Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
volharding 1
volhardt 1
volheid 31
volk 1627
volke 31
volken 411
volkeren 3
Frequency    [«  »]
1757 er
1732 door
1670 wat
1627 volk
1589 ons
1541 dit
1540 geen

Bijbel

IntraText - Concordances

volk

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1627

     Book Chapter: Verse
1 Gen 11:6 | Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei 2 Gen 12:2 | En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en 3 Gen 14:16 | als ook de vrouwen, en het volk. ~ 4 Gen 14:38 | 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij 5 Gen 16:20 | Ik zal hem tot een groot volk stellen; ~ 6 Gen 17:18 | tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken 7 Gen 18:4 | huis omsingeld, het ganse volk, van het uiterste einde 8 Gen 19:4 | dan ook een rechtvaardig volk doden? ~ 9 Gen 20:13 | dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad 10 Gen 20:18 | Ik zal hem tot een groot volk stellen. ~ 11 Gen 22:7 | boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen 12 Gen 22:12 | voor het aangezicht van het volk des lands; ~ 13 Gen 22:13 | Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, 14 Gen 23:90 | een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het 15 Gen 23:90 | sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den 16 Gen 24:10 | Lichtelijk had een van dit volk bij uw huisvrouw gelegen, 17 Gen 24:11 | Abimelech gebood het ganse volk, zeggende: Zo wie deze man 18 Gen 29:7 | bange; en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de 19 Gen 30:15 | zeide: Laat mij toch van dit volk, dat met mij is, u bijstellen. 20 Gen 31:16 | wonen, en wij zullen tot een volk zijn. ~ 21 Gen 31:22 | met ons wonen, om tot een volk te zijn; als al wat mannelijk 22 Gen 32:6 | Beth-El), hij en al het volk, dat bij hem was. ~ 23 Gen 32:11 | en vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken 24 Gen 37:40 | op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen 25 Gen 37:55 | Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Farao 26 Gen 38:6 | hij verkocht aan al het volk des lands; en Jozefs broederen 27 Gen 42:3 | zal u aldaar tot een groot volk zetten. ~ 28 Gen 43:21 | 21 En aangaande het volk, dat zette hij over in de 29 Gen 43:23 | Toen zeide Jozef tot het volk: Ziet, ik heb heden u en 30 Gen 44:19 | het; hij zal ook tot een volk worden, en hij zal ook groot 31 Gen 45:16 | 16 Dan zal zijn volk richten, als een der stammen 32 Gen 45:29 | word verzameld tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, 33 Gen 46:20 | dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden. ~ 34 Exo 1:9 | 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen 35 Exo 1:9 | tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israels is 36 Exo 1:20 | vroedvrouwen goed; en dat volk vermeerderde, en het werd 37 Exo 1:22 | gebood Farao aan al zijn volk, zeggende: Alle zonen, die 38 Exo 3:10 | Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israels) uit 39 Exo 3:12 | gezonden heb: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid hebt, 40 Exo 3:21 | 21 En Ik zal dit volk genade geven in de ogen 41 Exo 4:16 | En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, 42 Exo 4:21 | verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan. ~ 43 Exo 4:31 | 31 En het volk geloofde, en zij hoorden, 44 Exo 5:1 | God van Israel: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij een 45 Exo 5:4 | Aaron! waarom trekt gij het volk af van hun werken? Gaat 46 Exo 5:5 | Verder zeide Farao: Ziet, het volk des lands is alreeds te 47 Exo 5:6 | de aandrijvers onder het volk, en deszelfs ambtlieden, 48 Exo 5:10 | ambtlieden, en spraken tot het volk, zeggende: Zo zegt Farao: 49 Exo 5:12 | Toen verstrooide zich het volk in het ganse land van Egypte, 50 Exo 5:22 | Heere! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan, waarom hebt 51 Exo 5:23 | te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt 52 Exo 5:23 | kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost. ~ 53 Exo 6:6 | Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, en Ik zal ulieden 54 Exo 7:4 | voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israels, uit 55 Exo 7:14 | is zwaar; hij weigert het volk te laten trekken. ~ 56 Exo 7:16 | gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene 57 Exo 8:1 | zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~ 58 Exo 8:3 | uwer knechten, en op uw volk, en in uw bakovens, en in 59 Exo 8:4 | opkomen, op u, en op uw volk, en op al uw knechten. ~ 60 Exo 8:8 | vorsen van mij en van mijn volk wegneme; zo zal ik het volk 61 Exo 8:8 | volk wegneme; zo zal ik het volk trekken laten, dat zij den 62 Exo 8:9 | uw knechten, en voor uw volk, vuriglijk bidden, om deze 63 Exo 8:11 | van uw knechten, en van uw volk wijken; zij zullen alleen 64 Exo 8:20 | zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen; ~ 65 Exo 8:21 | 21 Want zo gij Mijn volk niet laat trekken, zie, 66 Exo 8:21 | op uw knechten, en op uw volk, en in uw huizen; alzo dat 67 Exo 8:22 | land Gosen, waarin Mijn volk woont, afzonderen, dat daar 68 Exo 8:23 | verlossing zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen 69 Exo 8:23 | tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit teken 70 Exo 8:29 | zijn knechten, en van zijn volk morgen wegwijke! Alleen, 71 Exo 8:29 | bedriegelijk handele, dit volk niet latende gaan, om den 72 Exo 8:31 | zijn knechten, en van zijn volk; er bleef niet een over. ~ 73 Exo 8:32 | ditmaal, en hij liet het volk niet trekken. ~  ~ 74 Exo 9:1 | God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene. ~ 75 Exo 9:7 | verzwaard, en hij liet het volk niet trekken. ~ 76 Exo 9:13 | God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~ 77 Exo 9:14 | uw knechten, en over uw volk, opdat gij weet, dat er 78 Exo 9:15 | uitgestrekt, opdat Ik u en uw volk met de pestilentie zou slaan, 79 Exo 9:17 | gij uzelven nog tegen Mijn volk, dat gij het niet wilt laten 80 Exo 9:24 | geweest, sedert het tot een volk geweest is. ~ 81 Exo 9:27 | ik daarentegen en mijn volk zijn goddelozen! ~ 82 Exo 10:3 | verootmoedigen? Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~ 83 Exo 10:4 | indien gij weigert Mijn volk te laten trekken, zie, zo 84 Exo 11:3 | 3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen der Egyptenaren; 85 Exo 11:8 | Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt; 86 Exo 12:27 | bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde zich. ~ 87 Exo 12:31 | uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen 88 Exo 12:33 | hielden sterk aan bij het volk, haastende, om die uit het 89 Exo 12:34 | 34 En het volk nam zijn deeg op, eer het 90 Exo 12:36 | Daartoe had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen 91 Exo 12:38 | 38 En veel vermengd volk trok ook met hen op, en 92 Exo 13:3 | Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelfden 93 Exo 13:17 | geschied, toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde 94 Exo 13:18 | 18 Maar God leidde het volk om, langs den weg van de 95 Exo 14:5 | werd geboodschapt, dat het volk vluchtte, zo is het hart 96 Exo 14:5 | knechten veranderd tegen het volk, en zij zeiden: Waarom hebben 97 Exo 14:6 | zijn wagen aan, en nam zijn volk met zich. ~ 98 Exo 14:13 | Doch Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, staat vast, 99 Exo 14:31 | Egyptenaren bewezen had; en het volk vreesde den HEERE, en geloofde 100 Exo 15:13 | door Uw weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij 101 Exo 15:16 | als een steen, totdat Uw volk, HEERE! henen doorkome; 102 Exo 15:16 | henen doorkome; totdat dit volk henen doorkome, dat Gij 103 Exo 15:24 | 24 Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: Wat 104 Exo 15:25 | zoet. Aldaar stelde Hij het volk een inzetting en recht, 105 Exo 16:4 | den hemel regenen; en het volk zal uitgaan, en verzamelen 106 Exo 16:27 | dag, dat sommigen van het volk uitgingen, om te verzamelen; 107 Exo 16:30 | 30 Alzo rustte het volk op den zevenden dag! ~ 108 Exo 17:1 | was geen water voor het volk om te drinken. ~ 109 Exo 17:2 | 2 Toen twistte het volk met Mozes, en zeide: Geeft 110 Exo 17:3 | 3 Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, 111 Exo 17:3 | water, zo murmureerde het volk tegen Mozes, en het zeide: 112 Exo 17:4 | zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er feilt niet veel 113 Exo 17:6 | er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo 114 Exo 17:13 | dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, door de scherpte 115 Exo 18:1 | Mozes, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had: dat de HEERE 116 Exo 18:10 | uit Farao's hand; Die dit volk van onder de hand der Egyptenaren 117 Exo 18:13 | daags, zo zat Mozes om het volk te richten, en het volk 118 Exo 18:13 | volk te richten, en het volk stond voor Mozes, van den 119 Exo 18:14 | Mozes alles zag, wat hij het volk deed, zo zeide hij: Wat 120 Exo 18:14 | ding is dit, dat gij het volk doet? Waarom zit gij zelf 121 Exo 18:14 | gij zelf alleen, en al het volk staat voor u, van den morgen 122 Exo 18:15 | zijn schoonvader: Omdat dit volk tot mij komt, om God raad 123 Exo 18:18 | vervallen, zo gij, als dit volk, hetwelk bij u is; want 124 Exo 18:19 | zijn; wees gij voor het volk bij God, en breng gij de 125 Exo 18:21 | zie gij om, onder al het volk, naar kloeke mannen, God 126 Exo 18:22 | 22 Dat zij dit volk te allen tijde richten; 127 Exo 18:23 | bestaan; zo zal ook al dit volk in vrede aan zijn plaats 128 Exo 18:25 | hen tot hoofden over het volk; oversten der duizenden, 129 Exo 18:26 | 26 Dat zij het volk te allen tijde richtten, 130 Exo 19:6 | koninkrijk, en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden, 131 Exo 19:8 | 8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, en zeide: Al 132 Exo 19:9 | een dikke wolk, opdat het volk hore, als Ik met u spreek, 133 Exo 19:10 | HEERE tot Mozes: Ga tot het volk, en heilig hen heden en 134 Exo 19:11 | voor de ogen van al het volk afkomen, op den berg Sinai. ~ 135 Exo 19:12 | 12 En bepaal het volk rondom, zeggende: Wacht 136 Exo 19:14 | van den berg af tot het volk, en hij heiligde het volk; 137 Exo 19:14 | volk, en hij heiligde het volk; en zij wiesen hun klederen. ~ 138 Exo 19:15 | 15 En hij zeide tot het volk: Weest gereed tegen den 139 Exo 19:16 | sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte, dat in het 140 Exo 19:17 | 17 En Mozes leidde het volk uit het leger, Gode tegemoet; 141 Exo 19:21 | Mozes: Ga af, betuig dit volk, dat zij niet doorbreken 142 Exo 19:23 | Mozes tot den HEERE: Het volk zal op den berg Sinai niet 143 Exo 19:24 | dat de priesters en het volk niet doorbreken, om op te 144 Exo 19:25 | Toen klom Mozes af tot het volk, en zeide het hun aan. ~ 145 Exo 20:18 | 18 En al het volk zag de donderen, en de bliksemen, 146 Exo 20:18 | rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij af, 147 Exo 20:20 | 20 En Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, want God is 148 Exo 20:21 | 21 En het volk stond van verre; maar Mozes 149 Exo 21:8 | doen lossen; aan een vreemd volk haar te verkopen zal hij 150 Exo 22:25 | 25 Indien gij Mijn volk, dat bij u arm is, geld 151 Exo 22:28 | vloeken, en de oversten in uw volk zult gij niet lasteren. ~ 152 Exo 23:27 | aangezicht zenden, en al het volk, tot hetwelk gij komt, versaagd 153 Exo 24:2 | zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met hem. ~ 154 Exo 24:3 | kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN, 155 Exo 24:3 | toen antwoordde al het volk met een stem, en zij zeiden: 156 Exo 24:8 | en sprengde het op het volk; en hij zeide: Ziet, dit 157 Exo 32:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes vertoog van 158 Exo 32:1 | zo verzamelde zich het volk tot Aaron, en zij zeiden 159 Exo 32:3 | 3 Toen rukte het ganse volk de gouden oorsierselen af, 160 Exo 32:6 | dankoffer daartoe; en het volk zat neder om te eten en 161 Exo 32:7 | Ga heen, klim af! want uw volk, dat gij uit Egypteland 162 Exo 32:9 | HEERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een 163 Exo 32:9 | zie, het is een hardnekkig volk! ~ 164 Exo 32:10 | zo zal Ik u tot een groot volk maken. ~ 165 Exo 32:11 | toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht, 166 Exo 32:14 | hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen. ~ 167 Exo 32:21 | tot Aaron: Wat heeft u dit volk gedaan, dat gij zulk een 168 Exo 32:22 | ontsteke niet! gij kent dit volk, dat het in den boze ligt. ~ 169 Exo 32:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, (want Aaron 170 Exo 32:28 | Mozes; en er vielen van het volk, op dien dag, omtrent drie 171 Exo 32:30 | daags, dat Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een 172 Exo 32:31 | HEERE, en zeide: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, 173 Exo 32:34 | Doch ga nu heen, leid dit volk, waarheen Ik u gezegd heb; 174 Exo 32:35 | Aldus plaagde de HEERE dit volk, omdat zij dat kalf gemaakt 175 Exo 33:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes vertoog van 176 Exo 33:1 | zo verzamelde zich het volk tot Aaron, en zij zeiden 177 Exo 33:3 | 3 Toen rukte het ganse volk de gouden oorsierselen af, 178 Exo 33:6 | dankoffer daartoe; en het volk zat neder om te eten en 179 Exo 33:7 | Ga heen, klim af! want uw volk, dat gij uit Egypteland 180 Exo 33:9 | HEERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een 181 Exo 33:9 | zie, het is een hardnekkig volk! ~ 182 Exo 33:10 | zo zal Ik u tot een groot volk maken. ~ 183 Exo 33:11 | toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht, 184 Exo 33:14 | hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen. ~ 185 Exo 33:21 | tot Aaron: Wat heeft u dit volk gedaan, dat gij zulk een 186 Exo 33:22 | ontsteke niet! gij kent dit volk, dat het in den boze ligt. ~ 187 Exo 33:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, (want Aaron 188 Exo 33:28 | Mozes; en er vielen van het volk, op dien dag, omtrent drie 189 Exo 33:30 | daags, dat Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een 190 Exo 33:31 | HEERE, en zeide: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, 191 Exo 33:34 | Doch ga nu heen, leid dit volk, waarheen Ik u gezegd heb; 192 Exo 33:35 | Aldus plaagde de HEERE dit volk, omdat zij dat kalf gemaakt 193 Exo 34:1 | op van hier, gij en het volk, dat gij uit Egypteland 194 Exo 34:3 | gij zijt een hardnekkig volk; dat Ik u op dezen weg niet 195 Exo 34:4 | 4 Toen het volk dit kwade woord hoorde, 196 Exo 34:5 | Gij zijt een hardnekkig volk; in een ogenblik zou Ik 197 Exo 34:8 | naar de tent, stond al het volk op, en een ieder stelde 198 Exo 34:10 | 10 Als het volk de wolkkolom zag staan in 199 Exo 34:10 | der tent, zo stond al het volk op, en zij bogen zich, een 200 Exo 34:12 | Gij zegt tot mij: Voer dit volk op! maar Gij laat mij niet 201 Exo 34:13 | zie aan, dat deze natie Uw volk is! ~ 202 Exo 34:16 | heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat 203 Exo 34:16 | afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op den 204 Exo 34:16 | ik en Uw volk, van alle volk, dat op den aardbodem is. ~ 205 Exo 34:32 | want dit is een hardnekkig volk; doch vergeef onze ongerechtigheid 206 Exo 34:33 | een verbond; voor uw ganse volk zal Ik wonderen doen, die 207 Exo 34:33 | volken; alzo dat dit ganse volk, in welks midden gij zijt, 208 Exo 36:5 | tot Mozes, zeggende: Het volk brengt te veel, meer dan 209 Exo 36:6 | heiligdoms! Alzo werd het volk teruggehouden van meer te 210 Lev 4:27 | En zo enig mens van het volk des lands door afdwaling 211 Lev 9:7 | verzoening voor u en voor het volk; maak daarna de offerande 212 Lev 9:15 | zondoffers, die voor het volk was, en slachtte hem, en 213 Lev 9:18 | dankoffer, dat voor het volk was; en de zonen van Aaron 214 Lev 9:22 | Aaron zijn handen op tot het volk, en zegende hen; en hij 215 Lev 9:23 | zij uit, en zegenden het volk; en de heerlijkheid des 216 Lev 9:23 | HEEREN verscheen al het volk. ~ 217 Lev 9:24 | en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, 218 Lev 10:3 | het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden. 219 Lev 16:15 | zondoffers, die voor het volk zal zijn, slachten, en zal 220 Lev 16:24 | en voor zich en voor het volk verzoening doen. ~ 221 Lev 16:33 | priesteren, en voor al het volk der gemeente zal hij verzoening 222 Lev 18:28 | hebben; gelijk als het het volk, dat voor u was, uitgespuwd 223 Lev 18:29 | uit het midden van haar volk uitgeroeid worden. ~ 224 Lev 20:2 | zekerlijk gedood worden; het volk des lands zal hem met stenen 225 Lev 20:4 | 4 En indien het volk des lands hun ogen enigzins 226 Lev 25:12 | en gij zult Mij tot een volk zijn. ~ 227 Num 5:27 | zal in het midden van haar volk tot een vloek zijn. ~ 228 Num 11:1 | het geschiedde, als het volk zich was beklagende, dat 229 Num 11:2 | 2 Toen riep het volk tot Mozes; en Mozes bad 230 Num 11:4 | 4 En het gemene volk, dat in het midden van hen 231 Num 11:8 | 8 Het volk liep hier en daar, en verzamelde 232 Num 11:10 | 10 Toen hoorde Mozes het volk wenen door hun huisgezinnen, 233 Num 11:11 | Gij den last van dit ganse volk op mij legt? ~ 234 Num 11:12 | 12 Heb ik dan al dit volk ontvangen? heb ik het gebaard? 235 Num 11:13 | vlees hebben, om al dit volk te geven? Want zij wenen 236 Num 11:14 | 14 Ik alleen kan al dit volk niet dragen; want het is 237 Num 11:17 | zullen met u den last van dit volk dragen, opdat gij dien alleen 238 Num 11:18 | 18 En tot het volk zult gij zeggen: Heiligt 239 Num 11:21 | Zeshonderd duizend te voet is dit volk, in welks midden ik ben; 240 Num 11:24 | woorden des HEEREN tot het volk; en hij verzamelde zeventig 241 Num 11:29 | ijverende? Och of al dat volk des HEEREN profeten waren, 242 Num 11:32 | 32 Toen maakte zich het volk op, dien gehelen dag, en 243 Num 11:33 | toorn des HEEREN tegen het volk, en de HEERE sloeg het volk 244 Num 11:33 | volk, en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote plaag. ~ 245 Num 11:34 | want daar begroeven zij het volk, dat belust was geweest. ~ 246 Num 11:35 | Kibroth Thaava verreisde het volk naar Hazeroth; en zij bleven 247 Num 12:15 | zeven dagen gesloten; en het volk verreisde niet, totdat Mirjam 248 Num 12:16 | Maar daarna verreisde het volk van Hazeroth, en zij legerden 249 Num 13:18 | hoedanig het zij, en het volk, dat daarin woont, of het 250 Num 13:28 | Behalve dat het een sterk volk is, hetwelk in dat land 251 Num 13:30 | 30 Toen stilde Kaleb het volk voor Mozes, en zeide: Laat 252 Num 13:31 | zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want 253 Num 13:32 | inwoners verteert; en al het volk, hetwelk wij in het midden 254 Num 14:1 | hieven hun stem op, en het volk weende in dienzelven nacht. ~ 255 Num 14:9 | en vreest gij niet het volk dezes lands; want zij zijn 256 Num 14:11 | Mozes: Hoe lang zal mij dit volk tergen? En hoe lang zullen 257 Num 14:12 | tot een groter en sterker volk maken, dan dit is. ~ 258 Num 14:13 | hebt door Uw kracht dit volk uit het midden van hen doen 259 Num 14:14 | HEERE! in het midden van dit volk zijt; dat Gij HEERE! oog 260 Num 14:15 | 15 En zoudt Gij dit volk als een enigen man doden, 261 Num 14:16 | 16 Omdat de HEERE dit volk niet kon brengen in dat 262 Num 14:19 | en gelijk Gij ze aan dit volk, van Egypteland af tot hiertoe, 263 Num 14:39 | Israels. Toen treurde het volk zeer. ~ 264 Num 15:26 | verkeert; want het is het ganse volk door dwaling overkomen. ~ 265 Num 15:30 | uit het midden van haar volk; ~ 266 Num 16:41 | Gijlieden hebt des HEEREN volk gedood! ~ 267 Num 16:47 | had aangevangen onder het volk; en hij legde reukwerk daarin, 268 Num 16:47 | deed verzoening over het volk. ~ 269 Num 20:1 | eerste maand, zo bleef het volk te Kades. En Mirjam stierf 270 Num 20:3 | 3 En het volk twistte met Mozes, en zij 271 Num 20:20 | uitgetrokken, met een zwaar volk, en met een sterke hand. ~ 272 Num 21:2 | en zeide: Indien Gij dit volk geheel in mijn hand geeft, 273 Num 21:5 | 5 En het volk sprak tegen God en tegen 274 Num 21:6 | vurige slangen onder het volk, die beten het volk; en 275 Num 21:6 | het volk, die beten het volk; en er stierf veel volks 276 Num 21:7 | 7 Daarom kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden: 277 Num 21:7 | Toen bad Mozes voor het volk. ~ 278 Num 21:16 | Mozes zeide: Verzamel het volk, zo zal Ik hun water geven. ~ 279 Num 21:23 | Sihon vergaderde al zijn volk, en hij ging uit, Israel 280 Num 21:29 | 29 Wee u, Moab! Gij, volk Kamoz zijt verloren! Hij 281 Num 21:33 | tegemoet, hij en al zijn volk, tot den strijd, en Edrei. ~ 282 Num 21:34 | hand gegeven, en al zijn volk, ook zijn land; en gij zult 283 Num 21:35 | en zijn zonen, en al zijn volk, alzo dat hem niemand overbleef; 284 Num 22:5 | zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getogen; zie, 285 Num 22:6 | kom toch, vervloek mij dit volk, want het is machtiger dan 286 Num 22:11 | 11 Zie, er is een volk uit Egypte getogen, en het 287 Num 22:12 | niet trekken; gij zult dat volk niet vloeken, want het is 288 Num 22:17 | kom toch, vervloek mij dit volk! ~ 289 Num 23:9 | aanschouw ik hem; ziet, dat volk zal alleen wonen, en het 290 Num 23:24 | 24 Zie, het volk zal opstaan als een oude 291 Num 24:14 | nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, ik zal u raad geven, 292 Num 24:14 | geven, en zeggen wat dit volk uw volk doen zal in de laatste 293 Num 24:14 | en zeggen wat dit volk uw volk doen zal in de laatste dagen. ~ 294 Num 25:1 | verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de 295 Num 25:2 | 2 En zij nodigden het volk tot de slachtofferen harer 296 Num 25:2 | slachtofferen harer goden; en het volk at, en boog zich voor haar 297 Num 31:3 | Mozes dan sprak tot het volk, zeggende: Dat zich mannen 298 Num 31:68 | woestijn; en gij zult al dit volk verderven. ~ 299 Num 32:14 | was geen water voor het volk, om te drinken. ~ 300 Deu 1:28 | smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij; 301 Deu 2:4 | 4 En gebied het volk, zeggende: Gij zult doortrekken 302 Deu 2:10 | en menigvuldig, en lang volk, gelijk de Enakieten. ~ 303 Deu 2:21 | en menigvuldig, en lang volk, als de Enakieten; en de 304 Deu 2:32 | tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde, naar Jahaz. ~ 305 Deu 2:33 | en zijn zonen, en al zijn volk. ~ 306 Deu 3:1 | tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde bij Edrei. ~ 307 Deu 3:2 | want Ik heb hem, en al zijn volk, en zijn land, in uw hand 308 Deu 3:3 | koning van Bazan, en al zijn volk, in onze hand, zodat wij 309 Deu 3:28 | voor het aangezicht van dit volk henen overgaan, en zal hun 310 Deu 4:6 | zullen, en zeggen: Dit groot volk alleen is een wijs en verstandig 311 Deu 4:6 | is een wijs en verstandig volk! ~ 312 Deu 4:7 | 7 Want wat groot volk is er, hetwelk de goden 313 Deu 4:8 | 8 En wat groot volk is er, dat zo rechtvaardige 314 Deu 4:10 | zeide: Vergader Mij dit volk, en Ik zal hun Mijn woorden 315 Deu 4:33 | 33 Of een volk gehoord hebbe de stem van 316 Deu 4:34 | heeft te gaan, om Zich een volk uit het midden eens volks 317 Deu 5:28 | stem der woorden van dit volk, die zij tot u gesproken 318 Deu 7:6 | Want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God; u heeft 319 Deu 7:6 | verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn 320 Deu 9:2 | 2 Een groot en lang volk, kinderen der Enakieten; 321 Deu 9:6 | gij zijt een hardnekkig volk. ~ 322 Deu 9:12 | haastelijk af van hier; want uw volk, dat gij uit Egypte hebt 323 Deu 9:13 | mij, zeggende: Ik heb dit volk aangemerkt, en zie, het 324 Deu 9:13 | zie, het is een hardnekkig volk. ~ 325 Deu 9:14 | een machtiger en meerder volk maken, dan dit is. ~ 326 Deu 9:26 | Heere, HEERE, verderf Uw volk en Uw erfdeel niet, dat 327 Deu 9:29 | 29 Zij zijn toch Uw volk, en Uw erfdeel, dat Gij 328 Deu 14:2 | Want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God; en u 329 Deu 14:2 | verkoren, om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit 330 Deu 14:21 | want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God. Gij zult 331 Deu 16:18 | uw stammen; dat zij het volk richten met een gericht 332 Deu 17:13 | 13 Dat het al dat volk hore en vreze, en niet meer 333 Deu 17:16 | vermenigvuldigen, en het volk niet doen wederkeren naar 334 Deu 18:3 | der priesters zijn van het volk, van hen, die een offerande 335 Deu 20:1 | paarden en wagenen, een volk, meerder dan gij, zo zult 336 Deu 20:2 | priester toetreden, en tot het volk spreken. ~ 337 Deu 20:5 | zullen de ambtlieden tot het volk spreken, zeggende: Wie is 338 Deu 20:8 | voortvaren te spreken tot het volk, en zeggen: Wie is de man, 339 Deu 20:9 | hebben te spreken tot het volk, zo zullen zij oversten 340 Deu 20:11 | opendoen, zo zal al het volk, dat daarin gevonden wordt, 341 Deu 21:8 | 8 Wees genadig aan Uw volk Israel, dat Gij, o HEERE! 342 Deu 21:8 | bloed in het midden van Uw volk Israel! En dat bloed zal 343 Deu 26:5 | machtig en menigvuldig volk. ~ 344 Deu 26:15 | van den hemel, en zegen Uw volk Israel, en het land, dat 345 Deu 26:18 | zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn, 346 Deu 26:19 | en opdat gij een heilig volk zijt den HEERE, uw God, 347 Deu 27:1 | oudsten van Israel, gebood het volk, zeggende: Behoudt al deze 348 Deu 27:9 | den HEERE, uw God, tot een volk geworden. ~ 349 Deu 27:11 | 11 En Mozes gebood het volk te dien dage, zeggende: ~ 350 Deu 27:12 | Dezen zullen staan, om het volk te zegenen op den berg Gerizim, 351 Deu 27:15 | het verborgene! En al het volk zal antwoorden en zeggen: 352 Deu 27:16 | moeder veracht! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 353 Deu 27:17 | landpale verrukt! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 354 Deu 27:18 | weg doet dolen! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 355 Deu 27:19 | weduwe buigt! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 356 Deu 27:20 | ontdekt heeft! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 357 Deu 27:21 | enig beest ligt! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 358 Deu 27:22 | zijner moeder! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 359 Deu 27:23 | schoonmoeder ligt! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 360 Deu 27:24 | verborgene verslaat! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 361 Deu 27:25 | te verslaan! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 362 Deu 27:26 | doende dezelve! En al het volk zal zeggen: Amen. ~ 363 Deu 28:9 | Zichzelven tot een heilig volk bevestigen, gelijk als Hij 364 Deu 28:32 | dochteren zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het 365 Deu 28:33 | en al uw arbeid zal een volk eten, dat gij niet gekend 366 Deu 28:36 | hebben, doen gaan tot een volk, dat gij niet gekend hebt, 367 Deu 28:49 | De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van 368 Deu 28:49 | als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult 369 Deu 28:50 | 50 Een volk, stijf van aangezicht, dat 370 Deu 29:13 | heden Zichzelven tot een volk bevestige, en Hij u tot 371 Deu 31:7 | moed, want gij zult met dit volk ingaan in het land dat de 372 Deu 31:12 | 12 Vergadert het volk, de mannen, en de vrouwen, 373 Deu 31:16 | slapen met uw vaderen; en dit volk zal opstaan, en nahoereren 374 Deu 31:20 | 20 Want Ik zal dit volk inbrengen in het land, dat 375 Deu 32:6 | vergelden, gij, dwaas en onwijs volk! Is Hij niet uw Vader, Die 376 Deu 32:9 | des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner 377 Deu 32:21 | door diegenen, die geen volk zijn; door een dwaas volk 378 Deu 32:21 | volk zijn; door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken. ~ 379 Deu 32:28 | 28 Want zij zijn een volk, dat door raadslagen verloren 380 Deu 32:36 | Want de HEERE zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem 381 Deu 32:43 | gij heidenen, met Zijn volk! want Hij zal het bloed 382 Deu 32:43 | verzoenen Zijn land en Zijn volk. ~ 383 Deu 33:7 | breng hem weder tot zijn volk; zijn handen moeten hem 384 Deu 33:29 | is u gelijk? gij zijt een volk, verlost door den HEERE, 385 Joz 1:2 | deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, 386 Joz 1:6 | moed! want gij zult dit volk dat land erfelijk doen bezitten, 387 Joz 1:11 | des legers, en beveelt het volk, zeggende: Bereidt teerkost 388 Joz 3:3 | 3 En zij geboden het volk, zeggende: Wanneer gij de 389 Joz 3:5 | Jozua zeide ook tot het volk: Heiligt u! want morgen 390 Joz 3:6 | voor het aangezicht van dit volk. Zij dan namen de ark des 391 Joz 3:14 | het geschiedde, toen het volk vertrok uit zijn tenten, 392 Joz 3:16 | afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover Jericho. ~ 393 Joz 3:17 | het droge, totdat al het volk geeindigd had door de Jordaan 394 Joz 4:1 | geschiedde nu, toen al het volk geeindigd had over de Jordaan 395 Joz 4:2 | u twaalf mannen uit het volk, uit elken stam een man. ~ 396 Joz 4:10 | HEERE Jozua geboden had het volk aan te zeggen, naar al wat 397 Joz 4:10 | Jozua geboden had. En het volk haastte, en het trok over. ~ 398 Joz 4:11 | het geschiedde, als al het volk geeindigd had over te gaan, 399 Joz 4:19 | 19 Het volk nu was den tiende der eerste 400 Joz 5:4 | hen Jozua besneed: al het volk, dat uit Egypte getogen 401 Joz 5:5 | 5 Want al het volk, dat er uittoog, was besneden; 402 Joz 5:5 | was besneden; maar al het volk, dat geboren was in de woestijn 403 Joz 5:6 | totdat vergaan was het ganse volk der krijgslieden, die uit 404 Joz 5:8 | einde gemaakt had van al dat volk te besnijden, zo bleven 405 Joz 6:5 | bazuin hoort, zo zal al het volk juichen met een groot gejuich; 406 Joz 6:5 | onder zich vallen, en het volk zal daarin klimmen, een 407 Joz 6:7 | 7 En tot het volk zeide hij: Trekt door en 408 Joz 6:8 | geschiedde, gelijk Jozua tot het volk gesproken had, zo gingen 409 Joz 6:10 | 10 Jozua nu had het volk geboden, zeggende: Gij zult 410 Joz 6:16 | bliezen, dat Jozua tot het volk sprak: Juicht, want de HEERE 411 Joz 6:20 | 20 Het volk dan juichte, als zij met 412 Joz 6:20 | het geschiedde, als het volk het geluid der bazuin hoorde, 413 Joz 6:20 | bazuin hoorde, zo juichte het volk met een groot gejuich; en 414 Joz 6:20 | viel onder zich, en het volk klom in de stad, een ieder 415 Joz 7:3 | zeiden tot hem: Dat het ganse volk niet optrekke, dat er omtrent 416 Joz 7:3 | vermoei daarheen al het volk niet; want zij zijn weinige. ~ 417 Joz 7:4 | trokken derwaarts op van het volk omtrent drie duizend man; 418 Joz 7:7 | HEERE! waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen 419 Joz 7:13 | 13 Sta op, heilig het volk, en zeg: Heiligt u tegen 420 Joz 8:1 | den koning van Ai, en zijn volk, en zijn stad, en zijn land 421 Joz 8:5 | 5 Ik nu, en al het volk, dat bij mij is, zullen 422 Joz 8:10 | op, en hij monsterde het volk; en hij trok op, hij en 423 Joz 8:13 | 13 En zij stelden het volk, het ganse leger, dat aan 424 Joz 8:14 | strijde, hij en al zijn volk, ter bestemder tijd, voor 425 Joz 8:16 | werd samengeroepen al het volk, dat in de stad was, om 426 Joz 8:20 | derwaarts te vlieden; want het volk, dat naar de woestijn vluchtte, 427 Joz 8:33 | HEEREN, bevolen had; om het volk van Israel in het eerst 428 Joz 10:13 | bleef staan, totdat zich het volk aan zijn vijanden gewroken 429 Joz 10:21 | 21 Zo keerde al het volk tot Jozua in het leger, 430 Joz 10:33 | Jozua sloeg hem en zijn volk, totdat hij hem geen overigen 431 Joz 17:14 | daar ik toch een groot volk ben, voor zoveel de HEERE 432 Joz 17:15 | henlieden: Dewijl gij een groot volk zijt, zo ga op naar het 433 Joz 17:17 | zeggende: Gij zijt een groot volk, en gij hebt grote kracht, 434 Joz 25:2 | zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo zegt de HEERE, de 435 Joz 25:16 | 16 Toen antwoordde het volk en zeide: Het zij verre 436 Joz 25:19 | Toen zeide Jozua tot het volk: Gij zult den HEERE niet 437 Joz 25:21 | 21 Toen zeide het volk tot Jozua: Neen, maar wij 438 Joz 25:22 | 22 Jozua nu zeide tot het volk: Gij zijt getuigen over 439 Joz 25:24 | 24 En het volk zeide tot Jozua: Wij zullen 440 Joz 25:25 | dag een verbond met het volk; en hij stelde het hun tot 441 Joz 25:27 | Jozua zeide tot het ganse volk: Ziet, deze steen zal ons 442 Joz 25:28 | 28 Toen zond Jozua het volk weg, een ieder naar zijn 443 Ric 1:16 | heen en woonden met het volk. ~ 444 Ric 2:4 | gesproken had, zo hief het volk zijn stem op en weende. ~ 445 Ric 2:6 | 6 Als Jozua het volk had laten gaan, zo waren 446 Ric 2:7 | 7 En het volk diende den HEERE, al de 447 Ric 2:20 | dat Hij zeide: Omdat dit volk Mijn verbond heeft overtreden, 448 Ric 3:18 | leveren, zo geleidde hij het volk, die het geschenk gedragen 449 Ric 4:13 | ijzeren wagenen, en al het volk, dat met hem was, van Haroseth 450 Ric 4:26 | wraken in Israel, van dat het volk zich gewillig heeft aangeboden. ~ 451 Ric 4:33 | aangeboden hebben onder het volk; looft den HEERE! ~ 452 Ric 4:35 | Israel; toen ging des HEEREN volk af tot de poorten. ~ 453 Ric 4:37 | de heerlijken onder het volk; de HEERE doet mij heersen 454 Ric 4:42 | 18 Zebulon, het is een volk, dat zijn ziel versmaad 455 Ric 6:1 | Gideon) vroeg op, en al het volk, dat met hem was; en zij 456 Ric 6:3 | Gilead! Toen keerden uit het volk weder twee en twintig duizend, 457 Ric 6:5 | 5 En hij deed het volk afgaan naar het water. Toen 458 Ric 6:7 | geven; daarom laat al dat volk weggaan, een ieder naar 459 Ric 6:8 | 8 En het volk nam den teerkost in hun 460 Ric 7:5 | enige bollen broods aan het volk, dat mijn voetstappen volgt, 461 Ric 8:29 | 29 Och, dat dit volk in mijn hand ware! ik zoude 462 Ric 8:32 | op bij nacht, gij en het volk, dat met u is, en leg lagen 463 Ric 8:33 | stad; en zie, zo hij en het volk, dat met hem is, tot u uittrekken, 464 Ric 8:34 | maakte zich op, en al het volk, dat met hem was, bij nacht; 465 Ric 8:35 | Abimelech rees op, en al het volk, dat met hem was, uit de 466 Ric 8:36 | 36 Als Gaal dat volk zag, zo zeide hij tot Zebul: 467 Ric 8:36 | tot Zebul: Zie, er komt volk af van de hoogten der bergen. 468 Ric 8:37 | spreken en zeide: Zie daar volk, afkomende uit het midden 469 Ric 8:38 | dienen? is niet dit het volk, dat gij veracht hebt? trek 470 Ric 8:42 | des anderen daags dat het volk uittrok in het veld, en 471 Ric 8:43 | 43 Toen nam hij het volk, en deelde hen in drie hopen, 472 Ric 8:43 | hij zag toe, en ziet, het volk trok uit de stad, zo maakte 473 Ric 8:45 | de stad in, en doodde het volk, dat daarin was; en hij 474 Ric 8:48 | berg Zalmon, hij en al het volk, dat met hem was; en Abimelech 475 Ric 8:48 | schouder; en hij zeide tot het volk, dat bij hem was: Wat gij 476 Ric 8:49 | 49 Zo hieuw ook al het volk een iegelijk zijn tak af, 477 Ric 9:18 | 18 Toen zeide het volk, de oversten van Gilead, 478 Ric 10:11 | oudsten van Gilead, en het volk stelde hem tot een hoofd 479 Ric 10:20 | Sihon verzamelde al zijn volk, en zij legerden zich te 480 Ric 10:21 | Israels, gaf Sihon met al zijn volk in de hand van Israel, dat 481 Ric 10:23 | het aangezicht van zijn volk Israel uit de bezitting 482 Ric 11:2 | zeide tot hen: Ik en mijn volk waren zeer twistig met de 483 Ric 13:3 | broeders, en onder al mijn volk, dat gij heengaat, om een 484 Ric 15:24 | 24 Desgelijks als hem het volk zag, loofden zij hun god, 485 Ric 15:30 | de vorsten, en op al het volk, dat daarin was. En de doden, 486 Ric 17:7 | te Lais; en zij zagen het volk, hetwelk in derzelver midden 487 Ric 17:10 | komen tot een zorgeloos volk, en dat land is wijd van 488 Ric 17:27 | Lais, tot een stil en zeker volk, en sloegen hen met de scherpte 489 Ric 19:2 | in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd duizend 490 Ric 19:8 | Toen maakte zich al het volk op, als een enig man, zeggende: 491 Ric 19:10 | teerkost te nemen voor het volk, opdat zij, komende te Gibea-Benjamins, 492 Ric 19:16 | 16 Onder al dit volk waren zevenhonderd uitgelezene 493 Ric 19:22 | 22 Doch het volk versterkte zich, te weten 494 Ric 19:26 | kinderen Israels en al het volk op, en kwamen ten huize 495 Ric 19:31 | kinderen van Benjamin uit, het volk tegemoet, en werden van 496 Ric 19:31 | begonnen te slaan van het volk, en te doorsteken, gelijk 497 Ric 20:2 | 2 Zo kwam het volk tot het huis Gods, en zij 498 Ric 20:4 | anderen daags, dat zich het volk vroeg opmaakte, en bouwde 499 Ric 20:9 | 9 Want het volk werd geteld, en ziet, er 500 Rut 1:6 | Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hun


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1627

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License