Book Chapter: Verse

 1 Joz  10:3  |         koning van Lachis, en tot Debir, den koning van Eglon, zeggende: ~
 2 Joz  10:38 |         gans Israel met hem, naar Debir, en hij krijgde tegen haar. ~
 3 Joz  10:39 |     gedaan had, alzo deed hij aan Debir en haar koning, en gelijk
 4 Joz  11:21 |         gebergte, van Hebron, van Debir, van Anab, en van het ganse
 5 Joz  12:13 |                  13 De koning van Debir, een; de koning van Geder,
 6 Joz  13:26 |           tot aan de landpale van Debir; ~
 7 Joz  15:7  |         deze landpale opgaan naar Debir, van het dal van Achor,
 8 Joz  15:15 |      opwaarts tot de inwoners van Debir, (de naam van Debir nu was
 9 Joz  15:15 |           van Debir, (de naam van Debir nu was te voren Kirjath-Sefer). ~
10 Joz  15:49 |          en Kirjath-Sanna, die is Debir, ~
11 Joz  21:15 |      Holon en haar voorsteden, en Debir en haar voorsteden; ~
12 Ric   1:11 | heengetogen tegen de inwoners van Debir; de naam nu van Debir was
13 Ric   1:11 |         van Debir; de naam nu van Debir was te voren Kirjath-Sefer. ~
14 1Kro   6:58|      Hilen en haar voorsteden, en Debir en haar voorsteden, ~