Book Chapter: Verse
1 Num 13:8 | Van de stam van Efraim, Hosea, de zoon van Nun. ~
2 Num 13:16 | verspieden; en Mozes noemde Hosea, den zoon van Nun, Jozua. ~
3 Deu 32:44 | de oren des volks, hij en Hosea, de zoon van Nun. ~
4 2Kon 16:30| 30 En Hosea, de zoon van Ela, maakte
5 2Kon 19:1 | den koning van Juda, werd Hosea, de zoon van Ela, koning
6 2Kon 19:3 | koning van Assyrie; en Hosea werd zijn knecht, dat hij
7 2Kon 19:4 | bevond een verbintenis in Hosea, dat hij tot So, den koning
8 2Kon 19:6 | In het negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrie
9 2Kon 20:1 | nu in het derde jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning
10 2Kon 20:9 | was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning
11 2Kon 20:10| was het negende jaar van Hosea, den koning van Israel,
12 1Kro 28:20| kinderen van Efraim was Hosea, de zoon van Azarja; over
13 Neh 10:23 | 23 Hosea, Hananja, Hassub, ~
14 Hos | Hosea~ ~
15 Hos 1:1 | HEEREN, dat geschied is tot Hosea, den zoon van Beeri, in
16 Hos 1:2 | het woord des HEEREN door Hosea. De HEERE dan zeide tot
17 Hos 1:2 | De HEERE dan zeide tot Hosea: Ga henen, neem u een vrouw
18 Rom 9:25 | 25 Gelijk Hij ook in Hosea zegt: Ik zal hetgeen Mijn
|