1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:1 | schiep God den hemel en de aarde. ~
2 Gen 1:2 | 2 De aarde nu was woest en ledig,
3 Gen 1:2 | duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de
4 Gen 1:2 | de Geest Gods zweefde op de wateren. ~
5 Gen 1:4 | tussen het licht en tussen de duisternis. ~
6 Gen 1:5 | noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht.
7 Gen 1:5 | het was morgen geweest, de eerste dag. ~
8 Gen 1:7 | maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel
9 Gen 1:7 | uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel
10 Gen 1:8 | het was morgen geweest, de tweede dag. ~
11 Gen 1:9 | 9 En God zeide: Dat de wateren van onder de hemel
12 Gen 1:9 | Dat de wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd
13 Gen 1:10 | noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren
14 Gen 1:11 | 11 En God zeide: Dat de aarde uitschiete gras, kruid
15 Gen 1:11 | welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo. ~
16 Gen 1:12 | 12 En de aarde bracht voort grasscheutjes,
17 Gen 1:13 | het was morgen geweest, de derde dag. ~
18 Gen 1:15 | hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo. ~
19 Gen 1:16 | heerschappij des nachts; ook de sterren. ~
20 Gen 1:17 | hemels, om licht te geven op de aarde. ~
21 Gen 1:18 | tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag,
22 Gen 1:19 | het was morgen geweest, de vierde dag. ~
23 Gen 1:20 | 20 En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk
24 Gen 1:20 | het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel
25 Gen 1:21 | 21 En God schiep de grote walvissen, en alle
26 Gen 1:21 | levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk
27 Gen 1:22 | vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeen; en
28 Gen 1:22 | en vervult de wateren in de zeeen; en het gevogelte
29 Gen 1:22 | gevogelte vermenigvuldige op de aarde! ~
30 Gen 1:23 | het was morgen geweest, de vijfde dag. ~
31 Gen 1:24 | 24 En God zeide: De aarde brenge levende zielen
32 Gen 1:26 | heerschappij hebben over de vissen der zee, en over
33 Gen 1:26 | en over het vee, en over de gehele aarde, en over al
34 Gen 1:26 | kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. ~
35 Gen 1:28 | vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar,
36 Gen 1:28 | en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over
37 Gen 1:28 | al het gedierte, dat op de aarde kruipt! ~
38 Gen 1:29 | zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle
39 Gen 1:30 | het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende
40 Gen 1:31 | het was morgen geweest, de zesde dag. ~
41 Gen 2:1 | 1 Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al
42 Gen 2:1 | zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir. ~
43 Gen 2:2 | 2 Als nu God op de zevende dag volbracht had
44 Gen 2:4 | 4 Dit zijn de geboorten des hemels en
45 Gen 2:4 | geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den
46 Gen 2:4 | ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte. ~
47 Gen 2:5 | struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid
48 Gen 2:5 | eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen
49 Gen 2:5 | had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens
50 Gen 2:6 | een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den
51 Gen 2:7 | 7 En de HEERE God had den mens geformeerd
52 Gen 2:7 | zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd
53 Gen 2:7 | adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. ~
54 Gen 2:8 | 8 Ook had de HEERE God een hof geplant
55 Gen 2:9 | 9 En de HEERE God had alle geboomte
56 Gen 2:9 | het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds
57 Gen 2:11 | 11 De naam der eerste rivier is
58 Gen 2:12 | daar is ook bedolah, en de steen sardonix. ~
59 Gen 2:13 | 13 En de naam der tweede rivier is
60 Gen 2:14 | 14 En de naam der derde rivier is
61 Gen 2:14 | het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath. ~
62 Gen 2:15 | 15 Zo nam de HEERE God den mens, en zette
63 Gen 2:16 | 16 En de HEERE God gebood den mens,
64 Gen 2:18 | 18 Ook had de HEERE God gesproken: Het
65 Gen 2:18 | gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal
66 Gen 2:19 | 19 Want als de HEERE God uit de aarde al
67 Gen 2:19 | Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des
68 Gen 2:20 | 20 Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en
69 Gen 2:20 | gedierte des velds; maar voor de mens vond hij geen hulpe,
70 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap
71 Gen 2:22 | 22 En de HEERE God bouwde de ribbe,
72 Gen 2:22 | 22 En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam
73 Gen 2:24 | 24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder
74 Gen 3:1 | 1 De slang nu was listiger dan
75 Gen 3:1 | gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en
76 Gen 3:1 | gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God
77 Gen 3:2 | 2 En de vrouw zeide tot de slang:
78 Gen 3:2 | 2 En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der
79 Gen 3:2 | zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs
80 Gen 3:3 | 3 Maar van de vrucht des booms, die in
81 Gen 3:4 | 4 Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden
82 Gen 3:4 | Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den
83 Gen 3:6 | 6 En de vrouw zag, dat die boom
84 Gen 3:6 | dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die
85 Gen 3:8 | 8 En zij hoorden de stem van den HEERE God,
86 Gen 3:8 | wandelende in den hof, aan de wind des daags. Toen verborg
87 Gen 3:9 | 9 En de HEERE God riep Adam, en
88 Gen 3:12 | 12 Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven
89 Gen 3:13 | 13 En de HEERE God zeide tot de vrouw:
90 Gen 3:13 | En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij
91 Gen 3:13 | dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft
92 Gen 3:13 | hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen,
93 Gen 3:14 | 14 Toen zeide de HEERE God tot die slang:
94 Gen 3:14 | en stof zult gij eten, al de dagen uws levens. ~
95 Gen 3:15 | haar zaad; datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij
96 Gen 3:15 | vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen. ~
97 Gen 3:16 | 16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal
98 Gen 3:17 | gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van
99 Gen 3:17 | zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. ~
100 Gen 3:19 | brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl
101 Gen 3:21 | 21 En de HEERE God maakte voor Adam
102 Gen 3:22 | 22 Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens
103 Gen 3:22 | zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer
104 Gen 3:23 | 23 Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van
105 Gen 3:24 | 24 En Hij dreef de mens uit; en stelde cherubim
106 Gen 4:1 | zeide: Ik heb een man van de HEERE verkregen! ~
107 Gen 4:3 | enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den HEERE
108 Gen 4:4 | En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen,
109 Gen 4:4 | schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn
110 Gen 4:6 | 6 En de HEERE zeide tot Kain: Waarom
111 Gen 4:7 | en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur.
112 Gen 4:7 | weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch
113 Gen 4:9 | 9 En de HEERE zeide tot Kain: Waar
114 Gen 4:14 | zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden,
115 Gen 4:15 | 15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom,
116 Gen 4:15 | zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan
117 Gen 4:19 | Lamech nam zich twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada,
118 Gen 4:19 | twee vrouwen; de naam van de eerste was Ada, en de naam
119 Gen 4:19 | van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla. ~
120 Gen 4:19 | was Ada, en de naam van de andere Zilla. ~
121 Gen 4:21 | 21 En de naam zijns broeders was
122 Gen 4:21 | broeders was Jubal; deze werd de vader van allen, die harpen
123 Gen 4:22 | werker in koper en ijzer; en de zuster van Tubal-Kain was
124 Gen 5:1 | schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods. ~
125 Gen 5:5 | 5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij
126 Gen 5:8 | 8 Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd
127 Gen 5:11 | 11 Zo waren al de dagen van Enos negenhonderd
128 Gen 5:14 | 14 Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd
129 Gen 5:17 | 17 Zo waren al de dagen van Mahalal-el achthonderd
130 Gen 5:20 | 20 Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd
131 Gen 5:23 | 23 Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd
132 Gen 5:27 | 27 Zo waren al de dagen van Methusalach negenhonderd
133 Gen 5:29 | troosten over ons werk, en over de smart onzer handen, vanwege
134 Gen 5:29 | vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft! ~
135 Gen 5:31 | 31 Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd
136 Gen 6:1 | 1 En het geschiedde, als de mensen op den aardbodem
137 Gen 6:2 | 2 Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen,
138 Gen 6:3 | 3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet
139 Gen 6:4 | dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als
140 Gen 6:4 | daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan
141 Gen 6:4 | gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen, die van ouds
142 Gen 6:5 | 5 En de HEERE zag, dat de boosheid
143 Gen 6:5 | 5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig
144 Gen 6:5 | mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel
145 Gen 6:6 | 6 Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens
146 Gen 6:6 | HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het
147 Gen 6:7 | 7 En de HEERE zeide: Ik zal den
148 Gen 6:8 | Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN. ~
149 Gen 6:9 | 9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach
150 Gen 6:11 | 11 Maar de aarde was verdorven voor
151 Gen 6:11 | voor Gods aangezicht; en de aarde was vervuld met wrevel. ~
152 Gen 6:12 | 12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij was
153 Gen 6:12 | had zijn weg verdorven op de aarde. ~
154 Gen 6:13 | aangezicht gekomen; want de aarde is door hen vervuld
155 Gen 6:13 | en zie, Ik zal hen met de aarde verderven. ~
156 Gen 6:15 | zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig
157 Gen 6:16 | Gij zult een venster aan de ark maken, en zult haar
158 Gen 6:16 | tot een elle van boven; en de deur der ark zult gij in
159 Gen 6:17 | breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin
160 Gen 6:17 | te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest
161 Gen 6:18 | oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen,
162 Gen 6:18 | zonen, en uw huisvrouw, en de vrouwen uwer zonen met u. ~
163 Gen 6:19 | vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in het
164 Gen 7:1 | 1 Daarna zeide de HEERE tot Noach: Ga gij,
165 Gen 7:1 | gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien
166 Gen 7:3 | zaad levend te houden op de ganse aarde. ~
167 Gen 7:4 | dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en
168 Gen 7:5 | Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden had. ~
169 Gen 7:6 | zeshonderd jaren oud, als de vloed der wateren op de
170 Gen 7:6 | de vloed der wateren op de aarde was. ~
171 Gen 7:7 | zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met
172 Gen 7:7 | zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren
173 Gen 7:7 | met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds. ~
174 Gen 7:9 | twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het
175 Gen 7:10 | na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de
176 Gen 7:10 | de wateren des vloeds op de aarde waren. ~
177 Gen 7:11 | des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende
178 Gen 7:11 | in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand,
179 Gen 7:11 | afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend. ~
180 Gen 7:12 | En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig
181 Gen 7:13 | ook Noachs huisvrouw, en de drie vrouwen zijner zonen
182 Gen 7:13 | zijner zonen met hem in de ark; ~
183 Gen 7:14 | kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn
184 Gen 7:15 | twee en twee tot Noach in de ark. ~
185 Gen 7:16 | hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe. ~
186 Gen 7:17 | vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden,
187 Gen 7:17 | veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en
188 Gen 7:17 | vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees
189 Gen 7:17 | zodat zij oprees boven de aarde. ~
190 Gen 7:18 | 18 En de wateren namen de overhand,
191 Gen 7:18 | 18 En de wateren namen de overhand, en vermeerderden
192 Gen 7:18 | en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op
193 Gen 7:18 | vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren. ~
194 Gen 7:18 | aarde; en de ark ging op de wateren. ~
195 Gen 7:19 | 19 En de wateren namen gans zeer
196 Gen 7:19 | wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat
197 Gen 7:19 | gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen,
198 Gen 7:20 | Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en
199 Gen 7:20 | omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen werden
200 Gen 7:20 | wateren de overhand, en de bergen werden bedekt. ~
201 Gen 7:21 | alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest,
202 Gen 7:21 | kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens. ~
203 Gen 7:23 | zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen
204 Gen 7:23 | over, en wat met hem in de ark was. ~
205 Gen 7:24 | 24 En de wateren hadden de overhand
206 Gen 7:24 | 24 En de wateren hadden de overhand boven de aarde,
207 Gen 7:24 | hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig
208 Gen 8:1 | het vee, dat met hem in de ark was; en God deed een
209 Gen 8:1 | en God deed een wind over de aarde doorgaan, en de wateren
210 Gen 8:1 | over de aarde doorgaan, en de wateren werden stil. ~
211 Gen 8:2 | 2 Ook werden de fonteinen des afgronds,
212 Gen 8:2 | fonteinen des afgronds, en de sluizen des hemels gesloten,
213 Gen 8:2 | des hemels gesloten, en de plasregen van den hemel
214 Gen 8:3 | 3 Daartoe keerden de wateren weder van boven
215 Gen 8:3 | wateren weder van boven de aarde, heen en weder vloeiende,
216 Gen 8:3 | heen en weder vloeiende, en de wateren namen af ten einde
217 Gen 8:4 | 4 En de ark rustte in de zevende
218 Gen 8:4 | 4 En de ark rustte in de zevende maand, op den zeventiende
219 Gen 8:4 | zeventiende dag der maand, op de bergen van Ararat. ~
220 Gen 8:5 | 5 En de wateren waren gaande, en
221 Gen 8:5 | gaande, en afnemende tot de tiende maand; in de tiende
222 Gen 8:5 | tot de tiende maand; in de tiende maand, op den eerste
223 Gen 8:5 | eerste der maand, werden de toppen der bergen gezien. ~
224 Gen 8:7 | heen en weder ging, totdat de wateren van boven de aarde
225 Gen 8:7 | totdat de wateren van boven de aarde verdroogd waren. ~
226 Gen 8:8 | zich uit, om te zien, of de wateren gelicht waren van
227 Gen 8:9 | 9 Maar de duif vond geen rust voor
228 Gen 8:9 | keerde zij weder tot hem in de ark; want de wateren waren
229 Gen 8:9 | tot hem in de ark; want de wateren waren op de ganse
230 Gen 8:9 | want de wateren waren op de ganse aarde; en hij stak
231 Gen 8:9 | bracht haar tot zich in de ark. ~
232 Gen 8:10 | andere dagen; toen liet hij de duif wederom uit de ark. ~
233 Gen 8:10 | hij de duif wederom uit de ark. ~
234 Gen 8:11 | 11 En de duif kwam tot hem tegen
235 Gen 8:11 | bek; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde
236 Gen 8:11 | dat de wateren van boven de aarde gelicht waren. ~
237 Gen 8:12 | andere dagen; en hij liet de duif uit; maar zij keerde
238 Gen 8:13 | zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op den eersten
239 Gen 8:13 | eersten derzelver maand, dat de wateren droogden van boven
240 Gen 8:13 | wateren droogden van boven de aarde; toen deed Noach het
241 Gen 8:13 | af, en zag toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd. ~
242 Gen 8:14 | 14 En in de tweede maand, op den zeven
243 Gen 8:14 | twintigsten dag der maand, was de aarde opgedroogd. ~
244 Gen 8:16 | 16 Ga uit de ark, gij, en uw huisvrouw,
245 Gen 8:16 | huisvrouw, en uw zonen, en de vrouwen uwer zonen met u. ~
246 Gen 8:17 | kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u
247 Gen 8:17 | overvloediglijk voorttelen op de aarde, en vruchtbaar zijn,
248 Gen 8:17 | en vermenigvuldigen op de aarde. ~
249 Gen 8:18 | zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met
250 Gen 8:19 | gevogelte, al wat zich op de aarde roert, naar hun geslachten,
251 Gen 8:19 | hun geslachten, gingen uit de ark. ~
252 Gen 8:21 | 21 En de HEERE rook dien liefelijken
253 Gen 8:21 | dien liefelijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart:
254 Gen 8:22 | 22 Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing
255 Gen 9:1 | vermenigvuldigt, en vervult de aarde! ~
256 Gen 9:5 | bloed uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal
257 Gen 9:5 | zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de
258 Gen 9:5 | de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns
259 Gen 9:5 | iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. ~
260 Gen 9:7 | overvloediglijk voort op de aarde, en vermenigvuldigt
261 Gen 9:10 | met u; van allen, die uit de ark gegaan zijn, tot al
262 Gen 9:11 | niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden
263 Gen 9:11 | vloed meer zal zijn, om de aarde te verderven. ~
264 Gen 9:13 | Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot
265 Gen 9:13 | verbonds tussen Mij en tussen de aarde. ~
266 Gen 9:14 | geschieden, als Ik wolken over de aarde brenge, dat deze boog
267 Gen 9:14 | boog zal gezien worden in de wolken; ~
268 Gen 9:15 | ziel van alle vlees; en de wateren zullen niet meer
269 Gen 9:16 | 16 Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal
270 Gen 9:16 | van alle vlees, dat op de aarde is. ~
271 Gen 9:17 | tussen alle vlees, dat op de aarde is. ~
272 Gen 9:18 | 18 En de zonen van Noach, die uit
273 Gen 9:18 | zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem, en
274 Gen 9:18 | Cham, en Jafeth; en Cham is de vader van Kanaan. ~
275 Gen 9:19 | 19 Deze drie waren de zonen van Noach; en van
276 Gen 9:19 | van Noach; en van dezen is de ganse aarde overspreid. ~
277 Gen 9:23 | achterwaarts, en bedekten de naaktheid huns vaders; en
278 Gen 9:23 | achterwaarts, gekeerd zodat zij de naaktheid huns vaders niet
279 Gen 9:26 | zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en
280 Gen 9:26 | Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaan zij
281 Gen 9:29 | 29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderd
282 Gen 10:1 | 1 Dit nu zijn de geboorten van Noachs zonen:
283 Gen 10:2 | 2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer,
284 Gen 10:3 | 3 En de zonen van Gomer zijn: Askenaz,
285 Gen 10:4 | 4 En de zonen van Javan zijn: Elisa,
286 Gen 10:4 | zijn: Elisa, en Tarsis; de Chittieten en Dodanieten. ~
287 Gen 10:5 | Van dezen zijn verdeeld de eilanden der volken in hun
288 Gen 10:6 | 6 En de zonen van Cham zijn: Cusch
289 Gen 10:7 | 7 En de zonen van Cusch zijn: Seba
290 Gen 10:7 | en Raema, en Sabtecha. En de zonen van Raema zijn: Scheba
291 Gen 10:8 | begon geweldig te zijn op de aarde. ~
292 Gen 10:13 | 13 En Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten,
293 Gen 10:13 | Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten,
294 Gen 10:13 | Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, ~
295 Gen 10:13 | Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten, ~
296 Gen 10:14 | 14 En de Pathrusieten, en de Casluchieten,
297 Gen 10:14 | 14 En de Pathrusieten, en de Casluchieten, van waar de
298 Gen 10:14 | de Casluchieten, van waar de Filistijnen uitgekomen zijn,
299 Gen 10:14 | Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten. ~
300 Gen 10:16 | 16 En de Jesubiet, en de Amoriet,
301 Gen 10:16 | 16 En de Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet, ~
302 Gen 10:16 | Jesubiet, en de Amoriet, en de Girgasiet, ~
303 Gen 10:17 | 17 En de Hivviet, en de Arkiet, en
304 Gen 10:17 | 17 En de Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet, ~
305 Gen 10:17 | Hivviet, en de Arkiet, en de Siniet, ~
306 Gen 10:18 | 18 En de Arvadiet, en de Tsemariet,
307 Gen 10:18 | 18 En de Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet;
308 Gen 10:18 | Arvadiet, en de Tsemariet, en de Hamathiet; en daarna zijn
309 Gen 10:18 | Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten
310 Gen 10:19 | 19 En de landpale der Kanaanieten
311 Gen 10:21 | geboren; dezelve is ook de vader aller zonen van Heber,
312 Gen 10:25 | Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns
313 Gen 10:32 | 32 Deze zijn de huisgezinnen der zonen van
314 Gen 10:32 | volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld
315 Gen 10:32 | dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed. ~ ~
316 Gen 11:1 | 1 En de ganse aarde was van enerlei
317 Gen 11:3 | en wel doorbranden! En de tichel was hun voor steen,
318 Gen 11:4 | wij niet misschien over de ganse aarde verstrooid worden! ~
319 Gen 11:5 | 5 Toen kwam de HEERE neder, om te bezien
320 Gen 11:5 | HEERE neder, om te bezien de stad en den toren, die de
321 Gen 11:5 | de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden. ~
322 Gen 11:6 | 6 En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn
323 Gen 11:7 | verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet
324 Gen 11:8 | 8 Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse
325 Gen 11:8 | hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden
326 Gen 11:8 | aarde; en zij hielden op de stad te bouwen. ~
327 Gen 11:9 | Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse
328 Gen 11:9 | aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde,
329 Gen 11:9 | van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. ~
330 Gen 11:9 | verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde. ~
331 Gen 11:10 | 10 Deze zijn de geboorten van Sem: Sem was
332 Gen 11:27 | 27 En deze zijn de geboorten van Terah: Terah
333 Gen 11:29 | Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams huisvrouw
334 Gen 11:29 | huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw
335 Gen 11:31 | Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon
336 Gen 11:32 | 32 En de dagen van Terah waren tweehonderd
337 Gen 12:1 | 1 De HEERE nu had tot Abram gezegd:
338 Gen 12:4 | Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken
339 Gen 12:5 | zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen
340 Gen 12:6 | doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het
341 Gen 12:6 | aan het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen ter
342 Gen 12:7 | 7 Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide:
343 Gen 12:10 | vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar was in dat
344 Gen 12:12 | het zal geschieden, als u de Egyptenaars zullen zien,
345 Gen 12:14 | Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars deze vrouw zagen,
346 Gen 12:15 | 15 Ook zagen haar de vorsten van Farao, en prezen
347 Gen 12:17 | 17 Maar de HEERE plaagde Farao met
348 Gen 13:3 | tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in
349 Gen 13:4 | 4 Tot de plaats des altaars, dat
350 Gen 13:7 | 7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee,
351 Gen 13:7 | van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook
352 Gen 13:7 | Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten
353 Gen 13:9 | Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal
354 Gen 13:9 | rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter
355 Gen 13:10 | zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan,
356 Gen 13:10 | geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven
357 Gen 13:10 | verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland,
358 Gen 13:11 | 11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan,
359 Gen 13:11 | en zij werden gescheiden, de een van den ander. ~
360 Gen 13:12 | Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg
361 Gen 13:13 | 13 En de mannen van Sodom waren boos,
362 Gen 13:14 | 14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat
363 Gen 13:14 | Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts
364 Gen 13:18 | op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die
365 Gen 14:1 | 1 En het geschiedde in de dagen van Amrafel, de koning
366 Gen 14:1 | in de dagen van Amrafel, de koning van Sinear, van Arioch,
367 Gen 14:1 | van Sinear, van Arioch, de koning van Ellasar, van
368 Gen 14:1 | Ellasar, van Kedor-Laomer, de koning van Elam, en van
369 Gen 14:2 | Semeber, koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is
370 Gen 14:3 | in het dal Siddim, dat is de Zoutzee. ~
371 Gen 14:5 | het veertiende jaar, en de koningen, die met hem waren,
372 Gen 14:5 | met hem waren, en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim,
373 Gen 14:5 | in Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten
374 Gen 14:5 | en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim; ~
375 Gen 14:6 | 6 En de Horieten op hun gebergte
376 Gen 14:6 | veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is. ~
377 Gen 14:8 | 8 Toen toog de koning van Sodom uit, en
378 Gen 14:8 | koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de
379 Gen 14:8 | de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de
380 Gen 14:8 | de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en de
381 Gen 14:8 | de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is
382 Gen 14:10 | Siddim was vol lijmputten; en de koningen van Sodom en Gomorra
383 Gen 14:10 | vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten
384 Gen 14:11 | 11 En zij namen al de have van Sodom en Gomorra,
385 Gen 14:13 | die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den
386 Gen 14:14 | wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis,
387 Gen 14:16 | bracht hij weder, als ook de vrouwen, en het volk. ~
388 Gen 14:17 | 17 En de koning van Sodom toog uit,
389 Gen 14:17 | van Kedor-Laomer, en van de koningen, die met hem waren),
390 Gen 14:19 | Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel
391 Gen 14:20 | 20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw
392 Gen 14:20 | geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles. ~
393 Gen 14:21 | 21 En de koning van Sodom zeide tot
394 Gen 14:21 | zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de have
395 Gen 14:21 | mij de zielen; maar neem de have voor u. ~
396 Gen 14:24 | zij buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd hebben,
397 Gen 14:26 | zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is
398 Gen 14:27 | geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn
399 Gen 14:29 | op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen
400 Gen 14:31 | zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb
401 Gen 14:36 | 12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan,
402 Gen 14:40 | herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten
403 Gen 14:41 | 17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister
404 Gen 14:42 | Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram,
405 Gen 14:42 | Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot
406 Gen 14:42 | tot aan die grote rivier, de rivier Frath: ~
407 Gen 14:44 | Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, ~
408 Gen 15:2 | Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten,
409 Gen 15:2 | worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. ~
410 Gen 15:3 | Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd,
411 Gen 15:5 | ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij
412 Gen 15:7 | 7 En de Engel des HEEREN vond haar
413 Gen 15:7 | aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein
414 Gen 15:7 | waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. ~
415 Gen 15:9 | 9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar:
416 Gen 15:10 | 10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar:
417 Gen 15:10 | vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld
418 Gen 15:11 | naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord
419 Gen 15:12 | zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem;
420 Gen 16:1 | jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide
421 Gen 16:1 | zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor
422 Gen 16:12 | mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het huis,
423 Gen 16:12 | ingeborene van het huis, en de gekochte met geld van allen
424 Gen 16:13 | 13 De ingeborene van uw huis,
425 Gen 16:13 | ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal
426 Gen 16:14 | 14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens
427 Gen 16:23 | zijn zoon Ismael, en al de ingeborenen van zijn huis,
428 Gen 16:23 | wat mannelijk was onder de lieden van het huis van
429 Gen 16:27 | alle mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes,
430 Gen 16:27 | ingeborenen des huizes, en de gekochten met geld, van
431 Gen 17:1 | 1 Daarna verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen
432 Gen 17:1 | verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als
433 Gen 17:1 | eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen
434 Gen 17:1 | deur der tent zat, toen de dag heet werd. ~
435 Gen 17:2 | liep hij hun tegemoet van de deur der tent, en boog zich
436 Gen 17:6 | Abraham haastte zich naar de tent tot Sara, en hij zeide:
437 Gen 17:7 | 7 En Abraham liep tot de runderen, en hij nam een
438 Gen 17:9 | En hij zeide: Ziet, in de tent. ~
439 Gen 17:10 | En Sara hoorde het aan de deur der tent, welke achter
440 Gen 17:11 | opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen. ~
441 Gen 17:13 | 13 En de HEERE zeide tot Abraham:
442 Gen 17:17 | 17 En de HEERE zeide: Zal Ik voor
443 Gen 17:19 | gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge,
444 Gen 17:20 | 20 Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep
445 Gen 17:24 | vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij hen ook ombrengen,
446 Gen 17:24 | Gij hen ook ombrengen, en de plaats niet sparen, om de
447 Gen 17:24 | de plaats niet sparen, om de vijftig rechtvaardigen,
448 Gen 17:25 | rechtvaardige met den goddeloze! dat de rechtvaardige zij gelijk
449 Gen 17:25 | rechtvaardige zij gelijk de goddeloze, verre zij het
450 Gen 17:25 | verre zij het van U! zou de Rechter der ganse aarde
451 Gen 17:26 | 26 Toen zeide de HEERE: Zo Ik te Sodom binnen
452 Gen 17:26 | HEERE: Zo Ik te Sodom binnen de stad vijftig rechtvaardigen
453 Gen 17:26 | rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de ganse plaats sparen om hunnentwil. ~
454 Gen 17:28 | 28 Misschien zullen aan de vijftig rechtvaardigen vijf
455 Gen 17:28 | ontbreken; zult Gij dan om vijf de ganse stad verderven? En
456 Gen 17:30 | Voorts zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat
457 Gen 17:31 | onderwonden te spreken tot de Heere; misschien zullen
458 Gen 17:32 | Nog zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat
459 Gen 17:33 | 33 Toen ging de HEERE weg, als Hij geeindigd
460 Gen 18:1 | den avond; en Lot zat in de poort te Sodom; en als Lot
461 Gen 18:2 | Neen, maar wij zullen op de straat vernachten. ~
462 Gen 18:4 | slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen
463 Gen 18:4 | hebben de mannen dier stad, de mannen van Sodom, van den
464 Gen 18:6 | ging Lot uit tot hen aan de deur, en hij sloot de deur
465 Gen 18:6 | aan de deur, en hij sloot de deur achter zich toe; ~
466 Gen 18:8 | want daarom zijn zij onder de schaduw mijns daks ingegaan. ~
467 Gen 18:9 | Lot, en zij traden toe om de deur open te breken. ~
468 Gen 18:10 | inkomen in het huis, en sloten de deur toe. ~
469 Gen 18:11 | 11 En zij sloegen de mannen, die aan de deur
470 Gen 18:11 | sloegen de mannen, die aan de deur van het huis waren,
471 Gen 18:11 | zodat zij moede werden, om de deur te vinden. ~
472 Gen 18:13 | aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft,
473 Gen 18:14 | gaat uit deze plaats; want de HEERE gaat deze stad verderven.
474 Gen 18:14 | verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen
475 Gen 18:15 | 15 En als de dageraad opging, drongen
476 Gen 18:15 | dageraad opging, drongen de engelen Lot aan, zeggende:
477 Gen 18:15 | voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad
478 Gen 18:16 | die mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en de
479 Gen 18:16 | de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren,
480 Gen 18:16 | zijner twee dochteren, om de verschoning des HEEREN over
481 Gen 18:16 | uit, en stelden hem buiten de stad. ~
482 Gen 18:23 | 23 De zon ging op boven de aarde,
483 Gen 18:23 | 23 De zon ging op boven de aarde, als Lot te Zoar inkwam. ~
484 Gen 18:24 | 24 Toen deed de HEERE zwavel en vuur over
485 Gen 18:27 | deszelven morgens vroeg op, naar de plaats, waar hij voor het
486 Gen 18:28 | van het land op, gelijk de rook eens ovens. ~
487 Gen 18:29 | het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf,
488 Gen 18:31 | 31 Toen zeide de eerstgeborene tot de jongste:
489 Gen 18:31 | zeide de eerstgeborene tot de jongste: Onze vader is oud,
490 Gen 18:31 | tot ons in te gaan, naar de wijze der ganse aarde. ~
491 Gen 18:33 | vader wijn te drinken; en de eerstgeborene kwam, en lag
492 Gen 18:34 | geschiedde des anderen daags, dat de eerstgeborene zeide tot
493 Gen 18:34 | eerstgeborene zeide tot de jongste: Zie, ik heb gisteren
494 Gen 18:35 | nacht wijn te drinken, en de jongste stond op, en lag
495 Gen 18:36 | 36 En de twee dochters van Lot werden
496 Gen 18:37 | 37 En de eerstgeborene baarde een
497 Gen 18:37 | zijn naam Moab; deze is de vader der Moabieten, tot
498 Gen 18:38 | 38 En de jongste baarde ook een zoon,
499 Gen 18:38 | zijn naam Ben-Ammi; deze is de vader der kinderen Ammons,
500 Gen 19:2 | zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18500 | 18501-19000 | 19001-19500 | 19501-20000 | 20001-20500 | 20501-21000 | 21001-21500 | 21501-22000 | 22001-22500 | 22501-23000 | 23001-23500 | 23501-24000 | 24001-24500 | 24501-25000 | 25001-25500 | 25501-26000 | 26001-26500 | 26501-27000 | 27001-27500 | 27501-28000 | 28001-28500 | 28501-29000 | 29001-29500 | 29501-30000 | 30001-30500 | 30501-31000 | 31001-31500 | 31501-32000 | 32001-32500 | 32501-33000 | 33001-33382 |