Book Chapter: Verse

 1 Deu  28:30 |        planten, maar dien niet gemeen maken. ~
 2 1Sa  21:4  |    David, en zeide: Er is geen gemeen brood onder mijn hand; maar
 3 1Sa  21:5  |  heilig; en het is enigerwijze gemeen brood, te meer dewijl heden
 4 Mark  14:44|       Hem verried, had hun een gemeen teken gegeven, zeggende:
 5 Hand   2:44|  bijeen, en hadden alle dingen gemeen; ~
 6 Hand   4:32|     maar alle dingen waren hun gemeen. ~
 7 Hand   5:14|        nooit gegeten iets, dat gemeen of onrein was. ~
 8 Hand   5:15| gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. ~
 9 Hand   5:28|  getoond, dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. ~
10 Hand   6:8 |        want nooit is iets, dat gemeen of onrein was, in mijn mond
11 Hand   6:9 | gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. ~
12 2Tim   5:3 |        oprechte zoon, naar het gemeen geloof: ~
13 Tit   1:3  |        oprechte zoon, naar het gemeen geloof: ~