Book Chapter: Verse

 1 2Kon  20:17|        Tartan, en Rabsaris, en Rabsake, van Lachis tot den koning
 2 2Kon  20:19|                          19 En Rabsake zeide tot hen: Zegt nu tot
 3 2Kon  20:26|  Hilkia, en Sebna, en Joah tot Rabsake: Spreek toch tot uw knechten
 4 2Kon  20:27|                        27 Maar Rabsake zeide tot hen: Heeft mijn
 5 2Kon  20:28|                  28 Alzo stond Rabsake, en riep met luider stem
 6 2Kon  20:37|       gaven hem de woorden van Rabsake te kennen. ~  ~ 
 7 2Kon  21:4 |        horen al de woorden van Rabsake, denwelken zijn heer, de
 8 2Kon  21:8 |                      8 Zo kwam Rabsake weder, en vond den koning
 9 Jes  36:2  |        koning van Assyrie zond Rabsake van Lachis naar Jeruzalem
10 Jes  36:4  |                      4      En Rabsake zeide tot hen: Zegt nu tot
11 Jes  36:11 | Eljakim, en Sebna, en Joah tot Rabsake: Spreek toch tot uw knechten
12 Jes  36:12 |                   12      Maar Rabsake zeide: Heeft mijn heer mij
13 Jes  36:13 |             13      Alzo stond Rabsake, en riep met luider stem
14 Jes  36:22 |        hem      de woorden van Rabsake te kennen. ~  ~  ~  ~ ~
15 Jes  37:4  |      God, horen de woorden van Rabsake, denwelken zijn heer, de
16 Jes  37:8  |                 8      Zo kwam Rabsake weder, en hij vond den koning