1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573
Book Chapter: Verse
2001 Gen 29:12 | gewisselijk bij u weldoen, en Ik zal uw zaad stellen als
2002 Gen 29:13 | 13 En hij vernachtte aldaar dienzelfden
2003 Gen 29:13 | aldaar dienzelfden nacht; en hij nam van hetgeen, dat
2004 Gen 29:14 | 14 Tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd
2005 Gen 29:14 | bokken, tweehonderd ooien en twintig rammen; ~
2006 Gen 29:15 | veulens, veertig koeien en tien varren, twintig ezelinnen
2007 Gen 29:15 | varren, twintig ezelinnen en tien jonge ezels. ~
2008 Gen 29:16 | 16 En hij gaf die in de hand zijner
2009 Gen 29:16 | knechten, elke kudde bijzonder; en hij zeide tot zijn knechten:
2010 Gen 29:16 | door, voor mijn aangezicht, en stelt ruimte tussen kudde
2011 Gen 29:16 | stelt ruimte tussen kudde en tussen kudde. ~
2012 Gen 29:17 | 17 En hij gebood de eerste, zeggende:
2013 Gen 29:17 | broeder, u ontmoeten zal, en u vragen, zeggende: Wiens
2014 Gen 29:17 | zeggende: Wiens zijt gij? en waarheen gaat gij? en wiens
2015 Gen 29:17 | gij? en waarheen gaat gij? en wiens zijn deze voor uw
2016 Gen 29:18 | tot mijn heer, tot Ezau, en zie, hij zelf is ook achter
2017 Gen 29:19 | 19 En hij gebood ook den tweede,
2018 Gen 29:20 | 20 En gij zult ook zeggen: Zie,
2019 Gen 29:20 | voor mijn aangezicht gaat, en daarna zal ik zijn aangezicht
2020 Gen 29:22 | 22 En hij stond op in dienzelfden
2021 Gen 29:22 | op in dienzelfden nacht, en hij nam zijn twee vrouwen,
2022 Gen 29:22 | hij nam zijn twee vrouwen, en zijn twee dienstmaagden,
2023 Gen 29:22 | zijn twee dienstmaagden, en zijn elf kinderen, en hij
2024 Gen 29:22 | dienstmaagden, en zijn elf kinderen, en hij toog over het veer van
2025 Gen 29:23 | 23 En hij nam ze, en deed hen
2026 Gen 29:23 | 23 En hij nam ze, en deed hen over die beek trekken;
2027 Gen 29:23 | hen over die beek trekken; en hij deed overtrekken hetgeen
2028 Gen 29:24 | Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem,
2029 Gen 29:25 | 25 En toen Hij zag, dat Hij hem
2030 Gen 29:26 | 26 En Hij zeide: Laat Mij gaan,
2031 Gen 29:27 | 27 En Hij zeide tot hem: Hoe is
2032 Gen 29:27 | tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. ~
2033 Gen 29:28 | vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht. ~
2034 Gen 29:28 | met God en met de mensen, en hebt overmocht. ~
2035 Gen 29:29 | 29 En Jakob vraagde, en zeide:
2036 Gen 29:29 | 29 En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam
2037 Gen 29:29 | toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is het,
2038 Gen 29:29 | gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar. ~
2039 Gen 29:30 | 30 En Jakob noemde den naam dier
2040 Gen 29:30 | aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. ~
2041 Gen 29:31 | 31 En de zon rees hem op, als
2042 Gen 29:31 | hij door Pniel gegaan was; en hij was hinkende aan zijn
2043 Gen 30:1 | 1 En Jakob hief zijn ogen op
2044 Gen 30:1 | Jakob hief zijn ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam,
2045 Gen 30:1 | hief zijn ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam, en vierhonderd
2046 Gen 30:1 | zag; en ziet, Ezau kwam, en vierhonderd mannen met hem.
2047 Gen 30:1 | hij de kinderen onder Lea, en onder Rachel, en onder de
2048 Gen 30:1 | onder Lea, en onder Rachel, en onder de twee dienstmaagden. ~
2049 Gen 30:2 | 2 En hij stelde de dienstmaagden
2050 Gen 30:2 | stelde de dienstmaagden en haar kinderen vooraan; en
2051 Gen 30:2 | en haar kinderen vooraan; en Lea en haar kinderen meer
2052 Gen 30:2 | kinderen vooraan; en Lea en haar kinderen meer achterwaarts;
2053 Gen 30:2 | achterwaarts; maar Rachel en Jozef de achterste. ~
2054 Gen 30:3 | 3 En hij ging voorbij hun aangezicht
2055 Gen 30:3 | voorbij hun aangezicht heen, en hij boog zich zeven malen
2056 Gen 30:4 | liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm, en viel
2057 Gen 30:4 | en nam hem in den arm, en viel hem aan den hals, en
2058 Gen 30:4 | en viel hem aan den hals, en kuste hem; en zij weenden. ~
2059 Gen 30:4 | den hals, en kuste hem; en zij weenden. ~
2060 Gen 30:5 | Daarna hief hij zijn ogen op, en zag die vrouwen en die kinderen,
2061 Gen 30:5 | ogen op, en zag die vrouwen en die kinderen, en zeide:
2062 Gen 30:5 | vrouwen en die kinderen, en zeide: Wie zijn deze bij
2063 Gen 30:5 | zeide: Wie zijn deze bij u? En hij zeide: De kinderen,
2064 Gen 30:6 | de dienstmaagden toe, zij en haar kinderen, en zij bogen
2065 Gen 30:6 | toe, zij en haar kinderen, en zij bogen zich neder. ~
2066 Gen 30:7 | 7 En Lea trad ook toe, met haar
2067 Gen 30:7 | toe, met haar kinderen, en zij bogen zich neder; en
2068 Gen 30:7 | en zij bogen zich neder; en daarna trad Jozef toe en
2069 Gen 30:7 | en daarna trad Jozef toe en Rachel, en zij bogen zich
2070 Gen 30:7 | trad Jozef toe en Rachel, en zij bogen zich neder. ~
2071 Gen 30:8 | 8 En hij zeide: Voor wien is
2072 Gen 30:8 | heir, dat ik ontmoet heb? En hij zeide: Om genade te
2073 Gen 30:10 | Gods aangezicht gezien, en gij welgevallen aan mij
2074 Gen 30:11 | genadiglijk verleend heeft, en dewijl ik alles heb; en
2075 Gen 30:11 | en dewijl ik alles heb; en hij hield bij hem aan, zodat
2076 Gen 30:12 | 12 En hij zeide: Laat ons reizen
2077 Gen 30:12 | hij zeide: Laat ons reizen en voorttrekken; en ik zal
2078 Gen 30:12 | reizen en voorttrekken; en ik zal voor u trekken. ~
2079 Gen 30:13 | deze kinderen teder zijn, en dat ik zogende schapen en
2080 Gen 30:13 | en dat ik zogende schapen en koeien bij mij heb; indien
2081 Gen 30:14 | aangezicht van zijn knecht; en ik zal mij op mijn gemak
2082 Gen 30:14 | voor mijn aangezicht is, en naar den gang dezer kinderen,
2083 Gen 30:15 | 15 En Ezau zeide: Laat mij toch
2084 Gen 30:15 | met mij is, u bijstellen. En hij zeide: Waartoe dat?
2085 Gen 30:17 | Jakob reisde naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich,
2086 Gen 30:17 | bouwde een huis voor zich, en maakte hutten voor zijn
2087 Gen 30:18 | 18 En Jakob kwam behouden tot
2088 Gen 30:18 | hij kwam van Paddan-Aram; en hij legerde zich in het
2089 Gen 30:19 | 19 En hij kocht een deel des velds,
2090 Gen 30:20 | 20 En hij richte aldaar een altaar
2091 Gen 30:20 | richte aldaar een altaar op, en noemde het: De God Israels
2092 Gen 31:1 | 1 En Dina, de dochter van Lea,
2093 Gen 31:2 | den landvorst, zag haar, en hij nam ze, en lag bij haar,
2094 Gen 31:2 | zag haar, en hij nam ze, en lag bij haar, en verkrachtte
2095 Gen 31:2 | nam ze, en lag bij haar, en verkrachtte ze. ~
2096 Gen 31:3 | 3 En zijn ziel kleefde aan Dina,
2097 Gen 31:3 | aan Dina, Jakobs dochter; en hij had de jonge dochter
2098 Gen 31:3 | had de jonge dochter lief, en sprak naar het hart van
2099 Gen 31:5 | met het vee in het veld; en Jakob zweeg, totdat zij
2100 Gen 31:6 | 6 En Hemor, de vader van Sichem,
2101 Gen 31:7 | 7 En de zonen van Jakob kwamen
2102 Gen 31:7 | veld, als zij dit hoorden; en het smartte deze mannen,
2103 Gen 31:7 | het smartte deze mannen, en zij ontstaken zeer, omdat
2104 Gen 31:9 | 9 En verzwagert u met ons; geeft
2105 Gen 31:9 | geeft ons uw dochteren; en neemt voor u onze dochteren; ~
2106 Gen 31:10 | 10 En woont met ons; en het land
2107 Gen 31:10 | 10 En woont met ons; en het land zal voor uw aangezicht
2108 Gen 31:10 | aangezicht zijn; woont, en handelt daarin, en stelt
2109 Gen 31:10 | woont, en handelt daarin, en stelt u tot bezitters daarin. ~
2110 Gen 31:11 | 11 En Sichem zeide tot haar vader,
2111 Gen 31:11 | Sichem zeide tot haar vader, en tot haar broederen: Laat
2112 Gen 31:11 | genade vinden in uw ogen; en wat gij tot mij zeggen zult,
2113 Gen 31:12 | over mij den bruidschat en het geschenk; en ik zal
2114 Gen 31:12 | bruidschat en het geschenk; en ik zal geven, gelijk als
2115 Gen 31:13 | Jakobs zonen aan Sichem en Hemor, zijn vader, bedriegelijk,
2116 Gen 31:13 | zijn vader, bedriegelijk, en spraken (overmits dat hij
2117 Gen 31:14 | 14 En zij zeiden tot hen: Wij
2118 Gen 31:16 | u onze dochteren geven, en uw dochteren zullen wij
2119 Gen 31:16 | dochteren zullen wij ons nemen, en wij zullen met u wonen,
2120 Gen 31:16 | wij zullen met u wonen, en wij zullen tot een volk
2121 Gen 31:17 | wij onze dochteren nemen, en wegtrekken. ~
2122 Gen 31:18 | 18 En hun woorden waren goed in
2123 Gen 31:18 | goed in de ogen van Hemor, en in de ogen van Sichem, Hemors
2124 Gen 31:19 | 19 En de jongeling vertoogde niet,
2125 Gen 31:19 | lust in Jakobs dochter; en hij was geeerd boven al
2126 Gen 31:20 | 20 Zo kwam Hemor en Sichem, zijn zoon, tot hunner
2127 Gen 31:20 | tot hunner stadspoort; en zij spraken tot de mannen
2128 Gen 31:21 | laat hen in dit land wonen, en daarin handelen, en het
2129 Gen 31:21 | wonen, en daarin handelen, en het land (ziet het is wijd
2130 Gen 31:21 | dochteren tot vrouwen nemen, en wij zullen onze dochteren
2131 Gen 31:23 | 23 Hun vee, en hun bezitting, en al hun
2132 Gen 31:23 | Hun vee, en hun bezitting, en al hun beesten, zullen die
2133 Gen 31:23 | laat ons hun te wille zijn, en zij zullen met ons wonen.
2134 Gen 31:24 | 24 En zij hoorden naar Hemor,
2135 Gen 31:24 | zij hoorden naar Hemor, en naar Sichem, zijn zoon,
2136 Gen 31:24 | zijner stadspoort uitgingen; en zij werden besneden, al
2137 Gen 31:25 | 25 En het geschiedde ten derden
2138 Gen 31:25 | zonen van Jakob, Simeon en Levi, broeders van Dina,
2139 Gen 31:25 | een iegelijk zijn zwaard, en kwamen stoutelijk in de
2140 Gen 31:25 | kwamen stoutelijk in de stad, en doodden al wat mannelijk
2141 Gen 31:26 | 26 Zij sloegen ook Hemor, en zijn zoon Sichem, dood met
2142 Gen 31:26 | de scherpte des zwaards; en zij namen Dina uit Sichems
2143 Gen 31:26 | namen Dina uit Sichems huis, en gingen van daar. ~
2144 Gen 31:27 | kwamen over de verslagenen, en plunderden de stad, omdat
2145 Gen 31:28 | 28 Hun schapen, en hun runderen, en hun ezelen,
2146 Gen 31:28 | schapen, en hun runderen, en hun ezelen, en hetgeen dat
2147 Gen 31:28 | runderen, en hun ezelen, en hetgeen dat in de stad,
2148 Gen 31:28 | hetgeen dat in de stad, en hetgeen dat in het veld
2149 Gen 31:29 | 29 En al hun vermogen, en al hun
2150 Gen 31:29 | 29 En al hun vermogen, en al hun kleine kinderen,
2151 Gen 31:29 | al hun kleine kinderen, en hun vrouwen, voerden zij
2152 Gen 31:29 | voerden zij gevankelijk weg, en plunderden denzelven, en
2153 Gen 31:29 | en plunderden denzelven, en al wat binnenshuis was. ~
2154 Gen 31:30 | Toen zeide Jakob tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd,
2155 Gen 31:30 | lands, onder de Kanaanieten, en onder de Ferezieten; en
2156 Gen 31:30 | en onder de Ferezieten; en ik ben weinig volks in getal;
2157 Gen 31:30 | zo zullen zij mij slaan, en ik zal verdelgd worden,
2158 Gen 31:30 | zal verdelgd worden, ik en mijn huis. ~
2159 Gen 31:31 | 31 En zij zeiden: Zou hij dan
2160 Gen 32:1 | op, trek op naar Beth-El, en woon aldaar; en maak daar
2161 Gen 32:1 | Beth-El, en woon aldaar; en maak daar een altaar dien
2162 Gen 32:2 | Jakob tot zijn huisgezin, en tot allen, die bij hem waren:
2163 Gen 32:2 | in het midden van u zijn, en reinigt u, en verandert
2164 Gen 32:2 | van u zijn, en reinigt u, en verandert uw klederen; ~
2165 Gen 32:3 | 3 En laat ons ons opmaken, en
2166 Gen 32:3 | En laat ons ons opmaken, en optrekken naar Beth-El;
2167 Gen 32:3 | optrekken naar Beth-El; en ik zal daar een altaar maken
2168 Gen 32:3 | dage mijner benauwdheid, en met mij geweest is op den
2169 Gen 32:4 | die in hun hand waren, en de oorsierselen, die aan
2170 Gen 32:4 | die aan hun oren waren, en Jakob verborg ze onder den
2171 Gen 32:5 | 5 En zij reisden heen; en Gods
2172 Gen 32:5 | 5 En zij reisden heen; en Gods verschrikking was over
2173 Gen 32:6 | Kanaan (dat is Beth-El), hij en al het volk, dat bij hem
2174 Gen 32:7 | 7 En hij bouwde aldaar een altaar,
2175 Gen 32:7 | bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats El Beth-El;
2176 Gen 32:8 | 8 En Debora, de voedster van
2177 Gen 32:8 | voedster van Rebekka, stierf, en zij werd begraven onder
2178 Gen 32:9 | 9 En God verscheen Jakob wederom,
2179 Gen 32:9 | Paddan-Aram gekomen was; en Hij zegende hem. ~
2180 Gen 32:10 | 10 En God zeide tot hem: Uw naam
2181 Gen 32:10 | Israel zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israel. ~
2182 Gen 32:11 | Almachtige! wees vruchtbaar, en vermenigvuldig! Een volk,
2183 Gen 32:11 | volken zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lenden
2184 Gen 32:12 | 12 En dit land, dat Ik aan Abraham
2185 Gen 32:12 | land, dat Ik aan Abraham en Izak gegeven heb, dat zal
2186 Gen 32:12 | heb, dat zal Ik u geven; en aan uw zaad na u zal Ik
2187 Gen 32:14 | 14 En Jakob stelde een opgericht
2188 Gen 32:14 | stenen opgericht teken; en hij stortte daarop drankoffer,
2189 Gen 32:14 | stortte daarop drankoffer, en goot olie daarover. ~
2190 Gen 32:15 | 15 En Jakob noemde den naam dier
2191 Gen 32:16 | 16 En zij reisden van Beth-El;
2192 Gen 32:16 | zij reisden van Beth-El; en er was nog een kleine streek
2193 Gen 32:16 | om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, en zij had
2194 Gen 32:16 | komen; en Rachel baarde, en zij had het hard in haar
2195 Gen 32:17 | 17 En het geschiedde, als zij
2196 Gen 32:18 | 18 En het geschiedde, als haar
2197 Gen 32:19 | 19 Alzo stierf Rachel; en zij werd begraven aan den
2198 Gen 32:20 | 20 En Jakob richtte een gedenkteken
2199 Gen 32:21 | 21 Toen verreisde Israel, en hij spande zijn tent op
2200 Gen 32:22 | 22 En het geschiedde, als Israel
2201 Gen 32:22 | woonde, dat Ruben heenging, en lag bij Bilha, zijns vaders
2202 Gen 32:22 | Bilha, zijns vaders bijwijf; en Israel hoorde het. En de
2203 Gen 32:22 | bijwijf; en Israel hoorde het. En de zonen van Jakob waren
2204 Gen 32:23 | eerstgeborene, daarna Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar,
2205 Gen 32:23 | daarna Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Zebulon. ~
2206 Gen 32:23 | Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Zebulon. ~
2207 Gen 32:23 | en Juda, en Issaschar, en Zebulon. ~
2208 Gen 32:24 | zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. ~
2209 Gen 32:25 | 25 En de zonen van Bilha, Rachels
2210 Gen 32:25 | Rachels dienstmaagd: Dan en Nafthali. ~
2211 Gen 32:26 | 26 En de zonen van Zilpa, Lea'
2212 Gen 32:26 | Lea's dienstmaagd: Gad en Aser. Deze zijn de zonen
2213 Gen 32:27 | 27 En Jakob kwam tot Izak, zijn
2214 Gen 32:27 | vreemdeling had verkeerd, en Izak. ~
2215 Gen 32:28 | 28 En de dagen van Izak waren
2216 Gen 32:28 | Izak waren honderd jaren, en tachtig jaren.
2217 Gen 32:29 | 29 En Izak gaf den geest en stierf,
2218 Gen 32:29 | 29 En Izak gaf den geest en stierf, en werd verzameld
2219 Gen 32:29 | gaf den geest en stierf, en werd verzameld tot zijn
2220 Gen 32:29 | verzameld tot zijn volken, oud en zat van dagen; en zijn zonen
2221 Gen 32:29 | volken, oud en zat van dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob
2222 Gen 32:29 | dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem. ~ ~
2223 Gen 33:2 | dochter van Elon, de Hethiet, en Aholibama, de dochter van
2224 Gen 33:3 | 3 En Basmath, de dochter van
2225 Gen 33:4 | baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuel. ~
2226 Gen 33:5 | 5 En Aholibama baarde Jehus,
2227 Gen 33:5 | Aholibama baarde Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn
2228 Gen 33:5 | baarde Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen
2229 Gen 33:6 | had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters,
2230 Gen 33:6 | vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de
2231 Gen 33:6 | zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes,
2232 Gen 33:6 | de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten,
2233 Gen 33:6 | zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn
2234 Gen 33:6 | vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij
2235 Gen 33:6 | land Kanaan geworven had, en was vertrokken naar een
2236 Gen 33:7 | veel, om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen
2237 Gen 33:11 | 11 En de zonen van Elifaz waren:
2238 Gen 33:11 | waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz. ~
2239 Gen 33:11 | Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz. ~
2240 Gen 33:12 | 12 En Timna was een bijwijf van
2241 Gen 33:12 | Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek;
2242 Gen 33:13 | 13 En dit zijn de zonen van Rehuel:
2243 Gen 33:13 | zonen van Rehuel: Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat
2244 Gen 33:13 | Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest
2245 Gen 33:14 | 14 En dit zijn geweest de zonen
2246 Gen 33:14 | Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus,
2247 Gen 33:14 | zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah. ~
2248 Gen 33:14 | aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah. ~
2249 Gen 33:17 | 17 En dit zijn de zonen van Rehuel,
2250 Gen 33:18 | 18 En dit zijn de zonen van Aholibama,
2251 Gen 33:19 | zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten;
2252 Gen 33:20 | inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana, ~
2253 Gen 33:20 | dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana, ~
2254 Gen 33:20 | Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana, ~
2255 Gen 33:21 | 21 En Dison, en Ezer, en Disan;
2256 Gen 33:21 | 21 En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn
2257 Gen 33:21 | 21 En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten
2258 Gen 33:22 | 22 En de zonen van Lotan waren
2259 Gen 33:22 | zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster
2260 Gen 33:22 | Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna. ~
2261 Gen 33:23 | 23 En dit zijn de zonen van Sobal:
2262 Gen 33:23 | de zonen van Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo,
2263 Gen 33:23 | Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam. ~
2264 Gen 33:23 | Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam. ~
2265 Gen 33:23 | Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam. ~
2266 Gen 33:24 | 24 En dit zijn de zonen van Zibeon:
2267 Gen 33:24 | de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die
2268 Gen 33:25 | 25 En dit zijn de zonen van Ana:
2269 Gen 33:25 | de zonen van Ana: Dison; en Aholibama was de dochter
2270 Gen 33:26 | 26 En dit zijn de zonen van Dison:
2271 Gen 33:26 | zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran. ~
2272 Gen 33:26 | Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran. ~
2273 Gen 33:26 | Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran. ~
2274 Gen 33:27 | zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan. ~
2275 Gen 33:27 | Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan. ~
2276 Gen 33:28 | zijn de zonen van Disan: Uz en Aran. ~
2277 Gen 33:31 | 31 En dit zijn koningen, die geregeerd
2278 Gen 33:32 | Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was
2279 Gen 33:33 | 33 En Bela stierf, en Jobab, de
2280 Gen 33:33 | 33 En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah,
2281 Gen 33:34 | 34 En Jobab stierf, en Husam,
2282 Gen 33:34 | 34 En Jobab stierf, en Husam, uit der Temanieten
2283 Gen 33:35 | 35 En Husam stierf, en in zijn
2284 Gen 33:35 | 35 En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde
2285 Gen 33:35 | versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was
2286 Gen 33:36 | 36 En Hadad stierf, en Samla,
2287 Gen 33:36 | 36 En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde
2288 Gen 33:37 | 37 En Samla stierf, en Saul van
2289 Gen 33:37 | 37 En Samla stierf, en Saul van Rehoboth, aan de
2290 Gen 33:38 | 38 En Saul stierf, en Baal-Hanan,
2291 Gen 33:38 | 38 En Saul stierf, en Baal-Hanan, de zoon van
2292 Gen 33:39 | 39 En Baal-Hanan, de zoon van
2293 Gen 33:39 | zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats;
2294 Gen 33:39 | regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was
2295 Gen 33:39 | naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw
2296 Gen 33:40 | 40 En dit zijn de namen der vorsten
2297 Gen 34:1 | 1 En Jakob woonde in het land
2298 Gen 34:2 | kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling),
2299 Gen 34:2 | met de zonen van Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns
2300 Gen 34:2 | Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht
2301 Gen 34:3 | 3 En Israel had Jozef lief, boven
2302 Gen 34:3 | een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen
2303 Gen 34:4 | liefhad, haatten zij hem, en konden hem niet vredelijk
2304 Gen 34:6 | 6 En hij zeide tot hen: Hoort
2305 Gen 34:7 | 7 En ziet, wij waren schoven
2306 Gen 34:7 | in het midden des velds; en ziet, mijn schoof stond
2307 Gen 34:7 | ziet, mijn schoof stond op, en bleef ook staande; en ziet,
2308 Gen 34:7 | op, en bleef ook staande; en ziet, uw schoven kwamen
2309 Gen 34:7 | uw schoven kwamen rondom, en bogen zich neder voor mijn
2310 Gen 34:8 | te meer, om zijn dromen en om zijn woorden. ~
2311 Gen 34:9 | 9 En hij droomde nog een anderen
2312 Gen 34:9 | droomde nog een anderen droom, en verhaalde dien aan zijn
2313 Gen 34:9 | dien aan zijn broederen; en hij zeide: Ziet, ik heb
2314 Gen 34:9 | nog een droom gedroomd, en ziet, de zon, en de maan
2315 Gen 34:9 | gedroomd, en ziet, de zon, en de maan en elf sterren bogen
2316 Gen 34:9 | ziet, de zon, en de maan en elf sterren bogen zich voor
2317 Gen 34:10 | 10 En als hij het aan zijn vader
2318 Gen 34:10 | als hij het aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde,
2319 Gen 34:10 | bestrafte hem zijn vader, en zeide tot hem: Wat is dit
2320 Gen 34:10 | dan ganselijk komen, ik, en uw moeder, en uw broeders,
2321 Gen 34:10 | komen, ik, en uw moeder, en uw broeders, om ons voor
2322 Gen 34:12 | 12 En zijn broeders gingen heen,
2323 Gen 34:13 | dat ik u tot hen zende. En hij zeide tot hem: Zie,
2324 Gen 34:14 | 14 En hij zeide tot hem: Ga toch
2325 Gen 34:14 | welstand van uw broederen, en naar den welstand van de
2326 Gen 34:14 | den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom.
2327 Gen 34:14 | hem uit het dal Hebron, en hij kwam te Sichem. ~
2328 Gen 34:15 | 15 En een man vond hem (want ziet,
2329 Gen 34:16 | 16 En hij zeide: Ik zoek mijn
2330 Gen 34:17 | ging zijn broederen na, en vond hen te Dothan. ~
2331 Gen 34:18 | 18 En zij zagen hem van verre;
2332 Gen 34:18 | zij zagen hem van verre; en eer hij tot hen naderde,
2333 Gen 34:19 | 19 En zij zeiden de een tot den
2334 Gen 34:20 | 20 Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan,
2335 Gen 34:20 | laat ons hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen
2336 Gen 34:20 | een dezer kuilen werpen; en wij zullen zeggen: een boos
2337 Gen 34:21 | 21 Ruben hoorde dat, en verloste hem uit hun hand;
2338 Gen 34:21 | verloste hem uit hun hand; en hij zeide: Laat ons hem
2339 Gen 34:22 | kuil die in de woestijn is, en legt de hand niet aan hem;
2340 Gen 34:23 | 23 En het geschiedde, als Jozef
2341 Gen 34:24 | 24 En zij namen hem, en wierpen
2342 Gen 34:24 | 24 En zij namen hem, en wierpen hem in den kuil;
2343 Gen 34:25 | neder om brood te eten, en hieven hun ogen op, en zagen,
2344 Gen 34:25 | en hieven hun ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap
2345 Gen 34:25 | hieven hun ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap
2346 Gen 34:25 | Ismaelieten kwam uit Gilead; en hun kemelen droegen specerijen
2347 Gen 34:25 | kemelen droegen specerijen en balsem, en mirre, reizende,
2348 Gen 34:25 | droegen specerijen en balsem, en mirre, reizende, om dat
2349 Gen 34:26 | onzen broeder doodslaan, en zijn bloed verbergen? ~
2350 Gen 34:27 | 27 Komt, en laat ons hem aan deze Ismaelieten
2351 Gen 34:27 | deze Ismaelieten verkopen, en onze hand zij niet aan hem;
2352 Gen 34:27 | onze broeder, ons vlees, en zijn broederen hoorden hem. ~
2353 Gen 34:28 | voorbijtogen, zo trokken en hieven zij Jozef op uit
2354 Gen 34:28 | zij Jozef op uit den kuil, en verkochten Jozef aan deze
2355 Gen 34:30 | 30 En hij keerde weder tot zijn
2356 Gen 34:30 | weder tot zijn broederen, en zeide: De jongeling is er
2357 Gen 34:30 | De jongeling is er niet; en ik, waar zal ik heengaan? ~
2358 Gen 34:31 | Toen namen zij Jozefs rok, en zij slachtten een geitenbok,
2359 Gen 34:31 | slachtten een geitenbok, en zij doopten den rok in het
2360 Gen 34:32 | 32 En zij zonden den veelvervigen
2361 Gen 34:32 | zonden den veelvervigen rok, en deden hem tot hun vader
2362 Gen 34:32 | hem tot hun vader brengen, en zeiden: Dezen hebben wij
2363 Gen 34:33 | 33 En hij bekende hem, en zeide:
2364 Gen 34:33 | 33 En hij bekende hem, en zeide: Het is mijns zoons
2365 Gen 34:34 | scheurde Jakob zijn klederen, en legde een zak om zijn lenden;
2366 Gen 34:34 | een zak om zijn lenden; en hij bedreef rouw over zijn
2367 Gen 34:35 | 35 En al zijn zonen, en al zijn
2368 Gen 34:35 | 35 En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten
2369 Gen 34:35 | zich te laten troosten, en zeide: Want ik zal, rouw
2370 Gen 34:36 | 36 En de Midianieten verkochten
2371 Gen 35:1 | 1 En het geschiedde ten zelven
2372 Gen 35:1 | van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man
2373 Gen 35:2 | 2 En Juda zag aldaar de dochter
2374 Gen 35:2 | man, wiens naam was Sua; en hij nam haar, en ging tot
2375 Gen 35:2 | was Sua; en hij nam haar, en ging tot haar in. ~
2376 Gen 35:3 | 3 En zij werd bevrucht, en baarde
2377 Gen 35:3 | 3 En zij werd bevrucht, en baarde een zoon, en hij
2378 Gen 35:3 | bevrucht, en baarde een zoon, en hij noemde zijn naam Er. ~
2379 Gen 35:4 | werd zij weder bevrucht, en baarde een zoon, en zij
2380 Gen 35:4 | bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Onan. ~
2381 Gen 35:5 | 5 En zij voer nog voort, en baarde
2382 Gen 35:5 | 5 En zij voer nog voort, en baarde een zoon, en noemde
2383 Gen 35:5 | voort, en baarde een zoon, en noemde zijn naam Sela; doch
2384 Gen 35:6 | Er, zijn eerstgeborene, en haar naam was Thamar. ~
2385 Gen 35:8 | uws broeders huisvrouw, en trouw haar in uws broeders
2386 Gen 35:8 | haar in uws broeders naam, en verwek uw broeder zaad. ~
2387 Gen 35:10 | 10 En het was kwaad in des HEEREN
2388 Gen 35:11 | broeders! Zo ging Thamar heen, en bleef in haar vaders huis. ~
2389 Gen 35:12 | daarna troostte zich Juda, en ging op tot zijn schaapscheerders
2390 Gen 35:12 | schaapscheerders naar Timna toe, hij en Hira, zijn vriend, de Adullamiet. ~
2391 Gen 35:13 | 13 En men gaf Thamar te kennen,
2392 Gen 35:14 | weduwschap van zich af, en zij bedekte zich met een
2393 Gen 35:14 | bedekte zich met een sluier, en bewond zich, en zette zich
2394 Gen 35:14 | sluier, en bewond zich, en zette zich aan den ingang
2395 Gen 35:14 | Sela groot geworden was, en zij hem niet ter vrouw was
2396 Gen 35:16 | 16 En hij week tot haar naar den
2397 Gen 35:16 | week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, laat mij
2398 Gen 35:16 | zijn schoondochter was. En zij zeide: Wat zult gij
2399 Gen 35:17 | 17 En hij zeide: Ik zal u een
2400 Gen 35:17 | geitenbok van de kudde zenden. En zij zeide: Zo gij pand zult
2401 Gen 35:18 | het, dat ik u geven zal? En zij zeide: Uw zegelring
2402 Gen 35:18 | zij zeide: Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die
2403 Gen 35:18 | Uw zegelring en uw snoer en uw staf, die in uw hand
2404 Gen 35:18 | is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij
2405 Gen 35:18 | gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. ~
2406 Gen 35:19 | 19 En zij maakte zich op, en ging
2407 Gen 35:19 | 19 En zij maakte zich op, en ging heen, en legde haar
2408 Gen 35:19 | maakte zich op, en ging heen, en legde haar sluier van zich
2409 Gen 35:19 | haar sluier van zich af, en zij trok aan de klederen
2410 Gen 35:20 | 20 En Juda zond den geitenbok
2411 Gen 35:21 | 21 En hij vraagde de lieden van
2412 Gen 35:21 | fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: Hier is geen
2413 Gen 35:22 | 22 En hij keerde weder tot Juda,
2414 Gen 35:22 | hij keerde weder tot Juda, en zeide: Ik heb haar niet
2415 Gen 35:22 | heb haar niet gevonden; en ook zeiden de lieden van
2416 Gen 35:24 | 24 En het geschiedde omtrent na
2417 Gen 35:24 | schoondochter, heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwanger
2418 Gen 35:25 | dingen zijn, ben ik zwanger; en zij zeide: Beken toch, wiens
2419 Gen 35:25 | toch, wiens deze zegelring, en deze snoeren, en deze staf
2420 Gen 35:25 | zegelring, en deze snoeren, en deze staf zijn. ~
2421 Gen 35:26 | 26 En Juda kende ze, en zeide:
2422 Gen 35:26 | 26 En Juda kende ze, en zeide: Zij is rechtvaardiger
2423 Gen 35:26 | zoon Sela niet gegeven heb. En hij bekende haar voortaan
2424 Gen 35:27 | 27 En het geschiedde ten tijde,
2425 Gen 35:28 | 28 En het geschiedde, als zij
2426 Gen 35:28 | dat een de hand uitgaf; en de vroedvrouw nam dezelve,
2427 Gen 35:28 | vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een scharlaken
2428 Gen 35:29 | zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij
2429 Gen 35:29 | doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. ~
2430 Gen 35:30 | 30 En daarna kwam zijn broeder
2431 Gen 35:30 | de scharlaken draad was; en men noemde zijn naam Zera. ~ ~
2432 Gen 36:1 | werd naar Egypte afgevoerd; en Potifar, een hoveling van
2433 Gen 36:2 | 2 En de HEERE was met Jozef,
2434 Gen 36:2 | een voorspoedig man was; en hij was in het huis van
2435 Gen 36:3 | dat de HEERE met hem was, en dat de HEERE al wat hij
2436 Gen 36:4 | Jozef genade in zijn ogen, en diende hem; en hij stelde
2437 Gen 36:4 | zijn ogen, en diende hem; en hij stelde hem over zijn
2438 Gen 36:4 | stelde hem over zijn huis; en al wat hij had, gaf hij
2439 Gen 36:5 | 5 En het geschiedde van toen
2440 Gen 36:5 | hij hem over zijn huis, en over al wat het zijne was,
2441 Gen 36:5 | wat hij had, in het huis en in het veld. ~
2442 Gen 36:6 | 6 En hij liet alles, wat hij
2443 Gen 36:6 | van het brood, dat hij at. En Jozef was schoon van gedaante,
2444 Gen 36:6 | was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht. ~
2445 Gen 36:7 | 7 En het geschiedde na deze dingen,
2446 Gen 36:7 | haar ogen op Jozef wierp; en zij zeide: lig bij mij! ~
2447 Gen 36:8 | 8 Maar hij weigerde het, en zeide tot de huisvrouw zijns
2448 Gen 36:8 | wat er in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft
2449 Gen 36:9 | groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets
2450 Gen 36:9 | een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God! ~
2451 Gen 36:10 | 10 En het geschiedde, als zij
2452 Gen 36:10 | Jozef dag op dag aansprak, en hij naar haar niet hoorde,
2453 Gen 36:10 | om bij haar te liggen, en bij haar te zijn; ~
2454 Gen 36:11 | kwam, om zijn werk te doen; en niemand van de lieden des
2455 Gen 36:12 | 12 En zij greep hem bij zijn kleed,
2456 Gen 36:12 | zeggende: Lig bij mij! En hij liet zijn kleed in haar
2457 Gen 36:12 | zijn kleed in haar hand, en vluchtte, en ging uit naar
2458 Gen 36:12 | haar hand, en vluchtte, en ging uit naar buiten. ~
2459 Gen 36:13 | 13 En het geschiedde, als zij
2460 Gen 36:13 | in haar hand gelaten had, en naar buiten gevlucht was; ~
2461 Gen 36:14 | de lieden van haar huis, en sprak tot hen, zeggende:
2462 Gen 36:14 | gekomen, om bij mij te liggen, en ik heb geroepen met luider
2463 Gen 36:15 | 15 En het geschiedde, als hij
2464 Gen 36:15 | dat ik mijn stem verhief, en riep, zo verliet hij zijn
2465 Gen 36:15 | hij zijn kleed bij mij, en vluchtte, en ging uit naar
2466 Gen 36:15 | kleed bij mij, en vluchtte, en ging uit naar buiten. ~
2467 Gen 36:16 | 16 En zij legde zijn kleed bij
2468 Gen 36:18 | 18 En het is geschied, als ik
2469 Gen 36:18 | als ik mijn stem verhief, en riep, dat hij zijn kleed
2470 Gen 36:18 | zijn kleed bij mij liet, en vluchtte naar buiten. ~
2471 Gen 36:19 | 19 En het geschiedde, als zijn
2472 Gen 36:20 | 20 En Jozefs heer nam hem, en
2473 Gen 36:20 | En Jozefs heer nam hem, en leverde hem in het gevangenhuis,
2474 Gen 36:21 | de HEERE was met Jozef, en wende Zijn goedertierenheid
2475 Gen 36:21 | goedertierenheid tot hem; en gaf hem genade in de ogen
2476 Gen 36:22 | 22 En de overste van het gevangenhuis
2477 Gen 36:22 | gevangenhuis waren, in Jozefs hand; en al wat zij daar deden, deed
2478 Gen 36:23 | dat de HEERE met hem was; en wat hij deed, dat deed de
2479 Gen 36:24 | 1 En het geschiedde na deze dingen,
2480 Gen 36:24 | schenker des konings van Egypte en de bakker, zondigden tegen
2481 Gen 36:25 | den overste der schenkers, en op den overste der bakkers. ~
2482 Gen 36:26 | 3 En hij leverde hen in bewaring,
2483 Gen 36:27 | 4 En de overste der trawanten
2484 Gen 36:27 | hen, dat hij hen diende; en zij waren sommige dagen
2485 Gen 36:28 | zijns drooms, de schenker en de bakker, die des konings
2486 Gen 36:29 | 6 En Jozef kwam des morgens tot
2487 Gen 36:29 | kwam des morgens tot hen, en hij zag hen aan, en ziet,
2488 Gen 36:29 | hen, en hij zag hen aan, en ziet, zij waren ontsteld. ~
2489 Gen 36:31 | 8 En zij zeiden tot hem: Wij
2490 Gen 36:31 | hebben een droom gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegge.
2491 Gen 36:31 | niemand, die hem uitlegge. En Jozef zeide tot hen: Zijn
2492 Gen 36:32 | schenkers Jozef zijn droom, en zeide tot hem: In mijn droom,
2493 Gen 36:33 | 10 En aan den wijnstok waren drie
2494 Gen 36:33 | wijnstok waren drie ranken; en hij was als bottende, zijn
2495 Gen 36:34 | 11 En Farao's beker was in mijn
2496 Gen 36:34 | beker was in mijn hand; en ik nam die druiven, en drukte
2497 Gen 36:34 | en ik nam die druiven, en drukte ze uit in Farao's
2498 Gen 36:34 | ze uit in Farao's beker, en ik gaf den beker op Farao'
2499 Gen 36:36 | Farao uw hoofd verheffen, en zal u in uw staat herstellen;
2500 Gen 36:36 | in uw staat herstellen; en gij zult Farao's beker in
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33500 | 33501-34000 | 34001-34500 | 34501-35000 | 35001-35500 | 35501-36000 | 36001-36500 | 36501-37000 | 37001-37500 | 37501-38000 | 38001-38500 | 38501-39000 | 39001-39500 | 39501-40000 | 40001-40500 | 40501-41000 | 41001-41500 | 41501-42000 | 42001-42500 | 42501-43000 | 43001-43500 | 43501-44000 | 44001-44500 | 44501-45000 | 45001-45500 | 45501-46000 | 46001-46500 | 46501-46573 |