, en der verderving; en zij deden met hun haters 23847 Est 50:6 | 6 En in den burg Susan hebben 23848 Est 50:6 | Susan hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen. ~ 23849 Est 50:7 | 7 En Parsandatha, en Dalfon, 23850 Est 50:7 | 7 En Parsandatha, en Dalfon, en Asfata, ~ 23851 Est 50:7 | Parsandatha, en Dalfon, en Asfata, ~ 23852 Est 50:8 | 8 En Poratha, en Adalia, en Aridatha, ~ 23853 Est 50:8 | 8 En Poratha, en Adalia, en Aridatha, ~ 23854 Est 50:8 | 8 En Poratha, en Adalia, en Aridatha, ~ 23855 Est 50:9 | 9 En Parmastha, en Arisai, en 23856 Est 50:9 | 9 En Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, ~ 23857 Est 50:9 | En Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, ~ 23858 Est 50:9 | Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, ~ 23859 Est 50:12 | 12 En de koning zeide tot de koningin ~ 23860 Est 51 | burg hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen 23861 Est 51 | omgebracht vijfhonderd mannen en de tien zonen van Haman; 23862 Est 51 | gedaan? Wat is nu uw bede? en het zal u gegeven worden; 23863 Est 52 | naar het gebod van heden; en men hange de tien zonen 23864 Est 52:1 | dat men alzo doen zou; en er werd een gebod gegeven 23865 Est 52:1 | gebod gegeven te Susan, en men hing de tien zonen van 23866 Est 52:2 | 15 En de Joden, die te Susan waren, 23867 Est 52:2 | veertienden dag der maand Adar, en zij doodden te Susan driehonderd 23868 Est 52:3 | stonden voor hun leven, en rust hadden van hun vijanden, 23869 Est 52:3 | hadden van hun vijanden, en zij doodden onder hun haters 23870 Est 52:3 | doodden onder hun haters vijf en zeventig duizend; maar zij 23871 Est 52:4 | dertienden dag der maand Adar; en op de veertienden derzelve 23872 Est 52:4 | veertienden derzelve rustten zij, en zij maakten denzelven een 23873 Est 52:4 | denzelven een dag der maaltijden en der vreugde. ~ 23874 Est 52:5 | 18 En de Joden, die te Susan waren, 23875 Est 52:5 | den dertienden derzelve, en op den veertienden derzelve; 23876 Est 52:5 | den veertienden derzelve; en zij rustten op den vijftienden 23877 Est 52:5 | den vijftienden derzelve, en zij maakten denzelven een 23878 Est 52:5 | denzelven een dag der maaltijden en der vreugde. ~ 23879 Est 52:6 | der maand Adar ter vreugde en maaltijden, en een vrolijken 23880 Est 52:6 | ter vreugde en maaltijden, en een vrolijken dag, en der 23881 Est 52:6 | maaltijden, en een vrolijken dag, en der zending van delen aan 23882 Est 52:7 | 20 En Mordechai beschreef deze 23883 Est 52:7 | beschreef deze geschiedenissen; en hij zond brieven aan al 23884 Est 52:7 | waren, dien, die nabij, en dien, die verre waren, ~ 23885 Est 52:8 | veertienden dag der maand Adar, en den vijftienden dag derzelve, 23886 Est 52:8 | vijftienden dag derzelve, in alle en in ieder jaar; ~ 23887 Est 52:9 | waren van hun vijanden, en de maand, die hun veranderd 23888 Est 52:9 | droefenis in blijdschap, en van rouw in een vrolijken 23889 Est 52:9 | tot dagen der maaltijden, en der vreugde, en der zending 23890 Est 52:9 | maaltijden, en der vreugde, en der zending van delen aan 23891 Est 52:9 | van delen aan elkander, en der gaven aan de armen. ~ 23892 Est 52:10 | 23 En de Joden namen aan te doen, 23893 Est 52:10 | wat zij begonnen hadden, en dat Mordechai aan hen geschreven 23894 Est 52:11 | gedacht had hen om te brengen; en dat hij het Pur, dat is, 23895 Est 52:11 | geworpen, om hen te verslaan, en om hen om te brengen. ~ 23896 Est 52:12 | zijn hoofd zou wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen 23897 Est 52:12 | wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen. 23898 Est 52:13 | woorden van dien brief, en hetgeen zij zelven daarvan 23899 Est 52:13 | zelven daarvan gezien hadden, en wat tot hen overgekomen 23900 Est 52:14 | 27 Bevestigden de Joden, en namen op zich en op hun 23901 Est 52:14 | Joden, en namen op zich en op hun zaad, en op allen, 23902 Est 52:14 | op zich en op hun zaad, en op allen, die zich tot hen 23903 Est 52:14 | het voorschrift derzelve, en naar den bestemden tijd 23904 Est 52:14 | bestemden tijd derzelve, in alle en ieder jaar; ~ 23905 Est 52:15 | dagen gedacht zouden worden en onderhouden, in alle en 23906 Est 52:15 | en onderhouden, in alle en elk geslacht, elk huisgezin, 23907 Est 52:15 | huisgezin, elk landschap en elke stad; en dat deze dagen 23908 Est 52:15 | landschap en elke stad; en dat deze dagen van Purim 23909 Est 52:15 | overtreden worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve 23910 Est 53 | de dochter van Abichail, en Mordechai, de Jood, met 23911 Est 53:1 | 30 En hij zond de brieven aan 23912 Est 53:1 | Joden, in de honderd zeven en twintig landschappen van 23913 Est 53:1 | Ahasveros, met woorden van vrede en trouw; ~ 23914 Est 53:2 | over hen bevestigd had, en ~ 23915 Est 54 | de koningin, en gelijk als zij het bevestigd 23916 Est 54 | bevestigd hadden voor zichzelven en voor hun zaad; de zaken 23917 Est 54 | de zaken van het vasten en hunlieder geroep. ~ 23918 Est 54:1 | 32 En het bevel van ~ 23919 Est 55 | geschiedenissen van deze Purim, en het werd in een boek geschreven. ~  ~ ~ 23920 Est 56:1 | Ahasveros schatting op het land, en de eilanden der zee. ~ 23921 Est 56:2 | de werken nu zijner macht en zijns gewelds, en de verklaring 23922 Est 56:2 | macht en zijns gewelds, en de verklaring der grootheid 23923 Est 56:2 | kronieken der koningen van Medie en Perzie? ~ 23924 Est 56:3 | bij den koning Ahasveros, en groot bij de Joden, en aangenaam 23925 Est 56:3 | en groot bij de Joden, en aangenaam bij de menigte 23926 Est 56:3 | het beste voor zijnvolk, en sprekende voor den welstand 23927 Job 1:1 | land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht, 23928 Job 1:1 | dezelve man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en 23929 Job 1:1 | man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende 23930 Job 1:1 | en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad. ~ 23931 Job 1:2 | 2 En hem werden zeven zonen en 23932 Job 1:2 | En hem werden zeven zonen en drie dochteren geboren. ~ 23933 Job 1:3 | vee zeven duizend schapen, en drie duizend kemelen, en 23934 Job 1:3 | en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en 23935 Job 1:3 | en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; ook 23936 Job 1:4 | 4 En zijn zonen gingen, en maakten 23937 Job 1:4 | 4 En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden in ieders 23938 Job 1:4 | ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden 23939 Job 1:4 | dag; en zij zonden henen, en nodigden hun drie zusteren, 23940 Job 1:4 | zusteren, om met hen te eten en te drinken. ~ 23941 Job 1:5 | waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens 23942 Job 1:5 | henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, 23943 Job 1:5 | des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde naar 23944 Job 1:5 | mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. 23945 Job 1:7 | satan; Van waar komt gij? En de satan antwoordde den 23946 Job 1:7 | satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken 23947 Job 1:7 | te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. ~ 23948 Job 1:8 | 8 En de HEERE zeide tot den satan: 23949 Job 1:8 | gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende 23950 Job 1:8 | oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad. ~ 23951 Job 1:9 | antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Is het om niet, dat 23952 Job 1:10 | betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor 23953 Job 1:10 | hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom? 23954 Job 1:10 | handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken 23955 Job 1:11 | toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij 23956 Job 1:12 | 12 En de HEERE zeide tot den satan: 23957 Job 1:12 | strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het 23958 Job 1:13 | een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten, en 23959 Job 1:13 | en zijn dochteren aten, en wijn dronken in het huis 23960 Job 1:14 | Dat een bode tot Job kwam, en zeide: De runderen waren 23961 Job 1:14 | runderen waren ploegende, en de ezelinnen weidende aan 23962 Job 1:15 | Sabeers deden een inval, en namen ze, en sloegen de 23963 Job 1:15 | een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met 23964 Job 1:15 | de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, 23965 Job 1:16 | sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel 23966 Job 1:16 | Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen 23967 Job 1:16 | ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde 23968 Job 1:16 | schapen en onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben 23969 Job 1:16 | jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, 23970 Job 1:17 | sprak, zo kwam een ander, en zeide: De Chaldeen stelden 23971 Job 1:17 | Chaldeen stelden drie hopen, en vielen op de kemelen aan, 23972 Job 1:17 | vielen op de kemelen aan, en namen ze, en sloegen de 23973 Job 1:17 | kemelen aan, en namen ze, en sloegen de jongeren met 23974 Job 1:17 | de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, 23975 Job 1:18 | sprak, zo kwam een ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren 23976 Job 1:18 | ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren aten, en dronken 23977 Job 1:18 | zonen en uw dochteren aten, en dronken wijn, in het huis 23978 Job 1:19 | 19 En zie, een grote wind kwam 23979 Job 1:19 | kwam van over de woestijn, en stiet aan de vier hoeken 23980 Job 1:19 | vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, 23981 Job 1:19 | jongelingen, dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, 23982 Job 1:20 | 20 Toen stond Job op, en scheurde zijn mantel, en 23983 Job 1:20 | en scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd, en viel 23984 Job 1:20 | mantel, en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde, en boog 23985 Job 1:20 | hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neder; ~ 23986 Job 1:21 | 21 En hij zeide: Naakt ben ik 23987 Job 1:21 | mijner moeders buik gekomen, en naakt zal ik daarhenen wederkeren. 23988 Job 1:21 | De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; 23989 Job 1:22 | alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds 23990 Job 2:2 | satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den 23991 Job 2:2 | satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken 23992 Job 2:2 | te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. ~ 23993 Job 2:3 | 3 En de HEERE zeide tot den satan: 23994 Job 2:3 | gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende 23995 Job 2:3 | oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; 23996 Job 2:3 | wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn 23997 Job 2:4 | antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en 23998 Job 2:4 | en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal 23999 Job 2:5 | Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn 24000 Job 2:5 | uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License