1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
23501 Neh 12:39 | tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort. ~
23502 Neh 12:40 | dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der overheden met
23503 Neh 12:41 | 41 En de priesters, Eljakim, Maaseja,
23504 Neh 12:42 | 42 Voorts Maaseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi,
23505 Neh 12:42 | Voorts Maaseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan,
23506 Neh 12:42 | en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia,
23507 Neh 12:42 | Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en
23508 Neh 12:42 | Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer;
23509 Neh 12:42 | en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten
23510 Neh 12:42 | Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten zich de
23511 Neh 12:43 | 43 En zij offerden deszelven daags
23512 Neh 12:43 | daags grote slachtofferen, en waren vrolijk; want God
23513 Neh 12:43 | gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en
23514 Neh 12:43 | en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat
23515 Neh 12:44 | hefofferen, tot de eerstelingen en tot de tienden, om daarin
23516 Neh 12:44 | wet, voor de priesteren en voor de Levieten; want Juda
23517 Neh 12:44 | vrolijk over de priesteren en over de Levieten, die daar
23518 Neh 12:45 | 45 En de wacht huns Gods waarnamen,
23519 Neh 12:45 | wacht huns Gods waarnamen, en de wacht der reiniging,
23520 Neh 12:45 | reiniging, ook de zangers, en de poortiers, naar het gebod
23521 Neh 12:45 | naar het gebod van David en zijn zoon Salomo. ~
23522 Neh 12:46 | Want in de dagen van David en Asaf, van ouds, waren er
23523 Neh 12:46 | er hoofden der zangers, en des lofgezangs, en der dankzeggingen
23524 Neh 12:46 | zangers, en des lofgezangs, en der dankzeggingen tot God. ~
23525 Neh 12:47 | de dagen van Zerubbabel, en in de dagen van Nehemia,
23526 Neh 12:47 | Nehemia, de delen der zangers en der poortiers, van elk dagelijks
23527 Neh 12:47 | elk dagelijks op zijn dag; en zij heiligden voor de Levieten,
23528 Neh 12:47 | heiligden voor de Levieten, en de Levieten heiligden voor
23529 Neh 13:1 | voor de oren des volks; en daarin werd geschreven gevonden,
23530 Neh 13:1 | gevonden, dat de Ammonieten en Moabieten niet zouden komen
23531 Neh 13:2 | waren tegengekomen met brood en met water, ja, Bileam tegen
23532 Neh 13:5 | 5 En hij had hem een grote kamer
23533 Neh 13:5 | spijsoffer, den wierook en de vaten, en de tienden
23534 Neh 13:5 | den wierook en de vaten, en de tienden van koren, van
23535 Neh 13:5 | tienden van koren, van most en van olie, die bevolen waren
23536 Neh 13:5 | waren voor de Levieten, en de zangers, en de poortiers,
23537 Neh 13:5 | Levieten, en de zangers, en de poortiers, mitsgaders
23538 Neh 13:6 | Jeruzalem; want in het twee en dertigste jaar van Arthahsasta,
23539 Neh 13:7 | 7 En ik kwam te Jeruzalem, en
23540 Neh 13:7 | En ik kwam te Jeruzalem, en verstond van het kwaad,
23541 Neh 13:8 | 8 En het mishaagde mij zeer;
23542 Neh 13:9 | 9 Voorts gaf ik bevel, en zij reinigden de kameren;
23543 Neh 13:9 | zij reinigden de kameren; en ik bracht daar weder in
23544 Neh 13:9 | huis, met het spijsoffer en den wierook.
23545 Neh 13:10 | gegeven was; zodat de Levieten en de zangers, die het werk
23546 Neh 13:11 | 11 En ik twistte met de overheden,
23547 Neh 13:11 | twistte met de overheden, en zeide: Waarom is het huis
23548 Neh 13:11 | Doch ik vergaderde hen, en herstelde ze in hun stand. ~
23549 Neh 13:12 | de tienden van het koren, en van den most, en van de
23550 Neh 13:12 | koren, en van den most, en van de olie, in de schatten. ~
23551 Neh 13:13 | 13 En ik stelde tot schatmeesters
23552 Neh 13:13 | Selemja, den priester, en Zadok, den schrijver, en
23553 Neh 13:13 | en Zadok, den schrijver, en Pedaja, uit de Levieten;
23554 Neh 13:13 | Pedaja, uit de Levieten; en aan hun hand Hanan, den
23555 Neh 13:13 | zij werden getrouw geacht, en hun werd opgelegd aan hun
23556 Neh 13:14 | mijner, mijn God, in dezen; en delg mijn weldadigheden
23557 Neh 13:14 | aan het huis mijns Gods en aan Zijn wachten gedaan
23558 Neh 13:15 | persen traden op den sabbat, en die garven inbrachten, die
23559 Neh 13:15 | laadden; als ook wijn, druiven en vijgen, en allen last, dien
23560 Neh 13:15 | wijn, druiven en vijgen, en allen last, dien zij te
23561 Neh 13:15 | inbrachten op den sabbatdag; en ik betuigde tegen hen ten
23562 Neh 13:16 | binnen, die vis aanbrachten, en alle koopwaren, die zij
23563 Neh 13:16 | aan de kinderen van Juda en te Jeruzalem. ~
23564 Neh 13:17 | met de edelen van Juda, en zeide tot hen: Wat voor
23565 Neh 13:17 | dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt den sabbatdag? ~
23566 Neh 13:18 | Deden niet uw vaders alzo, en onze God bracht al dit kwaad
23567 Neh 13:18 | bracht al dit kwaad over ons en over deze stad? En gijlieden
23568 Neh 13:18 | over ons en over deze stad? En gijlieden maakt de hittige
23569 Neh 13:19 | sabbat, dat ik bevel gaf, en de deuren werden gesloten;
23570 Neh 13:19 | deuren werden gesloten; en ik beval, dat zij ze niet
23571 Neh 13:19 | opendoen tot na den sabbat; en ik stelde van mijn jongens
23572 Neh 13:20 | vernachtten de kramers, en de verkopers van alle koopwaren,
23573 Neh 13:21 | Zo betuigde ik tegen hen, en zeide tot hen: Waarom vernacht
23574 Neh 13:22 | zij zich zouden reinigen, en de poorten komen wachten,
23575 Neh 13:22 | ook in dezen, mijn God! en verschoon mij naar de veelheid
23576 Neh 13:23 | Asdodische, Ammonietische en Moabietische vrouwen bij
23577 Neh 13:24 | 24 En hun kinderen spraken half
23578 Neh 13:24 | spraken half Asdodisch, en zij konden geen Joods spreken,
23579 Neh 13:25 | 25 Zo twistte ik met hen, en vloekte hen, en sloeg sommige
23580 Neh 13:25 | met hen, en vloekte hen, en sloeg sommige mannen van
23581 Neh 13:25 | sommige mannen van hen, en plukte hun het haar uit;
23582 Neh 13:25 | plukte hun het haar uit; en ik deed hen zweren bij God:
23583 Neh 13:25 | dochteren hun zonen zult geven, en indien gij van hun dochteren
23584 Neh 13:26 | koning was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en
23585 Neh 13:26 | en hij zijn God lief was, en God hem ten koning over
23586 Neh 13:29 | verbond des priesterdoms en der Levieten. ~
23587 Neh 13:30 | ik hen van alle vreemden; en ik bestelde de wachten der
23588 Neh 13:30 | de wachten der priesteren en der Levieten, elk op zijn
23589 Neh 13:31 | houts, op bestemde tijden, en tot de eerstelingen. Gedenk
23590 Est 1:1 | Morenland toe, honderd zeven en twintig landschappen). ~
23591 Est 1:3 | maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten; de macht
23592 Est 1:3 | knechten; de macht van Perzie en Medie, de grootste heren
23593 Est 1:3 | Medie, de grootste heren en de oversten der landschappen
23594 Est 1:4 | heerlijkheid zijns rijks, en de kostelijkheid des sieraads
23595 Est 1:4 | vele dagen lang, honderd en tachtig dagen. ~
23596 Est 1:6 | 6 Er waren witte, groene en hemelsblauwe behangselen,
23597 Est 1:6 | behangselen, gevat aan fijn linnen en purperen banden, in zilveren
23598 Est 1:6 | banden, in zilveren ringen, en aan marmeren pilaren; de
23599 Est 1:6 | bedsteden waren van goud en zilver, op een vloer van
23600 Est 1:6 | vloer van porfier steen, en van marmer, en albast, en
23601 Est 1:6 | porfier steen, en van marmer, en albast, en kostelijke stenen. ~
23602 Est 1:6 | en van marmer, en albast, en kostelijke stenen. ~
23603 Est 1:7 | 7 En men gaf te drinken in vaten
23604 Est 1:7 | drinken in vaten van goud, en het ene vat was anders dan
23605 Est 1:7 | anders dan het andere vat; en er was veel koninklijke
23606 Est 1:8 | 8 En het drinken geschiedde naar
23607 Est 1:10 | Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas,
23608 Est 1:10 | Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen,
23609 Est 1:11 | koninklijke kroon, om den volken en den vorsten haar schoonheid
23610 Est 1:12 | de koning zeer verbolgen, en zijn grimmigheid ontstak
23611 Est 1:13 | van al degenen, die de wet en het recht wisten; ~
23612 Est 1:14 | zeven vorsten der Perzen en der Meden, die het aangezicht
23613 Est 1:16 | het aangezicht des konings en der vorsten: De koningin
23614 Est 1:16 | ook tegen al de vorsten, en tegen al de volken, die
23615 Est 1:18 | de vorstinnen van Perzie en Medie ook alzo zeggen tot
23616 Est 1:18 | der koningin zullen horen, en er zal verachtens en toorns
23617 Est 1:18 | horen, en er zal verachtens en toorns genoeg wezen. ~
23618 Est 1:19 | in de wetten der Perzen en Meden, en dat men het niet
23619 Est 1:19 | wetten der Perzen en Meden, en dat men het niet overtrede:
23620 Est 1:19 | van den koning Ahasveros, en de koning geve haar koninkrijk
23621 Est 1:21 | goed in de ogen des konings en der vorsten; en de koning
23622 Est 1:21 | konings en der vorsten; en de koning deed naar het
23623 Est 1:22 | 22 En hij zond brieven aan al
23624 Est 1:22 | landschap naar zijn schrift, en aan elk volk naar zijn spraak,
23625 Est 1:22 | in zijn huis wezen zou, en spreken naar de spraak zijns
23626 Est 2:1 | gedacht hij aan Vasthi, en wat zij gedaan had, en wat
23627 Est 2:1 | en wat zij gedaan had, en wat over haar besloten was. ~
23628 Est 2:3 | 3 En de koning bestelle toezieners
23629 Est 2:3 | bewaarder der vrouwen; en men geve haar haar versierselen. ~
23630 Est 2:4 | 4 En de jonge dochter, die in
23631 Est 2:4 | in de ogen des konings, en hij deed alzo. ~
23632 Est 2:7 | 7 En hij was het, die opvoedde
23633 Est 3 | geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter,
23634 Est 3 | dochter, schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en
23635 Est 3 | en schoon van aangezicht; en als haar vader en haar moeder
23636 Est 3 | aangezicht; en als haar vader en haar moeder stierven, had
23637 Est 3:1 | toen het woord des konings en zijn wet ruchtbaar was,
23638 Est 3:1 | zijn wet ruchtbaar was, en toen vele jonge dochters
23639 Est 4:1 | 9 En die jonge dochter was schoon
23640 Est 4:1 | was schoon in zijn ogen, en zij verkreeg gunst voor
23641 Est 4:1 | hij met haar versierselen en met haar delen haar te geven,
23642 Est 4:1 | haar delen haar te geven, en zeven aanzienlijke jonge
23643 Est 4:1 | uit het huis des konings; en hij verplaatste haar en
23644 Est 4:1 | en hij verplaatste haar en haar jonge dochters naar
23645 Est 5 | en haar maagschap niet te kennen
23646 Est 6 | en wat met haar geschieden
23647 Est 6:1 | maanden met mirre-olie, en zes maanden met specerijen,
23648 Est 6:1 | maanden met specerijen, en met andere versierselen
23649 Est 6:3 | avonds ging zij daarin, en des morgens ging zij weder
23650 Est 6:3 | koning lust tot haar had, en zij bij name geroepen werd. ~
23651 Est 7 | bewaarder der vrouwen, zeide; en ~
23652 Est 9:1 | 17 En de koning beminde ~
23653 Est 10 | en zij verkreeg genade en gunst
23654 Est 10 | en zij verkreeg genade en gunst voor zijn aangezicht,
23655 Est 10 | aangezicht, boven alle maagden; en hij zette de koninklijke
23656 Est 10 | koninklijke kroon op haar hoofd, en hij maakte haar koningin
23657 Est 10:1 | maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten, den maaltijd
23658 Est 11 | en hij gaf den landschappen
23659 Est 11 | gaf den landschappen rust, en hij gaf geschenken naar
23660 Est 12 | maagschap en haar volk niet te kennen
23661 Est 13:1 | konings zat, werden Bigthan en Theres, twee kamerlingen
23662 Est 13:1 | dorpelwachters, zeer toornig, en zij zochten de hand te slaan
23663 Est 13:2 | 22 En deze zaak werd Mordechai
23664 Est 13:2 | Mordechai bekend gemaakt, en hij gaf ze de koningin ~
23665 Est 14 | en ~
23666 Est 15:1 | onderzocht, is het zo bevonden, en zij beiden werden aan een
23667 Est 15:1 | werden aan een galg gehangen; en het werd in de kronieken
23668 Est 16:1 | Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij
23669 Est 16:1 | Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven
23670 Est 16:2 | 2 En al de knechten des konings,
23671 Est 16:2 | des konings waren, neigden en bogen zich neder voor Haman;
23672 Est 16:2 | Mordechai neigde zich niet, en boog zich niet neder. ~
23673 Est 16:4 | tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde,
23674 Est 16:7 | aangezicht, van dag tot dag, en van maand tot maand, tot
23675 Est 16:8 | is een volk, verstrooid en verdeeld onder de volken
23676 Est 16:8 | landschappen uws koninkrijks; en hun wetten zijn verscheiden
23677 Est 16:10 | zijn ring van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den
23678 Est 16:11 | 11 En de koning zeide tot Haman:
23679 Est 16:12 | dertienden dag derzelve, en er werd geschreven naar
23680 Est 16:12 | stadhouders des konings, en aan de landvoogden, die
23681 Est 16:12 | over elk landschap waren, en aan de vorsten van elk volk,
23682 Est 16:12 | landschap naar zijn schrift, en elk volk naar zijn spraak;
23683 Est 16:12 | van den koning Ahasveros, en het werd met des konings
23684 Est 16:13 | men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van
23685 Est 16:13 | toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag,
23686 Est 16:13 | deze is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~
23687 Est 16:15 | door het woord des konings, en de wet werd uitgegeven in
23688 Est 16:15 | uitgegeven in den burg Susan. En de koning en Haman zaten
23689 Est 16:15 | burg Susan. En de koning en Haman zaten en dronken,
23690 Est 16:15 | de koning en Haman zaten en dronken, doch de stad Susan
23691 Est 17:1 | Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij
23692 Est 17:1 | Agagiet, en hij verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven
23693 Est 17:2 | 2 En al de knechten des konings,
23694 Est 17:2 | des konings waren, neigden en bogen zich neder voor Haman;
23695 Est 17:2 | Mordechai neigde zich niet, en boog zich niet neder. ~
23696 Est 17:4 | tot dag tot hem zeiden, en hij naar hen niet hoorde,
23697 Est 17:7 | aangezicht, van dag tot dag, en van maand tot maand, tot
23698 Est 17:8 | is een volk, verstrooid en verdeeld onder de volken
23699 Est 17:8 | landschappen uws koninkrijks; en hun wetten zijn verscheiden
23700 Est 17:10 | zijn ring van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den
23701 Est 17:11 | 11 En de koning zeide tot Haman:
23702 Est 17:12 | dertienden dag derzelve, en er werd geschreven naar
23703 Est 17:12 | stadhouders des konings, en aan de landvoogden, die
23704 Est 17:12 | over elk landschap waren, en aan de vorsten van elk volk,
23705 Est 17:12 | landschap naar zijn schrift, en elk volk naar zijn spraak;
23706 Est 17:12 | van den koning Ahasveros, en het werd met des konings
23707 Est 17:13 | men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van
23708 Est 17:13 | toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op een dag,
23709 Est 17:13 | deze is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~
23710 Est 17:15 | door het woord des konings, en de wet werd uitgegeven in
23711 Est 17:15 | uitgegeven in den burg Susan. En de koning en Haman zaten
23712 Est 17:15 | burg Susan. En de koning en Haman zaten en dronken,
23713 Est 17:15 | de koning en Haman zaten en dronken, doch de stad Susan
23714 Est 19 | aantrok, en stond in het binnenste voorhof
23715 Est 19:1 | 2 En het geschiedde, toen de
23716 Est 21 | en ~
23717 Est 22 | en roerde de spits des scepters
23718 Est 27 | des wijns: Wat is uw bede? en zij zal u gegeven worden;
23719 Est 27 | zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? Het zal
23720 Est 28 | en zeide: Mijn bede en verzoek
23721 Est 28 | en zeide: Mijn bede en verzoek is: ~
23722 Est 28:1 | in de ogen des konings, en indien het den koning goeddunkt,
23723 Est 28:1 | mij te geven mijn bede, en mijn verzoek te doen, zo
23724 Est 28:2 | zelfden dage uit, vrolijk en goedsmoeds; maar toen Haman
23725 Est 28:2 | in de poort des konings, en dat hij niet opstond, noch
23726 Est 28:3 | Doch Haman bedwong zich, en hij kwam tot zijn huis;
23727 Est 28:3 | hij kwam tot zijn huis; en hij zond henen, en liet
23728 Est 28:3 | huis; en hij zond henen, en liet zijn vrienden komen,
23729 Est 28:3 | liet zijn vrienden komen, en Zeres, zijn huisvrouw. ~
23730 Est 28:4 | 11 En Haman vertelde hun de heerlijkheid
23731 Est 28:4 | heerlijkheid zijns rijkdoms, en de veelheid zijner zonen,
23732 Est 28:4 | de veelheid zijner zonen, en alles, waarin de koning
23733 Est 28:4 | koning hem groot gemaakt had, en waarin hij hem verheven
23734 Est 28:4 | verheven had boven de vorsten en knechten des konings. ~
23735 Est 29 | zij bereid heeft, dan mij; en ik ben ook tegen morgen
23736 Est 29:2 | galg, vijftig ellen hoog, en zeg morgen aan den koning,
23737 Est 29:2 | raad nu dacht Haman goed, en hij deed de galg maken. ~ ~ ~ ~ ~
23738 Est 30:1 | van den koning geweken, en hij zeide, dat men het boek
23739 Est 30:1 | kronieken, brengen zou; en zij werden in de tegenwoordigheid
23740 Est 30:2 | 2 En men vond geschreven, dat
23741 Est 30:2 | kennen gegeven van Bigthana en Theres, twee kamerlingen
23742 Est 30:3 | zeide de koning: Wat eer en verhoging is Mordechai hierover
23743 Est 30:3 | Mordechai hierover gedaan? En de jongelingen des konings,
23744 Est 30:5 | 5 En des konings jongelingen
23745 Est 30:8 | koning pleegt aan te trekken, en het paard, waarop de koning
23746 Est 30:8 | koning pleegt te rijden; en dat de koninklijke kroon
23747 Est 30:9 | 9 En men zal dat kleed en dat
23748 Est 30:9 | 9 En men zal dat kleed en dat paard geven in de hand
23749 Est 30:9 | van de grootste heren, en men zal het dien man aantrekken,
23750 Est 30:9 | koning een welbehagen heeft; en men zal hem op dat paard
23751 Est 30:9 | door de straten der stad, en men zal voor hem roepen:
23752 Est 30:10 | Haast u, neem dat kleed, en dat paard, gelijk als gij
23753 Est 30:10 | als gij gesproken hebt, en doe alzo aan Mordechai,
23754 Est 30:10 | de poort des konings zit; en laat niet een woord vallen
23755 Est 30:11 | 11 En Haman nam dat kleed en dat
23756 Est 30:11 | 11 En Haman nam dat kleed en dat paard, en trok het kleed
23757 Est 30:11 | dat kleed en dat paard, en trok het kleed Mordechai
23758 Est 30:11 | het kleed Mordechai aan, en deed hem rijden door de
23759 Est 30:11 | door de straten der stad, en hij riep voor hem: Alzo
23760 Est 30:12 | naar zijn huis, treurig en met bedekten hoofde. ~
23761 Est 30:13 | 13 En Haman vertelde aan zijn
23762 Est 30:13 | aan zijn huisvrouw Zeres en al zijn vrienden al wat
23763 Est 30:13 | zeiden hem zijn wijzen, en Zeres, zijn huisvrouw: Indien
23764 Est 30:14 | konings kamerlingen nabij, en zij haastten Haman tot den
23765 Est 35 | en zij zal u gegeven worden;
23766 Est 35 | zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? Het zal
23767 Est 36 | en zeide: Indien ik, o koning,
23768 Est 36 | in uw ogen gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt,
23769 Est 36 | leven, om mijner bede wil, en mijn volk, om mijns verzoeks
23770 Est 36:1 | Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, dat men ons verdelge,
23771 Est 36:1 | dat men ons verdelge, dode en ombrenge. Indien wij nog
23772 Est 36:1 | Indien wij nog tot knechten en tot dienstmaagden waren
23773 Est 36:2 | sprak de koning Ahasveros, en zeide tot de koningin ~
23774 Est 37 | Wie is die, en waar is diezelve, die zijn
23775 Est 37:1 | 6 En ~
23776 Est 38 | De man, de onderdrukker en vijand, is deze boze Haman!
23777 Est 38 | het aangezicht des konings en der koningin. ~
23778 Est 38:1 | 7 En de koning stond op in zijn
23779 Est 38:1 | den maaltijd des wijns, en ging naar den hof van het
23780 Est 38:1 | den hof van het paleis. En Haman bleef staan, om van
23781 Est 40 | ging uit des konings mond, en zij bedekten Hamans aangezicht. ~
23782 Est 40:1 | 9 En Charbona, een van de kamerlingen,
23783 Est 40:2 | Mordechai had doen bereiden; en de grimmigheid des konings
23784 Est 42 | Haman, den vijand der Joden; en Mordechai kwam voor het
23785 Est 43:1 | 2 En de koning toog zijn ring
23786 Est 43:1 | hij van Haman genomen had, en gaf hem aan Mordechai; en ~
23787 Est 43:1 | en gaf hem aan Mordechai; en ~
23788 Est 44:1 | 3 En ~
23789 Est 45 | aangezicht des konings, en zij viel voor zijn voeten,
23790 Est 45 | zij viel voor zijn voeten, en zij weende, en zij smeekte
23791 Est 45 | zijn voeten, en zij weende, en zij smeekte hem, dat hij
23792 Est 45 | van Haman, den Agagiet, en zijn gedachte, die hij tegen
23793 Est 47 | en zij stond voor het aangezicht
23794 Est 47:1 | 5 En zij zeide: Indien het den
23795 Est 47:1 | het den koning goeddunkt, en indien ik genade voor zijn
23796 Est 47:1 | aangezicht gevonden heb en deze zaak voor den koning
23797 Est 47:1 | voor den koning recht is, en ik in zijn ogen aangenaam
23798 Est 47:1 | geschreven worde, dat de brieven en de gedachte van Haman, den
23799 Est 47:2 | dat mijn volk treffen zal? En hoe zal ik vermogen, dat
23800 Est 49 | en hem heeft men aan de galg
23801 Est 49:1 | ogen, in des konings naam, en verzegelt het met des konings
23802 Est 49:1 | konings naam geschreven, en met des konings ring verzegeld
23803 Est 49:2 | maand Sivan), op den drie en twintigsten derzelve, en
23804 Est 49:2 | en twintigsten derzelve, en er werd geschreven naar
23805 Est 49:2 | Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders, en landvoogden,
23806 Est 49:2 | en aan de stadhouders, en landvoogden, en oversten
23807 Est 49:2 | stadhouders, en landvoogden, en oversten der landschappen,
23808 Est 49:2 | strekken, honderd zeven en twintig landschappen, een
23809 Est 49:2 | de Joden naar hun schrift en naar hun spraak. ~
23810 Est 49:3 | 10 En men schreef in den naam
23811 Est 49:3 | van den koning Ahasveros, en men verzegelde het met des
23812 Est 49:3 | het met des konings ring; en men zond de brieven door
23813 Est 49:4 | waren, zich te vergaderen, en voor hun leven te staan,
23814 Est 49:4 | te verdelgen, om te doden en om om te brengen alle macht
23815 Est 49:4 | brengen alle macht des volks en des landschaps, die hen
23816 Est 49:4 | zou, de kleine kinderen en de vrouwen, en hun buit
23817 Est 49:4 | kinderen en de vrouwen, en hun buit te roven; ~
23818 Est 49:6 | openbaar aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden
23819 Est 49:7 | op snelle kemelen reden en op muildieren, togen snellijk
23820 Est 49:8 | 15 En Mordechai ging uit van voor
23821 Est 49:8 | konings in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed, en
23822 Est 49:8 | en wit koninklijk kleed, en met een grote gouden kroon,
23823 Est 49:8 | een grote gouden kroon, en met een opperkleed van fijn
23824 Est 49:8 | opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan
23825 Est 49:8 | van fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en
23826 Est 49:8 | en de stad Susan juichte en was vrolijk. ~
23827 Est 49:9 | Bij de Joden was licht, en blijdschap, en vreugde,
23828 Est 49:9 | was licht, en blijdschap, en vreugde, en eer; ~
23829 Est 49:9 | blijdschap, en vreugde, en eer; ~
23830 Est 49:10 | 17 Ook in alle en een ieder landschap, en
23831 Est 49:10 | en een ieder landschap, en in alle en een iedere stad,
23832 Est 49:10 | ieder landschap, en in alle en een iedere stad, ter plaatse,
23833 Est 49:10 | waar des konings woord en zijn wet aankwam, daar was
23834 Est 49:10 | bij de Joden blijdschap en vreugde, maaltijden en vrolijke
23835 Est 49:10 | blijdschap en vreugde, maaltijden en vrolijke dagen; en velen
23836 Est 49:10 | maaltijden en vrolijke dagen; en velen uit de volken des
23837 Est 50:1 | toen des konings woord en zijn wet nabij gekomen was,
23838 Est 50:2 | die hun verderf zochten; en niemand bestond voor hen,
23839 Est 50:3 | 3 En al de oversten der landschappen,
23840 Est 50:3 | oversten der landschappen, en de stadhouders, en landvoogden,
23841 Est 50:3 | landschappen, en de stadhouders, en landvoogden, en die het
23842 Est 50:3 | stadhouders, en landvoogden, en die het werk des konings
23843 Est 50:4 | in het huis des konings, en zijn gerucht ging uit door
23844 Est 50:5 | met den slag des zwaards, en der doding, en der verderving;
23845 Est 50:5 | zwaards, en der doding, en der verderving; en zij deden
23846 Est 50:5 | doding, en der verderving; en zij deden met hun haters
23847 Est 50:6 | 6 En in den burg Susan hebben
23848 Est 50:6 | Susan hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen. ~
23849 Est 50:7 | 7 En Parsandatha, en Dalfon,
23850 Est 50:7 | 7 En Parsandatha, en Dalfon, en Asfata, ~
23851 Est 50:7 | Parsandatha, en Dalfon, en Asfata, ~
23852 Est 50:8 | 8 En Poratha, en Adalia, en Aridatha, ~
23853 Est 50:8 | 8 En Poratha, en Adalia, en Aridatha, ~
23854 Est 50:8 | 8 En Poratha, en Adalia, en Aridatha, ~
23855 Est 50:9 | 9 En Parmastha, en Arisai, en
23856 Est 50:9 | 9 En Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, ~
23857 Est 50:9 | En Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, ~
23858 Est 50:9 | Parmastha, en Arisai, en Aridai, en Vaizatha, ~
23859 Est 50:12 | 12 En de koning zeide tot de koningin ~
23860 Est 51 | burg hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd mannen
23861 Est 51 | omgebracht vijfhonderd mannen en de tien zonen van Haman;
23862 Est 51 | gedaan? Wat is nu uw bede? en het zal u gegeven worden;
23863 Est 52 | naar het gebod van heden; en men hange de tien zonen
23864 Est 52:1 | dat men alzo doen zou; en er werd een gebod gegeven
23865 Est 52:1 | gebod gegeven te Susan, en men hing de tien zonen van
23866 Est 52:2 | 15 En de Joden, die te Susan waren,
23867 Est 52:2 | veertienden dag der maand Adar, en zij doodden te Susan driehonderd
23868 Est 52:3 | stonden voor hun leven, en rust hadden van hun vijanden,
23869 Est 52:3 | hadden van hun vijanden, en zij doodden onder hun haters
23870 Est 52:3 | doodden onder hun haters vijf en zeventig duizend; maar zij
23871 Est 52:4 | dertienden dag der maand Adar; en op de veertienden derzelve
23872 Est 52:4 | veertienden derzelve rustten zij, en zij maakten denzelven een
23873 Est 52:4 | denzelven een dag der maaltijden en der vreugde. ~
23874 Est 52:5 | 18 En de Joden, die te Susan waren,
23875 Est 52:5 | den dertienden derzelve, en op den veertienden derzelve;
23876 Est 52:5 | den veertienden derzelve; en zij rustten op den vijftienden
23877 Est 52:5 | den vijftienden derzelve, en zij maakten denzelven een
23878 Est 52:5 | denzelven een dag der maaltijden en der vreugde. ~
23879 Est 52:6 | der maand Adar ter vreugde en maaltijden, en een vrolijken
23880 Est 52:6 | ter vreugde en maaltijden, en een vrolijken dag, en der
23881 Est 52:6 | maaltijden, en een vrolijken dag, en der zending van delen aan
23882 Est 52:7 | 20 En Mordechai beschreef deze
23883 Est 52:7 | beschreef deze geschiedenissen; en hij zond brieven aan al
23884 Est 52:7 | waren, dien, die nabij, en dien, die verre waren, ~
23885 Est 52:8 | veertienden dag der maand Adar, en den vijftienden dag derzelve,
23886 Est 52:8 | vijftienden dag derzelve, in alle en in ieder jaar; ~
23887 Est 52:9 | waren van hun vijanden, en de maand, die hun veranderd
23888 Est 52:9 | droefenis in blijdschap, en van rouw in een vrolijken
23889 Est 52:9 | tot dagen der maaltijden, en der vreugde, en der zending
23890 Est 52:9 | maaltijden, en der vreugde, en der zending van delen aan
23891 Est 52:9 | van delen aan elkander, en der gaven aan de armen. ~
23892 Est 52:10 | 23 En de Joden namen aan te doen,
23893 Est 52:10 | wat zij begonnen hadden, en dat Mordechai aan hen geschreven
23894 Est 52:11 | gedacht had hen om te brengen; en dat hij het Pur, dat is,
23895 Est 52:11 | geworpen, om hen te verslaan, en om hen om te brengen. ~
23896 Est 52:12 | zijn hoofd zou wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen
23897 Est 52:12 | wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen.
23898 Est 52:13 | woorden van dien brief, en hetgeen zij zelven daarvan
23899 Est 52:13 | zelven daarvan gezien hadden, en wat tot hen overgekomen
23900 Est 52:14 | 27 Bevestigden de Joden, en namen op zich en op hun
23901 Est 52:14 | Joden, en namen op zich en op hun zaad, en op allen,
23902 Est 52:14 | op zich en op hun zaad, en op allen, die zich tot hen
23903 Est 52:14 | het voorschrift derzelve, en naar den bestemden tijd
23904 Est 52:14 | bestemden tijd derzelve, in alle en ieder jaar; ~
23905 Est 52:15 | dagen gedacht zouden worden en onderhouden, in alle en
23906 Est 52:15 | en onderhouden, in alle en elk geslacht, elk huisgezin,
23907 Est 52:15 | huisgezin, elk landschap en elke stad; en dat deze dagen
23908 Est 52:15 | landschap en elke stad; en dat deze dagen van Purim
23909 Est 52:15 | overtreden worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve
23910 Est 53 | de dochter van Abichail, en Mordechai, de Jood, met
23911 Est 53:1 | 30 En hij zond de brieven aan
23912 Est 53:1 | Joden, in de honderd zeven en twintig landschappen van
23913 Est 53:1 | Ahasveros, met woorden van vrede en trouw; ~
23914 Est 53:2 | over hen bevestigd had, en ~
23915 Est 54 | de koningin, en gelijk als zij het bevestigd
23916 Est 54 | bevestigd hadden voor zichzelven en voor hun zaad; de zaken
23917 Est 54 | de zaken van het vasten en hunlieder geroep. ~
23918 Est 54:1 | 32 En het bevel van ~
23919 Est 55 | geschiedenissen van deze Purim, en het werd in een boek geschreven. ~ ~ ~
23920 Est 56:1 | Ahasveros schatting op het land, en de eilanden der zee. ~
23921 Est 56:2 | de werken nu zijner macht en zijns gewelds, en de verklaring
23922 Est 56:2 | macht en zijns gewelds, en de verklaring der grootheid
23923 Est 56:2 | kronieken der koningen van Medie en Perzie? ~
23924 Est 56:3 | bij den koning Ahasveros, en groot bij de Joden, en aangenaam
23925 Est 56:3 | en groot bij de Joden, en aangenaam bij de menigte
23926 Est 56:3 | het beste voor zijnvolk, en sprekende voor den welstand
23927 Job 1:1 | land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht,
23928 Job 1:1 | dezelve man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en
23929 Job 1:1 | man was oprecht, en vroom, en godvrezende, en wijkende
23930 Job 1:1 | en vroom, en godvrezende, en wijkende van het kwaad. ~
23931 Job 1:2 | 2 En hem werden zeven zonen en
23932 Job 1:2 | En hem werden zeven zonen en drie dochteren geboren. ~
23933 Job 1:3 | vee zeven duizend schapen, en drie duizend kemelen, en
23934 Job 1:3 | en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en
23935 Job 1:3 | en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; ook
23936 Job 1:4 | 4 En zijn zonen gingen, en maakten
23937 Job 1:4 | 4 En zijn zonen gingen, en maakten maaltijden in ieders
23938 Job 1:4 | ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden
23939 Job 1:4 | dag; en zij zonden henen, en nodigden hun drie zusteren,
23940 Job 1:4 | zusteren, om met hen te eten en te drinken. ~
23941 Job 1:5 | waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens
23942 Job 1:5 | henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond,
23943 Job 1:5 | des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde naar
23944 Job 1:5 | mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend.
23945 Job 1:7 | satan; Van waar komt gij? En de satan antwoordde den
23946 Job 1:7 | satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken
23947 Job 1:7 | te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. ~
23948 Job 1:8 | 8 En de HEERE zeide tot den satan:
23949 Job 1:8 | gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende
23950 Job 1:8 | oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad. ~
23951 Job 1:9 | antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Is het om niet, dat
23952 Job 1:10 | betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor
23953 Job 1:10 | hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom?
23954 Job 1:10 | handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken
23955 Job 1:11 | toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij
23956 Job 1:12 | 12 En de HEERE zeide tot den satan:
23957 Job 1:12 | strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het
23958 Job 1:13 | een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten, en
23959 Job 1:13 | en zijn dochteren aten, en wijn dronken in het huis
23960 Job 1:14 | Dat een bode tot Job kwam, en zeide: De runderen waren
23961 Job 1:14 | runderen waren ploegende, en de ezelinnen weidende aan
23962 Job 1:15 | Sabeers deden een inval, en namen ze, en sloegen de
23963 Job 1:15 | een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met
23964 Job 1:15 | de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen,
23965 Job 1:16 | sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel
23966 Job 1:16 | Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen
23967 Job 1:16 | ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde
23968 Job 1:16 | schapen en onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben
23969 Job 1:16 | jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen,
23970 Job 1:17 | sprak, zo kwam een ander, en zeide: De Chaldeen stelden
23971 Job 1:17 | Chaldeen stelden drie hopen, en vielen op de kemelen aan,
23972 Job 1:17 | vielen op de kemelen aan, en namen ze, en sloegen de
23973 Job 1:17 | kemelen aan, en namen ze, en sloegen de jongeren met
23974 Job 1:17 | de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen,
23975 Job 1:18 | sprak, zo kwam een ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren
23976 Job 1:18 | ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren aten, en dronken
23977 Job 1:18 | zonen en uw dochteren aten, en dronken wijn, in het huis
23978 Job 1:19 | 19 En zie, een grote wind kwam
23979 Job 1:19 | kwam van over de woestijn, en stiet aan de vier hoeken
23980 Job 1:19 | vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen,
23981 Job 1:19 | jongelingen, dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen,
23982 Job 1:20 | 20 Toen stond Job op, en scheurde zijn mantel, en
23983 Job 1:20 | en scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd, en viel
23984 Job 1:20 | mantel, en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde, en boog
23985 Job 1:20 | hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neder; ~
23986 Job 1:21 | 21 En hij zeide: Naakt ben ik
23987 Job 1:21 | mijner moeders buik gekomen, en naakt zal ik daarhenen wederkeren.
23988 Job 1:21 | De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen;
23989 Job 1:22 | alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds
23990 Job 2:2 | satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den
23991 Job 2:2 | satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken
23992 Job 2:2 | te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. ~
23993 Job 2:3 | 3 En de HEERE zeide tot den satan:
23994 Job 2:3 | gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende
23995 Job 2:3 | oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad;
23996 Job 2:3 | wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn
23997 Job 2:4 | antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en
23998 Job 2:4 | en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal
23999 Job 2:5 | Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn
24000 Job 2:5 | uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |