Book Chapter: Verse

 1 Gen  20:6  |   zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het hoort,
 2 Gen  20:6  | die het hoort, zal met mij lachen. ~
 3 Job   5:22 |  tegen den honger zult gij lachen, en voor het gedierte der
 4 Job  30:1  |                  1 Maar nu lachen over mij minderen dan ik
 5 Psa   2:4  |    in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten. ~
 6 Psa  52:8  |     en zij zullen over hem lachen, zeggende: ~
 7 Psa 126:2  | werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich;
 8 Spre   1:26|  Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer
 9 Spre  14:13|    Het hart zal ook in het lachen smart hebben; en het laatste
10 Pred   2:2 |             2      Tot het lachen zeide ik: Gij zijt onzinnig,
11 Pred   3:4 |   wenen, en een tijd om te lachen; een tijd om te kermen,
12 Pred   7:3 |   treuren is beter dan het lachen; want door de droefheid
13 Pred   7:6 |    een pot is, alzo is het lachen eens zots. Dit is ook ijdelheid. ~
14 Pred  10:19| Men maakt maaltijden om te lachen, en de wijn verheugt de
15 Luk   6:21 |    nu weent; want gij zult lachen. ~
16 Jako   4:9 |     en treurt en weent; uw lachen worde veranderd in treuren,