Book Chapter: Verse
1 Num 5:21 | die vrouw met den eed der vervloeking beedigen, en de priester
2 Num 5:22 | ditzelve water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in uw ingewand
3 Num 5:24 | bitter water, hetwelk de vervloeking medebrengt, te drinken geven,
4 Num 5:24 | dat het water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in haar tot
5 Num 5:27 | dat het water, hetwelk vervloeking medebrengt, tot bitterheid
6 Jes 66:15 | Mijn uitverkorenen tot een vervloeking laten; en de Heere HEERE
7 Jer 42:18 | en gij zult wezen tot een vervloeking, en tot een ontzetting,
8 Jer 44:12 | zij zullen worden tot een vervloeking, tot een ontzetting en tot
9 Hand 17:14| Wij hebben ons zelven met vervloeking vervloekt, niets te zullen
10 Hand 17:21| welke zichzelven met een vervloeking verbonden hebben noch te
11 Rom 3:14 | 14 Welker mond vol is van vervloeking en bitterheid; ~
12 1Kor 12:3 | Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen,
13 1Kor 16:22| niet liefheeft, die zij een vervloeking; Maran-atha! ~
14 Heb 6:8 | verwerpelijk, en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding. ~
15 Jako 3:10| mond komt voort zegening en vervloeking. Dit moet, mijn broeders,
16 2Pet 2:14| gierigheid, kinderen der vervloeking; ~
17 Open 22:3 | 3 En geen vervloeking zal er meer tegen iemand
|