Book Chapter: Verse
1 Gen 30:4 | hals, en kuste hem; en zij weenden. ~
2 Num 11:4 | lust bevangen; daarom zo weenden ook de kinderen Israels
3 Num 25:6 | kinderen Israels, toen zij weenden voor de deur van de tent
4 Ric 19:23 | kinderen Israels togen op, en weenden voor het aangezicht des
5 Ric 19:26 | kwamen ten huize Gods, en weenden, en bleven aldaar voor het
6 Ric 20:2 | zij hieven hun stem op en weenden met groot geween. ~
7 Rut 1:9 | hieven zij haar stem op en weenden; ~
8 Rut 1:14 | hieven zij haar stem op, en weenden wederom; en Orpa kuste haar
9 1Sa 20:41 | zij kusten elkander, en weenden met elkander, totdat het
10 1Sa 30:4 | hem was, hun stem op, en weenden, tot dat er geen kracht
11 2Sa 1:12 | 12 En zij weeklaagden, en weenden, en vastten tot op den avond,
12 2Sa 13:36 | hieven hun stemmen op en weenden; en de koning ook en al
13 2Sa 13:36 | ook en al zijn knechten weenden met een zeer groot geween. ~
14 Ezra 3:12| grondlegging voor hun ogen zijnde, weenden met luider stem; maar velen
15 Job 2:12 | en hieven hun stem op, en weenden; daartoe scheurden zij een
16 Psa 78:64 | het zwaard, en hun weduwen weenden niet. ~
17 Psa 137:1 | Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan
18 Mark 5:38| beroerte en degenen, die zeer weenden en huilden. ~
19 Mark 16:10| waren, welke treurden en weenden. ~
20 Luk 23:27 | vrouwen volgde Hem, welke ook weenden en Hem beklaagden. ~
|