1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1589
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:26 | 26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld,
2 Gen 1:26 | Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis;
3 Gen 5:29 | Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk,
4 Gen 5:29 | Deze zal ons troosten over ons werk, en over de smart onzer
5 Gen 11:3 | zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en wel
6 Gen 11:4 | zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen,
7 Gen 11:4 | Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een
8 Gen 11:4 | in den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken,
9 Gen 11:4 | en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien
10 Gen 11:7 | 7 Kom aan, laat Ons nedervaren, en laat Ons
11 Gen 11:7 | Ons nedervaren, en laat Ons hun spraak aldaar verwarren,
12 Gen 18:5 | zijn? breng hen uit tot ons, opdat wij ze bekennen. ~
13 Gen 18:13 | des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar
14 Gen 18:31 | man in dit land, om tot ons in te gaan, naar de wijze
15 Gen 18:32 | 32 Kom, laat ons onze vader wijn te drinken
16 Gen 18:34 | mijn vader gelegen; laat ons ook dezen nacht hem wijn
17 Gen 19:9 | zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan? en wat heb ik tegen
18 Gen 22:6 | 6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een
19 Gen 22:6 | vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure
20 Gen 22:6 | onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren,
21 Gen 23:23 | huize uws vaders plaats voor ons, om te vernachten? ~
22 Gen 23:25 | stro en veel voeders bij ons, ook plaats om te vernachten. ~
23 Gen 23:55 | enige dagen, of tien, bij ons blijven; daarna zult gij
24 Gen 23:57 | 57 Toen zeiden zij: Laat ons de jonge dochter roepen,
25 Gen 23:65 | knecht: Wie is die man, die ons in het veld tegemoet wandelt?
26 Gen 24:10 | zeide: Wat is dit, dat gij ons gedaan hebt? Lichtelijk
27 Gen 24:10 | zodat gij een schuld over ons zoudt gebracht hebben. ~
28 Gen 24:16 | Abimelech tot Izak: Trek van ons; want gij zijt veel machtiger
29 Gen 24:20 | zeggende: Dit water hoort ons toe! Daarom noemde hij de
30 Gen 24:22 | en zeide: Want nu heeft ons de HEERE ruimte gemaakt,
31 Gen 24:28 | Laat toch een eed tussen ons zijn, tussen ons en tussen
32 Gen 24:28 | tussen ons zijn, tussen ons en tussen u, en laat ons
33 Gen 24:28 | ons en tussen u, en laat ons een verbond met u maken: ~
34 Gen 24:29 | 29 Zo gij bij ons kwaad doet, gelijk als wij
35 Gen 28:14 | tot hem: Is er nog voor ons een deel of erfenis, in
36 Gen 28:15 | hem geacht? Want hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook
37 Gen 28:15 | en hij heeft ook steeds ons geld verteerd. ~
38 Gen 28:37 | laat hen richten tussen ons beiden. ~
39 Gen 28:44 | 44 Nu dan, kom, laat ons een verbond maken, ik en
40 Gen 28:50 | dochteren, niemand is bij ons; zie toe, God zal getuige
41 Gen 28:53 | huns vaders richte tussen ons! En Jakob zwoer bij de Vreze
42 Gen 29:18 | hij zelf is ook achter ons! ~
43 Gen 29:20 | uw knecht Jakob is achter ons! Want hij zeide: Ik zal
44 Gen 30:12 | 12 En hij zeide: Laat ons reizen en voorttrekken;
45 Gen 31:9 | 9 En verzwagert u met ons; geeft ons uw dochteren;
46 Gen 31:9 | verzwagert u met ons; geeft ons uw dochteren; en neemt voor
47 Gen 31:10 | 10 En woont met ons; en het land zal voor uw
48 Gen 31:14 | voorhuid heeft; want dat ware ons een schande. ~
49 Gen 31:16 | uw dochteren zullen wij ons nemen, en wij zullen met
50 Gen 31:17 | 17 Maar zo gij naar ons niet zult horen, om besneden
51 Gen 31:21 | mannen zijn vreedzaam met ons; daarom laat hen in dit
52 Gen 31:21 | aangezicht zijn; wij zullen ons hun dochteren tot vrouwen
53 Gen 31:22 | hierin zullen deze mannen ons ter wille zijn, dat zij
54 Gen 31:22 | wille zijn, dat zij met ons wonen, om tot een volk te
55 Gen 31:22 | al wat mannelijk is onder ons besneden wordt, gelijk als
56 Gen 31:23 | niet onze zijn? Alleen laat ons hun te wille zijn, en zij
57 Gen 31:23 | zijn, en zij zullen met ons wonen.
58 Gen 32:3 | 3 En laat ons ons opmaken, en optrekken
59 Gen 32:3 | 3 En laat ons ons opmaken, en optrekken naar
60 Gen 34:8 | Zult gij dan ganselijk over ons regeren: zult gij dan ganselijk
61 Gen 34:8 | zult gij dan ganselijk over ons heersen? Zo haatten zij
62 Gen 34:10 | moeder, en uw broeders, om ons voor u ter aarde te buigen? ~
63 Gen 34:17 | hoorde hen zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef
64 Gen 34:20 | 20 Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan, en hem in
65 Gen 34:21 | hand; en hij zeide: Laat ons hem niet aan het leven slaan. ~
66 Gen 34:27 | 27 Komt, en laat ons hem aan deze Ismaelieten
67 Gen 34:27 | want hij is onze broeder, ons vlees, en zijn broederen
68 Gen 36:14 | zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht,
69 Gen 36:14 | Hebreeuwsen man ingebracht, om met ons te spotten; hij is tot mij
70 Gen 36:17 | Hebreeuwse knecht, dien gij ons hebt ingebracht, is tot
71 Gen 37:12 | 12 En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling,
72 Gen 37:12 | vertelden ze hem, en hij legde ons onze dromen uit; een ieder
73 Gen 37:13 | 13 En gelijk hij ons uitlegde, alzo is het geschied;
74 Gen 38:2 | trekt daarhenen af, en koopt ons koren van daar, opdat wij
75 Gen 38:21 | ziele wij zagen, toen hij ons om genade bad; maar wij
76 Gen 38:21 | komt deze benauwdheid over ons. ~
77 Gen 38:28 | zeggende: Wat is dit, dat ons God gedaan heeft? ~
78 Gen 38:30 | dat land, heeft hard met ons gesproken; en hij heeft
79 Gen 38:30 | gesproken; en hij heeft ons gehouden voor verspieders
80 Gen 38:33 | van dat land, zeide tot ons: Hieraan zal ik bekennen,
81 Gen 39:2 | zeide: Keert wederom, koopt ons een weinig spijze. ~
82 Gen 39:3 | zeggende: Die man heeft ons op het hoogste betuigd,
83 Gen 39:4 | Indien gij onzen broeder met ons zendt, wij zullen aftrekken,
84 Gen 39:5 | want die man heeft tot ons gezegd: Gij zult mijn aangezicht
85 Gen 39:7 | man vraagde zeer nauw naar ons, en naar onze maagschap,
86 Gen 39:8 | jongeling met mij, zo zullen wij ons opmaken en reizen, opdat
87 Gen 39:18 | wij ingebracht, opdat hij ons overrompele en ons overvalle,
88 Gen 39:18 | opdat hij ons overrompele en ons overvalle, en ons tot slaven
89 Gen 39:18 | overrompele en ons overvalle, en ons tot slaven neme, met onze
90 Gen 39:21 | in den mond van zijn zak, ons geld in zijn gewicht; en
91 Gen 39:22 | kopen; wij weten niet, wie ons geld in onze zakken gelegd
92 Gen 40:16 | spreken, en wat zullen wij ons rechtvaardigen? God heeft
93 Gen 40:25 | heeft: Keert weder. koopt ons een weinig spijze; ~
94 Gen 40:26 | onze kleinste broeder bij ons is, zo zullen wij aftrekken;
95 Gen 40:26 | kleinste broeder niet bij ons is. ~
96 Gen 40:27 | knecht, mijn vader, tot ons: Gijlieden weet, dat mijn
97 Gen 40:30 | de jongeling is niet bij ons (alzo zijn ziel aan de ziel
98 Gen 43:15 | tot Jozef, zeggende: Geef ons brood; want waarom zouden
99 Gen 43:18 | aangezichts mijns heren, dan ons lichaam en ons land. ~
100 Gen 43:18 | heren, dan ons lichaam en ons land. ~
101 Gen 43:19 | ogen sterven, zo wij als ons land? Koop ons en ons land
102 Gen 43:19 | zo wij als ons land? Koop ons en ons land voor brood;
103 Gen 43:19 | als ons land? Koop ons en ons land voor brood; zo zullen
104 Gen 43:19 | brood; zo zullen wij en ons land Farao dienstbaar zijn;
105 Gen 43:25 | En zij zeiden: Gij hebt ons leven behouden; laat ons
106 Gen 43:25 | ons leven behouden; laat ons genade vinden in de ogen
107 Gen 46:15 | zeiden zij: Misschien zal ons Jozef haten, en hij zal
108 Gen 46:15 | Jozef haten, en hij zal ons gewisselijk vergelden al
109 Exo 1:10 | 10 Komt aan, laat ons wijselijk tegen hetzelve
110 Exo 1:10 | onze vijanden, en tegen ons strijde, en uit het land
111 Exo 2:14 | overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit, om
112 Exo 2:19 | Een Egyptisch man heeft ons verlost uit de hand der
113 Exo 2:19 | heeft ook overvloedig voor ons geput, en de kudde gedrenkt. ~
114 Exo 3:18 | de God der Hebreen, is ons ontmoet; zo laat ons nu
115 Exo 3:18 | is ons ontmoet; zo laat ons nu toch gaan den weg van
116 Exo 5:3 | zeiden: De God der Hebreen is ons ontmoet; zo laat ons toch
117 Exo 5:3 | is ons ontmoet; zo laat ons toch heentrekken, den weg
118 Exo 5:3 | onzen God, offeren, dat Hij ons niet overkome met pestilentie,
119 Exo 5:8 | roepen zij, zeggende: Laat ons gaan, laat ons onzen God
120 Exo 5:8 | zeggende: Laat ons gaan, laat ons onzen God offeren! ~
121 Exo 5:16 | gegeven, en zij zeggen tot ons: Maakt de tichelstenen;
122 Exo 5:17 | gij; daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE
123 Exo 5:17 | gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE offeren! ~
124 Exo 5:21 | zwaard in hun handen, om ons te doden. ~
125 Exo 8:26 | ogen offerden, zouden zij ons niet stenigen? ~
126 Exo 8:27 | 27 Laat ons den weg van drie dagen in
127 Exo 8:27 | offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal. ~
128 Exo 10:7 | zeiden tot hem: Hoe lang zal ons deze tot een strik zijn,
129 Exo 10:26 | 26 En ons vee zal ook met ons gaan,
130 Exo 10:26 | 26 En ons vee zal ook met ons gaan, er zal niet een klauw
131 Exo 13:14 | hem zeggen: De HEERE heeft ons door een sterke hand uit
132 Exo 13:15 | toen Farao zich verhardde ons te laten trekken, zo doodde
133 Exo 13:16 | heeft door een sterke hand ons uit Egypte uitgevoerd. ~
134 Exo 14:5 | hebben laten trekken, dat zij ons niet dienden? ~
135 Exo 14:11 | zeiden tot Mozes: Hebt gij ons daarom, omdat er in Egypte
136 Exo 14:11 | zouden? Waarom hebt gij ons dat gedaan, dat gij ons
137 Exo 14:11 | ons dat gedaan, dat gij ons uit Egypte gevoerd hebt? ~
138 Exo 14:12 | spraken, zeggende: Houd af van ons, en laat ons de Egyptenaren
139 Exo 14:12 | Houd af van ons, en laat ons de Egyptenaren dienen? Want
140 Exo 14:12 | Egyptenaren dienen? Want het ware ons beter geweest de Egyptenaren
141 Exo 14:25 | zeiden de Egyptenaars: Laat ons vlieden van het aangezicht
142 Exo 16:3 | aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze woestijn,
143 Exo 16:7 | zijn wij, dat gij tegen ons murmureert? ~
144 Exo 16:8 | murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen den HEERE. ~
145 Exo 17:2 | en zeide: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken!
146 Exo 17:3 | zeide: Waartoe hebt gij ons nu uit Egypte doen optrekken,
147 Exo 17:7 | HEERE in het midden van ons, of niet? ~
148 Exo 17:9 | dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek uit, strijd
149 Exo 19:23 | kunnen klimmen, want Gij hebt ons betuigd, zeggende: Bepaal
150 Exo 20:19 | tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en
151 Exo 20:19 | zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet
152 Exo 24:14 | tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot
153 Exo 32:1 | zeiden tot hem: Sta op, maak ons goden, die voor ons aangezicht
154 Exo 32:1 | maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan; want dezen
155 Exo 32:1 | dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland uitgevoerd
156 Exo 32:23 | dan zeiden tot mij: Maak ons goden, die voor ons aangezicht
157 Exo 32:23 | Maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan, want dezen
158 Exo 32:23 | dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland opgevoerd
159 Exo 33:1 | zeiden tot hem: Sta op, maak ons goden, die voor ons aangezicht
160 Exo 33:1 | maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan; want dezen
161 Exo 33:1 | dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland uitgevoerd
162 Exo 33:23 | dan zeiden tot mij: Maak ons goden, die voor ons aangezicht
163 Exo 33:23 | Maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan, want dezen
164 Exo 33:23 | dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland opgevoerd
165 Exo 34:15 | aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hier niet optrekken! ~
166 Exo 34:16 | niet daarbij, dat Gij met ons gaat? Alzo zullen wij afgezonderd
167 Exo 34:32 | Heere in het midden van ons, want dit is een hardnekkig
168 Exo 34:32 | ongerechtigheid en onze zonde, en neem ons aan tot een erfdeel! ~
169 Num 10:29 | zal u die geven; ga met ons, en wij zullen u weldoen,
170 Num 10:31 | 31 En hij zeide: Verlaat ons toch niet; want dewijl gij
171 Num 10:31 | dewijl gij weet, dat wij ons legeren in de woestijn,
172 Num 10:31 | de woestijn, zo zult gij ons tot ogen zijn. ~
173 Num 10:32 | geschieden, als gij met ons zult gaan, en het goede
174 Num 10:32 | zal, waarmede de HEERE bij ons weldoen zal, dat wij u ook
175 Num 11:4 | wederom, en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? ~
176 Num 11:13 | tegen mij, zeggende: Geef ons vlees, dat wij eten! ~
177 Num 11:18 | geweend, zeggende: Wie zal ons vlees te eten geven? want
178 Num 11:18 | eten geven? want het ging ons wel in Egypte! Daarom zal
179 Num 12:2 | Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde
180 Num 12:11 | mijn heer! leg toch niet op ons de zonde, waarmede wij zottelijk
181 Num 13:27 | tot dat land, waarheen gij ons gezonden hebt; en voorwaar,
182 Num 13:30 | voor Mozes, en zeide: Laat ons vrijmoedig optrekken, en
183 Num 14:3 | 3 En waarom brengt ons de HEERE naar dat land,
184 Num 14:3 | ten roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte
185 Num 14:4 | een tot den ander: Laat ons een hoofd opwerpen, en wederkeren
186 Num 14:8 | HEERE een welgevallen aan ons heeft, zo zal Hij ons in
187 Num 14:8 | aan ons heeft, zo zal Hij ons in dat land brengen, en
188 Num 14:8 | dat land brengen, en zal ons dat geven; een land, hetwelk
189 Num 14:9 | dezes lands; want zij zijn ons brood! hun schaduw is van
190 Num 14:9 | geweken, en de HEERE is met ons; vreest hen niet! ~
191 Num 16:13 | Is het te weinig, dat gij ons uit een land, van melk en
192 Num 16:13 | vloeiende, hebt opgevoerd, om ons te doden in de woestijn,
193 Num 16:13 | uzelven ten enenmaal over ons tot een overheer maakt? ~
194 Num 16:14 | 14 Ook hebt gij ons niet gebracht in een land,
195 Num 16:14 | melk en honig vloeit, noch ons akkers en wijngaarden ten
196 Num 16:34 | geschrei; want zij zeiden: Dat ons de aarde misschien niet
197 Num 20:5 | En waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte,
198 Num 20:5 | optrekken uit Egypte, om ons te brengen in deze kwade
199 Num 20:14 | Gij weet al de moeite, die ons ontmoet is; ~
200 Num 20:15 | en dat de Egyptenaars aan ons en onze vaderen kwaad gedaan
201 Num 20:16 | een Engel, en Hij leidde ons uit Egypte; en ziet, wij
202 Num 20:17 | 17 Laat ons toch door uw land trekken;
203 Num 21:5 | Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte,
204 Num 21:7 | dat Hij deze slangen van ons wegneme. Toen bad Mozes
205 Num 22:4 | gemeente oplikken al wat rondom ons is, gelijk de os de groente
206 Num 22:14 | Bileam heeft geweigerd met ons te gaan. ~
207 Num 27:4 | hij geen zoon heeft? Geef ons een bezitting in het midden
208 Num 31:49 | hand geweest zijn; en uit ons ontbreekt niet een man. ~
209 Num 31:58 | tot een bezitting; en doe ons niet trekken over de Jordaan. ~
210 Num 31:69 | schaapskooien bouwen voor ons vee, en steden voor onze
211 Num 31:70 | 17 Maar wij zelven zullen ons toerusten, haastende voor
212 Num 31:72 | verder heen, als onze erfenis ons toegekomen zal zijn aan
213 Deu 1:6 | HEERE, onze God, sprak tot ons aan Horeb, zeggende: Gij
214 Deu 1:19 | gelijk de HEERE, onze God, ons geboden had; en wij kwamen
215 Deu 1:20 | dat de HEERE, onze God, ons geven zal. ~
216 Deu 1:22 | tot mij, en zeidet: Laat ons mannen voor ons aangezicht
217 Deu 1:22 | zeidet: Laat ons mannen voor ons aangezicht heenzenden, die
218 Deu 1:22 | aangezicht heenzenden, die ons het land uitspeuren, en
219 Deu 1:22 | het land uitspeuren, en ons bescheid wederbrengen, wat
220 Deu 1:25 | hand, en brachten ze tot ons af, en zeiden ons bescheid
221 Deu 1:25 | ze tot ons af, en zeiden ons bescheid weder, en zeiden:
222 Deu 1:25 | dat de HEERE, onze God, ons geven zal, is goed. ~
223 Deu 1:27 | en zeidet: Omdat de HEERE ons haat, heeft Hij ons uit
224 Deu 1:27 | HEERE ons haat, heeft Hij ons uit Egypteland uitgevoerd,
225 Deu 1:27 | Egypteland uitgevoerd, opdat Hij ons levere in de hand der Amorieten,
226 Deu 1:27 | de hand der Amorieten, om ons te verdelgen. ~
227 Deu 1:28 | optrekken? Onze broeders hebben ons hart doen smelten, zeggende:
228 Deu 1:41 | wat de HEERE, onze God, ons geboden heeft. Als gij nu
229 Deu 2:1 | 1 Daarna keerden wij ons, en reisden naar de woestijn,
230 Deu 2:8 | Ezeon-Geber, zo keerden wij ons, en doortogen den weg der
231 Deu 2:29 | dat de HEERE, onze God, ons geven zal. ~
232 Deu 2:30 | koning van Hesbon, wilde ons door hetzelve niet laten
233 Deu 2:32 | 32 En Sihon toog uit ons tegemoet, hij en al zijn
234 Deu 2:33 | onze God, gaf hem voor ons aangezicht; en wij sloegen
235 Deu 2:35 | alleen roofden wij voor ons, en den roof der steden,
236 Deu 2:36 | was er geen stad, die voor ons te hoog was; de HEERE, onze
237 Deu 2:36 | God, gaf dat alles voor ons aangezicht. ~
238 Deu 2:37 | dat de HEERE, onze God, ons verboden had. ~ ~ ~
239 Deu 3:1 | 1 Daarna keerden wij ons en togen op, den weg van
240 Deu 3:1 | koning van Bazan, trok uit ons tegemoet, hij en al zijn
241 Deu 3:7 | steden roofden wij voor ons. ~
242 Deu 5:2 | God, heeft een verbond met ons gemaakt aan Horeb. ~
243 Deu 5:3 | verbond niet gemaakt, maar met ons, wij die hier heden allen
244 Deu 5:24 | de HEERE, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn
245 Deu 5:25 | Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren
246 Deu 5:27 | zeggen zal; en spreek gij tot ons al wat de HEERE, onze God,
247 Deu 6:21 | Egypte; maar de HEERE heeft ons door een sterke hand uit
248 Deu 6:23 | 23 En hij voerde ons van daar uit, opdat Hij
249 Deu 6:23 | van daar uit, opdat Hij ons inbracht, om ons het land
250 Deu 6:23 | opdat Hij ons inbracht, om ons het land te geven, dat Hij
251 Deu 6:24 | 24 En de HEERE gebood ons te doen al deze inzettingen,
252 Deu 6:24 | vrezen den HEERE, onzen God, ons voor altoos ten goede, om
253 Deu 6:24 | voor altoos ten goede, om ons in het leven te behouden,
254 Deu 6:25 | 25 En het zal ons gerechtigheid zijn, als
255 Deu 6:25 | onzes Gods, gelijk Hij ons geboden heeft. ~
256 Deu 9:28 | Opdat het land, van waar Gij ons hebt uitgevoerd, niet zegge:
257 Deu 13:2 | gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden, die gij niet
258 Deu 13:6 | heimelijke, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden,
259 Deu 13:13 | aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden,
260 Deu 26:3 | onzen vaderen gezworen heeft ons te zullen geven. ~
261 Deu 26:6 | Doch de Egyptenaars deden ons kwaad, en verdrukten ons,
262 Deu 26:6 | ons kwaad, en verdrukten ons, en legden ons een harden
263 Deu 26:6 | verdrukten ons, en legden ons een harden dienst op. ~
264 Deu 26:8 | 8 En de HEERE voerde ons uit Egypte, door een sterke
265 Deu 26:9 | 9 En Hij heeft ons gebracht tot deze plaats;
266 Deu 26:9 | deze plaats; en Hij heeft ons dit land gegeven, een land
267 Deu 26:15 | Israel, en het land, dat Gij ons gegeven hebt, gelijk als
268 Deu 29:7 | Og, de koning van Bazan, ons tegemoet, ten strijde; en
269 Deu 29:15 | dengene, die heden hier bij ons voor het aangezicht des
270 Deu 29:15 | dengene, die hier heden bij ons niet is. ~
271 Deu 29:29 | de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen, tot
272 Deu 30:12 | te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen, dat hij
273 Deu 30:12 | varen, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen
274 Deu 30:12 | hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen late, dat
275 Deu 30:13 | te zeggen: Wie zal voor ons overvaren aan gene zijde
276 Deu 30:13 | der zee, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen
277 Deu 30:13 | hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen late, dat
278 Deu 33:4 | 4 Mozes heeft ons de wet geboden, een erfenis
279 Joz 1:16 | Jozua, zeggende: Al wat gij ons geboden hebt, zullen wij
280 Joz 1:16 | doen, en alom, waar gij ons zenden zult, zullen wij
281 Joz 2:9 | ulieder verschrikking op ons gevallen is, en dat al de
282 Joz 2:11 | het hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen
283 Joz 2:14 | geschieden, wanneer de HEERE ons dit land geeft, zo zullen
284 Joz 2:17 | van dezen uw eed, dien gij ons hebt doen zweren; ~
285 Joz 2:18 | binden, door hetwelk gij ons zult nedergelaten hebben;
286 Joz 2:19 | zal, diens bloed zij op ons hoofd, indien een hand tegen
287 Joz 2:20 | zijn van uw eed, dien gij ons hebt doen zweren. ~
288 Joz 4:23 | gedaan heeft, die Hij voor ons aangezicht heeft doen uitdrogen,
289 Joz 5:6 | hun vaderen gezworen had ons te zullen geven, een land
290 Joz 5:13 | zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden? ~
291 Joz 7:7 | Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand der
292 Joz 7:7 | de hand der Amorieten, om ons te verderven? Och, dat wij
293 Joz 7:9 | horen zullen, zo zullen zij ons omsingelen, en onzen naam
294 Joz 7:25 | Jozua zeide: Hoe hebt gij ons beroerd? De HEERE zal u
295 Joz 8:5 | geschieden, wanneer zij ons tegemoet zullen uitgaan,
296 Joz 8:6 | hen dan uitkomen achter ons, totdat wij hen van de stad
297 Joz 9:6 | maakt nu een verbond met ons. ~
298 Joz 9:7 | gijlieden in het midden van ons, hoe zullen wij dan een
299 Joz 9:11 | 11 Daarom spraken tot ons onze oudsten, en al de inwoners
300 Joz 9:11 | maakt nu een verbond met ons. ~
301 Joz 9:12 | 12 Dit ons brood hebben wij warm tot
302 Joz 9:20 | opdat geen grote toorn over ons zij, om des eeds wil, dien
303 Joz 9:22 | zeggende: Waarom hebt gijlieden ons bedrogen, zeggende: Wij
304 Joz 9:22 | daar gij in het midden van ons zijt wonende? ~
305 Joz 9:25 | het recht is in uw ogen ons te doen. ~
306 Joz 10:6 | knechten, kom haastelijk tot ons op, en verlos ons, en help
307 Joz 10:6 | haastelijk tot ons op, en verlos ons, en help ons; want al de
308 Joz 10:6 | en verlos ons, en help ons; want al de koningen der
309 Joz 10:6 | wonen, hebben zich tegen ons vergaderd. ~
310 Joz 17:4 | heeft Mozes geboden, dat men ons een erfdeel geven zou in
311 Joz 17:16 | Jozef: Dat gebergte zou ons niet genoegzaam zijn; er
312 Joz 21:2 | dienst van Mozes, dat men ons steden te bewonen geven
313 Joz 23:17 | 17 Is ons de ongerechtigheid van Peor
314 Joz 23:19 | bezitting in het midden van ons; maar zijt niet wederspannig
315 Joz 23:19 | niet wederspannig tegen ons, een altaar voor u bouwende,
316 Joz 23:22 | tegen den HEERE, zo behoudt ons heden niet; ~
317 Joz 23:23 | 23 Dat wij ons een altaar zouden gebouwd
318 Joz 23:23 | zouden gebouwd hebben, om ons van achter den HEERE af
319 Joz 23:26 | Daarom zeiden wij: Laat ons toch voor ons maken, bouwende
320 Joz 23:26 | wij: Laat ons toch voor ons maken, bouwende een altaar,
321 Joz 23:27 | het een getuige zij tussen ons en tussen ulieden, en tussen
322 Joz 23:27 | tussen onze geslachten na ons, opdat wij den dienst des
323 Joz 23:28 | dat zij morgen alzo tot ons en tot onze geslachten zeggen
324 Joz 23:28 | het is een getuige tussen ons en tussen ulieden. ~
325 Joz 23:29 | 29 Het zij verre van ons, van ons dat wij zouden
326 Joz 23:29 | Het zij verre van ons, van ons dat wij zouden wederspannig
327 Joz 23:29 | of dat wij te dezen dage ons van achter den HEERE afkeren
328 Joz 23:31 | HEERE in het midden van ons is, dewijl gij deze overtreding
329 Joz 23:34 | het een getuige zij tussen ons, dat de HEERE God is. ~
330 Joz 25:16 | zeide: Het zij verre van ons, dat wij den HEERE verlaten
331 Joz 25:17 | onze God; Hij is het, Die ons en onze vaderen uit het
332 Joz 25:17 | onze ogen gedaan heeft, en ons bewaard heeft op al den
333 Joz 25:18 | 18 En de HEERE heeft voor ons aangezicht uitgestoten al
334 Joz 25:27 | volk: Ziet, deze steen zal ons tot een getuigenis zijn;
335 Joz 25:27 | des HEEREN, die Hij tot ons gesproken heeft; ja, hij
336 Ric 1:1 | zeggende: Wie zal onder ons het eerst optrekken naar
337 Ric 1:3 | op in mijn lot, en laat ons tegen de Kanaanieten krijgen,
338 Ric 1:24 | zij zeiden tot hem: Wijs ons toch den ingang der stad,
339 Ric 5:13 | mijn Heer! zo de HEERE met ons is, waarom is ons dan dit
340 Ric 5:13 | HEERE met ons is, waarom is ons dan dit alles wedervaren?
341 Ric 5:13 | wonderen, die onze vaders ons verteld hebben, zeggende:
342 Ric 5:13 | hebben, zeggende: Heeft ons de HEERE niet uit Egypte
343 Ric 5:13 | opgevoerd? Doch nu heeft ons de HEERE verlaten, en heeft
344 Ric 5:13 | HEERE verlaten, en heeft ons in der Midianieten hand
345 Ric 7:1 | Wat stuk is dit, dat gij ons gedaan hebt, dat gij ons
346 Ric 7:1 | ons gedaan hebt, dat gij ons niet riept, toen gij heentoogt
347 Ric 7:21 | Tsalmuna: Sta gij op, en val op ons aan, want naar dat de man
348 Ric 7:22 | Israel tot Gideon: Heers over ons, zo gij als uw zoon en uws
349 Ric 7:22 | uws zoons zoon, dewijl gij ons van der Midianieten hand
350 Ric 8:8 | olijfboom: Wees gij koning over ons. ~
351 Ric 8:10 | Kom gij, wees koning over ons. ~
352 Ric 8:12 | Kom gij, wees koning over ons. ~
353 Ric 8:14 | Kom gij, wees koning over ons. ~
354 Ric 9:15 | hebben gezondigd; doe Gij ons, naar alles, wat goed is
355 Ric 9:15 | ogen; alleenlijk verlos ons toch te dezen dage! ~
356 Ric 10:6 | tot Jeftha: Kom, en wees ons tot een overste, opdat wij
357 Ric 10:8 | wedergekomen, dat gij met ons trekt, en tegen de kinderen
358 Ric 10:8 | Ammons strijdt; en gij zult ons tot een hoofd zijn, over
359 Ric 10:10 | HEERE zij toehoorder tussen ons, indien wij niet alzo naar
360 Ric 10:19 | Israel zeide tot hem: Laat ons toch door uw land doortrekken
361 Ric 10:24 | de HEERE, onze God, voor ons aangezicht uit de bezitting
362 Ric 11:1 | kinderen Ammons, en hebt ons niet geroepen, om met u
363 Ric 12:8 | gezonden hebt, weder tot ons kome, en ons lere, wat wij
364 Ric 12:8 | weder tot ons kome, en ons lere, wat wij dat knechtje
365 Ric 12:15 | den Engel des HEEREN: Laat ons U toch ophouden, en een
366 Ric 12:23 | hem: Zo de HEERE lust had ons te doden, Hij had het brandoffer
367 Ric 12:23 | hand niet aangenomen, noch ons dit alles getoond, noch
368 Ric 12:23 | dit alles getoond, noch ons om dezen tijd laten horen,
369 Ric 13:13 | raadsel te raden, en laat het ons horen. ~
370 Ric 13:15 | Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat
371 Ric 13:15 | verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd, om het onze te
372 Ric 14:10 | Waarom zijt gijlieden tegen ons opgetogen? En zij zeiden:
373 Ric 14:10 | te doen, gelijk als hij ons gedaan heeft. ~
374 Ric 14:11 | dat de Filistijnen over ons heersen? Waarom hebt gij
375 Ric 14:11 | heersen? Waarom hebt gij ons dan dit gedaan? En hij zeide
376 Ric 15:24 | gegeven onzen vijand, en die ons land verwoestte, en die
377 Ric 15:25 | Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson
378 Ric 17:9 | zeiden: Maakt u op, en laat ons tot hen optrekken; want
379 Ric 17:19 | hand op uw mond, en ga met ons, en wees ons tot een vader
380 Ric 17:19 | en ga met ons, en wees ons tot een vader en tot een
381 Ric 17:25 | tot hem: Laat uw stem bij ons niet horen, opdat niet misschien
382 Ric 18:11 | Trek toch voort, en laat ons in deze stad der Jebusieten
383 Ric 18:28 | tot haar: Sta op, en laat ons trekken; maar niemand antwoordde.
384 Ric 19:18 | en zeiden: Wie zal onder ons vooreerst optrekken ten
385 Ric 19:32 | Benjamin: Zij zijn voor ons aangezicht geslagen, als
386 Ric 19:32 | kinderen Israels zeiden: Laat ons vlieden, en hen van de stad
387 Ric 19:39 | Immers is hij zekerlijk voor ons aangezicht geslagen, als
388 Ric 20:1 | gezworen, zeggende: Niemand van ons zal zijn dochter aan de
389 Ric 20:22 | broeders zullen komen, om voor ons te rechten, dat wij tot
390 Rut 2:20 | Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een
391 1Sa 4:3 | van Israel: Waarom heeft ons de HEERE heden geslagen
392 1Sa 4:3 | aangezicht der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen de
393 1Sa 4:3 | Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons nemen de ark des verbonds
394 1Sa 4:3 | laat die in het midden van ons komen, opdat zij ons verlosse
395 1Sa 4:3 | van ons komen, opdat zij ons verlosse van de hand onzer
396 1Sa 4:7 | gekomen. En zij zeiden: Wee ons, want dergelijke is gisteren
397 1Sa 4:8 | 8 Wee ons, wie zal ons redden uit
398 1Sa 4:8 | 8 Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze
399 1Sa 5:7 | des Gods van Israel bij ons niet blijve; want Zijn hand
400 1Sa 5:7 | want Zijn hand is hard over ons, en over Dagon, onzen god. ~
401 1Sa 6:2 | ark des HEEREN doen? Laat ons weten, waarmede wij ze aan
402 1Sa 6:9 | Beth-Semes, zo heeft Hij ons dit groot kwaad gedaan;
403 1Sa 6:9 | wij weten, dat Zijn hand ons niet geraakt heeft; het
404 1Sa 6:9 | niet geraakt heeft; het is ons een toeval geweest. ~
405 1Sa 6:20 | heiligen God? En tot wien van ons zal Hij optrekken? ~
406 1Sa 7:8 | HEERE, onzen God, opdat Hij ons verlosse uit de hand der
407 1Sa 7:12 | Tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen. ~
408 1Sa 8:5 | zo zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk
409 1Sa 8:5 | een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de
410 1Sa 8:6 | Samuel, als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te richten.
411 1Sa 8:6 | Geef ons een koning, om ons te richten. En Samuel bad
412 1Sa 8:19 | maar er zal een koning over ons zijn. ~
413 1Sa 8:20 | volken; en onze koning zal ons richten, en hij zal voor
414 1Sa 9:5 | bij hem was: Kom en laat ons wederkeren; dat niet misschien
415 1Sa 9:5 | ezelinnen aflate, en voor ons bekommerd zij. ~
416 1Sa 9:6 | dat komt zekerlijk; laat ons nu derwaarts gaan, misschien
417 1Sa 9:6 | gaan, misschien zal hij ons onzen weg aanwijzen, op
418 1Sa 9:8 | man Gods geven, opdat hij ons onzen weg wijze. ~
419 1Sa 9:9 | te vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener; want
420 1Sa 9:10 | woord is goed, kom, laat ons gaan. En zij gingen naar
421 1Sa 10:16 | tot zijn oom: Hij heeft ons voorzeker te kennen gegeven,
422 1Sa 10:19 | gezegd: Zet een koning over ons; nu dan, stelt u voor het
423 1Sa 10:27 | Belials zeiden: Wat zou ons deze verlossen? en zij verachtten
424 1Sa 11:1 | Nahas: Maak een verbond met ons, zo zullen wij u dienen. ~
425 1Sa 11:3 | Jabes: Laat zeven dagen van ons af, dat wij boden zenden
426 1Sa 11:3 | is er dan niemand, die ons verlost, zo zullen wij tot
427 1Sa 11:10 | ulieden uitgaan, en gij zult ons doen naar alles, wat goed
428 1Sa 11:12 | die zeide: Zou Saul over ons regeren? Geeft hier die
429 1Sa 11:14 | tot het volk: Komt en laat ons naar Gilgal gaan, en het
430 1Sa 12:4 | Toen zeiden zij: Gij hebt ons niet verongelijkt, en gij
431 1Sa 12:4 | verongelijkt, en gij hebt ons niet onderdrukt, en gij
432 1Sa 12:10 | gediend hebben; en nu, ruk ons uit de hand onzer vijanden,
433 1Sa 12:12 | maar een koning zal over ons regeren; zo toch de HEERE,
434 1Sa 12:19 | daartoe gedaan, dat wij voor ons een kong begeerd hebben. ~
435 1Sa 14:1 | droeg, zeide: Kom, en laat ons tot de bezetting der Filistijnen
436 1Sa 14:6 | wapenen droeg: Kom, en laat ons tot de bezetting dezer onbesnedenen
437 1Sa 14:6 | misschien zal de HEERE voor ons werken; want bij den HEERE
438 1Sa 14:8 | die mannen, en wij zullen ons aan hen ontdekken. ~
439 1Sa 14:9 | 9 Indien zij aldus tot ons zeggen: Staat stil, totdat
440 1Sa 14:10 | zeggen zij aldus: Klimt tot ons op; zo zullen wij opklimmen,
441 1Sa 14:10 | hand gegeven; en dit zal ons een teken zijn. ~
442 1Sa 14:12 | en zeiden: Klimt op tot ons, en wij zullen het u wijs
443 1Sa 14:17 | toch, en beziet, wie van ons weggegaan zijn. En zij telden,
444 1Sa 14:36 | Daarna zeide Saul: Laat ons aftrekken de Filistijnen
445 1Sa 14:36 | Filistijnen na, bij nacht, en laat ons dezelve beroven, totdat
446 1Sa 14:36 | morgen licht worde, en laat ons niet een man onder hen overig
447 1Sa 14:36 | de priester zeide: Laat ons herwaarts tot God naderen. ~
448 1Sa 17:9 | en hem sla, zo zult gij ons tot knechten zijn, en ons
449 1Sa 17:9 | ons tot knechten zijn, en ons dienen. ~
450 1Sa 20:11 | Jonathan tot David: Kom, laat ons toch uitgaan in het veld;
451 1Sa 20:29 | Laat mij toch gaan; want ons geslacht heeft een offer
452 1Sa 21:5 | Ja trouwens, de vrouw is ons onthouden geweest gisteren
453 1Sa 23:19 | Heeft zich niet David bij ons verborgen in de vestingen
454 1Sa 23:20 | begeerte uwer ziel; en het komt ons toe hem over te geven in
455 1Sa 25:7 | die gij hebt, zijn bij ons geweest; wij hebben hun
456 1Sa 25:15 | 15 Nochtans zijn zij ons zeer goede mannen geweest;
457 1Sa 25:16 | 16 Zij zijn een muur om ons geweest, zo bij nacht als
458 1Sa 25:40 | haar, zeggende: David heeft ons tot u gezonden, dat hij
459 1Sa 26:11 | en de waterfles, en laat ons gaan. ~
460 1Sa 27:11 | zeggende: Dat zij misschien van ons niet boodschappen, zeggende:
461 1Sa 29:4 | hebt, en dat hij niet met ons aftrekke in den strijd,
462 1Sa 29:4 | in den strijd, opdat hij ons niet tot een tegenpartijder
463 1Sa 29:9 | hebben gezegd: Laat hem met ons in dezen strijd niet optrekken.
464 1Sa 30:22 | zij zeiden: Omdat zij met ons niet getogen zijn, zullen
465 1Sa 30:23 | mijn broeders, met hetgeen ons de HEERE gegeven heeft,
466 1Sa 30:23 | gegeven heeft, en Hij heeft ons bewaard, en heeft de bende,
467 1Sa 30:23 | heeft de bende, die tegen ons kwam, in onze hand gegeven. ~
468 2Sa 2:14 | jongens opmaken, en voor ons aangezicht spelen. En Joab
469 2Sa 5:2 | voren, toen Saul koning over ons was, waart gij Israel uitvoerende
470 2Sa 10:12 | 12 Wees sterk, en laat ons sterk zijn voor ons volk,
471 2Sa 10:12 | laat ons sterk zijn voor ons volk, en voor de steden
472 2Sa 11:23 | tot David: Die mannen zijn ons zeker te machtig geweest,
473 2Sa 11:23 | machtig geweest, en zijn tot ons uitgetogen in het veld;
474 2Sa 13:25 | Absalom: Niet, mijn zoon, laat ons toch niet al te zamen gaan,
475 2Sa 13:26 | toch mijn broeder Amnon met ons gaan. Maar de koning zeide
476 2Sa 15:14 | waren: Maakt u op, en laat ons vlieden, want er zou voor
477 2Sa 15:14 | vlieden, want er zou voor ons geen ontkomen zijn voor
478 2Sa 15:14 | niet misschien haaste, en ons achterhale, en een kwaad
479 2Sa 15:14 | achterhale, en een kwaad over ons drijve, en deze stad sla
480 2Sa 15:19 | Waarom zoudt gij ook met ons gaan? Keer weder, en blijf
481 2Sa 15:20 | gekomen, en heden zou ik u met ons omvoeren om te gaan? Zo
482 2Sa 17:5 | Husai, den Archiet, en laat ons horen, wat hij ook zegt. ~
483 2Sa 18:3 | zij zullen het hart op ons niet stellen; ja, of de
484 2Sa 18:3 | stellen; ja, of de helft van ons stierf, zij zullen het hart
485 2Sa 18:3 | zij zullen het hart op ons niet stellen; maar gij zijt
486 2Sa 18:3 | het nu beter zijn, dat gij ons uit de stad ter hulpe zijt. ~
487 2Sa 19:9 | zeggende: De koning heeft ons gered van de hand onzer
488 2Sa 19:9 | onzer vijanden en hij heeft ons bevrijd van de hand der
489 2Sa 19:10 | En Absalom, dien wij over ons gezalfd hadden, is in den
490 2Sa 19:42 | Israel: Omdat de koning ons na verwant is; en waarom
491 2Sa 19:42 | konings kost, of heeft hij ons een geschenk geschonken? ~
492 2Sa 19:43 | dan gij; waarom hebt gij ons dan gering geacht, dat ons
493 2Sa 19:43 | ons dan gering geacht, dat ons woord niet het eerste geweest
494 2Sa 20:6 | David tot Abisai: Nu zal ons Seba, de zoon van Bichri,
495 2Sa 21:4 | Gibeonieten tot hem: Het is ons niet te doen om zilver en
496 2Sa 21:4 | met zijn huis; ook is het ons niet om iemand te doden
497 2Sa 21:5 | tot den koning: De man die ons te niet gemaakt, en tegen
498 2Sa 21:5 | te niet gemaakt, en tegen ons gedacht heeft, dat wij zouden
499 2Sa 21:6 | 6 Laat ons zeven mannen van zijn zonen
500 2Sa 21:17 | Gij zult niet meer met ons uittrekken ten strijde,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1589 |