Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
david 1016
davids 151
dden 1
de 33382
debir 14
debora 10
dedagen 1
Frequency    [«  »]
-----
-----
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn

Bijbel

IntraText - Concordances

de

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382

      Book Chapter: Verse
1 Gen 1:1 | schiep God den hemel en de aarde. ~ 2 Gen 1:2 | 2 De aarde nu was woest en ledig, 3 Gen 1:2 | duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de 4 Gen 1:2 | de Geest Gods zweefde op de wateren. ~ 5 Gen 1:4 | tussen het licht en tussen de duisternis. ~ 6 Gen 1:5 | noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. 7 Gen 1:5 | het was morgen geweest, de eerste dag. ~ 8 Gen 1:7 | maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel 9 Gen 1:7 | uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel 10 Gen 1:8 | het was morgen geweest, de tweede dag. ~ 11 Gen 1:9 | 9 En God zeide: Dat de wateren van onder de hemel 12 Gen 1:9 | Dat de wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd 13 Gen 1:10 | noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren 14 Gen 1:11 | 11 En God zeide: Dat de aarde uitschiete gras, kruid 15 Gen 1:11 | welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo. ~ 16 Gen 1:12 | 12 En de aarde bracht voort grasscheutjes, 17 Gen 1:13 | het was morgen geweest, de derde dag. ~ 18 Gen 1:15 | hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo. ~ 19 Gen 1:16 | heerschappij des nachts; ook de sterren. ~ 20 Gen 1:17 | hemels, om licht te geven op de aarde. ~ 21 Gen 1:18 | tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, 22 Gen 1:19 | het was morgen geweest, de vierde dag. ~ 23 Gen 1:20 | 20 En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk 24 Gen 1:20 | het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel 25 Gen 1:21 | 21 En God schiep de grote walvissen, en alle 26 Gen 1:21 | levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk 27 Gen 1:22 | vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeen; en 28 Gen 1:22 | en vervult de wateren in de zeeen; en het gevogelte 29 Gen 1:22 | gevogelte vermenigvuldige op de aarde! ~ 30 Gen 1:23 | het was morgen geweest, de vijfde dag. ~ 31 Gen 1:24 | 24 En God zeide: De aarde brenge levende zielen 32 Gen 1:26 | heerschappij hebben over de vissen der zee, en over 33 Gen 1:26 | en over het vee, en over de gehele aarde, en over al 34 Gen 1:26 | kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. ~ 35 Gen 1:28 | vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, 36 Gen 1:28 | en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over 37 Gen 1:28 | al het gedierte, dat op de aarde kruipt! ~ 38 Gen 1:29 | zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle 39 Gen 1:30 | het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende 40 Gen 1:31 | het was morgen geweest, de zesde dag. ~ 41 Gen 2:1 | 1 Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al 42 Gen 2:1 | zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir. ~ 43 Gen 2:2 | 2 Als nu God op de zevende dag volbracht had 44 Gen 2:4 | 4 Dit zijn de geboorten des hemels en 45 Gen 2:4 | geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den 46 Gen 2:4 | ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte. ~ 47 Gen 2:5 | struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid 48 Gen 2:5 | eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen 49 Gen 2:5 | had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens 50 Gen 2:6 | een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den 51 Gen 2:7 | 7 En de HEERE God had den mens geformeerd 52 Gen 2:7 | zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd 53 Gen 2:7 | adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. ~ 54 Gen 2:8 | 8 Ook had de HEERE God een hof geplant 55 Gen 2:9 | 9 En de HEERE God had alle geboomte 56 Gen 2:9 | het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds 57 Gen 2:11 | 11 De naam der eerste rivier is 58 Gen 2:12 | daar is ook bedolah, en de steen sardonix. ~ 59 Gen 2:13 | 13 En de naam der tweede rivier is 60 Gen 2:14 | 14 En de naam der derde rivier is 61 Gen 2:14 | het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath. ~ 62 Gen 2:15 | 15 Zo nam de HEERE God den mens, en zette 63 Gen 2:16 | 16 En de HEERE God gebood den mens, 64 Gen 2:18 | 18 Ook had de HEERE God gesproken: Het 65 Gen 2:18 | gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal 66 Gen 2:19 | 19 Want als de HEERE God uit de aarde al 67 Gen 2:19 | Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des 68 Gen 2:20 | 20 Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en 69 Gen 2:20 | gedierte des velds; maar voor de mens vond hij geen hulpe, 70 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap 71 Gen 2:22 | 22 En de HEERE God bouwde de ribbe, 72 Gen 2:22 | 22 En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam 73 Gen 2:24 | 24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder 74 Gen 3:1 | 1 De slang nu was listiger dan 75 Gen 3:1 | gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en 76 Gen 3:1 | gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God 77 Gen 3:2 | 2 En de vrouw zeide tot de slang: 78 Gen 3:2 | 2 En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der 79 Gen 3:2 | zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs 80 Gen 3:3 | 3 Maar van de vrucht des booms, die in 81 Gen 3:4 | 4 Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden 82 Gen 3:4 | Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den 83 Gen 3:6 | 6 En de vrouw zag, dat die boom 84 Gen 3:6 | dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die 85 Gen 3:8 | 8 En zij hoorden de stem van den HEERE God, 86 Gen 3:8 | wandelende in den hof, aan de wind des daags. Toen verborg 87 Gen 3:9 | 9 En de HEERE God riep Adam, en 88 Gen 3:12 | 12 Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven 89 Gen 3:13 | 13 En de HEERE God zeide tot de vrouw: 90 Gen 3:13 | En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij 91 Gen 3:13 | dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft 92 Gen 3:13 | hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, 93 Gen 3:14 | 14 Toen zeide de HEERE God tot die slang: 94 Gen 3:14 | en stof zult gij eten, al de dagen uws levens. ~ 95 Gen 3:15 | haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij 96 Gen 3:15 | vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen. ~ 97 Gen 3:16 | 16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal 98 Gen 3:17 | gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van 99 Gen 3:17 | zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. ~ 100 Gen 3:19 | brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl 101 Gen 3:21 | 21 En de HEERE God maakte voor Adam 102 Gen 3:22 | 22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens 103 Gen 3:22 | zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer 104 Gen 3:23 | 23 Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van 105 Gen 3:24 | 24 En Hij dreef de mens uit; en stelde cherubim 106 Gen 4:1 | zeide: Ik heb een man van de HEERE verkregen! ~ 107 Gen 4:3 | enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den HEERE 108 Gen 4:4 | En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, 109 Gen 4:4 | schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn 110 Gen 4:6 | 6 En de HEERE zeide tot Kain: Waarom 111 Gen 4:7 | en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. 112 Gen 4:7 | weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch 113 Gen 4:9 | 9 En de HEERE zeide tot Kain: Waar 114 Gen 4:14 | zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, 115 Gen 4:15 | 15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, 116 Gen 4:15 | zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan 117 Gen 4:19 | Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, 118 Gen 4:19 | twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam 119 Gen 4:19 | van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla. ~ 120 Gen 4:19 | was Ada, en de naam van de andere Zilla. ~ 121 Gen 4:21 | 21 En de naam zijns broeders was 122 Gen 4:21 | broeders was Jubal; deze werd de vader van allen, die harpen 123 Gen 4:22 | werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-Kain was 124 Gen 5:1 | schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods. ~ 125 Gen 5:5 | 5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij 126 Gen 5:8 | 8 Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd 127 Gen 5:11 | 11 Zo waren al de dagen van Enos negenhonderd 128 Gen 5:14 | 14 Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd 129 Gen 5:17 | 17 Zo waren al de dagen van Mahalal-el achthonderd 130 Gen 5:20 | 20 Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd 131 Gen 5:23 | 23 Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd 132 Gen 5:27 | 27 Zo waren al de dagen van Methusalach negenhonderd 133 Gen 5:29 | troosten over ons werk, en over de smart onzer handen, vanwege 134 Gen 5:29 | vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft! ~ 135 Gen 5:31 | 31 Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd 136 Gen 6:1 | 1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem 137 Gen 6:2 | 2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, 138 Gen 6:3 | 3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet 139 Gen 6:4 | dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als 140 Gen 6:4 | daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan 141 Gen 6:4 | gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds 142 Gen 6:5 | 5 En de HEERE zag, dat de boosheid 143 Gen 6:5 | 5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig 144 Gen 6:5 | mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel 145 Gen 6:6 | 6 Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens 146 Gen 6:6 | HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het 147 Gen 6:7 | 7 En de HEERE zeide: Ik zal den 148 Gen 6:8 | Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN. ~ 149 Gen 6:9 | 9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach 150 Gen 6:11 | 11 Maar de aarde was verdorven voor 151 Gen 6:11 | voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel. ~ 152 Gen 6:12 | 12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was 153 Gen 6:12 | had zijn weg verdorven op de aarde. ~ 154 Gen 6:13 | aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld 155 Gen 6:13 | en zie, Ik zal hen met de aarde verderven. ~ 156 Gen 6:15 | zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig 157 Gen 6:16 | Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar 158 Gen 6:16 | tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in 159 Gen 6:17 | breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin 160 Gen 6:17 | te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest 161 Gen 6:18 | oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, 162 Gen 6:18 | zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u. ~ 163 Gen 6:19 | vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het 164 Gen 7:1 | 1 Daarna zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, 165 Gen 7:1 | gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien 166 Gen 7:3 | zaad levend te houden op de ganse aarde. ~ 167 Gen 7:4 | dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en 168 Gen 7:5 | Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden had. ~ 169 Gen 7:6 | zeshonderd jaren oud, als de vloed der wateren op de 170 Gen 7:6 | de vloed der wateren op de aarde was. ~ 171 Gen 7:7 | zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met 172 Gen 7:7 | zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren 173 Gen 7:7 | met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds. ~ 174 Gen 7:9 | twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het 175 Gen 7:10 | na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de 176 Gen 7:10 | de wateren des vloeds op de aarde waren. ~ 177 Gen 7:11 | des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende 178 Gen 7:11 | in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, 179 Gen 7:11 | afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend. ~ 180 Gen 7:12 | En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig 181 Gen 7:13 | ook Noachs huisvrouw, en de drie vrouwen zijner zonen 182 Gen 7:13 | zijner zonen met hem in de ark; ~ 183 Gen 7:14 | kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn 184 Gen 7:15 | twee en twee tot Noach in de ark. ~ 185 Gen 7:16 | hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe. ~ 186 Gen 7:17 | vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, 187 Gen 7:17 | veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en 188 Gen 7:17 | vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees 189 Gen 7:17 | zodat zij oprees boven de aarde. ~ 190 Gen 7:18 | 18 En de wateren namen de overhand, 191 Gen 7:18 | 18 En de wateren namen de overhand, en vermeerderden 192 Gen 7:18 | en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op 193 Gen 7:18 | vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren. ~ 194 Gen 7:18 | aarde; en de ark ging op de wateren. ~ 195 Gen 7:19 | 19 En de wateren namen gans zeer 196 Gen 7:19 | wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat 197 Gen 7:19 | gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, 198 Gen 7:20 | Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en 199 Gen 7:20 | omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen werden 200 Gen 7:20 | wateren de overhand, en de bergen werden bedekt. ~ 201 Gen 7:21 | alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, 202 Gen 7:21 | kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens. ~ 203 Gen 7:23 | zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen 204 Gen 7:23 | over, en wat met hem in de ark was. ~ 205 Gen 7:24 | 24 En de wateren hadden de overhand 206 Gen 7:24 | 24 En de wateren hadden de overhand boven de aarde, 207 Gen 7:24 | hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig 208 Gen 8:1 | het vee, dat met hem in de ark was; en God deed een 209 Gen 8:1 | en God deed een wind over de aarde doorgaan, en de wateren 210 Gen 8:1 | over de aarde doorgaan, en de wateren werden stil. ~ 211 Gen 8:2 | 2 Ook werden de fonteinen des afgronds, 212 Gen 8:2 | fonteinen des afgronds, en de sluizen des hemels gesloten, 213 Gen 8:2 | des hemels gesloten, en de plasregen van den hemel 214 Gen 8:3 | 3 Daartoe keerden de wateren weder van boven 215 Gen 8:3 | wateren weder van boven de aarde, heen en weder vloeiende, 216 Gen 8:3 | heen en weder vloeiende, en de wateren namen af ten einde 217 Gen 8:4 | 4 En de ark rustte in de zevende 218 Gen 8:4 | 4 En de ark rustte in de zevende maand, op den zeventiende 219 Gen 8:4 | zeventiende dag der maand, op de bergen van Ararat. ~ 220 Gen 8:5 | 5 En de wateren waren gaande, en 221 Gen 8:5 | gaande, en afnemende tot de tiende maand; in de tiende 222 Gen 8:5 | tot de tiende maand; in de tiende maand, op den eerste 223 Gen 8:5 | eerste der maand, werden de toppen der bergen gezien. ~ 224 Gen 8:7 | heen en weder ging, totdat de wateren van boven de aarde 225 Gen 8:7 | totdat de wateren van boven de aarde verdroogd waren. ~ 226 Gen 8:8 | zich uit, om te zien, of de wateren gelicht waren van 227 Gen 8:9 | 9 Maar de duif vond geen rust voor 228 Gen 8:9 | keerde zij weder tot hem in de ark; want de wateren waren 229 Gen 8:9 | tot hem in de ark; want de wateren waren op de ganse 230 Gen 8:9 | want de wateren waren op de ganse aarde; en hij stak 231 Gen 8:9 | bracht haar tot zich in de ark. ~ 232 Gen 8:10 | andere dagen; toen liet hij de duif wederom uit de ark. ~ 233 Gen 8:10 | hij de duif wederom uit de ark. ~ 234 Gen 8:11 | 11 En de duif kwam tot hem tegen 235 Gen 8:11 | bek; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde 236 Gen 8:11 | dat de wateren van boven de aarde gelicht waren. ~ 237 Gen 8:12 | andere dagen; en hij liet de duif uit; maar zij keerde 238 Gen 8:13 | zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op den eersten 239 Gen 8:13 | eersten derzelver maand, dat de wateren droogden van boven 240 Gen 8:13 | wateren droogden van boven de aarde; toen deed Noach het 241 Gen 8:13 | af, en zag toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd. ~ 242 Gen 8:14 | 14 En in de tweede maand, op den zeven 243 Gen 8:14 | twintigsten dag der maand, was de aarde opgedroogd. ~ 244 Gen 8:16 | 16 Ga uit de ark, gij, en uw huisvrouw, 245 Gen 8:16 | huisvrouw, en uw zonen, en de vrouwen uwer zonen met u. ~ 246 Gen 8:17 | kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u 247 Gen 8:17 | overvloediglijk voorttelen op de aarde, en vruchtbaar zijn, 248 Gen 8:17 | en vermenigvuldigen op de aarde. ~ 249 Gen 8:18 | zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met 250 Gen 8:19 | gevogelte, al wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten, 251 Gen 8:19 | hun geslachten, gingen uit de ark. ~ 252 Gen 8:21 | 21 En de HEERE rook dien liefelijken 253 Gen 8:21 | dien liefelijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: 254 Gen 8:22 | 22 Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing 255 Gen 9:1 | vermenigvuldigt, en vervult de aarde! ~ 256 Gen 9:5 | bloed uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal 257 Gen 9:5 | zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de 258 Gen 9:5 | de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns 259 Gen 9:5 | iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. ~ 260 Gen 9:7 | overvloediglijk voort op de aarde, en vermenigvuldigt 261 Gen 9:10 | met u; van allen, die uit de ark gegaan zijn, tot al 262 Gen 9:11 | niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden 263 Gen 9:11 | vloed meer zal zijn, om de aarde te verderven. ~ 264 Gen 9:13 | Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot 265 Gen 9:13 | verbonds tussen Mij en tussen de aarde. ~ 266 Gen 9:14 | geschieden, als Ik wolken over de aarde brenge, dat deze boog 267 Gen 9:14 | boog zal gezien worden in de wolken; ~ 268 Gen 9:15 | ziel van alle vlees; en de wateren zullen niet meer 269 Gen 9:16 | 16 Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal 270 Gen 9:16 | van alle vlees, dat op de aarde is. ~ 271 Gen 9:17 | tussen alle vlees, dat op de aarde is. ~ 272 Gen 9:18 | 18 En de zonen van Noach, die uit 273 Gen 9:18 | zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem, en 274 Gen 9:18 | Cham, en Jafeth; en Cham is de vader van Kanaan. ~ 275 Gen 9:19 | 19 Deze drie waren de zonen van Noach; en van 276 Gen 9:19 | van Noach; en van dezen is de ganse aarde overspreid. ~ 277 Gen 9:23 | achterwaarts, en bedekten de naaktheid huns vaders; en 278 Gen 9:23 | achterwaarts, gekeerd zodat zij de naaktheid huns vaders niet 279 Gen 9:26 | zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en 280 Gen 9:26 | Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaan zij 281 Gen 9:29 | 29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderd 282 Gen 10:1 | 1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs zonen: 283 Gen 10:2 | 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, 284 Gen 10:3 | 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz, 285 Gen 10:4 | 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa, 286 Gen 10:4 | zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. ~ 287 Gen 10:5 | Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun 288 Gen 10:6 | 6 En de zonen van Cham zijn: Cusch 289 Gen 10:7 | 7 En de zonen van Cusch zijn: Seba 290 Gen 10:7 | en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba 291 Gen 10:8 | begon geweldig te zijn op de aarde. ~ 292 Gen 10:13 | 13 En Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, 293 Gen 10:13 | Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, 294 Gen 10:13 | Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, ~ 295 Gen 10:13 | Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, ~ 296 Gen 10:14 | 14 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, 297 Gen 10:14 | 14 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, van waar de 298 Gen 10:14 | de Casluchieten, van waar de Filistijnen uitgekomen zijn, 299 Gen 10:14 | Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten. ~ 300 Gen 10:16 | 16 En de Jesubiet, en de Amoriet, 301 Gen 10:16 | 16 En de Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet, ~ 302 Gen 10:16 | Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet, ~ 303 Gen 10:17 | 17 En de Hivviet, en de Arkiet, en 304 Gen 10:17 | 17 En de Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet, ~ 305 Gen 10:17 | Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet, ~ 306 Gen 10:18 | 18 En de Arvadiet, en de Tsemariet, 307 Gen 10:18 | 18 En de Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet; 308 Gen 10:18 | Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet; en daarna zijn 309 Gen 10:18 | Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten 310 Gen 10:19 | 19 En de landpale der Kanaanieten 311 Gen 10:21 | geboren; dezelve is ook de vader aller zonen van Heber, 312 Gen 10:25 | Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns 313 Gen 10:32 | 32 Deze zijn de huisgezinnen der zonen van 314 Gen 10:32 | volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld 315 Gen 10:32 | dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed. ~  ~ 316 Gen 11:1 | 1 En de ganse aarde was van enerlei 317 Gen 11:3 | en wel doorbranden! En de tichel was hun voor steen, 318 Gen 11:4 | wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden! ~ 319 Gen 11:5 | 5 Toen kwam de HEERE neder, om te bezien 320 Gen 11:5 | HEERE neder, om te bezien de stad en den toren, die de 321 Gen 11:5 | de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden. ~ 322 Gen 11:6 | 6 En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn 323 Gen 11:7 | verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet 324 Gen 11:8 | 8 Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse 325 Gen 11:8 | hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden 326 Gen 11:8 | aarde; en zij hielden op de stad te bouwen. ~ 327 Gen 11:9 | Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse 328 Gen 11:9 | aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, 329 Gen 11:9 | van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. ~ 330 Gen 11:9 | verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. ~ 331 Gen 11:10 | 10 Deze zijn de geboorten van Sem: Sem was 332 Gen 11:27 | 27 En deze zijn de geboorten van Terah: Terah 333 Gen 11:29 | Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams huisvrouw 334 Gen 11:29 | huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw 335 Gen 11:31 | Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon 336 Gen 11:32 | 32 En de dagen van Terah waren tweehonderd 337 Gen 12:1 | 1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: 338 Gen 12:4 | Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken 339 Gen 12:5 | zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen 340 Gen 12:6 | doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het 341 Gen 12:6 | aan het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen ter 342 Gen 12:7 | 7 Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: 343 Gen 12:10 | vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar was in dat 344 Gen 12:12 | het zal geschieden, als u de Egyptenaars zullen zien, 345 Gen 12:14 | Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars deze vrouw zagen, 346 Gen 12:15 | 15 Ook zagen haar de vorsten van Farao, en prezen 347 Gen 12:17 | 17 Maar de HEERE plaagde Farao met 348 Gen 13:3 | tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in 349 Gen 13:4 | 4 Tot de plaats des altaars, dat 350 Gen 13:7 | 7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, 351 Gen 13:7 | van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook 352 Gen 13:7 | Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten 353 Gen 13:9 | Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal 354 Gen 13:9 | rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter 355 Gen 13:10 | zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, 356 Gen 13:10 | geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven 357 Gen 13:10 | verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, 358 Gen 13:11 | 11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, 359 Gen 13:11 | en zij werden gescheiden, de een van den ander. ~ 360 Gen 13:12 | Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg 361 Gen 13:13 | 13 En de mannen van Sodom waren boos, 362 Gen 13:14 | 14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat 363 Gen 13:14 | Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts 364 Gen 13:18 | op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die 365 Gen 14:1 | 1 En het geschiedde in de dagen van Amrafel, de koning 366 Gen 14:1 | in de dagen van Amrafel, de koning van Sinear, van Arioch, 367 Gen 14:1 | van Sinear, van Arioch, de koning van Ellasar, van 368 Gen 14:1 | Ellasar, van Kedor-Laomer, de koning van Elam, en van 369 Gen 14:2 | Semeber, koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is 370 Gen 14:3 | in het dal Siddim, dat is de Zoutzee. ~ 371 Gen 14:5 | het veertiende jaar, en de koningen, die met hem waren, 372 Gen 14:5 | met hem waren, en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim, 373 Gen 14:5 | in Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten 374 Gen 14:5 | en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim; ~ 375 Gen 14:6 | 6 En de Horieten op hun gebergte 376 Gen 14:6 | veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is. ~ 377 Gen 14:8 | 8 Toen toog de koning van Sodom uit, en 378 Gen 14:8 | koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de 379 Gen 14:8 | de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de 380 Gen 14:8 | de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en de 381 Gen 14:8 | de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is 382 Gen 14:10 | Siddim was vol lijmputten; en de koningen van Sodom en Gomorra 383 Gen 14:10 | vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten 384 Gen 14:11 | 11 En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, 385 Gen 14:13 | die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den 386 Gen 14:14 | wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, 387 Gen 14:16 | bracht hij weder, als ook de vrouwen, en het volk. ~ 388 Gen 14:17 | 17 En de koning van Sodom toog uit, 389 Gen 14:17 | van Kedor-Laomer, en van de koningen, die met hem waren), 390 Gen 14:19 | Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel 391 Gen 14:20 | 20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw 392 Gen 14:20 | geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles. ~ 393 Gen 14:21 | 21 En de koning van Sodom zeide tot 394 Gen 14:21 | zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de have 395 Gen 14:21 | mij de zielen; maar neem de have voor u. ~ 396 Gen 14:24 | zij buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd hebben, 397 Gen 14:26 | zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is 398 Gen 14:27 | geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn 399 Gen 14:29 | op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen 400 Gen 14:31 | zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb 401 Gen 14:36 | 12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, 402 Gen 14:40 | herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten 403 Gen 14:41 | 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister 404 Gen 14:42 | Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, 405 Gen 14:42 | Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot 406 Gen 14:42 | tot aan die grote rivier, de rivier Frath: ~ 407 Gen 14:44 | Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, ~ 408 Gen 15:2 | Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, 409 Gen 15:2 | worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. ~ 410 Gen 15:3 | Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, 411 Gen 15:5 | ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij 412 Gen 15:7 | 7 En de Engel des HEEREN vond haar 413 Gen 15:7 | aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein 414 Gen 15:7 | waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. ~ 415 Gen 15:9 | 9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: 416 Gen 15:10 | 10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: 417 Gen 15:10 | vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld 418 Gen 15:11 | naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord 419 Gen 15:12 | zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; 420 Gen 16:1 | jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide 421 Gen 16:1 | zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor 422 Gen 16:12 | mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het huis, 423 Gen 16:12 | ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen 424 Gen 16:13 | 13 De ingeborene van uw huis, 425 Gen 16:13 | ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal 426 Gen 16:14 | 14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens 427 Gen 16:23 | zijn zoon Ismael, en al de ingeborenen van zijn huis, 428 Gen 16:23 | wat mannelijk was onder de lieden van het huis van 429 Gen 16:27 | alle mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes, 430 Gen 16:27 | ingeborenen des huizes, en de gekochten met geld, van 431 Gen 17:1 | 1 Daarna verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen 432 Gen 17:1 | verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als 433 Gen 17:1 | eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen 434 Gen 17:1 | deur der tent zat, toen de dag heet werd. ~ 435 Gen 17:2 | liep hij hun tegemoet van de deur der tent, en boog zich 436 Gen 17:6 | Abraham haastte zich naar de tent tot Sara, en hij zeide: 437 Gen 17:7 | 7 En Abraham liep tot de runderen, en hij nam een 438 Gen 17:9 | En hij zeide: Ziet, in de tent. ~ 439 Gen 17:10 | En Sara hoorde het aan de deur der tent, welke achter 440 Gen 17:11 | opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen. ~ 441 Gen 17:13 | 13 En de HEERE zeide tot Abraham: 442 Gen 17:17 | 17 En de HEERE zeide: Zal Ik voor 443 Gen 17:19 | gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge, 444 Gen 17:20 | 20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep 445 Gen 17:24 | vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij hen ook ombrengen, 446 Gen 17:24 | Gij hen ook ombrengen, en de plaats niet sparen, om de 447 Gen 17:24 | de plaats niet sparen, om de vijftig rechtvaardigen, 448 Gen 17:25 | rechtvaardige met den goddeloze! dat de rechtvaardige zij gelijk 449 Gen 17:25 | rechtvaardige zij gelijk de goddeloze, verre zij het 450 Gen 17:25 | verre zij het van U! zou de Rechter der ganse aarde 451 Gen 17:26 | 26 Toen zeide de HEERE: Zo Ik te Sodom binnen 452 Gen 17:26 | HEERE: Zo Ik te Sodom binnen de stad vijftig rechtvaardigen 453 Gen 17:26 | rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de ganse plaats sparen om hunnentwil. ~ 454 Gen 17:28 | 28 Misschien zullen aan de vijftig rechtvaardigen vijf 455 Gen 17:28 | ontbreken; zult Gij dan om vijf de ganse stad verderven? En 456 Gen 17:30 | Voorts zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat 457 Gen 17:31 | onderwonden te spreken tot de Heere; misschien zullen 458 Gen 17:32 | Nog zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat 459 Gen 17:33 | 33 Toen ging de HEERE weg, als Hij geeindigd 460 Gen 18:1 | den avond; en Lot zat in de poort te Sodom; en als Lot 461 Gen 18:2 | Neen, maar wij zullen op de straat vernachten. ~ 462 Gen 18:4 | slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen 463 Gen 18:4 | hebben de mannen dier stad, de mannen van Sodom, van den 464 Gen 18:6 | ging Lot uit tot hen aan de deur, en hij sloot de deur 465 Gen 18:6 | aan de deur, en hij sloot de deur achter zich toe; ~ 466 Gen 18:8 | want daarom zijn zij onder de schaduw mijns daks ingegaan. ~ 467 Gen 18:9 | Lot, en zij traden toe om de deur open te breken. ~ 468 Gen 18:10 | inkomen in het huis, en sloten de deur toe. ~ 469 Gen 18:11 | 11 En zij sloegen de mannen, die aan de deur 470 Gen 18:11 | sloegen de mannen, die aan de deur van het huis waren, 471 Gen 18:11 | zodat zij moede werden, om de deur te vinden. ~ 472 Gen 18:13 | aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, 473 Gen 18:14 | gaat uit deze plaats; want de HEERE gaat deze stad verderven. 474 Gen 18:14 | verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen 475 Gen 18:15 | 15 En als de dageraad opging, drongen 476 Gen 18:15 | dageraad opging, drongen de engelen Lot aan, zeggende: 477 Gen 18:15 | voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad 478 Gen 18:16 | die mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en de 479 Gen 18:16 | de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren, 480 Gen 18:16 | zijner twee dochteren, om de verschoning des HEEREN over 481 Gen 18:16 | uit, en stelden hem buiten de stad. ~ 482 Gen 18:23 | 23 De zon ging op boven de aarde, 483 Gen 18:23 | 23 De zon ging op boven de aarde, als Lot te Zoar inkwam. ~ 484 Gen 18:24 | 24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over 485 Gen 18:27 | deszelven morgens vroeg op, naar de plaats, waar hij voor het 486 Gen 18:28 | van het land op, gelijk de rook eens ovens. ~ 487 Gen 18:29 | het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf, 488 Gen 18:31 | 31 Toen zeide de eerstgeborene tot de jongste: 489 Gen 18:31 | zeide de eerstgeborene tot de jongste: Onze vader is oud, 490 Gen 18:31 | tot ons in te gaan, naar de wijze der ganse aarde. ~ 491 Gen 18:33 | vader wijn te drinken; en de eerstgeborene kwam, en lag 492 Gen 18:34 | geschiedde des anderen daags, dat de eerstgeborene zeide tot 493 Gen 18:34 | eerstgeborene zeide tot de jongste: Zie, ik heb gisteren 494 Gen 18:35 | nacht wijn te drinken, en de jongste stond op, en lag 495 Gen 18:36 | 36 En de twee dochters van Lot werden 496 Gen 18:37 | 37 En de eerstgeborene baarde een 497 Gen 18:37 | zijn naam Moab; deze is de vader der Moabieten, tot 498 Gen 18:38 | 38 En de jongste baarde ook een zoon, 499 Gen 18:38 | zijn naam Ben-Ammi; deze is de vader der kinderen Ammons, 500 Gen 19:2 | zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License