Book Chapter: Verse
1 2Sa 9:2 | een knecht, wiens naam was Ziba; en zij riepen hem tot David.
2 2Sa 9:2 | zeide tot hem: Zijt gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht. ~
3 2Sa 9:3 | bij hem doe? Toen zeide Ziba tot den koning: Er is nog
4 2Sa 9:4 | tot hem: Waar is hij? En Ziba zeide tot den koning: Zie,
5 2Sa 9:9 | 9 Toen riep de koning Ziba, Sauls jongen, en zeide
6 2Sa 9:10| brood eten aan mijn tafel. Ziba nu had vijftien zonen en
7 2Sa 9:11| 11 En Ziba zeide tot den koning: Naar
8 2Sa 9:12| allen, die in het huis van Ziba woonden, waren knechten
9 2Sa 16:1 | ziet, toen ontmoette hem Ziba, Mefiboseths jongen, met
10 2Sa 16:2 | 2 En de koning zeide tot Ziba: Wat zult gij daarmede?
11 2Sa 16:2 | Wat zult gij daarmede? En Ziba zeide: De ezels zijn voor
12 2Sa 16:3 | dan de zoon uws heren? En Ziba zeide tot den koning: Zie,
13 2Sa 16:4 | 4 Zo zeide de koning tot Ziba: Zie, het zal het uwe zijn
14 2Sa 16:4 | wat Mefiboseth heeft. En Ziba zeide: Ik buig mij neder,
15 2Sa 19:17| van Benjamin met hem; ook Ziba, de knecht van Sauls huis,
16 2Sa 19:29| zaken? Ik heb gezegd: Gij en Ziba, deelt het land. ~
|