Book Chapter: Verse

 1 Joz  10:33 |         trok Horam, de koning van Gezer, op, om Lachis te helpen;
 2 Joz  12:12 |         van Eglon, een; de koning Gezer, een; ~
 3 Joz  16:3  |     benedenste Beth-horon, en tot Gezer; en haar uitgangen zijn
 4 Joz  16:10 |          Kanaanieten niet, die te Gezer woonden; alzo woonden die
 5 Joz  21:21 |            op den berg Efraim, en Gezer en haar voorsteden; ~
 6 Ric   1:29 |          Kanaanieten niet, die te Gezer woonden; maar de Kanaanieten
 7 Ric   1:29 |          in het midden van hem te Gezer. ~
 8 2Sa   5:25 |       Geba af, totdat gij komt te Gezer. ~  ~
 9 1Kon   9:15|  mitsgaders Hazor, en Megiddo, en Gezer. ~
10 1Kon   9:16|     Egypte, was opgekomen, en had Gezer ingenomen, en haar met vuur
11 1Kon   9:17|             17 Alzo bouwde Salomo Gezer, en het lage Beth-horon. ~
12 1Kro   6:67|           gebergte van Efraim, en Gezer en haar voorsteden, ~
13 1Kro   7:28|       Naaran, en tegen het westen Gezer en haar onderhorige plaatsen;
14 1Kro  14:16| Filistijnen van Gibeon af tot aan Gezer. ~
15 1Kro  21:4 |       krijg met de Filistijnen te Gezer opstond, toen sloeg Sibchai,