1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1627
Book Chapter: Verse
1 Gen 11:6 | Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei
2 Gen 12:2 | En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en
3 Gen 14:16 | als ook de vrouwen, en het volk. ~
4 Gen 14:38 | 14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij
5 Gen 16:20 | Ik zal hem tot een groot volk stellen; ~
6 Gen 17:18 | tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken
7 Gen 18:4 | huis omsingeld, het ganse volk, van het uiterste einde
8 Gen 19:4 | dan ook een rechtvaardig volk doden? ~
9 Gen 20:13 | dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad
10 Gen 20:18 | Ik zal hem tot een groot volk stellen. ~
11 Gen 22:7 | boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen
12 Gen 22:12 | voor het aangezicht van het volk des lands; ~
13 Gen 22:13 | Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens,
14 Gen 23:90 | een scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het
15 Gen 23:90 | sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den
16 Gen 24:10 | Lichtelijk had een van dit volk bij uw huisvrouw gelegen,
17 Gen 24:11 | Abimelech gebood het ganse volk, zeggende: Zo wie deze man
18 Gen 29:7 | bange; en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de
19 Gen 30:15 | zeide: Laat mij toch van dit volk, dat met mij is, u bijstellen.
20 Gen 31:16 | wonen, en wij zullen tot een volk zijn. ~
21 Gen 31:22 | met ons wonen, om tot een volk te zijn; als al wat mannelijk
22 Gen 32:6 | Beth-El), hij en al het volk, dat bij hem was. ~
23 Gen 32:11 | en vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken
24 Gen 37:40 | op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen
25 Gen 37:55 | Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Farao
26 Gen 38:6 | hij verkocht aan al het volk des lands; en Jozefs broederen
27 Gen 42:3 | zal u aldaar tot een groot volk zetten. ~
28 Gen 43:21 | 21 En aangaande het volk, dat zette hij over in de
29 Gen 43:23 | Toen zeide Jozef tot het volk: Ziet, ik heb heden u en
30 Gen 44:19 | het; hij zal ook tot een volk worden, en hij zal ook groot
31 Gen 45:16 | 16 Dan zal zijn volk richten, als een der stammen
32 Gen 45:29 | word verzameld tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders,
33 Gen 46:20 | dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden. ~
34 Exo 1:9 | 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen
35 Exo 1:9 | tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israels is
36 Exo 1:20 | vroedvrouwen goed; en dat volk vermeerderde, en het werd
37 Exo 1:22 | gebood Farao aan al zijn volk, zeggende: Alle zonen, die
38 Exo 3:10 | Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israels) uit
39 Exo 3:12 | gezonden heb: wanneer gij dit volk uit Egypte geleid hebt,
40 Exo 3:21 | 21 En Ik zal dit volk genade geven in de ogen
41 Exo 4:16 | En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden,
42 Exo 4:21 | verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan. ~
43 Exo 4:31 | 31 En het volk geloofde, en zij hoorden,
44 Exo 5:1 | God van Israel: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij een
45 Exo 5:4 | Aaron! waarom trekt gij het volk af van hun werken? Gaat
46 Exo 5:5 | Verder zeide Farao: Ziet, het volk des lands is alreeds te
47 Exo 5:6 | de aandrijvers onder het volk, en deszelfs ambtlieden,
48 Exo 5:10 | ambtlieden, en spraken tot het volk, zeggende: Zo zegt Farao:
49 Exo 5:12 | Toen verstrooide zich het volk in het ganse land van Egypte,
50 Exo 5:22 | Heere! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan, waarom hebt
51 Exo 5:23 | te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt
52 Exo 5:23 | kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost. ~
53 Exo 6:6 | Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, en Ik zal ulieden
54 Exo 7:4 | voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israels, uit
55 Exo 7:14 | is zwaar; hij weigert het volk te laten trekken. ~
56 Exo 7:16 | gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene
57 Exo 8:1 | zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~
58 Exo 8:3 | uwer knechten, en op uw volk, en in uw bakovens, en in
59 Exo 8:4 | opkomen, op u, en op uw volk, en op al uw knechten. ~
60 Exo 8:8 | vorsen van mij en van mijn volk wegneme; zo zal ik het volk
61 Exo 8:8 | volk wegneme; zo zal ik het volk trekken laten, dat zij den
62 Exo 8:9 | uw knechten, en voor uw volk, vuriglijk bidden, om deze
63 Exo 8:11 | van uw knechten, en van uw volk wijken; zij zullen alleen
64 Exo 8:20 | zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen; ~
65 Exo 8:21 | 21 Want zo gij Mijn volk niet laat trekken, zie,
66 Exo 8:21 | op uw knechten, en op uw volk, en in uw huizen; alzo dat
67 Exo 8:22 | land Gosen, waarin Mijn volk woont, afzonderen, dat daar
68 Exo 8:23 | verlossing zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen
69 Exo 8:23 | tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit teken
70 Exo 8:29 | zijn knechten, en van zijn volk morgen wegwijke! Alleen,
71 Exo 8:29 | bedriegelijk handele, dit volk niet latende gaan, om den
72 Exo 8:31 | zijn knechten, en van zijn volk; er bleef niet een over. ~
73 Exo 8:32 | ditmaal, en hij liet het volk niet trekken. ~ ~
74 Exo 9:1 | God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene. ~
75 Exo 9:7 | verzwaard, en hij liet het volk niet trekken. ~
76 Exo 9:13 | God der Hebreen: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~
77 Exo 9:14 | uw knechten, en over uw volk, opdat gij weet, dat er
78 Exo 9:15 | uitgestrekt, opdat Ik u en uw volk met de pestilentie zou slaan,
79 Exo 9:17 | gij uzelven nog tegen Mijn volk, dat gij het niet wilt laten
80 Exo 9:24 | geweest, sedert het tot een volk geweest is. ~
81 Exo 9:27 | ik daarentegen en mijn volk zijn goddelozen! ~
82 Exo 10:3 | verootmoedigen? Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen. ~
83 Exo 10:4 | indien gij weigert Mijn volk te laten trekken, zie, zo
84 Exo 11:3 | 3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen der Egyptenaren;
85 Exo 11:8 | Trek uit, gij en al het volk, dat uw voetstappen volgt;
86 Exo 12:27 | bevrijdde! Toen boog zich het volk en neigde zich. ~
87 Exo 12:31 | uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen
88 Exo 12:33 | hielden sterk aan bij het volk, haastende, om die uit het
89 Exo 12:34 | 34 En het volk nam zijn deeg op, eer het
90 Exo 12:36 | Daartoe had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen
91 Exo 12:38 | 38 En veel vermengd volk trok ook met hen op, en
92 Exo 13:3 | Verder zeide Mozes tot het volk: Gedenkt aan dezen zelfden
93 Exo 13:17 | geschied, toen Farao het volk had laten trekken, zo leidde
94 Exo 13:18 | 18 Maar God leidde het volk om, langs den weg van de
95 Exo 14:5 | werd geboodschapt, dat het volk vluchtte, zo is het hart
96 Exo 14:5 | knechten veranderd tegen het volk, en zij zeiden: Waarom hebben
97 Exo 14:6 | zijn wagen aan, en nam zijn volk met zich. ~
98 Exo 14:13 | Doch Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, staat vast,
99 Exo 14:31 | Egyptenaren bewezen had; en het volk vreesde den HEERE, en geloofde
100 Exo 15:13 | door Uw weldadigheid dit volk, dat Gij verlost hebt; Gij
101 Exo 15:16 | als een steen, totdat Uw volk, HEERE! henen doorkome;
102 Exo 15:16 | henen doorkome; totdat dit volk henen doorkome, dat Gij
103 Exo 15:24 | 24 Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: Wat
104 Exo 15:25 | zoet. Aldaar stelde Hij het volk een inzetting en recht,
105 Exo 16:4 | den hemel regenen; en het volk zal uitgaan, en verzamelen
106 Exo 16:27 | dag, dat sommigen van het volk uitgingen, om te verzamelen;
107 Exo 16:30 | 30 Alzo rustte het volk op den zevenden dag! ~
108 Exo 17:1 | was geen water voor het volk om te drinken. ~
109 Exo 17:2 | 2 Toen twistte het volk met Mozes, en zeide: Geeft
110 Exo 17:3 | 3 Toen nu het volk aldaar dorstte naar water,
111 Exo 17:3 | water, zo murmureerde het volk tegen Mozes, en het zeide:
112 Exo 17:4 | zeggende: Wat zal ik dit volk doen? Er feilt niet veel
113 Exo 17:6 | er water uitgaan, dat het volk drinke. Mozes nu deed alzo
114 Exo 17:13 | dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, door de scherpte
115 Exo 18:1 | Mozes, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had: dat de HEERE
116 Exo 18:10 | uit Farao's hand; Die dit volk van onder de hand der Egyptenaren
117 Exo 18:13 | daags, zo zat Mozes om het volk te richten, en het volk
118 Exo 18:13 | volk te richten, en het volk stond voor Mozes, van den
119 Exo 18:14 | Mozes alles zag, wat hij het volk deed, zo zeide hij: Wat
120 Exo 18:14 | ding is dit, dat gij het volk doet? Waarom zit gij zelf
121 Exo 18:14 | gij zelf alleen, en al het volk staat voor u, van den morgen
122 Exo 18:15 | zijn schoonvader: Omdat dit volk tot mij komt, om God raad
123 Exo 18:18 | vervallen, zo gij, als dit volk, hetwelk bij u is; want
124 Exo 18:19 | zijn; wees gij voor het volk bij God, en breng gij de
125 Exo 18:21 | zie gij om, onder al het volk, naar kloeke mannen, God
126 Exo 18:22 | 22 Dat zij dit volk te allen tijde richten;
127 Exo 18:23 | bestaan; zo zal ook al dit volk in vrede aan zijn plaats
128 Exo 18:25 | hen tot hoofden over het volk; oversten der duizenden,
129 Exo 18:26 | 26 Dat zij het volk te allen tijde richtten,
130 Exo 19:6 | koninkrijk, en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden,
131 Exo 19:8 | 8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, en zeide: Al
132 Exo 19:9 | een dikke wolk, opdat het volk hore, als Ik met u spreek,
133 Exo 19:10 | HEERE tot Mozes: Ga tot het volk, en heilig hen heden en
134 Exo 19:11 | voor de ogen van al het volk afkomen, op den berg Sinai. ~
135 Exo 19:12 | 12 En bepaal het volk rondom, zeggende: Wacht
136 Exo 19:14 | van den berg af tot het volk, en hij heiligde het volk;
137 Exo 19:14 | volk, en hij heiligde het volk; en zij wiesen hun klederen. ~
138 Exo 19:15 | 15 En hij zeide tot het volk: Weest gereed tegen den
139 Exo 19:16 | sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte, dat in het
140 Exo 19:17 | 17 En Mozes leidde het volk uit het leger, Gode tegemoet;
141 Exo 19:21 | Mozes: Ga af, betuig dit volk, dat zij niet doorbreken
142 Exo 19:23 | Mozes tot den HEERE: Het volk zal op den berg Sinai niet
143 Exo 19:24 | dat de priesters en het volk niet doorbreken, om op te
144 Exo 19:25 | Toen klom Mozes af tot het volk, en zeide het hun aan. ~
145 Exo 20:18 | 18 En al het volk zag de donderen, en de bliksemen,
146 Exo 20:18 | rokenden berg; toen het volk zulks zag, weken zij af,
147 Exo 20:20 | 20 En Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, want God is
148 Exo 20:21 | 21 En het volk stond van verre; maar Mozes
149 Exo 21:8 | doen lossen; aan een vreemd volk haar te verkopen zal hij
150 Exo 22:25 | 25 Indien gij Mijn volk, dat bij u arm is, geld
151 Exo 22:28 | vloeken, en de oversten in uw volk zult gij niet lasteren. ~
152 Exo 23:27 | aangezicht zenden, en al het volk, tot hetwelk gij komt, versaagd
153 Exo 24:2 | zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met hem. ~
154 Exo 24:3 | kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN,
155 Exo 24:3 | toen antwoordde al het volk met een stem, en zij zeiden:
156 Exo 24:8 | en sprengde het op het volk; en hij zeide: Ziet, dit
157 Exo 32:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes vertoog van
158 Exo 32:1 | zo verzamelde zich het volk tot Aaron, en zij zeiden
159 Exo 32:3 | 3 Toen rukte het ganse volk de gouden oorsierselen af,
160 Exo 32:6 | dankoffer daartoe; en het volk zat neder om te eten en
161 Exo 32:7 | Ga heen, klim af! want uw volk, dat gij uit Egypteland
162 Exo 32:9 | HEERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een
163 Exo 32:9 | zie, het is een hardnekkig volk! ~
164 Exo 32:10 | zo zal Ik u tot een groot volk maken. ~
165 Exo 32:11 | toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht,
166 Exo 32:14 | hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen. ~
167 Exo 32:21 | tot Aaron: Wat heeft u dit volk gedaan, dat gij zulk een
168 Exo 32:22 | ontsteke niet! gij kent dit volk, dat het in den boze ligt. ~
169 Exo 32:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, (want Aaron
170 Exo 32:28 | Mozes; en er vielen van het volk, op dien dag, omtrent drie
171 Exo 32:30 | daags, dat Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een
172 Exo 32:31 | HEERE, en zeide: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd,
173 Exo 32:34 | Doch ga nu heen, leid dit volk, waarheen Ik u gezegd heb;
174 Exo 32:35 | Aldus plaagde de HEERE dit volk, omdat zij dat kalf gemaakt
175 Exo 33:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes vertoog van
176 Exo 33:1 | zo verzamelde zich het volk tot Aaron, en zij zeiden
177 Exo 33:3 | 3 Toen rukte het ganse volk de gouden oorsierselen af,
178 Exo 33:6 | dankoffer daartoe; en het volk zat neder om te eten en
179 Exo 33:7 | Ga heen, klim af! want uw volk, dat gij uit Egypteland
180 Exo 33:9 | HEERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien, en zie, het is een
181 Exo 33:9 | zie, het is een hardnekkig volk! ~
182 Exo 33:10 | zo zal Ik u tot een groot volk maken. ~
183 Exo 33:11 | toorn ontsteken tegen Uw volk, hetwelk Gij met grote kracht,
184 Exo 33:14 | hetwelk Hij gesproken had Zijn volk te zullen doen. ~
185 Exo 33:21 | tot Aaron: Wat heeft u dit volk gedaan, dat gij zulk een
186 Exo 33:22 | ontsteke niet! gij kent dit volk, dat het in den boze ligt. ~
187 Exo 33:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, (want Aaron
188 Exo 33:28 | Mozes; en er vielen van het volk, op dien dag, omtrent drie
189 Exo 33:30 | daags, dat Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een
190 Exo 33:31 | HEERE, en zeide: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd,
191 Exo 33:34 | Doch ga nu heen, leid dit volk, waarheen Ik u gezegd heb;
192 Exo 33:35 | Aldus plaagde de HEERE dit volk, omdat zij dat kalf gemaakt
193 Exo 34:1 | op van hier, gij en het volk, dat gij uit Egypteland
194 Exo 34:3 | gij zijt een hardnekkig volk; dat Ik u op dezen weg niet
195 Exo 34:4 | 4 Toen het volk dit kwade woord hoorde,
196 Exo 34:5 | Gij zijt een hardnekkig volk; in een ogenblik zou Ik
197 Exo 34:8 | naar de tent, stond al het volk op, en een ieder stelde
198 Exo 34:10 | 10 Als het volk de wolkkolom zag staan in
199 Exo 34:10 | der tent, zo stond al het volk op, en zij bogen zich, een
200 Exo 34:12 | Gij zegt tot mij: Voer dit volk op! maar Gij laat mij niet
201 Exo 34:13 | zie aan, dat deze natie Uw volk is! ~
202 Exo 34:16 | heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat
203 Exo 34:16 | afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op den
204 Exo 34:16 | ik en Uw volk, van alle volk, dat op den aardbodem is. ~
205 Exo 34:32 | want dit is een hardnekkig volk; doch vergeef onze ongerechtigheid
206 Exo 34:33 | een verbond; voor uw ganse volk zal Ik wonderen doen, die
207 Exo 34:33 | volken; alzo dat dit ganse volk, in welks midden gij zijt,
208 Exo 36:5 | tot Mozes, zeggende: Het volk brengt te veel, meer dan
209 Exo 36:6 | heiligdoms! Alzo werd het volk teruggehouden van meer te
210 Lev 4:27 | En zo enig mens van het volk des lands door afdwaling
211 Lev 9:7 | verzoening voor u en voor het volk; maak daarna de offerande
212 Lev 9:15 | zondoffers, die voor het volk was, en slachtte hem, en
213 Lev 9:18 | dankoffer, dat voor het volk was; en de zonen van Aaron
214 Lev 9:22 | Aaron zijn handen op tot het volk, en zegende hen; en hij
215 Lev 9:23 | zij uit, en zegenden het volk; en de heerlijkheid des
216 Lev 9:23 | HEEREN verscheen al het volk. ~
217 Lev 9:24 | en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij,
218 Lev 10:3 | het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden.
219 Lev 16:15 | zondoffers, die voor het volk zal zijn, slachten, en zal
220 Lev 16:24 | en voor zich en voor het volk verzoening doen. ~
221 Lev 16:33 | priesteren, en voor al het volk der gemeente zal hij verzoening
222 Lev 18:28 | hebben; gelijk als het het volk, dat voor u was, uitgespuwd
223 Lev 18:29 | uit het midden van haar volk uitgeroeid worden. ~
224 Lev 20:2 | zekerlijk gedood worden; het volk des lands zal hem met stenen
225 Lev 20:4 | 4 En indien het volk des lands hun ogen enigzins
226 Lev 25:12 | en gij zult Mij tot een volk zijn. ~
227 Num 5:27 | zal in het midden van haar volk tot een vloek zijn. ~
228 Num 11:1 | het geschiedde, als het volk zich was beklagende, dat
229 Num 11:2 | 2 Toen riep het volk tot Mozes; en Mozes bad
230 Num 11:4 | 4 En het gemene volk, dat in het midden van hen
231 Num 11:8 | 8 Het volk liep hier en daar, en verzamelde
232 Num 11:10 | 10 Toen hoorde Mozes het volk wenen door hun huisgezinnen,
233 Num 11:11 | Gij den last van dit ganse volk op mij legt? ~
234 Num 11:12 | 12 Heb ik dan al dit volk ontvangen? heb ik het gebaard?
235 Num 11:13 | vlees hebben, om al dit volk te geven? Want zij wenen
236 Num 11:14 | 14 Ik alleen kan al dit volk niet dragen; want het is
237 Num 11:17 | zullen met u den last van dit volk dragen, opdat gij dien alleen
238 Num 11:18 | 18 En tot het volk zult gij zeggen: Heiligt
239 Num 11:21 | Zeshonderd duizend te voet is dit volk, in welks midden ik ben;
240 Num 11:24 | woorden des HEEREN tot het volk; en hij verzamelde zeventig
241 Num 11:29 | ijverende? Och of al dat volk des HEEREN profeten waren,
242 Num 11:32 | 32 Toen maakte zich het volk op, dien gehelen dag, en
243 Num 11:33 | toorn des HEEREN tegen het volk, en de HEERE sloeg het volk
244 Num 11:33 | volk, en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote plaag. ~
245 Num 11:34 | want daar begroeven zij het volk, dat belust was geweest. ~
246 Num 11:35 | Kibroth Thaava verreisde het volk naar Hazeroth; en zij bleven
247 Num 12:15 | zeven dagen gesloten; en het volk verreisde niet, totdat Mirjam
248 Num 12:16 | Maar daarna verreisde het volk van Hazeroth, en zij legerden
249 Num 13:18 | hoedanig het zij, en het volk, dat daarin woont, of het
250 Num 13:28 | Behalve dat het een sterk volk is, hetwelk in dat land
251 Num 13:30 | 30 Toen stilde Kaleb het volk voor Mozes, en zeide: Laat
252 Num 13:31 | zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want
253 Num 13:32 | inwoners verteert; en al het volk, hetwelk wij in het midden
254 Num 14:1 | hieven hun stem op, en het volk weende in dienzelven nacht. ~
255 Num 14:9 | en vreest gij niet het volk dezes lands; want zij zijn
256 Num 14:11 | Mozes: Hoe lang zal mij dit volk tergen? En hoe lang zullen
257 Num 14:12 | tot een groter en sterker volk maken, dan dit is. ~
258 Num 14:13 | hebt door Uw kracht dit volk uit het midden van hen doen
259 Num 14:14 | HEERE! in het midden van dit volk zijt; dat Gij HEERE! oog
260 Num 14:15 | 15 En zoudt Gij dit volk als een enigen man doden,
261 Num 14:16 | 16 Omdat de HEERE dit volk niet kon brengen in dat
262 Num 14:19 | en gelijk Gij ze aan dit volk, van Egypteland af tot hiertoe,
263 Num 14:39 | Israels. Toen treurde het volk zeer. ~
264 Num 15:26 | verkeert; want het is het ganse volk door dwaling overkomen. ~
265 Num 15:30 | uit het midden van haar volk; ~
266 Num 16:41 | Gijlieden hebt des HEEREN volk gedood! ~
267 Num 16:47 | had aangevangen onder het volk; en hij legde reukwerk daarin,
268 Num 16:47 | deed verzoening over het volk. ~
269 Num 20:1 | eerste maand, zo bleef het volk te Kades. En Mirjam stierf
270 Num 20:3 | 3 En het volk twistte met Mozes, en zij
271 Num 20:20 | uitgetrokken, met een zwaar volk, en met een sterke hand. ~
272 Num 21:2 | en zeide: Indien Gij dit volk geheel in mijn hand geeft,
273 Num 21:5 | 5 En het volk sprak tegen God en tegen
274 Num 21:6 | vurige slangen onder het volk, die beten het volk; en
275 Num 21:6 | het volk, die beten het volk; en er stierf veel volks
276 Num 21:7 | 7 Daarom kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden:
277 Num 21:7 | Toen bad Mozes voor het volk. ~
278 Num 21:16 | Mozes zeide: Verzamel het volk, zo zal Ik hun water geven. ~
279 Num 21:23 | Sihon vergaderde al zijn volk, en hij ging uit, Israel
280 Num 21:29 | 29 Wee u, Moab! Gij, volk Kamoz zijt verloren! Hij
281 Num 21:33 | tegemoet, hij en al zijn volk, tot den strijd, en Edrei. ~
282 Num 21:34 | hand gegeven, en al zijn volk, ook zijn land; en gij zult
283 Num 21:35 | en zijn zonen, en al zijn volk, alzo dat hem niemand overbleef;
284 Num 22:5 | zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getogen; zie,
285 Num 22:6 | kom toch, vervloek mij dit volk, want het is machtiger dan
286 Num 22:11 | 11 Zie, er is een volk uit Egypte getogen, en het
287 Num 22:12 | niet trekken; gij zult dat volk niet vloeken, want het is
288 Num 22:17 | kom toch, vervloek mij dit volk! ~
289 Num 23:9 | aanschouw ik hem; ziet, dat volk zal alleen wonen, en het
290 Num 23:24 | 24 Zie, het volk zal opstaan als een oude
291 Num 24:14 | nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, ik zal u raad geven,
292 Num 24:14 | geven, en zeggen wat dit volk uw volk doen zal in de laatste
293 Num 24:14 | en zeggen wat dit volk uw volk doen zal in de laatste dagen. ~
294 Num 25:1 | verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de
295 Num 25:2 | 2 En zij nodigden het volk tot de slachtofferen harer
296 Num 25:2 | slachtofferen harer goden; en het volk at, en boog zich voor haar
297 Num 31:3 | Mozes dan sprak tot het volk, zeggende: Dat zich mannen
298 Num 31:68 | woestijn; en gij zult al dit volk verderven. ~
299 Num 32:14 | was geen water voor het volk, om te drinken. ~
300 Deu 1:28 | smelten, zeggende: Het is een volk, groter en langer dan wij;
301 Deu 2:4 | 4 En gebied het volk, zeggende: Gij zult doortrekken
302 Deu 2:10 | en menigvuldig, en lang volk, gelijk de Enakieten. ~
303 Deu 2:21 | en menigvuldig, en lang volk, als de Enakieten; en de
304 Deu 2:32 | tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde, naar Jahaz. ~
305 Deu 2:33 | en zijn zonen, en al zijn volk. ~
306 Deu 3:1 | tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde bij Edrei. ~
307 Deu 3:2 | want Ik heb hem, en al zijn volk, en zijn land, in uw hand
308 Deu 3:3 | koning van Bazan, en al zijn volk, in onze hand, zodat wij
309 Deu 3:28 | voor het aangezicht van dit volk henen overgaan, en zal hun
310 Deu 4:6 | zullen, en zeggen: Dit groot volk alleen is een wijs en verstandig
311 Deu 4:6 | is een wijs en verstandig volk! ~
312 Deu 4:7 | 7 Want wat groot volk is er, hetwelk de goden
313 Deu 4:8 | 8 En wat groot volk is er, dat zo rechtvaardige
314 Deu 4:10 | zeide: Vergader Mij dit volk, en Ik zal hun Mijn woorden
315 Deu 4:33 | 33 Of een volk gehoord hebbe de stem van
316 Deu 4:34 | heeft te gaan, om Zich een volk uit het midden eens volks
317 Deu 5:28 | stem der woorden van dit volk, die zij tot u gesproken
318 Deu 7:6 | Want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God; u heeft
319 Deu 7:6 | verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn
320 Deu 9:2 | 2 Een groot en lang volk, kinderen der Enakieten;
321 Deu 9:6 | gij zijt een hardnekkig volk. ~
322 Deu 9:12 | haastelijk af van hier; want uw volk, dat gij uit Egypte hebt
323 Deu 9:13 | mij, zeggende: Ik heb dit volk aangemerkt, en zie, het
324 Deu 9:13 | zie, het is een hardnekkig volk. ~
325 Deu 9:14 | een machtiger en meerder volk maken, dan dit is. ~
326 Deu 9:26 | Heere, HEERE, verderf Uw volk en Uw erfdeel niet, dat
327 Deu 9:29 | 29 Zij zijn toch Uw volk, en Uw erfdeel, dat Gij
328 Deu 14:2 | Want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God; en u
329 Deu 14:2 | verkoren, om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit
330 Deu 14:21 | want gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God. Gij zult
331 Deu 16:18 | uw stammen; dat zij het volk richten met een gericht
332 Deu 17:13 | 13 Dat het al dat volk hore en vreze, en niet meer
333 Deu 17:16 | vermenigvuldigen, en het volk niet doen wederkeren naar
334 Deu 18:3 | der priesters zijn van het volk, van hen, die een offerande
335 Deu 20:1 | paarden en wagenen, een volk, meerder dan gij, zo zult
336 Deu 20:2 | priester toetreden, en tot het volk spreken. ~
337 Deu 20:5 | zullen de ambtlieden tot het volk spreken, zeggende: Wie is
338 Deu 20:8 | voortvaren te spreken tot het volk, en zeggen: Wie is de man,
339 Deu 20:9 | hebben te spreken tot het volk, zo zullen zij oversten
340 Deu 20:11 | opendoen, zo zal al het volk, dat daarin gevonden wordt,
341 Deu 21:8 | 8 Wees genadig aan Uw volk Israel, dat Gij, o HEERE!
342 Deu 21:8 | bloed in het midden van Uw volk Israel! En dat bloed zal
343 Deu 26:5 | machtig en menigvuldig volk. ~
344 Deu 26:15 | van den hemel, en zegen Uw volk Israel, en het land, dat
345 Deu 26:18 | zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn,
346 Deu 26:19 | en opdat gij een heilig volk zijt den HEERE, uw God,
347 Deu 27:1 | oudsten van Israel, gebood het volk, zeggende: Behoudt al deze
348 Deu 27:9 | den HEERE, uw God, tot een volk geworden. ~
349 Deu 27:11 | 11 En Mozes gebood het volk te dien dage, zeggende: ~
350 Deu 27:12 | Dezen zullen staan, om het volk te zegenen op den berg Gerizim,
351 Deu 27:15 | het verborgene! En al het volk zal antwoorden en zeggen:
352 Deu 27:16 | moeder veracht! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
353 Deu 27:17 | landpale verrukt! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
354 Deu 27:18 | weg doet dolen! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
355 Deu 27:19 | weduwe buigt! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
356 Deu 27:20 | ontdekt heeft! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
357 Deu 27:21 | enig beest ligt! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
358 Deu 27:22 | zijner moeder! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
359 Deu 27:23 | schoonmoeder ligt! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
360 Deu 27:24 | verborgene verslaat! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
361 Deu 27:25 | te verslaan! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
362 Deu 27:26 | doende dezelve! En al het volk zal zeggen: Amen. ~
363 Deu 28:9 | Zichzelven tot een heilig volk bevestigen, gelijk als Hij
364 Deu 28:32 | dochteren zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het
365 Deu 28:33 | en al uw arbeid zal een volk eten, dat gij niet gekend
366 Deu 28:36 | hebben, doen gaan tot een volk, dat gij niet gekend hebt,
367 Deu 28:49 | De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van
368 Deu 28:49 | als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult
369 Deu 28:50 | 50 Een volk, stijf van aangezicht, dat
370 Deu 29:13 | heden Zichzelven tot een volk bevestige, en Hij u tot
371 Deu 31:7 | moed, want gij zult met dit volk ingaan in het land dat de
372 Deu 31:12 | 12 Vergadert het volk, de mannen, en de vrouwen,
373 Deu 31:16 | slapen met uw vaderen; en dit volk zal opstaan, en nahoereren
374 Deu 31:20 | 20 Want Ik zal dit volk inbrengen in het land, dat
375 Deu 32:6 | vergelden, gij, dwaas en onwijs volk! Is Hij niet uw Vader, Die
376 Deu 32:9 | des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner
377 Deu 32:21 | door diegenen, die geen volk zijn; door een dwaas volk
378 Deu 32:21 | volk zijn; door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken. ~
379 Deu 32:28 | 28 Want zij zijn een volk, dat door raadslagen verloren
380 Deu 32:36 | Want de HEERE zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem
381 Deu 32:43 | gij heidenen, met Zijn volk! want Hij zal het bloed
382 Deu 32:43 | verzoenen Zijn land en Zijn volk. ~
383 Deu 33:7 | breng hem weder tot zijn volk; zijn handen moeten hem
384 Deu 33:29 | is u gelijk? gij zijt een volk, verlost door den HEERE,
385 Joz 1:2 | deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun,
386 Joz 1:6 | moed! want gij zult dit volk dat land erfelijk doen bezitten,
387 Joz 1:11 | des legers, en beveelt het volk, zeggende: Bereidt teerkost
388 Joz 3:3 | 3 En zij geboden het volk, zeggende: Wanneer gij de
389 Joz 3:5 | Jozua zeide ook tot het volk: Heiligt u! want morgen
390 Joz 3:6 | voor het aangezicht van dit volk. Zij dan namen de ark des
391 Joz 3:14 | het geschiedde, toen het volk vertrok uit zijn tenten,
392 Joz 3:16 | afgesneden. Toen trok het volk over, tegenover Jericho. ~
393 Joz 3:17 | het droge, totdat al het volk geeindigd had door de Jordaan
394 Joz 4:1 | geschiedde nu, toen al het volk geeindigd had over de Jordaan
395 Joz 4:2 | u twaalf mannen uit het volk, uit elken stam een man. ~
396 Joz 4:10 | HEERE Jozua geboden had het volk aan te zeggen, naar al wat
397 Joz 4:10 | Jozua geboden had. En het volk haastte, en het trok over. ~
398 Joz 4:11 | het geschiedde, als al het volk geeindigd had over te gaan,
399 Joz 4:19 | 19 Het volk nu was den tiende der eerste
400 Joz 5:4 | hen Jozua besneed: al het volk, dat uit Egypte getogen
401 Joz 5:5 | 5 Want al het volk, dat er uittoog, was besneden;
402 Joz 5:5 | was besneden; maar al het volk, dat geboren was in de woestijn
403 Joz 5:6 | totdat vergaan was het ganse volk der krijgslieden, die uit
404 Joz 5:8 | einde gemaakt had van al dat volk te besnijden, zo bleven
405 Joz 6:5 | bazuin hoort, zo zal al het volk juichen met een groot gejuich;
406 Joz 6:5 | onder zich vallen, en het volk zal daarin klimmen, een
407 Joz 6:7 | 7 En tot het volk zeide hij: Trekt door en
408 Joz 6:8 | geschiedde, gelijk Jozua tot het volk gesproken had, zo gingen
409 Joz 6:10 | 10 Jozua nu had het volk geboden, zeggende: Gij zult
410 Joz 6:16 | bliezen, dat Jozua tot het volk sprak: Juicht, want de HEERE
411 Joz 6:20 | 20 Het volk dan juichte, als zij met
412 Joz 6:20 | het geschiedde, als het volk het geluid der bazuin hoorde,
413 Joz 6:20 | bazuin hoorde, zo juichte het volk met een groot gejuich; en
414 Joz 6:20 | viel onder zich, en het volk klom in de stad, een ieder
415 Joz 7:3 | zeiden tot hem: Dat het ganse volk niet optrekke, dat er omtrent
416 Joz 7:3 | vermoei daarheen al het volk niet; want zij zijn weinige. ~
417 Joz 7:4 | trokken derwaarts op van het volk omtrent drie duizend man;
418 Joz 7:7 | HEERE! waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen
419 Joz 7:13 | 13 Sta op, heilig het volk, en zeg: Heiligt u tegen
420 Joz 8:1 | den koning van Ai, en zijn volk, en zijn stad, en zijn land
421 Joz 8:5 | 5 Ik nu, en al het volk, dat bij mij is, zullen
422 Joz 8:10 | op, en hij monsterde het volk; en hij trok op, hij en
423 Joz 8:13 | 13 En zij stelden het volk, het ganse leger, dat aan
424 Joz 8:14 | strijde, hij en al zijn volk, ter bestemder tijd, voor
425 Joz 8:16 | werd samengeroepen al het volk, dat in de stad was, om
426 Joz 8:20 | derwaarts te vlieden; want het volk, dat naar de woestijn vluchtte,
427 Joz 8:33 | HEEREN, bevolen had; om het volk van Israel in het eerst
428 Joz 10:13 | bleef staan, totdat zich het volk aan zijn vijanden gewroken
429 Joz 10:21 | 21 Zo keerde al het volk tot Jozua in het leger,
430 Joz 10:33 | Jozua sloeg hem en zijn volk, totdat hij hem geen overigen
431 Joz 17:14 | daar ik toch een groot volk ben, voor zoveel de HEERE
432 Joz 17:15 | henlieden: Dewijl gij een groot volk zijt, zo ga op naar het
433 Joz 17:17 | zeggende: Gij zijt een groot volk, en gij hebt grote kracht,
434 Joz 25:2 | zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo zegt de HEERE, de
435 Joz 25:16 | 16 Toen antwoordde het volk en zeide: Het zij verre
436 Joz 25:19 | Toen zeide Jozua tot het volk: Gij zult den HEERE niet
437 Joz 25:21 | 21 Toen zeide het volk tot Jozua: Neen, maar wij
438 Joz 25:22 | 22 Jozua nu zeide tot het volk: Gij zijt getuigen over
439 Joz 25:24 | 24 En het volk zeide tot Jozua: Wij zullen
440 Joz 25:25 | dag een verbond met het volk; en hij stelde het hun tot
441 Joz 25:27 | Jozua zeide tot het ganse volk: Ziet, deze steen zal ons
442 Joz 25:28 | 28 Toen zond Jozua het volk weg, een ieder naar zijn
443 Ric 1:16 | heen en woonden met het volk. ~
444 Ric 2:4 | gesproken had, zo hief het volk zijn stem op en weende. ~
445 Ric 2:6 | 6 Als Jozua het volk had laten gaan, zo waren
446 Ric 2:7 | 7 En het volk diende den HEERE, al de
447 Ric 2:20 | dat Hij zeide: Omdat dit volk Mijn verbond heeft overtreden,
448 Ric 3:18 | leveren, zo geleidde hij het volk, die het geschenk gedragen
449 Ric 4:13 | ijzeren wagenen, en al het volk, dat met hem was, van Haroseth
450 Ric 4:26 | wraken in Israel, van dat het volk zich gewillig heeft aangeboden. ~
451 Ric 4:33 | aangeboden hebben onder het volk; looft den HEERE! ~
452 Ric 4:35 | Israel; toen ging des HEEREN volk af tot de poorten. ~
453 Ric 4:37 | de heerlijken onder het volk; de HEERE doet mij heersen
454 Ric 4:42 | 18 Zebulon, het is een volk, dat zijn ziel versmaad
455 Ric 6:1 | Gideon) vroeg op, en al het volk, dat met hem was; en zij
456 Ric 6:3 | Gilead! Toen keerden uit het volk weder twee en twintig duizend,
457 Ric 6:5 | 5 En hij deed het volk afgaan naar het water. Toen
458 Ric 6:7 | geven; daarom laat al dat volk weggaan, een ieder naar
459 Ric 6:8 | 8 En het volk nam den teerkost in hun
460 Ric 7:5 | enige bollen broods aan het volk, dat mijn voetstappen volgt,
461 Ric 8:29 | 29 Och, dat dit volk in mijn hand ware! ik zoude
462 Ric 8:32 | op bij nacht, gij en het volk, dat met u is, en leg lagen
463 Ric 8:33 | stad; en zie, zo hij en het volk, dat met hem is, tot u uittrekken,
464 Ric 8:34 | maakte zich op, en al het volk, dat met hem was, bij nacht;
465 Ric 8:35 | Abimelech rees op, en al het volk, dat met hem was, uit de
466 Ric 8:36 | 36 Als Gaal dat volk zag, zo zeide hij tot Zebul:
467 Ric 8:36 | tot Zebul: Zie, er komt volk af van de hoogten der bergen.
468 Ric 8:37 | spreken en zeide: Zie daar volk, afkomende uit het midden
469 Ric 8:38 | dienen? is niet dit het volk, dat gij veracht hebt? trek
470 Ric 8:42 | des anderen daags dat het volk uittrok in het veld, en
471 Ric 8:43 | 43 Toen nam hij het volk, en deelde hen in drie hopen,
472 Ric 8:43 | hij zag toe, en ziet, het volk trok uit de stad, zo maakte
473 Ric 8:45 | de stad in, en doodde het volk, dat daarin was; en hij
474 Ric 8:48 | berg Zalmon, hij en al het volk, dat met hem was; en Abimelech
475 Ric 8:48 | schouder; en hij zeide tot het volk, dat bij hem was: Wat gij
476 Ric 8:49 | 49 Zo hieuw ook al het volk een iegelijk zijn tak af,
477 Ric 9:18 | 18 Toen zeide het volk, de oversten van Gilead,
478 Ric 10:11 | oudsten van Gilead, en het volk stelde hem tot een hoofd
479 Ric 10:20 | Sihon verzamelde al zijn volk, en zij legerden zich te
480 Ric 10:21 | Israels, gaf Sihon met al zijn volk in de hand van Israel, dat
481 Ric 10:23 | het aangezicht van zijn volk Israel uit de bezitting
482 Ric 11:2 | zeide tot hen: Ik en mijn volk waren zeer twistig met de
483 Ric 13:3 | broeders, en onder al mijn volk, dat gij heengaat, om een
484 Ric 15:24 | 24 Desgelijks als hem het volk zag, loofden zij hun god,
485 Ric 15:30 | de vorsten, en op al het volk, dat daarin was. En de doden,
486 Ric 17:7 | te Lais; en zij zagen het volk, hetwelk in derzelver midden
487 Ric 17:10 | komen tot een zorgeloos volk, en dat land is wijd van
488 Ric 17:27 | Lais, tot een stil en zeker volk, en sloegen hen met de scherpte
489 Ric 19:2 | in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd duizend
490 Ric 19:8 | Toen maakte zich al het volk op, als een enig man, zeggende:
491 Ric 19:10 | teerkost te nemen voor het volk, opdat zij, komende te Gibea-Benjamins,
492 Ric 19:16 | 16 Onder al dit volk waren zevenhonderd uitgelezene
493 Ric 19:22 | 22 Doch het volk versterkte zich, te weten
494 Ric 19:26 | kinderen Israels en al het volk op, en kwamen ten huize
495 Ric 19:31 | kinderen van Benjamin uit, het volk tegemoet, en werden van
496 Ric 19:31 | begonnen te slaan van het volk, en te doorsteken, gelijk
497 Ric 20:2 | 2 Zo kwam het volk tot het huis Gods, en zij
498 Ric 20:4 | anderen daags, dat zich het volk vroeg opmaakte, en bouwde
499 Ric 20:9 | 9 Want het volk werd geteld, en ziet, er
500 Rut 1:6 | Moab, dat de HEERE Zijn volk bezocht had, gevende hun
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1627 |