Book Chapter: Verse
1 Gen 34:31 | 31 Toen namen zij Jozefs rok, en zij slachtten een
2 Gen 36:5 | Egyptenaars huis zegende, om Jozefs wil; ja, de zegen des HEEREN
3 Gen 36:6 | liet alles, wat hij had, in Jozefs hand, zodat hij met hem
4 Gen 36:20 | 20 En Jozefs heer nam hem, en leverde
5 Gen 36:22 | het gevangenhuis waren, in Jozefs hand; en al wat zij daar
6 Gen 37:42 | hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne
7 Gen 37:45 | 45 En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paaneah, en
8 Gen 38:3 | 3 Toen togen Jozefs tien broederen af, om koren
9 Gen 38:4 | 4 Doch Benjamin, Jozefs broeder, zond Jakob niet
10 Gen 38:6 | al het volk des lands; en Jozefs broederen kwamen, en bogen
11 Gen 39:15 | Egypte, en zij stonden voor Jozefs aangezicht. ~
12 Gen 40:2 | koren. En hij deed naar Jozefs woord, hetwelk hij gesproken
13 Gen 41:16 | gehoord werd, dat men zeide: Jozefs broeders zijn gekomen! was
14 Gen 46:15 | 15 Toen Jozefs broeders zagen, dat hun
15 Gen 46:23 | den zoon van Manasse, op Jozefs knieen geboren. ~
16 Amos 5:15| God der heirscharen, aan Jozefs overblijfsel genadig zijn. ~
17 Oba 1:18 | huis zal een vuur zijn, en Jozefs huis een vlam, en Ezau's
|