Book Chapter: Verse
1 Num 26:7 | Dit zijn de geslachten der Rubenieten; en hun getelden waren drie
2 Num 33:14 | stam van de kinderen der Rubenieten, naar het huis hunner vaderen,
3 Deu 3:12 | hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten. ~
4 Deu 3:16 | 16 Maar aan de Rubenieten en Gadieten gaf ik van Gilead
5 Deu 4:43 | het effen land, voor de Rubenieten; en Ramoth in Gilead, voor
6 Deu 29:8 | ten erve gegeven aan de Rubenieten en Gadieten, mitsgaders
7 Joz 1:12 | 12 En Jozua sprak tot de Rubenieten en Gadieten, en den halven
8 Joz 12:6 | knecht des HEEREN, gaf aan de Rubenieten en aan de Gadieten, en aan
9 Joz 13:8 | 8 Met denwelken de Rubenieten en Gadieten hun erfenis
10 Joz 23:1 | 1 Toen riep Jozua de Rubenieten, en de Gadieten, en den
11 2Kon 10:33| Gilead, der Gadieten, en der Rubenieten, en der Manassieten; van
12 1Kro 5:6 | wegvoerde; hij was de vorst der Rubenieten. ~
13 1Kro 5:26| gevankelijk weg, te weten de Rubenieten, en de Gadieten, en den
14 1Kro 11:42| Rubeniet, was het hoofd der Rubenieten; nochtans waren er dertig
15 1Kro 12:37| zijde van de Jordaan, van de Rubenieten, en Gadieten, en den halven
16 1Kro 27:32| David stelde hen over de Rubenieten, en Gadieten, en den halven
17 1Kro 28:16| Israel waren dezen: over de Rubenieten was Eliezer, de zoon van
|