Book Chapter: Verse

 1 Gen  38:8  |     zijn broederen; maar zij kenden hem niet. ~
 2 Deu  32:17 |   aan de goden, die zij niet kenden; nieuwe, die van nabij gekomen
 3 Ric  17:3  |   bij het huis van Micha, zo kenden zij de stem van den jongeling,
 4 1Sa   2:12 |  waren kinderen Belials; zij kenden den HEERE niet. ~
 5 2Kon   4:39|     in den moespot; want zij kenden ze niet. ~
 6 Job   2:12 |     ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven
 7 Jer   2:8  |     en die de wet handelden, kenden Mij niet; en de herders
 8 Jer  44:3  |      te dienen, die zij niet kenden, zij, gij, noch uw vaders. ~
 9 Zac   7:14 |     heidenen, welke zij niet kenden; en het land werd achter
10 Mark   1:34|    te spreken, omdat zij Hem kenden. ~
11 Luk  24:16 |   gehouden, dat zij Hem niet kenden. ~
12 Luk  24:31 |  ogen werden geopend, en zij kenden Hem; en Hij kwam weg uit
13 Hand   3:10|                    10 En zij kenden hem, dat hij die was, die
14 Hand   4:13| waren, verwonderden zich, en kenden hen, dat zij met Jezus geweest
15 Hand  10:3 |     plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, dat hij
16 Hand  21:39|     39 En toen het dag werd, kenden zij het land niet; maar