1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1627
Book Chapter: Verse
501 Rut 1:10 | met u wederkeren tot uw volk. ~
502 Rut 1:15 | is wedergekeerd tot haar volk en tot haar goden; keer
503 Rut 1:16 | vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk, en uw God
504 Rut 1:16 | vernachten; uw volk is mijn volk, en uw God mijn God. ~
505 Rut 2:11 | zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet
506 Rut 4:9 | tot de oudsten en al het volk: Gijlieden zijt heden getuigen,
507 Rut 4:11 | 11 En al het volk, dat in de poort was, mitsgaders
508 1Sa 2:13 | wijze dier priesters met het volk was, dat, wanneer iemand
509 1Sa 2:23 | stukken hore van dit ganse volk? ~
510 1Sa 2:24 | hoor; gij maakt, dat het volk des HEEREN overtreedt. ~
511 1Sa 2:29 | alle spijsoffers van Mijn volk Israel? ~
512 1Sa 4:3 | 3 Als het volk wederom in het leger gekomen
513 1Sa 4:4 | 4 Het volk dan zond naar Silo, en men
514 1Sa 4:17 | grote nederlaag onder het volk geschied; daarenboven zijn
515 1Sa 5:10 | gebracht, om mij en mijn volk te doden. ~
516 1Sa 5:11 | plaats, opdat zij mij en mijn volk niet dode; want er was een
517 1Sa 6:19 | hadden; ja, Hij sloeg van het volk zeventig mannen, en vijftig
518 1Sa 6:19 | mannen. Toen bedreef het volk rouw, omdat de HEERE een
519 1Sa 6:19 | een groten slag onder het volk geslagen had. ~
520 1Sa 8:10 | de woorden des HEEREN het volk aan, hetwelk een koning
521 1Sa 8:19 | 19 Doch het volk weigerde Samuels stem te
522 1Sa 9:2 | was hij hoger dan al het volk. ~
523 1Sa 9:12 | stad gekomen, dewijl het volk heden een offerande heeft
524 1Sa 9:13 | hoogte om te eten; want het volk zal niet eten, totdat hij
525 1Sa 9:16 | voorganger zalven over Mijn volk Israel; en hij zal Mijn
526 1Sa 9:16 | Israel; en hij zal Mijn volk verlossen uit der Filistijnen
527 1Sa 9:16 | Filistijnen hand, want Ik heb Mijn volk aangezien, dewijl deszelfs
528 1Sa 9:17 | heb: Deze zal over Mijn volk heersen. ~
529 1Sa 9:24 | als ik zeide: Ik heb het volk genodigd. Alzo at Saul met
530 1Sa 10:11 | de profeten, zo zeide het volk, een ieder tot zijn metgezel:
531 1Sa 10:17 | 17 Doch Samuel riep het volk te zamen tot den HEERE,
532 1Sa 10:23 | hij was hoger dan al het volk, van zijn schouder en opwaarts. ~
533 1Sa 10:24 | zeide Samuel tot het ganse volk: Ziet gij, dien de HEERE
534 1Sa 10:24 | niemand onder het ganse volk. Toen juichte het ganse
535 1Sa 10:24 | Toen juichte het ganse volk, en zij zeiden: de koning
536 1Sa 10:25 | Samuel nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks,
537 1Sa 10:25 | Toen liet Samuel het ganse volk gaan, elk naar zijn huis. ~
538 1Sa 11:4 | woorden voor de oren van het volk. Toen hief al het volk zijn
539 1Sa 11:4 | het volk. Toen hief al het volk zijn stem op, en weende. ~
540 1Sa 11:7 | vreze des HEEREN op het volk, en zij gingen uit als een
541 1Sa 11:11 | anderen daags, dat Saul het volk stelde in drie hopen, en
542 1Sa 11:12 | 12 Toen zeide het volk tot Samuel: Wie is hij,
543 1Sa 11:14 | Verder zeide Samuel tot het volk: Komt en laat ons naar Gilgal
544 1Sa 11:15 | 15 Toen ging al het volk naar Gilgal, en maakte Saul
545 1Sa 12:5 | niets gevonden hebt! En het volk zeide: Hij zij Getuige! ~
546 1Sa 12:6 | Verder zeide Samuel tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes
547 1Sa 12:18 | dage; daarom vreesde al het volk zeer den HEERE en Samuel. ~
548 1Sa 12:19 | 19 En al het volk zeide tot Samuel: Bid voor
549 1Sa 12:20 | Toen zeide Samuel tot het volk: Vreest niet, gij hebt al
550 1Sa 12:22 | 22 Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, om Zijns
551 1Sa 12:22 | heeft, ulieden Zich tot een volk te maken. ~
552 1Sa 13:4 | Filistijnen. Toen werd het volk samengeroepen achter Saul,
553 1Sa 13:5 | zes duizend ruiters, en volk in menigte als het zand,
554 1Sa 13:6 | in nood waren (want het volk was benauwd), zo verborg
555 1Sa 13:6 | benauwd), zo verborg zich het volk in de spelonken, en in de
556 1Sa 13:7 | Gilgal was, zo kwam al het volk bevende achter hem. ~
557 1Sa 13:8 | opkwam, zo verstrooide het volk van hem.
558 1Sa 13:11 | Omdat ik zag, dat zich het volk van mij verstrooide, en
559 1Sa 13:14 | voorganger te zijn over Zijn volk, omdat gij niet gehouden
560 1Sa 13:15 | Gibea-Benjamins; en Saul telde het volk, dat bij hem gevonden werd,
561 1Sa 13:16 | zijn zoon Jonathan, en het volk, dat bij hen gevonden was,
562 1Sa 13:22 | in de hand van het ganse volk, dat bij Saul en bij Jonathan
563 1Sa 14:2 | die te Migron was; en het volk, dat bij hem was, was omtrent
564 1Sa 14:3 | dragende den efod; doch het volk wist niet, dat Jonathan
565 1Sa 14:15 | veld en onder het ganse volk; de bezetting en de verdervers
566 1Sa 14:17 | Toen zeide Saul tot het volk, dat bij hem was: Telt toch,
567 1Sa 14:20 | 20 Saul nu, en al het volk, dat bij hem was, werd samengeroepen,
568 1Sa 14:24 | dage; want Saul had het volk bezworen, zeggende: Vervloekt
569 1Sa 14:24 | Daarom proefde dat ganse volk geen spijs. ~
570 1Sa 14:25 | 25 En het ganse volk kwam in een woud; en daar
571 1Sa 14:26 | 26 Toen het volk in het woud kwam, ziet,
572 1Sa 14:26 | aan zijn mond, want het volk vreesde de bezwering. ~
573 1Sa 14:27 | gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had, en hij reikte
574 1Sa 14:28 | antwoordde een man uit het volk, en zeide: Uw vader heeft
575 1Sa 14:28 | zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk bezworen, zeggende:
576 1Sa 14:28 | eet! Daarom bezwijkt het volk. ~
577 1Sa 14:30 | Hoe veel meer, indien het volk heden had mogen vrijelijk
578 1Sa 14:31 | Michmas tot Ajalon; en het volk was zeer moede. ~
579 1Sa 14:32 | 32 Toen maakte zich het volk aan den buit, en zij namen
580 1Sa 14:32 | ze tegen de aarde; en het volk at ze met het bloed. ~
581 1Sa 14:33 | Saul, zeggende: Zie, het volk verzondigt zich aan den
582 1Sa 14:34 | Verstrooit u onder het volk, en zegt tot hen: Brengt
583 1Sa 14:34 | bloed. Toen bracht al het volk een iegelijk zijn os met
584 1Sa 14:39 | en niemand uit het ganse volk antwoordde hem. ~
585 1Sa 14:40 | zijde zijn. Toen zeide het volk tot Saul: Doe, wat goed
586 1Sa 14:41 | en Saul geraakt, en het volk ging vrij uit. ~
587 1Sa 14:45 | 45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonathan
588 1Sa 14:45 | gedaan. Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf. ~
589 1Sa 15:1 | koning zalfde over Zijn volk, over Israel; hoor dan nu
590 1Sa 15:4 | Dit verkondigde Saul het volk, en hij telde hen te Telaim,
591 1Sa 15:8 | Amalekieten, levend; maar al het volk verbande hij door de scherpte
592 1Sa 15:9 | 9 Doch Saul en het ganse volk verschoonde Agag, en de
593 1Sa 15:15 | Amalekieten gebracht, want het volk heeft de beste schapen en
594 1Sa 15:21 | 21 Het volk nu heeft genomen van den
595 1Sa 15:24 | overtreden heb; want ik heb het volk gevreesd en naar hun stem
596 1Sa 17:27 | 27 Wederom zeide hem het volk achtervolgens dat woord,
597 1Sa 17:30 | achtervolgens dat woord; en het volk gaf hem weder antwoord,
598 1Sa 23:8 | 8 Toen liet Saul al het volk ten strijde roepen, dat
599 1Sa 26:5 | in den wagenburg, en het volk was rondom hem gelegerd. ~
600 1Sa 26:7 | David en Abisai tot het volk des nachts; en ziet, Saul
601 1Sa 26:7 | hoofdeinde, en Abner, en het volk lag rondom hem. ~
602 1Sa 26:14 | 14 En David riep tot het volk, en tot Abner, den zoon
603 1Sa 26:15 | Want daar is een van het volk gekomen, om den koning,
604 1Sa 27:12 | stinkende gemaakt bij zijn volk, in Israel; daarom zal hij
605 1Sa 30:4 | 4 Toen hief David en het volk, dat bij hem was, hun stem
606 1Sa 30:6 | werd zeer bang, want het volk sprak van hem te stenigen;
607 1Sa 30:6 | de zielen van het ganse volk waren verbitterd, een iegelijk
608 1Sa 30:21 | gingen David tegemoet, en het volk, dat bij hem was, tegemoet;
609 1Sa 30:21 | tegemoet; en David trad tot het volk, en hij vraagde hen naar
610 1Sa 31:9 | hunner afgoden, en onder het volk. ~
611 2Sa 1:4 | toch. En hij zeide, dat het volk uit den strijd gevloden
612 2Sa 1:4 | dat er ook velen van het volk gevallen en gestorven waren,
613 2Sa 1:12 | zijn zoon, en over het volk des HEEREN, en over het
614 2Sa 2:26 | En hoe lang zult gij het volk niet zeggen, dat zij wederkeren
615 2Sa 2:27 | gesproken hadt, zekerlijk het volk zou al toen van den morgen
616 2Sa 2:28 | met de bazuin; en al het volk stond stil, en zij jaagden
617 2Sa 2:30 | en verzamelde het ganse volk. En er werden van Davids
618 2Sa 3:18 | Mijn knecht, zal Ik Mijn volk Israel verlossen van de
619 2Sa 3:31 | zeide tot Joab en tot al het volk, dat bij hem was: Scheurt
620 2Sa 3:32 | graf; ook weende al het volk. ~
621 2Sa 3:34 | verkeerdheid. Toen weende het ganse volk nog meer over hem. ~
622 2Sa 3:35 | 35 Daarna kwam al het volk, om David brood te doen
623 2Sa 3:36 | 36 Als al het volk dit vernam, zo was het goed
624 2Sa 3:36 | in de ogen van het ganse volk. ~
625 2Sa 3:37 | 37 En al het volk en gans Israel merkten te
626 2Sa 5:2 | u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden, en gij zult
627 2Sa 6:2 | en ging heen met al het volk, dat bij hem was, van Baalim-Juda,
628 2Sa 6:18 | offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des HEEREN der
629 2Sa 6:19 | deelde uit aan het ganse volk, aan de ganse menigte van
630 2Sa 6:19 | fles wijn. Toen ging al dat volk heen, een iegelijk naar
631 2Sa 6:21 | een voorganger over het volk des HEEREN, over Israel;
632 2Sa 7:7 | dien Ik bevolen heb Mijn volk Israel te weiden, zeggende:
633 2Sa 7:8 | voorganger zoudt zijn over Mijn volk, over Israel. ~
634 2Sa 7:10 | 10 En Ik heb voor Mijn volk, voor Israel, een plaats
635 2Sa 7:11 | richters te wezen over Mijn volk Israel. Doch u heb Ik rust
636 2Sa 7:23 | 23 En wie is, gelijk Uw volk, gelijk Israel, een enig
637 2Sa 7:23 | gelijk Israel, een enig volk op aarde, hetwelk God is
638 2Sa 7:23 | heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en om Zich
639 2Sa 7:24 | 24 En Gij hebt Uw volk Israel U bevestigd, U tot
640 2Sa 7:24 | Israel U bevestigd, U tot een volk, tot in eeuwigheid; en Gij,
641 2Sa 8:15 | David deed aan zijn ganse volk recht en gerechtigheid. ~
642 2Sa 10:12 | ons sterk zijn voor ons volk, en voor de steden onzes
643 2Sa 10:13 | Toen naderde Joab, en het volk, dat bij hem was, tot den
644 2Sa 11:17 | streden, vielen er van het volk, van Davids knechten, en
645 2Sa 12:29 | verzamelde David al dat volk, en toog naar Rabba; en
646 2Sa 12:31 | 31 Het volk nu, dat daarin was, voerde
647 2Sa 12:31 | keerde David, en al het volk, weder naar Jeruzalem. ~
648 2Sa 14:13 | gij dan alzulks tegen Gods volk gedaan? Want daaruit, dat
649 2Sa 14:15 | te spreken, is omdat het volk mij vreesachtig gemaakt
650 2Sa 15:12 | verbintenis werd sterk, en het volk kwam toe en vermeerderde
651 2Sa 15:17 | nu de koning met al het volk te voet was uitgegaan, zo
652 2Sa 15:23 | luider stem, als al het volk overging; ook ging de koning
653 2Sa 15:23 | de beek Kidron, en al het volk ging over, recht naar den
654 2Sa 15:24 | Abjathar klom op, totdat al het volk uit de stad geeindigd had
655 2Sa 15:30 | barrevoets; ook had al het volk, dat met hem was, een iegelijk
656 2Sa 16:6 | koning David, hoewel al het volk en al de helden aan zijn
657 2Sa 16:14 | koning kwam in, en al het volk, dat met hem was, moede
658 2Sa 16:15 | 15 Absalom nu en al het volk, de mannen van Israel, kwamen
659 2Sa 16:18 | HEERE verkiest, en al dit volk, en alle mannen van Israel,
660 2Sa 17:2 | verschrikken, en al het volk, dat met hem is, zal vluchten;
661 2Sa 17:3 | 3 En ik zal al het volk tot u doen wederkeren; de
662 2Sa 17:3 | van allen; zo zal al het volk in vrede zijn. ~
663 2Sa 17:8 | niet vernachten met het volk. ~
664 2Sa 17:9 | slag geschied onder het volk, dat Absalom navolgt. ~
665 2Sa 17:16 | verslonden worde, en al het volk, dat met hem is. ~
666 2Sa 17:22 | zich David op, en al het volk, dat met hem was; en zij
667 2Sa 17:29 | brachten tot David, en tot het volk, dat met hem was, om te
668 2Sa 17:29 | eten, want zij zeiden: Dit volk is hongerig, en moede, en
669 2Sa 18:1 | 1 En David monsterde het volk, dat met hem was; en hij
670 2Sa 18:2 | 2 Voorts zond David het volk uit, een derde deel onder
671 2Sa 18:2 | de koning zeide tot het volk: Ik zal ook zelf zekerlijk
672 2Sa 18:3 | 3 Maar het volk zeide: Gij zult niet uittrekken;
673 2Sa 18:4 | van de poort, en al het volk trok uit bij honderden en
674 2Sa 18:5 | met Absalom. En al het volk hoorde het, als de koning
675 2Sa 18:6 | 6 Alzo toog het volk uit in het veld, Israel
676 2Sa 18:7 | 7 En het volk van Israel werd aldaar voor
677 2Sa 18:8 | woud verteerde meer van het volk, dan die het zwaard verteerde,
678 2Sa 18:16 | met de bazuin, en al het volk keerde af van Israel achterna
679 2Sa 18:16 | jagen, want Joab hield het volk terug. ~
680 2Sa 19:2 | dienzelven dage het ganse volk tot rouw; want het volk
681 2Sa 19:2 | volk tot rouw; want het volk had te dienzelven dage horen
682 2Sa 19:3 | 3 En het volk kwam te dienzelven dage
683 2Sa 19:3 | de stad, gelijk als het volk zich wegsteelt, dat beschaamd
684 2Sa 19:8 | poort. En zij lieten al het volk weten, zeggende: Ziet, de
685 2Sa 19:8 | poort. Toen kwam al het volk voor des konings aangezicht,
686 2Sa 19:9 | 9 En al het volk, in alle stammen van Israel,
687 2Sa 19:39 | 39 Toen nu al het volk over de Jordaan gegaan was,
688 2Sa 19:40 | met hem voort; en al het volk van Juda had den koning
689 2Sa 19:40 | ook een gedeelte van het volk Israels. ~
690 2Sa 20:12 | die man zag, dat al het volk staan bleef, zo deed hij
691 2Sa 20:15 | buitenmuur stond; en al het volk, dat met Joab was, verdorven
692 2Sa 20:22 | vrouw kwam in tot al het volk, met haar wijsheid; en zij
693 2Sa 22:28 | Gij verlost het bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen
694 2Sa 22:44 | hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft
695 2Sa 23:10 | ten zelven dage; en het volk keerde wederom hem na, alleenlijk
696 2Sa 23:11 | akkers was vol linzen, en het volk voor het aangezicht der
697 2Sa 24:2 | Ber-seba toe, en tel het volk, opdat ik het getal des
698 2Sa 24:3 | de HEERE, uw God, tot dit volk, zoals deze en die nu zijn,
699 2Sa 24:4 | konings aangezicht, om het volk Israel te tellen. ~
700 2Sa 24:9 | gaf de som van het getelde volk aan den koning; en in Israel
701 2Sa 24:10 | sloeg hem, nadat hij het volk geteld had; en David zeide
702 2Sa 24:15 | en er stierven van het volk, van Dan tot Ber-seba toe,
703 2Sa 24:16 | die het verderf onder het volk maakte: Het is genoeg, trek
704 2Sa 24:17 | hij den engel zag, die het volk sloeg, sprak tot den HEERE,
705 2Sa 24:21 | opgehouden worde van over het volk. ~
706 1Kon 1:39 | met de bazuin, en al het volk zeide: De koning Salomo
707 1Kon 1:40 | 40 En al het volk kwam op achter hem, en het
708 1Kon 1:40 | kwam op achter hem, en het volk pijpte met pijpen, en verblijdde
709 1Kon 3:2 | 2 Alleenlijk offerde het volk op de hoogten, want geen
710 1Kon 3:8 | is in het midden van Uw volk, dat Gij verkoren hebt,
711 1Kon 3:8 | verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet kan geteld
712 1Kon 3:9 | een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk
713 1Kon 3:9 | want wie zou dit Uw zwaar volk kunnen richten? ~
714 1Kon 5:7 | gegeven heeft over dit grote volk! ~
715 1Kon 5:16 | heerschappij hadden over het volk, hetwelk dat werk deed. ~
716 1Kon 6:13 | Israels wonen; en Ik zal Mijn volk Israel niet verlaten. ~
717 1Kon 8:16 | dien dag af, dat Ik Mijn volk Israel uit Egypteland uitgevoerd
718 1Kon 8:16 | verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen zou. ~
719 1Kon 8:30 | van Uw knecht, en van Uw volk Israel, die in deze plaats
720 1Kon 8:33 | 33 Wanneer Uw volk Israel zal geslagen worden
721 1Kon 8:34 | vergeef de zonde van Uw volk Israel, en breng hen weder
722 1Kon 8:36 | van Uw knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult
723 1Kon 8:36 | regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven
724 1Kon 8:38 | van enig mens, van al Uw volk Israel, geschieden zal;
725 1Kon 8:41 | den vreemde, die van Uw volk Israel niet zal zijn, maar
726 1Kon 8:43 | om U te vrezen, gelijk Uw volk Israel, en om te weten,
727 1Kon 8:44 | 44 Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn
728 1Kon 8:50 | 50 En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd
729 1Kon 8:51 | 51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd
730 1Kon 8:52 | en tot de smeking van Uw volk Israel, om naar hen te horen,
731 1Kon 8:56 | zij de HEERE, Die aan Zijn volk Israel rust gegeven heeft,
732 1Kon 8:59 | uitvoere, en het recht van Zijn volk Israel, elkeen dagelijks
733 1Kon 8:66 | achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den
734 1Kon 8:66 | knecht, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had. ~ ~
735 1Kon 9:20 | 20 Aangaande al het volk, dat overgebleven was van
736 1Kon 9:23 | heerschappij hadden over het volk, dat in het werk doende
737 1Kon 12:5 | dan weder tot mij. En het volk ging heen. ~
738 1Kon 12:6 | raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal? ~
739 1Kon 12:7 | gij heden knecht van dit volk wezen zult, en hen dienen,
740 1Kon 12:9 | raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot
741 1Kon 12:10 | zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben,
742 1Kon 12:12 | kwam Jerobeam en het ganse volk tot Rehabeam op den derden
743 1Kon 12:13 | de koning antwoordde het volk hardelijk; want hij verliet
744 1Kon 12:15 | hoorde de koning naar het volk niet; want deze omwending
745 1Kon 12:16 | niet hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord,
746 1Kon 12:27 | 27 Zo dit volk opgaan zal om offeranden
747 1Kon 12:30 | werd tot zonde; want het volk ging heen voor het ene,
748 1Kon 14:2 | koning zou zijn over dit volk. ~
749 1Kon 14:7 | een voorganger over Mijn volk Israel gesteld heb; ~
750 1Kon 16:2 | een voorganger over Mijn volk Israel gesteld heb, en gij
751 1Kon 16:2 | weg van Jerobeam, en Mijn volk Israel hebt doen zondigen,
752 1Kon 16:15 | dagen te Thirza; en het volk had zich gelegerd tegen
753 1Kon 16:16 | 16 Het volk nu, dat zich gelegerd had,
754 1Kon 16:21 | 21 Toen werd het volk van Israel verdeeld in twee
755 1Kon 16:22 | 22 Maar het volk, dat Omri volgde, was sterker
756 1Kon 16:22 | volgde, was sterker dan het volk, dat Tibni, den zoon van
757 1Kon 18:10 | uw God, leeft, zo er een volk of koninkrijk is, waar mijn
758 1Kon 18:10 | hij dat koninkrijk en dat volk een eed af; dat zij u niet
759 1Kon 18:21 | naderde Elia tot het ganse volk, en zeide: Hoe lang hinkt
760 1Kon 18:21 | volgt hem na! Maar het volk antwoordde hem niet een
761 1Kon 18:22 | Toen zeide Elia tot het volk: Ik ben alleen een profeet
762 1Kon 18:24 | zal God zijn. En het ganse volk antwoordde en zeide: Dat
763 1Kon 18:30 | zeide Elia tot het ganse volk: Nadert tot mij. En al het
764 1Kon 18:30 | Nadert tot mij. En al het volk naderde tot hem; en hij
765 1Kon 18:37 | antwoord mij; opdat dit volk erkenne, dat Gij, o HEERE,
766 1Kon 18:39 | 39 Als nu het ganse volk dat zag, zo vielen zij op
767 1Kon 19:21 | vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten. Daarna
768 1Kon 20:8 | de oudsten, en het ganse volk, zeiden tot hem: Hoor niet,
769 1Kon 20:10 | tot handvollen voor al het volk, dat mijn voetstappen volgt! ~
770 1Kon 20:15 | na hen telde hij al het volk, al de kinderen Israels,
771 1Kon 20:42 | van zijn ziel zijn, en uw volk in de plaats van zijn volk. ~
772 1Kon 20:42 | volk in de plaats van zijn volk. ~
773 1Kon 21:13 | tegen Naboth, voor het volk, zeggende: Naboth heeft
774 1Kon 22:4 | gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn paarden
775 1Kon 22:4 | zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn paarden als uw
776 1Kon 22:44 | hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op
777 2Kon 3:7 | gelijk gij zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn paarden
778 2Kon 3:7 | zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn paarden als uw
779 2Kon 4:41 | hij zeide: Schep voor het volk op, dat zij eten. Toen was
780 2Kon 4:42 | hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten. ~
781 2Kon 4:43 | hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten; want alzo
782 2Kon 6:18 | en zeide: Sla toch dit volk met verblindheden. En Hij
783 2Kon 6:30 | den muur voortging; en het volk zag, dat, ziet, een zak
784 2Kon 7:16 | 16 Toen ging het volk uit, en beroofde het leger
785 2Kon 7:17 | die poort gesteld; en het volk vertrad hem in de poort,
786 2Kon 7:20 | geschiedde hem, want het volk vertrad hem in de poort,
787 2Kon 8:21 | oversten der wagenen; en het volk vlood in zijn hutten. ~
788 2Kon 9:6 | gezalfd tot koning over het volk des HEEREN, over Israel. ~
789 2Kon 10:9 | stil stond, en tot al het volk zeide: Gij zijt rechtvaardig.
790 2Kon 10:18 | En Jehu verzamelde al het volk, en zeide tot hen: Achab
791 2Kon 11:13 | volks, zo kwam zij tot het volk in het huis des HEEREN. ~
792 2Kon 11:14 | bij den koning; en al het volk des lands was blijde, en
793 2Kon 11:17 | den koning, en tussen het volk, dat het den HEERE tot een
794 2Kon 11:17 | dat het den HEERE tot een volk zou zijn; mitsgaders tussen
795 2Kon 11:17 | de koning en tussen het volk. ~
796 2Kon 11:18 | 18 Daarna ging al het volk des lands in het huis van
797 2Kon 11:19 | de trawanten, en al het volk des lands; en zij brachten
798 2Kon 11:20 | 20 En al het volk des lands was blijde, en
799 2Kon 12:3 | hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op
800 2Kon 12:8 | priesters bewilligden van het volk geen geld te nemen, noch
801 2Kon 13:3 | hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op
802 2Kon 13:8 | priesters bewilligden van het volk geen geld te nemen, noch
803 2Kon 14:7 | Want hij had Joahaz geen volk laten overblijven dan vijftig
804 2Kon 15:4 | hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookt nog op
805 2Kon 15:21 | 21 En het ganse volk van Juda nam Azaria (die
806 2Kon 16:4 | hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op
807 2Kon 16:5 | het huis, richtende het volk des lands. ~
808 2Kon 16:10 | hem, en sloeg hem voor het volk, en doodde hem; en hij werd
809 2Kon 16:35 | hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op
810 2Kon 17:15 | het brandoffer van al het volk des lands, en hun spijsoffer,
811 2Kon 18:15 | het brandoffer van al het volk des lands, en hun spijsoffer,
812 2Kon 19:24 | koning nu van Assyrie bracht volk van Babel, en van Chuta,
813 2Kon 19:29 | 29 Maar elk volk maakte zijn goden; en zij
814 2Kon 19:29 | Samaritanen gemaakt hadden, elk volk in hun steden, waarin zij
815 2Kon 20:36 | 36 Doch het volk zweeg stil en antwoordde
816 2Kon 23:24 | 24 Maar het volk des lands versloeg allen,
817 2Kon 23:24 | verbintenis gemaakt hadden; en het volk des lands maakte zijn zoon
818 2Kon 24:4 | wachters des dorpels van het volk verzameld hebben; ~
819 2Kon 24:13 | HEERE voor mij, en voor het volk, en voor het ganse Juda,
820 2Kon 25:2 | en de profeten, en al het volk, van den minste tot den
821 2Kon 25:3 | geschreven zijn. En het ganse volk stond in dit verbond. ~
822 2Kon 25:21 | koning gebood het ganse volk, zeggende: Houdt den HEERE,
823 2Kon 25:30 | hem in zijn graf; en het volk des lands nam Joahaz, den
824 2Kon 25:35 | zilver en goud af van het volk des lands, om aan Farao
825 2Kon 26:14 | overgelaten, dan het arme volk des lands. ~
826 2Kon 27:3 | stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had, ~
827 2Kon 27:19 | schrijver des heirs, die het volk des lands ten oorlog opschreef,
828 2Kon 27:19 | en zestig mannen van het volk des lands, die in de stad
829 2Kon 27:22 | 22 Maar aangaande het volk, dat in het land van Juda
830 2Kon 27:26 | Toen maakte zich al het volk op, van de minste tot den
831 1Kro 10:9 | hun afgoden, en aan het volk. ~
832 1Kro 11:2 | u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden, en gij zult
833 1Kro 11:2 | voorganger zijn van Mijn volk Israel.
834 1Kro 11:13 | akkers vol gerst was, en het volk voor het aangezicht der
835 1Kro 16:2 | offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des HEEREN. ~
836 1Kro 16:20 | 20 En zij wandelden van volk tot volk, en van het ene
837 1Kro 16:20 | zij wandelden van volk tot volk, en van het ene koninkrijk
838 1Kro 16:20 | koninkrijk tot een ander volk. ~
839 1Kro 16:36 | tot eeuwigheid! En al het volk zeide: Amen! en het loofde
840 1Kro 16:43 | 43 Alzo toog het ganse volk henen, een iegelijk in zijn
841 1Kro 17:6 | denwelken Ik gebood Mijn volk te weiden, zeggende: Waarom
842 1Kro 17:7 | een voorganger over Mijn volk Israel zoudt zijn; ~
843 1Kro 17:9 | 9 En Ik heb voor Mijn volk Israel een plaats besteld,
844 1Kro 17:10 | richters te wezen over Mijn volk Israel; en heb al uw vijanden
845 1Kro 17:21 | 21 En wie is als Uw volk Israel, een enig volk op
846 1Kro 17:21 | Uw volk Israel, een enig volk op de aarde, hetwelk God
847 1Kro 17:21 | heengegaan is Zich tot een volk te verlossen, dat Gij U
848 1Kro 17:22 | 22 En Gij hebt Uw volk Israel U ten volk gemaakt
849 1Kro 17:22 | hebt Uw volk Israel U ten volk gemaakt tot in der eeuwigheid;
850 1Kro 20:7 | koning van Maacha en zijn volk kwamen en legerden zich
851 1Kro 20:13 | ons sterk zijn voor ons volk, en voor de steden onzes
852 1Kro 20:14 | Toen naderde Joab en het volk, dat bij hem was, ten strijde
853 1Kro 21:3 | 3Hij voerde ook al het volk uit, dat daarin was, en
854 1Kro 21:3 | David wederom met al het volk naar Jeruzalem. ~
855 1Kro 22:3 | Joab: De HEERE doe tot Zijn volk, gelijk zij nu zijn, honderdmaal
856 1Kro 22:5 | de som van het gestelde volk; en gans Israel was elfhonderd
857 1Kro 22:17 | gezegd heb, dat men het volk tellen zou? Ja, ik zelf
858 1Kro 22:17 | zij, maar niet tegen Uw volk ter plage. ~
859 1Kro 22:22 | opgehouden worde van over het volk. ~
860 1Kro 24:25 | God Israels, heeft Zijn volk rust gegeven, en Hij zal
861 1Kro 29:2 | mijn broeders, en mijn volk! Ik had in mijn hart een
862 1Kro 29:21 | de vorsten, en het ganse volk, bereid tot al uw bevelen. ~ ~ ~
863 1Kro 30:9 | 9 En het volk was verblijd over hun vrijwillig
864 1Kro 30:14 | wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden
865 1Kro 30:17 | ik heb nu met vreugde Uw volk, dat hier bevonden wordt,
866 2Kro 1:9 | koning gemaakt over een volk, menigvuldig als het stof
867 2Kro 1:10 | voor het aangezicht van dit volk uitga en inga; want wie
868 2Kro 1:10 | want wie zou dit Uw groot volk kunnen richten? ~
869 2Kro 1:11 | begeerd hebt, opdat gij Mijn volk mocht richten, waarover
870 2Kro 2:11 | Daarom dat de HEERE Zijn volk lief heeft, heeft Hij u
871 2Kro 2:18 | zeshonderd opzieners, om het volk te doen arbeiden. ~ ~
872 2Kro 7:5 | dien dag af, dat Ik Mijn volk uit Egypteland uitgevoerd
873 2Kro 7:5 | voorganger te zijn over Mijn volk Israel. ~
874 2Kro 7:6 | verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen zou. ~
875 2Kro 7:21 | van Uw knecht, en van Uw volk Israel, die in deze plaats
876 2Kro 7:24 | 24 Wanneer ook Uw volk Israel voor het aangezicht
877 2Kro 7:25 | vergeef de zonden van Uw volk Israel, en breng hen weder
878 2Kro 7:27 | Uwer knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult
879 2Kro 7:27 | regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven
880 2Kro 7:29 | enig mens, of van al Uw volk Israel geschieden zal, als
881 2Kro 7:32 | den vreemde, die van Uw volk Israel niet zijn zal, maar
882 2Kro 7:33 | om U te vrezen, gelijk Uw volk Israel, als om te weten,
883 2Kro 7:34 | 34 Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn
884 2Kro 7:39 | recht uit, en vergeef Uw volk, wat zij tegen U gezondigd
885 2Kro 8:4 | 4 De koning nu en al het volk offerden slachtofferen voor
886 2Kro 8:5 | hebben de koning en het ganse volk het huis Gods ingewijd. ~
887 2Kro 8:10 | zevende maand liet hij het volk gaan tot hun hutten, blijde
888 2Kro 8:10 | David en Salomo, en Zijn volk Israel gedaan had. ~
889 2Kro 8:13 | of zo Ik pest onder Mijn volk zende; ~
890 2Kro 8:14 | 14 En Mijn volk, over dewelken Mijn Naam
891 2Kro 9:7 | 7 Aangaande al het volk, dat overgebleven was van
892 2Kro 9:10 | en vijftig, die over het volk heerschappij hadden. ~
893 2Kro 11:5 | dagen weder tot mij. En het volk ging heen. ~
894 2Kro 11:6 | raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal? ~
895 2Kro 11:7 | zeggende: Indien gij dit volk goedertieren en jegens hen
896 2Kro 11:9 | raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot
897 2Kro 11:10 | zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken heeft,
898 2Kro 11:12 | kwam Jerobeam en al het volk tot Rehabeam, op den derden
899 2Kro 11:15 | hoorde de koning naar het volk niet; want deze omwending
900 2Kro 11:16 | 16 Toen het ganse volk Israel zag, dat de koning
901 2Kro 11:16 | hoorde, zo antwoordde het volk den koning, zeggende: Wat
902 2Kro 14:17 | 17 Abia dan, en zijn volk, sloeg hen met een groten
903 2Kro 15:13 | 13 Asa nu en het volk, dat met hem was, jaagden
904 2Kro 16:6 | 6 Dat volk tegen volk, en stad tegen
905 2Kro 16:6 | 6 Dat volk tegen volk, en stad tegen stad in stukken
906 2Kro 17:10 | onderdrukte Asa enigen uit het volk ter zelfder tijd. ~
907 2Kro 18:9 | Juda, en leerden onder het volk. ~
908 2Kro 19:2 | in menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij
909 2Kro 19:3 | gelijk gij zijt, en gelijk uw volk is, zal mijn volk zijn,
910 2Kro 19:3 | gelijk uw volk is, zal mijn volk zijn, en wij zullen met
911 2Kro 20:4 | toog wederom uit door het volk, van Ber-seba af tot het
912 2Kro 21:7 | voor het aangezicht van Uw volk Israel verdreven, en dat
913 2Kro 21:21 | beraadslaagde zich met het volk, en hij stelde den HEERE
914 2Kro 21:25 | 25 Josafat nu en zijn volk kwamen, om hun buit te roven,
915 2Kro 21:33 | niet weggenomen; want het volk had nog zijn hart niet geschikt
916 2Kro 22:14 | met een grote plage aan uw volk, en aan uw kinderen, en
917 2Kro 22:19 | boze krankheden; en zijn volk maakte hem gene branding,
918 2Kro 22:34 | met een grote plage aan uw volk, en aan uw kinderen, en
919 2Kro 22:39 | boze krankheden; en zijn volk maakte hem gene branding,
920 2Kro 23:18 | Fondamentpoort; en al het volk zal in de voorhoven zijn
921 2Kro 23:19 | zijn heilig; maar al het volk zal de wacht des HEEREN
922 2Kro 23:23 | 10 En hij stelde al het volk, en een ieder met zijn geweer
923 2Kro 23:25 | roemde, kwam zij tot het volk in het huis des HEEREN. ~
924 2Kro 23:26 | bij den koning; en al het volk des lands was blijde, en
925 2Kro 23:29 | tussen zich, en tussen al het volk, en tussen den koning, dat
926 2Kro 23:29 | dat zij den HEERE tot een volk zouden zijn. ~
927 2Kro 23:30 | 17 Daarna ging al het volk in het huis van Baal, en
928 2Kro 23:33 | heerschappij hadden onder het volk, en al het volk des lands,
929 2Kro 23:33 | onder het volk, en al het volk des lands, en bracht den
930 2Kro 23:34 | 21 En al het volk des lands was blijde, en
931 2Kro 24:10 | alle oversten en al het volk, en zij brachten in, en
932 2Kro 24:20 | priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot
933 2Kro 24:23 | Jeruzalem, en verdierven uit het volk al de vorsten des volks;
934 2Kro 25:11 | sterkte zich, en leidde zijn volk uit, en toog in het Zoutdal,
935 2Kro 25:15 | hebt gij de goden van dat volk gezocht, die hun volk niet
936 2Kro 25:15 | dat volk gezocht, die hun volk niet gered hebben uit uw
937 2Kro 26:1 | 1 Toen nam het ganse volk van Juda Uzzia (die nu zestien
938 2Kro 26:21 | des konings, richtende het volk des lands. ~
939 2Kro 29:36 | 36 Jehizkia nu en al het volk verblijdden zich over hetgeen
940 2Kro 29:36 | zich over hetgeen God het volk voorbereid had; want deze
941 2Kro 30:3 | geheiligd hadden, en het volk zich niet verzameld had
942 2Kro 30:20 | Jehizkia, en heelde het volk. ~
943 2Kro 30:27 | priesteren op, en zegenden het volk; en hun stem werd gehoord;
944 2Kro 31:4 | 4 En hij zeide tot het volk, tot de inwoners van Jeruzalem,
945 2Kro 31:8 | zegenden zij den HEERE en Zijn volk Israel. ~
946 2Kro 31:10 | want de HEERE heeft Zijn volk gezegend, zodat deze veelheid
947 2Kro 32:6 | krijgsoversten over het volk, en hij vergaderde hen tot
948 2Kro 32:8 | krijgen te krijgen. En het volk steunde op de woorden van
949 2Kro 32:14 | verbannen hebben, die zijn volk heeft kunnen redden uit
950 2Kro 32:15 | en koninkrijk heeft zijn volk uit mijn hand en mijner
951 2Kro 32:17 | natien der landen, die hun volk uit mijn hand niet gered
952 2Kro 32:17 | de God van Jehizkia Zijn volk uit mijn hand niet redden. ~
953 2Kro 32:18 | in het Joods, tegen het volk van Jeruzalem, dat op den
954 2Kro 33:10 | tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet
955 2Kro 33:17 | 17 Maar het volk offerde nog op de hoogten,
956 2Kro 33:25 | 25 Maar het volk des lands sloeg hen allen,
957 2Kro 33:25 | Amon gemaakt hadden; en het volk des lands maakte zijn zoon
958 2Kro 34:30 | en de Levieten, en al het volk, van den grote tot den kleine
959 2Kro 35:3 | den HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; ~
960 2Kro 35:5 | voor uw broederen, het volk, en naar de afdeling van
961 2Kro 35:7 | 7 En Josia gaf voor het volk, van klein vee, lammeren
962 2Kro 35:8 | vrijwillig offer voor het volk, voor de priesteren, en
963 2Kro 35:12 | vaderlijke huizen, aan het volk geven mochten, om den HEERE
964 2Kro 35:13 | haastelijk onder al het volk. ~
965 2Kro 36:3 | den HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; ~
966 2Kro 36:5 | voor uw broederen, het volk, en naar de afdeling van
967 2Kro 36:7 | 7 En Josia gaf voor het volk, van klein vee, lammeren
968 2Kro 36:8 | vrijwillig offer voor het volk, voor de priesteren, en
969 2Kro 36:12 | vaderlijke huizen, aan het volk geven mochten, om den HEERE
970 2Kro 36:13 | haastelijk onder al het volk. ~
971 2Kro 37:1 | 1 Toen nam het volk des lands Joahaz, den zoon
972 2Kro 37:14 | oversten der priesteren, en het volk, der overtredingen zeer
973 2Kro 37:15 | want Hij verschoonde Zijn volk en Zijn woning. ~
974 2Kro 37:16 | grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er geen helen
975 2Kro 37:23 | onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij
976 Ezra 1:3 | onder ulieden van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en
977 Ezra 2:70 | Levieten, en sommigen uit het volk, zo de zangers als de poortiers,
978 Ezra 3:1 | waren, verzamelde zich het volk, als een enig man, te Jeruzalem. ~
979 Ezra 3:11 | is over Israel. En al het volk juichte met groot gejuich,
980 Ezra 3:13 | 13 Zodat het volk niet onderkende de stem
981 Ezra 3:13 | stem des geweens van het volk; want het volk juichte met
982 Ezra 3:13 | geweens van het volk; want het volk juichte met groot gejuich,
983 Ezra 4:4 | 4 Evenwel maakte het volk des lands de handen des
984 Ezra 5:12 | huis heeft vernield, en het volk naar Babel weggevoerd. ~
985 Ezra 7:13 | mijn koninkrijk, van het volk van Israel, en van deszelfs
986 Ezra 7:25 | en richters, die al het volk richten, dat aan gene zijde
987 Ezra 8:15 | dagen; toen lette ik op het volk en de priesteren, en vond
988 Ezra 8:36 | en zij bevorderden het volk en het huis Gods. ~ ~ ~ ~ ~
989 Ezra 9:1 | tot mij toe, zeggende: Het volk Israels, en de priesters,
990 Ezra 10:1 | vrouwen, en kinderen; want het volk weende met groot geween. ~
991 Ezra 10:9 | twintigsten in de maand; en al het volk zat op de straat van Gods
992 Neh 1:10 | zijn toch Uw knechten en Uw volk, dat Gij verlost hebt door
993 Neh 4:13 | hoogten, en ik zette het volk naar de geslachten, met
994 Neh 4:22 | ik te dier tijd tot het volk: Een iegelijk vernachte
995 Neh 5:13 | prezen de HEERE. En het volk deed naar dit woord. ~
996 Neh 5:15 | geweest zijn, hebben het volk bezwaard, en van hen genomen
997 Neh 5:15 | heersten hun jongens over het volk; maar ik heb alzo niet gedaan,
998 Neh 5:18 | dienstbaarheid zwaar was over dit volk. ~
999 Neh 5:19 | goede, alles, wat ik aan dit volk gedaan heb. ~ ~
1000 Neh 7:5 | en de overheden, en het volk verzamelde, om de geslachten
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1627 |