Book Chapter: Verse

 1 Joz  10:3 |        tot Debir, den koning van Eglon, zeggende: ~
 2 Joz  10:5 |        van Lachis, de koning van Eglon, zij en al hun legers; en
 3 Joz  10:23|       van Lachis, den koning van Eglon. ~
 4 Joz  10:34|       trok voort van Lachis naar Eglon, en gans Israel met hem;
 5 Joz  10:36|         gans Israel met hem; van Eglon naar Hebron, en zij krijgden
 6 Joz  10:37| overblijven, naar alles, wat hij Eglon gedaan had; en hij verbande
 7 Joz  12:12|                 12 De koning van Eglon, een; de koning Gezer, een; ~
 8 Joz  15:39|        39 Lachis, en Bozkath, en Eglon, ~
 9 Ric   3:12|    HEEREN; toen sterkte de HEERE Eglon, den koning der Moabieten,
10 Ric   3:14|         kinderen Israels dienden Eglon, koning der Moabieten, achttien
11 Ric   3:15|       zijn hand een geschenk aan Eglon, den koning der Moabieten. ~
12 Ric   3:17|             17 En hij bracht aan Eglon, den koning der Moabieten,
13 Ric   3:17|         Moabieten, dat geschenk; Eglon nu was een zeer vet man. ~