Book Chapter: Verse
1 Matt 18:28| mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was, en hem aanvattende,
2 Matt 26:9 | kunnen duur verkocht, en de penningen den armen gegeven worden. ~
3 Matt 26:15| toegelegd dertig zilveren penningen. ~
4 Matt 27:3 | heeft de dertig zilveren penningen den overpriesters en den
5 Matt 27:5 | 5 En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had,
6 Matt 27:6 | overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is
7 Matt 27:9 | hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des Gewaardeerden
8 Mark 6:37| en kopen voor tweehonderd penningen brood, en hun te eten geven? ~
9 Mark 12:42| weduwe, die twee kleine penningen daarin wierp, hetwelk is
10 Mark 14:5 | kunnen boven de driehonderd penningen verkocht, en die den armen
11 Luk 7:41 | was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig; ~
12 Luk 10:35 | weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard,
13 Luk 15:8 | wat vrouw, hebbende tien penningen, indien zij een penning
14 Luk 21:2 | arme weduwe twee kleine penningen daarin werpen. ~
15 Joha 6:7 | antwoordde Hem: Voor tweehonderd penningen brood is voor dezen niet
16 Joha 12:5 | verkocht voor driehonderd penningen, en den armen gegeven? ~
17 Hand 13:19| vijftig duizend zilveren penningen. ~
|