Book Chapter: Verse
1 Num 1:9 | 9 Van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon. ~
2 Num 2:7 | de stam van Zebulon; en Eliab, de zoon van Helon, zal
3 Num 7:24 | overste der zonen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon. ~
4 Num 7:29 | Dit was de offerande van Eliab, den zoon van Helon. ~
5 Num 10:16 | kinderen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon. ~
6 Num 16:1 | Dathan als Abiram, zonen van Eliab, en On, den zoon van Peleth,
7 Num 16:12 | en Abiram, de zonen van Eliab, te roepen; maar zij zeiden:
8 Num 26:8 | de zonen van Pallu waren Eliab. ~
9 Num 26:9 | 9 En de zonen van Eliab waren Nemuel, en Dathan,
10 Deu 11:6 | en aan Abiram, zonen van Eliab, den zoon van Ruben; hoe
11 1Sa 16:6 | zij inkwamen, zo zag hij Eliab aan, en dacht: Zekerlijk,
12 1Sa 17:13 | den krijg gingen, waren: Eliab, de eerstgeborene, en zijn
13 1Sa 17:28 | 28 Als Eliab, zijn grootste broeder,
14 1Sa 17:28 | zo ontstak de toorn van Eliab tegen David, en hij zeide:
15 1Kro 2:13| 13 En Isai gewon Eliab, zijn eerstgeborene, en
16 1Kro 6:27| 27 Zijn zoon Eliab; zijn zoon Jeroham; zijn
17 1Kro 12:9 | hoofd; Obadja de tweede; Eliab de derde; ~
18 1Kro 15:18| Semiramoth, en Jehiel, en Unni, Eliab, en Benaja, en Maaseja,
19 1Kro 15:20| en Jehiel, en Unni, en Eliab, en Maaseja, en Benaja,
20 1Kro 16:5 | Jehiel, en Mattithja, en Eliab, en Benaja, en Obed-Edom,
21 2Kro 12:18| Abihail, de dochter van Eliab, den zoon van Isai, ~
|