Book Chapter: Verse
1 Ric 2:11 | HEEREN, en zij dienden de Baals. ~
2 Ric 3:7 | hun God, en zij dienden de Baals en de bossen. ~
3 Ric 7:33 | Israels zich omkeerden, en de Baals nahoereerden; en zij stelden
4 Ric 9:6 | des HEEREN, en dienden de Baals, en Astharoth, en de goden
5 Ric 9:10 | verlaten, als dat wij de Baals gediend hebben. ~
6 1Sa 7:4 | kinderen Israels nu deden de Baals en de Astharoths weg, en
7 1Sa 12:10 | den HEERE verlaten, en de Baals en Astharoths gediend hebben;
8 1Kon 18:18| HEEREN verlaten hebt en de Baals nagevolgd zijt. ~
9 2Kro 18:3 | vaders Davids, en zocht de Baals niet. ~
10 2Kro 24:7 | des HEEREN besteed aan de Baals. ~
11 2Kro 28:2 | gegotene beelden voor de Baals. ~
12 2Kro 33:3 | afgebroken had, en richtte den Baals altaren op, en maakte bossen,
13 2Kro 34:4 | aangezicht af de altaren der Baals; en de zonnebeelden, die
14 Jer 2:23 | verontreinigd, ik heb de Baals niet nagewandeld? Zie uw
15 Jer 9:14 | huns harten, en naar de Baals, hetwelk hun vaders hun
16 Hos 2:12 | haar bezoeken de dagen des Baals, waarin zij dien gerookt
17 Hos 2:16 | En Ik zal de namen der Baals van haar mond wegdoen; zij
18 Hos 11:2 | aangezicht weg; zij offerden den Baals, en rookten den gesnedenen
|