Book Chapter: Verse

 1 Num  31:87 | bouwden Dibon, en Ataroth, en Aroer,
 2 Deu   2:36 |                        36 Van Aroer af, dat aan den oever der
 3 Deu   3:12 |       dier tijd in bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon
 4 Deu   4:48 |                        48 Van Aroer af, dat aan den oever der
 5 Joz  12:2  |     te Hesbon woonde; die van Aroer af heerste, welke aan den
 6 Joz  13:9  |                         9 Van Aroer aan, die aan den oever der
 7 Joz  13:16 |      Dat hun landpale was van Aroer af, dat aan den oever der
 8 Joz  13:25 |      der kinderen Ammons, tot Aroer toe, die voor aan Rabba
 9 Ric  10:26 |      in haar stedekens, en in Aroer, en in al de stedekens,
10 Ric  10:33 |       33 En hij sloeg hen van Aroer af tot daar gij komt te
11 1Sa  30:28 |              28 En tot die te Aroer, en tot die te Sifmoth,
12 2Sa  24:5  | Jordaan, en legerden zich bij Aroer, ter rechterhand der stad,
13 2Kon  10:33|       en der Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon
14 1Kro   5:8 |       van Joel, die woonde te Aroer, en tot aan Nebo, en Baal-Meon, ~
15 Jes  17:2  |          2      De steden van Aroer zullen verlaten worden;
16 Jer  48:19 |    zie toe, gij inwoneres van Aroer! Vraag den vluchtenden man