1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1540
Book Chapter: Verse
1 Gen 2:5 | regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem
2 Gen 2:20 | maar voor de mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem
3 Gen 8:9 | 9 Maar de duif vond geen rust voor het hol van haar
4 Gen 9:11 | worden uitgeroeid; en dat er geen vloed meer zal zijn, om
5 Gen 11:30 | was onvruchtbaar; zij had geen kind. ~
6 Gen 13:8 | zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij
7 Gen 14:27 | Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de
8 Gen 17:25 | Rechter der ganse aarde geen recht doen? ~
9 Gen 18:7 | Mijn broeders! doet toch geen kwaad! ~
10 Gen 18:8 | ik heb twee dochters, die geen man bekend hebben; ik zal
11 Gen 18:31 | Onze vader is oud, en er is geen man in dit land, om tot
12 Gen 23:3 | dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de
13 Gen 23:16 | aangezicht, een maagd, en geen man had haar bekend; en
14 Gen 23:37 | Gij zult voor mijn zoon geen vrouw nemen van de dochteren
15 Gen 25:36 | zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? ~
16 Gen 26:1 | en zeide tot hem: Neem geen vrouw van de dochteren van
17 Gen 26:6 | geboden had, zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van
18 Gen 27:7 | is nog hoog dag, het is geen tijd, dat het vee verzameld
19 Gen 34:22 | zeide Ruben tot hen: Vergiet geen bloed; werpt hem in dezen
20 Gen 34:24 | de kuil was ledig; er was geen water in. ~
21 Gen 35:9 | de aarde, om zijn broeder geen zaad te geven. ~
22 Gen 35:21 | En zij zeiden: Hier is geen hoer geweest. ~
23 Gen 35:22 | van die plaats: Hier is geen hoer geweest. ~
24 Gen 36:6 | hand, zodat hij met hem van geen ding kennis had, behalve
25 Gen 36:8 | heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met mij, wat er in
26 Gen 36:23 | gevangenhuis zag gans op geen ding, dat in zijn hand was,
27 Gen 37:49 | tellen: want daarvan was geen getal. ~
28 Gen 38:11 | vroom; uw knechten zijn geen verspieders. ~
29 Gen 38:31 | Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders. ~
30 Gen 38:34 | zo zal ik weten, dat gij geen verspieders zijt, maar dat
31 Gen 39:32 | want de Egyptenaars mogen geen brood eten met de Hebreen,
32 Gen 41:6 | nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch oogst zijn
33 Gen 43:4 | land te wonen; want er is geen weide voor de schapen, die
34 Gen 43:13 | 13 En er was geen brood in het ganse land;
35 Exo 4:10 | HEERE: Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van
36 Exo 5:7 | voortaan aan deze lieden geen stro meer geven, tot het
37 Exo 5:10 | zegt Farao: Ik zal ulieden geen stro geven. ~
38 Exo 5:16 | 16 Aan uw knechten wordt geen stro gegeven, en zij zeggen
39 Exo 8:22 | woont, afzonderen, dat daar geen vermenging van ongedierte
40 Exo 9:26 | Israels waren, daar was geen hagel. ~
41 Exo 9:28 | want het is genoeg), dat geen donder Gods noch hagel meer
42 Exo 12:13 | voorbij gaan; en er zal geen plaag onder ulieden ten
43 Exo 12:16 | den zevenden dag; er zal geen werk op denzelven gedaan
44 Exo 12:19 | Dat er zeven dagen lang geen zuurdesem in uw huizen gevonden
45 Exo 12:30 | geschrei in Egypte; want er was geen huis, waarin niet een dode
46 Exo 12:43 | inzetting van het pascha: geen zoon eens vreemdelings zal
47 Exo 12:45 | 45 Geen uitlander noch huurling
48 Exo 12:46 | huis dragen, en gij zult geen been daaraan breken. ~
49 Exo 12:48 | ingeborene des lands; maar geen onbesnedene zal daarvan
50 Exo 13:7 | gezien worden, ja, er zal geen zuurdeeg bij u gezien worden,
51 Exo 14:11 | omdat er in Egypte gans geen graven waren, weggenomen,
52 Exo 15:22 | in de woestijn, en vonden geen water. ~
53 Exo 15:26 | Zijn inzettingen; zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen,
54 Exo 16:24 | het stonk niet, en er was geen worm in. ~
55 Exo 17:1 | te Rafidim. Daar nu was geen water voor het volk om te
56 Exo 19:13 | 13 Geen hand zal hem aanroeren,
57 Exo 20:3 | 3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht
58 Exo 20:4 | 4 Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige
59 Exo 20:10 | HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw
60 Exo 20:16 | 16 Gij zult geen valse getuigenis spreken
61 Exo 21:22 | haar de vrucht afgaat, doch geen dodelijk verderf zij, zo
62 Exo 22:2 | hij sterft, het zal hem geen bloedschuld zijn. ~
63 Exo 22:21 | zult ook den vreemdeling geen overlast doen, noch hem
64 Exo 22:22 | 22 Gij zult geen weduwe noch wees beledigen. ~
65 Exo 22:25 | woekeraar; gij zult op hetzelve geen woeker leggen. ~
66 Exo 22:31 | lieden zijn; daarom zult gij geen vlees eten, dat op het veld
67 Exo 23:1 | 1 Gij zult geen vals gerucht opnemen; en
68 Exo 23:8 | 8 Ook zult gij geen geschenk nemen; want het
69 Exo 23:18 | het bloed Mijns offers met geen gedesemde broden offeren;
70 Exo 23:26 | 26 Er zal geen misdrachtige, noch onvruchtbare
71 Exo 28:43 | heilige te dienen; opdat zij geen ongerechtigheid dragen en
72 Exo 30:9 | 9 Gij zult geen vreemd reukwerk op hetzelve
73 Exo 30:9 | spijsoffer; gij zult ook geen drankoffer daarop gieten. ~
74 Exo 30:12 | tellen zult; opdat onder hen geen plage zij, als gij hen tellen
75 Exo 30:32 | zult ook naar haar maaksel geen dergelijke maken; het is
76 Exo 30:37 | zult gijlieden voor uzelven geen maken; het zal u heiligheid
77 Exo 32:18 | 18 Maar hij zeide: Het is geen stem des geroeps van overwinning,
78 Exo 32:18 | overwinning, het is ook geen stem des geroeps van nederlaag;
79 Exo 33:18 | 18 Maar hij zeide: Het is geen stem des geroeps van overwinning,
80 Exo 33:18 | overwinning, het is ook geen stem des geroeps van nederlaag;
81 Exo 34:20 | kunnen zien; want Mij zal geen mens zien, en leven. ~
82 Exo 34:35 | 12 Wacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoners
83 Exo 34:38 | 15 Opdat gij misschien geen verbond maakt met den inwoner
84 Exo 34:40 | 17 Gij zult u geen gegoten goden maken. ~
85 Exo 34:51 | veertig nachten; hij at geen brood, en hij dronk geen
86 Exo 34:51 | geen brood, en hij dronk geen water; en Hij schreef op
87 Exo 35:3 | 3 Gij zult geen vuur aansteken in enige
88 Exo 36:6 | zeggende: Man noch vrouw make geen werk meer ten hefoffer des
89 Lev 2:11 | 11 Geen spijsoffer, dat gij den
90 Lev 2:11 | gemaakt worden; want van geen zuurdesem, en van geen honig
91 Lev 2:11 | van geen zuurdesem, en van geen honig zult gijlieden den
92 Lev 3:17 | geslachten, in al uw woningen: geen vet noch bloed zult gij
93 Lev 5:11 | meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch
94 Lev 6:30 | 30 Maar geen zondoffer, van welks bloed
95 Lev 7:23 | kinderen Israels, zeggende: Geen vet van een os, of schaap,
96 Lev 7:26 | zult gij in uw woningen geen bloed eten, hetzij van het
97 Lev 11:10 | ziel, die in de wateren is, geen vinnen of schubben heeft,
98 Lev 11:12 | 12 Al wat in de wateren geen vinnen en schubben heeft,
99 Lev 13:21 | bezien zal hebben, dat, ziet, geen wit haar daaraan is, en
100 Lev 13:26 | dat, ziet, op de blaar geen wit haar is, en zij niet
101 Lev 13:31 | dieper is dan het vel, en geen zwart haar daarop is, zo
102 Lev 13:32 | niet uitgespreid, en daarop geen geelachtig haar is, noch
103 Lev 16:17 | 17 En geen mens zal in de tent der
104 Lev 16:29 | zielen verootmoedigen, en geen werk doen, inboorling noch
105 Lev 17:12 | kinderen Israels gezegd: Geen ziel van u zal bloed eten;
106 Lev 18:18 | 18 Gij zult ook geen vrouw tot haar zuster nemen,
107 Lev 18:23 | Insgelijks zult gij bij geen beest liggen, om daarmede
108 Lev 19:4 | afgoden niet keren, en u geen gegoten goden maken; Ik
109 Lev 19:14 | het aangezicht des blinden geen aanstoot zetten; maar gij
110 Lev 19:15 | 15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht;
111 Lev 19:19 | inzettingen houden; gij zult geen tweeerlei aard uwer beesten
112 Lev 19:20 | geenszins gelost is, en haar geen vrijheid is gegeven; die
113 Lev 19:26 | bloed eten. Gij zult op geen vogelgeschrei acht geven,
114 Lev 19:28 | zult om een dood lichaam geen snijding in uw vlees maken,
115 Lev 19:35 | 35 Gij zult geen onrecht doen in het gericht,
116 Lev 20:14 | met vuur verbranden, opdat geen schandelijke daad in het
117 Lev 21:3 | hem nabestaande, die nog geen man toebehoord heeft; over
118 Lev 21:5 | Zij zullen op hun hoofd geen kaalheid maken, en zullen
119 Lev 21:5 | in hun vlees zullen zij geen sneden snijden. ~
120 Lev 21:7 | 7 Zij zullen geen vrouw nemen, die een hoer
121 Lev 21:11 | 11 Hij zal ook bij geen dode lichamen komen; zelfs
122 Lev 21:18 | 18 Want geen man, in wien een gebrek
123 Lev 21:21 | 21 Geen man, uit het zaad van Aaron,
124 Lev 22:9 | bevel onderhouden, opdat zij geen zonde daarover dragen en
125 Lev 22:10 | 10 Ook zal geen vreemde het heilige eten;
126 Lev 22:13 | verstotene zal zijn, en geen zaad hebben, en tot haars
127 Lev 22:13 | haars vaders eten; maar geen vreemde zal daarvan eten. ~
128 Lev 22:21 | opdat het aangenaam zij; geen gebrek zal daarin zijn. ~
129 Lev 22:22 | daarvan zult gij den HEERE geen vuuroffer op het altaar
130 Lev 22:25 | van al deze dingen uw God geen spijs offeren; want hun
131 Lev 22:34 | een heilige samenroeping; geen werk zult gij doen; het
132 Lev 22:38 | heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~
133 Lev 22:39 | heilige samenroeping wezen; geen dienstwerk zult gij doen. ~
134 Lev 22:45 | 14 En gij zult geen brood, noch geroost koren,
135 Lev 22:52 | samenroeping zult hebben; geen dienstwerk zult gij doen;
136 Lev 22:56 | 25 Geen dienstwerk zult gij doen;
137 Lev 22:59 | dienzelven dag zult gij geen werk doen; want het is de
138 Lev 22:62 | 31 Gij zult geen werk doen; het is een eeuwige
139 Lev 22:66 | heilige samenroeping zijn; geen dienstwerk zult gij doen. ~
140 Lev 22:67 | een verbodsdag; gij zult geen dienstwerk doen. ~
141 Lev 24:26 | 26 En wanneer iemand geen losser zal hebben, maar
142 Lev 24:31 | huizen der dorpen, die rondom geen muur hebben, zullen als
143 Lev 24:36 | 36 Gij zult geen woeker noch overwinst van
144 Lev 24:43 | 43 Gij zult geen heerschappij over hem hebben
145 Lev 24:46 | broeder, gij zult over hem geen heerschappij hebben met
146 Lev 24:53 | hem zijn; men zal over hem geen heerschappij hebben met
147 Lev 25:1 | 1 Gij zult ulieden geen afgoden maken; noch gesneden
148 Lev 26:11 | van hetwelk men den HEERE geen offerande offert, zo zal
149 Num 1:53 | tabernakel der getuigenis, opdat geen verbolgenheid over de vergadering
150 Num 3:4 | Sinai brachten, en hadden geen kinderen, doch Eleazar en
151 Num 5:8 | 8 Maar zo die man geen losser zal hebben, om de
152 Num 5:13 | nochtans onrein geworden; en geen getuige tegen haar is, en
153 Num 5:15 | efa gerstemeel; hij zal geen olie daarop gieten, noch
154 Num 8:19 | verzoening te doen, dat er geen plage zij onder de kinderen
155 Num 9:12 | morgen, en zullen daaraan geen been breken; naar alle inzetting
156 Num 10:7 | gemeente, zult gij blazen, doch geen gebroken geklank maken. ~
157 Num 11:11 | gedaan, en waarom heb ik geen genade in Uw ogen gevonden,
158 Num 14:23 | gezworen heb, zien zullen. Ja, geen van die Mij getergd hebben,
159 Num 14:41 | des HEEREN? Want dat zal geen voorspoed hebben. ~
160 Num 18:18 | wacht des altaars; opdat er geen verbolgenheid meer zij over
161 Num 18:33 | niet erven, en gij zult geen deel in het midden van henlieden
162 Num 18:36 | kinderen Israels zullen zij geen erfenis erven. ~
163 Num 18:37 | van de kinderen Israels geen erfenis erven. ~
164 Num 18:45 | 32 Zo zult gij daarover geen zonde dragen, als gij deszelfs
165 Num 19:5 | wacht des altaars; opdat er geen verbolgenheid meer zij over
166 Num 19:20 | niet erven, en gij zult geen deel in het midden van henlieden
167 Num 19:23 | kinderen Israels zullen zij geen erfenis erven. ~
168 Num 19:24 | van de kinderen Israels geen erfenis erven. ~
169 Num 19:32 | 32 Zo zult gij daarover geen zonde dragen, als gij deszelfs
170 Num 20:2 | 2 En er was geen water voor de vergadering;
171 Num 20:5 | deze kwade plaats? Het is geen plaats van zaad, noch van
172 Num 20:5 | granaatappelen; ook is er geen water om te drinken. ~
173 Num 21:5 | de woestijn? Want hier is geen brood, ook geen water, en
174 Num 21:5 | hier is geen brood, ook geen water, en onze ziel walgt
175 Num 22:26 | in een enge plaats, waar geen weg was om te wijken ter
176 Num 23:19 | 19 God is geen man, dat Hij liegen zou,
177 Num 23:23 | 23 Want er is geen toverij tegen Jakob noch
178 Num 26:33 | de zoon van Hefer, had geen zonen, maar dochters; en
179 Num 26:62 | kinderen Israels, omdat hun geen erfenis gegeven werd onder
180 Num 27:3 | zonde gestorven, en had geen zonen. ~
181 Num 27:4 | weggenomen worden, omdat hij geen zoon heeft? Geef ons een
182 Num 27:8 | Wanneer iemand sterft, en geen zoon heeft, zo zult gij
183 Num 27:9 | 9 En indien hij geen dochter heeft, zo zult gij
184 Num 27:10 | 10 Indien hij nu geen broederen heeft, zo zult
185 Num 27:11 | 11 Indien ook zijn vader geen broeders heeft, zo zult
186 Num 27:17 | niet zij als schapen, die geen herder hebben. ~
187 Num 28:18 | heilige samenroeping zijn; geen dienstwerk zult gijlieden
188 Num 28:25 | heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~
189 Num 28:26 | heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~
190 Num 29:1 | heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen;
191 Num 29:7 | uw zielen verootmoedigen; geen werk zult gij doen; ~
192 Num 29:12 | heilige samenroeping hebben; geen dienstwerk zult gij doen;
193 Num 29:35 | gij een verbodsdag hebben; geen dienstwerk zult gij doen. ~
194 Num 31:35 | zielen, uit de vrouwen, die geen bijligging des mans bekend
195 Num 32:14 | in Rafidim; doch daar was geen water voor het volk, om
196 Num 34:23 | gestorven zij, zo hij hem toch geen vijand was, noch zijn kwaad
197 Num 34:27 | doodslager zal doden, het zal hem geen bloedschuld zijn. ~
198 Num 34:31 | 31 En gij zult geen verzoening nemen voor de
199 Num 34:32 | 32 Ook zult gij geen verzoening nemen voor dien,
200 Num 34:33 | land; en voor het land zal geen verzoening gedaan worden
201 Deu 2:7 | uw God, met u geweest; geen ding heeft u ontbroken. ~
202 Deu 2:9 | den strijd; want Ik zal u geen erfenis van hun land geven,
203 Deu 2:19 | land der kinderen Ammons geen erfenis geven, dewijl Ik
204 Deu 2:36 | ook tot Gilead toe, was er geen stad, die voor ons te hoog
205 Deu 3:4 | tijd al zijn steden; er was geen stad, die wij van hen niet
206 Deu 4:12 | woorden; maar gij zaagt geen gelijkenis, behalve de stem. ~
207 Deu 4:15 | uw zielen; want gij hebt geen gelijkenis gezien, ten dage
208 Deu 5:7 | 7 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht
209 Deu 5:8 | 8 Gij zult u geen gesneden beeld maken, noch
210 Deu 5:14 | uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw
211 Deu 5:18 | 18 En gij zult geen overspel doen. ~
212 Deu 5:20 | 20 En gij zult geen valse getuigenis spreken
213 Deu 7:2 | ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch
214 Deu 7:7 | 7 De HEERE heeft geen lust tot u gehad, noch u
215 Deu 7:15 | u afweren, en Hij zal u geen van de kwade ziekten der
216 Deu 7:24 | den hemel te niet doet; geen man zal voor uw aangezicht
217 Deu 8:15 | schorpioenen, en dorheid, waar geen water was; Die u water uit
218 Deu 9:9 | nachten op den berg, at geen brood, en dronk geen water. ~
219 Deu 9:9 | at geen brood, en dronk geen water. ~
220 Deu 9:18 | en veertig nachten; ik at geen brood, en dronk geen water;
221 Deu 9:18 | at geen brood, en dronk geen water; om al uw zonde, die
222 Deu 10:9 | 9 Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn
223 Deu 10:17 | die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch
224 Deu 11:17 | hemel toesluite, dat er geen regen zij, en het aardrijk
225 Deu 12:12 | poorten is; want hij heeft geen deel noch erve met ulieden. ~
226 Deu 14:3 | 3 Gij zult geen gruwel eten. ~
227 Deu 14:10 | 10 Maar al wat geen vinnen en schubben heeft,
228 Deu 14:21 | 21 Gij zult geen dood aas eten; den vreemdeling,
229 Deu 14:27 | verlaten; want hij heeft geen deel noch erve met u. ~
230 Deu 14:29 | komen de Leviet, dewijl hij geen deel noch erve met u heeft,
231 Deu 15:4 | 4 Alleenlijk, omdat er geen bedelaar onder u zal zijn;
232 Deu 15:9 | Wacht u, dat in uw hart geen Belials-woord zij, om te
233 Deu 16:4 | zal bij u in zeven dagen geen zuurdeeg gezien worden in
234 Deu 16:8 | HEERE, uw God; dan zult gij geen werk doen.
235 Deu 16:19 | niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen; want het
236 Deu 16:21 | 21 Gij zult u geen bos planten van enig geboomte,
237 Deu 16:22 | 22 Ook zult gij u geen opgericht beeld stellen,
238 Deu 17:1 | zult den HEERE, uw God, geen os of klein vee offeren,
239 Deu 17:17 | afwijke; hij zal ook voor zich geen zilver en goud zeer vermenigvuldigen. ~
240 Deu 18:1 | ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met
241 Deu 18:2 | 2 Daarom zal hij geen erfdeel hebben in het midden
242 Deu 19:6 | sla aan het leven; zo toch geen oordeel des doods aan hem
243 Deu 20:12 | 12 Doch zo zij geen vrede met u zal maken, maar
244 Deu 20:20 | gij kennen zult, dat het geen geboomte ter spijze is,
245 Deu 21:8 | HEERE! verlost hebt, en leg geen onschuldig bloed in het
246 Deu 21:14 | zal geschieden, indien gij geen behagen in haar hebt, dat
247 Deu 21:14 | verkopen, gij zult met haar geen gewin drijven, daarom dat
248 Deu 22:5 | een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed aantrekken;
249 Deu 22:8 | leuning maken; opdat gij geen bloedschuld op uw huis legt,
250 Deu 22:11 | 11 Gij zult geen kleed van gemengde stof
251 Deu 22:26 | de jonge dochter heeft geen zonde des doods; want gelijk
252 Deu 23:2 | 2 Geen bastaard zal in de vergadering
253 Deu 23:3 | 3 Geen Ammoniet, noch Moabiet zal
254 Deu 23:7 | Den Edomiet zult gij voor geen gruwel houden, want hij
255 Deu 23:7 | Egyptenaar zult gij voor geen gruwel houden want gij zijt
256 Deu 23:17 | 17 Er zal geen hoer zijn onder de dochteren
257 Deu 23:17 | dochteren van Israel; en er zal geen schandjongen zijn onder
258 Deu 23:18 | 18 Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs
259 Deu 23:22 | nalaat te beloven, zo zal het geen zonde in u zijn. ~
260 Deu 24:1 | het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn
261 Deu 24:5 | uittrekken, en men zal hem geen last opleggen; een jaar
262 Deu 25:5 | en een van hen sterft, en geen zoon heeft, zo zal de vrouw
263 Deu 25:5 | vrouw des verstorvenen aan geen vreemden man daarbuiten
264 Deu 25:13 | 13 Gij zult geen tweeerlei weegstenen in
265 Deu 25:14 | 14 Gij zult in uw huis geen tweeerlei efa hebben, een
266 Deu 27:5 | altaar van stenen; gij zult geen ijzer over hetzelve bewegen. ~
267 Deu 28:29 | zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn. ~
268 Deu 28:31 | gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn. ~
269 Deu 28:39 | en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch iets
270 Deu 28:51 | verdelgd zult zijn; hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting
271 Deu 28:65 | zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE
272 Deu 28:68 | dienstmaagden; maar er zal geen koper zijn. ~
273 Deu 29:23 | niet bezaaid zal zijn, en geen spruit zal voortgebracht
274 Deu 29:26 | hen niet gekend hadden, en geen van welke hun iets medegedeeld
275 Deu 32:4 | God is waarheid, en is geen onrecht; rechtvaardig en
276 Deu 32:12 | HEERE alleen, en er was geen vreemd god met hem. ~
277 Deu 32:20 | geslacht, kinderen, in welke geen trouw is. ~
278 Deu 32:21 | ijver verwekt door hetgeen geen God is; zij hebben Mij tot
279 Deu 32:21 | verwekken door diegenen, die geen volk zijn; door een dwaas
280 Deu 32:28 | verloren gaat, en er is geen verstand in hen. ~
281 Deu 32:39 | dat Ik, Ik Die ben, en geen God met Mij, Ik dood en
282 Deu 32:47 | 47 Want dat is geen vergeefs woord voor ulieden;
283 Deu 34:10 | 10 En er stond geen profeet meer op in Israel,
284 Joz 2:11 | ons hart, en er bestaat geen moed meer in iemand, vanwege
285 Joz 5:1 | versmolt hun hart, en er was geen moed meer in hen, voor het
286 Joz 5:12 | kinderen Israels hadden geen Manna meer, maar zij aten
287 Joz 6:10 | stem niet laten horen, en geen woord zal er uit uw mond
288 Joz 8:20 | den hemel; en zij hadden geen ruimte, om herwaarts of
289 Joz 8:22 | zij sloegen hen, totdat geen overige onder hen overbleef,
290 Joz 8:31 | stenen, over dewelke men geen ijzer bewogen had; en daarop
291 Joz 9:20 | het leven behouden, opdat geen grote toorn over ons zij,
292 Joz 10:14 | 14 En er was geen dag aan dezen gelijk, voor
293 Joz 10:28 | die daarin was; hij liet geen overigen overblijven; en
294 Joz 10:30 | daarin was; hij liet daarin geen overigen overblijven; en
295 Joz 10:33 | zijn volk, totdat hij hem geen overigen overliet. ~
296 Joz 10:39 | die daarin was; hij liet geen overigen overblijven; gelijk
297 Joz 10:40 | al hun koningen; hij liet geen overigen overblijven; ja,
298 Joz 11:8 | sloegen hen, totdat zij geen overigen onder hen overlieten. ~
299 Joz 11:13 | verbrandden de Israelieten geen steden, die op haar heuvelen
300 Joz 11:19 | 19 Er was geen stad, die vrede maakte met
301 Joz 11:20 | verbannen zoude, dat hun geen genade geschiedde, maar
302 Joz 13:14 | Alleenlijk gaf hij den stam Levi geen erfenis. De vuurofferen
303 Joz 13:33 | stam van Levi gaf Mozes geen erfdeel; de HEERE, de God
304 Joz 14:3 | aan de Levieten had hij geen erfdeel onder hen gegeven. ~
305 Joz 14:4 | aan de Levieten gaven zij geen deel in het land, maar steden
306 Joz 17:3 | den zoon van Manasse, had geen zonen, maar dochters; en
307 Joz 17:17 | hebt grote kracht, gij zult geen een lot hebben; ~
308 Joz 18:7 | Want de Levieten hebben geen deel in het midden van ulieden;
309 Joz 23:25 | kinderen van Gad! gij hebt geen deel aan den HEERE. Zo mochten
310 Joz 23:27 | niet zeggen: Gijlieden hebt geen deel aan den HEERE. ~
311 Ric 2:2 | ulieden aangaande, gij zult geen verbond maken met de inwoners
312 Ric 4:43 | van Megiddo; zij brachten geen gewin des zilvers daarvan. ~
313 Ric 5:4 | komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israel,
314 Ric 7:35 | 35 En zij deden geen weldadigheid bij het huis
315 Ric 10:17 | koning der Edomieten gaf geen gehoor. En hij zond ook
316 Ric 10:34 | hij had uit zich anders geen zoon of dochter. ~
317 Ric 10:39 | beloofd had; en zij heeft geen man bekend. Voorts werd
318 Ric 12:4 | wacht u toch nu, en drink geen wijn noch sterken drank,
319 Ric 12:5 | zoon baren, op wiens hoofd geen scheermes zal komen; want
320 Ric 12:7 | zoon baren; zo drink nu geen wijn noch sterken drank,
321 Ric 13:3 | mitsgaders zijn moeder: Is er geen vrouw onder de dochteren
322 Ric 15:11 | nieuwe touwen, met dewelke geen werk gedaan is, zo zou ik
323 Ric 16:6 | In diezelve dagen was er geen koning in Israel; een iegelijk
324 Ric 17:1 | 1 In die dagen was er geen koning in Israel; en in
325 Ric 17:7 | zeker zijnde; en daar was geen erfheer, die iemand om enige
326 Ric 17:10 | gegeven; een plaats, alwaar geen gebrek is van enig ding,
327 Ric 18:1 | ook in die dagen, als er geen koning was in Israel, dat
328 Ric 18:19 | uw knechten is; er is aan geen ding gebrek. ~
329 Ric 20:7 | wij hun van onze dochteren geen tot vrouwen zullen geven. ~
330 Ric 20:12 | die maagden waren, die geen man bekend hadden in bijligging
331 Ric 20:17 | van Benjamin, en er moet geen stam uitgedelgd worden uit
332 Ric 20:18 | 18 Maar wij zullen hun geen vrouwen van onze dochteren
333 Ric 20:22 | onzentwil genadig, omdat wij geen huisvrouw voor een ieder
334 Ric 20:25 | 25 In die dagen was er geen koning in Israel; een iegelijk
335 Rut 1:13 | daarnaar opgehouden worden, om geen man te nemen? Niet, mijn
336 Rut 3:1 | Mijn dochter! zoude ik u geen rust zoeken, dat het u welga? ~
337 Rut 3:10 | dan de eerste, dewijl gij geen jonge gezellen zijt nagegaan,
338 1Sa 1:2 | kinderen, maar Hanna had geen kinderen. ~
339 1Sa 1:11 | zijns levens, en er zal geen scheermes op zijn hoofd
340 1Sa 2:2 | niemand dan Gij, en er is geen rotssteen, gelijk onze God! ~
341 1Sa 2:15 | den priester; want hij zal geen gekookt vlees van u nemen,
342 1Sa 2:24 | mijn zonen; want dit is geen goed gerucht, dat ik hoor;
343 1Sa 2:31 | uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen
344 1Sa 3:1 | dierbaar in die dagen; er was geen openbaar gezicht. ~
345 1Sa 6:7 | zogende koeien, op dewelke geen juk gekomen is; spant de
346 1Sa 8:7 | hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn. ~
347 1Sa 9:2 | jongeman, en schoon, ja, er was geen schoner man dan hij onder
348 1Sa 9:7 | onze vaten, en wij hebben geen gaven, om den man Gods te
349 1Sa 10:27 | verachtten hem, en brachten hem geen geschenk. Doch hij was als
350 1Sa 11:11 | werden, dat er onder hen geen twee te zamen bleven. ~
351 1Sa 11:13 | zeide: Er zal te dezen dage geen man gedood worden, want
352 1Sa 13:19 | 19 En er werd geen smid gevonden in het ganse
353 1Sa 13:19 | gezegd: Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken. ~
354 1Sa 13:22 | dage des strijds, dat er geen zwaard noch spies gevonden
355 1Sa 14:6 | werken; want bij den HEERE is geen verhindering, om te verlossen
356 1Sa 14:24 | Daarom proefde dat ganse volk geen spijs. ~
357 1Sa 15:23 | Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn. ~
358 1Sa 15:26 | HEERE verworpen, dat gij geen koning over Israel zult
359 1Sa 15:29 | berouwt Hem niet; want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen
360 1Sa 16:1 | toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israel?
361 1Sa 17:29 | heb ik nu gedaan? Is er geen oorzaak?
362 1Sa 17:32 | David zeide tot Saul: Aan geen mens ontvalle het hart,
363 1Sa 17:50 | doodde hem; doch David had geen zwaard in de hand. ~
364 1Sa 18:25 | zeggen: De koning heeft geen lust aan den bruidschat,
365 1Sa 20:2 | sterven. Zie, mijn vader doet geen grote zaak, en geen kleine
366 1Sa 20:2 | doet geen grote zaak, en geen kleine zaak, die hij voor
367 1Sa 20:21 | is vrede voor u, en er is geen ding, zo waarlijk de HEERE
368 1Sa 20:34 | tweeden dag der nieuwe maan geen brood, want hij was bekommerd
369 1Sa 21:1 | Waarom zijt gij alleen, en geen man met u? ~
370 1Sa 21:4 | antwoordde David, en zeide: Er is geen gemeen brood onder mijn
371 1Sa 21:6 | hem dat heilige, dewijl er geen brood was dan de toonbroden,
372 1Sa 21:8 | Achimelech: Is hier onder uw hand geen spies of zwaard? Want ik
373 1Sa 21:9 | zo neem het, want hier is geen ander dan dit. David nu
374 1Sa 22:15 | koning legge op zijn knecht geen ding, noch op het ganse
375 1Sa 24:12 | zie, dat er in mijn hand geen kwaad, noch overtreding
376 1Sa 25:7 | geweest; wij hebben hun geen smaadheid aangedaan, en
377 1Sa 25:15 | mannen geweest; en wij hebben geen smaadheid geleden, en wij
378 1Sa 25:28 | des HEEREN oorloogt, en geen kwaad bij u gevonden is
379 1Sa 26:15 | over uw heer, den koning, geen wacht gehouden? Want daar
380 1Sa 26:16 | den gezalfde des HEEREN, geen wacht gehouden hebt! En
381 1Sa 26:21 | zoon David, want ik zal u geen kwaad meer doen, voor dat
382 1Sa 28:20 | woorden van Samuel; ook was er geen kracht in hem; want hij
383 1Sa 28:20 | dag en den gehelen nacht geen brood gegeten. ~
384 1Sa 29:6 | in mijn ogen; want ik heb geen kwaad bij u gevonden, van
385 1Sa 29:7 | en ga in vrede, opdat gij geen kwaad doet in de ogen van
386 1Sa 30:4 | en weenden, tot dat er geen kracht meer in hen was om
387 1Sa 30:12 | drie dagen en drie nachten geen brood gegeten, noch water
388 2Sa 6:23 | Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, tot den dag van haar
389 2Sa 7:6 | 6 Want Ik heb in geen huis gewoond, van dien dag
390 2Sa 7:22 | niemand gelijk Gij, en er is geen God dan alleen Gij, naar
391 2Sa 12:17 | maar hij wilde niet, en at geen brood met hen. ~
392 2Sa 13:16 | zeide zij tot hem: Er zijn geen oorzaken om mij uit te drijven;
393 2Sa 14:6 | twistten in het veld, en er was geen scheider tussen hen; en
394 2Sa 14:7 | uitblussen, opdat zij mijn man geen naam noch overblijfsel laten
395 2Sa 14:25 | Nu was er in gans Israel geen man zo schoon als Absalom,
396 2Sa 14:25 | hoofdschedel toe was er geen gebrek in hem. ~
397 2Sa 15:3 | en recht; maar gij hebt geen verhoorder van des konings
398 2Sa 15:11 | eenvoudigheid, want zij wisten van geen zaak. ~
399 2Sa 15:14 | vlieden, want er zou voor ons geen ontkomen zijn voor Absaloms
400 2Sa 15:26 | alzo zal zeggen: Ik heb geen lust tot u; zie, hier ben
401 2Sa 18:13 | ziel handelde, zo zou toch geen ding voor den koning verborgen
402 2Sa 18:18 | want hij zeide: Ik heb geen zoon, om aan mijn naam te
403 2Sa 18:20 | hem: Gij zult dezen dag geen boodschapper zijn, maar
404 2Sa 18:22 | mijn zoon! Zo gij toch geen bekwame boodschap hebt? ~
405 2Sa 20:1 | bazuin, en zeide: Wij hebben geen deel aan David, en wij hebben
406 2Sa 20:1 | aan David, en wij hebben geen erfenis aan den zoon van
407 2Sa 22:42 | Zij zagen uit, maar er was geen verlosser; naar den HEERE,
408 1Kon 2:4 | ziel te wandelen, zo zal geen man, zeide Hij, u afgesneden
409 1Kon 3:2 | volk op de hoogten, want geen huis was den Naam des HEEREN
410 1Kon 3:18 | en wij waren te zamen, geen vreemde was met ons in dat
411 1Kon 4:27 | Salomo naderden; zij lieten geen ding ontbreken. ~
412 1Kon 5:3 | des HEEREN, zijns Gods, geen huis kon bouwen, vanwege
413 1Kon 5:4 | rondom rust gegeven; er is geen tegenpartijder, en geen
414 1Kon 5:4 | geen tegenpartijder, en geen bejegening van kwaad. ~
415 1Kon 6:7 | toegevoerd was, gebouwd; zodat geen hameren, noch bijl of enig
416 1Kon 6:18 | bloemen; en het was al ceder, geen steen werd gezien. ~
417 1Kon 8:16 | Egypteland uitgevoerd heb, heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen
418 1Kon 8:23 | HEERE, God van Israel, er is geen God, gelijk Gij, boven in
419 1Kon 8:25 | gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn
420 1Kon 8:35 | zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen
421 1Kon 8:46 | zullen hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt),
422 1Kon 9:5 | uw vader David, zeggende: Geen man zal u afgesneden worden
423 1Kon 9:22 | kinderen Israels maakte Salomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden,
424 1Kon 10:3 | verklaarde haar al haar woorden; geen ding was er verborgen voor
425 1Kon 10:5 | des HEEREN, zo was in haar geen geest meer. ~
426 1Kon 10:20 | zijden, desgelijks is in geen koninkrijken gemaakt geweest. ~
427 1Kon 10:21 | waren van gesloten goud; geen zilver was er aan; want
428 1Kon 12:16 | hebben wij aan David? Ja, geen erve hebben wij aan den
429 1Kon 13:8 | en ik zou in deze plaats geen brood eten, noch water drinken. ~
430 1Kon 13:9 | woord, zeggende: Gij zult geen brood eten, noch water drinken;
431 1Kon 13:16 | met u inkomen; ik zal ook geen brood eten, noch met u water
432 1Kon 13:22 | gesproken had: Gij zult geen brood eten noch water drinken;
433 1Kon 15:13 | zette hij ook af, dat zij geen koningin ware, omdat zij
434 1Kon 17:7 | de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. ~
435 1Kon 17:17 | werd zeer sterk, totdat geen adem in hem overgebleven
436 1Kon 18:23 | op het hout leggen, maar geen vuur daaraan leggen; en
437 1Kon 18:23 | en op het hout leggen, en geen vuur daaraan leggen. ~
438 1Kon 18:25 | naam uws gods aan, en legt geen vuur daaraan. ~
439 1Kon 18:26 | antwoord ons! Maar er was geen stem en geen antwoorder.
440 1Kon 18:26 | Maar er was geen stem en geen antwoorder. En zij sprongen
441 1Kon 18:29 | zou offeren; maar er was geen stem, en geen antwoorder,
442 1Kon 18:29 | maar er was geen stem, en geen antwoorder, en geen opmerking. ~
443 1Kon 18:29 | en geen antwoorder, en geen opmerking. ~
444 1Kon 21:4 | zijn aangezicht om, en at geen brood. ~
445 1Kon 21:5 | gemelijk is, en dat gij geen brood eet? ~
446 1Kon 22:1 | drie jaren stil, dat er geen krijg was tussen Syrie en
447 1Kon 22:17 | bergen, gelijk schapen, die geen herder hebben; en de HEERE
448 1Kon 22:17 | HEERE zeide: Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere
449 1Kon 22:48 | 48 Toen was er geen koning in Edom, maar een
450 2Kon 1:3 | tot hen: Is het, omdat er geen God in Israel is, dat gijlieden
451 2Kon 1:6 | HEERE: Is het, omdat er geen God in Israel is, dat gij
452 2Kon 1:16 | vragen (is het, omdat er geen God in Israel is, om Zijn
453 2Kon 1:17 | koning van Juda; want hij had geen zoon. ~
454 2Kon 2:21 | water gezond gemaakt, er zal geen dood noch onvruchtbaarheid
455 2Kon 3:9 | het vee, dat hen navolgde, geen water. ~
456 2Kon 3:11 | En Josafat zeide: Is hier geen profeet des HEEREN, dat
457 2Kon 3:17 | de HEERE: Gijlieden zult geen wind zien, en gij zult geen
458 2Kon 3:17 | geen wind zien, en gij zult geen regen zien; nochtans zal
459 2Kon 4:6 | hij zeide tot haar: Er is geen vat meer. En de olie stond
460 2Kon 4:14 | had gezegd: Zij heeft toch geen zoon, en haar man is oud. ~
461 2Kon 4:23 | gij heden tot hem? Het is geen nieuwe maan, noch sabbat.
462 2Kon 4:31 | den jongen; doch er was geen stem, noch opmerking. Zo
463 2Kon 5:15 | Zie, nu weet ik, dat er geen God is op de ganse aarde,
464 2Kon 10:11 | priesteren; totdat hij hem geen overigen liet overblijven. ~
465 2Kon 12:7 | het huis? Nu dan, neemt geen geld van uw bekenden, dat
466 2Kon 12:8 | bewilligden van het volk geen geld te nemen, noch de breuken
467 2Kon 12:15 | 15 Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen,
468 2Kon 13:7 | het huis? Nu dan, neemt geen geld van uw bekenden, dat
469 2Kon 13:8 | bewilligden van het volk geen geld te nemen, noch de breuken
470 2Kon 13:15 | 15 Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen,
471 2Kon 14:7 | 7 Want hij had Joahaz geen volk laten overblijven dan
472 2Kon 15:26 | zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen
473 2Kon 15:26 | verlatenen waren, en dat Israel geen helper had. ~
474 2Kon 19:35 | geboden, zeggende: Gij zult geen andere goden vrezen, noch
475 2Kon 21:3 | aan de geboorte, en er is geen kracht om te baren. ~
476 2Kon 21:18 | geworpen; want zij waren geen goden, maar het werk van
477 2Kon 21:32 | inschieten; ook zal hij met geen schild daarvoor komen, en
478 2Kon 21:32 | schild daarvoor komen, en zal geen wal daartegen opwerpen. ~
479 2Kon 22:13 | in zijn schatten; er was geen ding in zijn huis, noch
480 2Kon 22:15 | gezien, wat in mijn huis is; geen ding is er in mijn schatten,
481 2Kon 24:7 | 7 Doch er werd met hen geen rekening gehouden van het
482 2Kon 25:22 | gelijk dit pascha was er geen gehouden, van de dagen der
483 2Kon 25:25 | 25 En voor hem was geen koning zijns gelijke, die
484 2Kon 27:3 | werd, en het volk des lands geen brood had, ~
485 1Kro 2:34 | 34 En Sesan had geen zonen, maar dochteren. En
486 1Kro 12:17 | over te leveren, daar toch geen wrevel in mijn handen is,
487 1Kro 16:22 | aan, en doet Mijn profeten geen kwaad. ~
488 1Kro 17:4 | zegt de HEERE: Gij zult Mij geen huis bouwen, om in te wonen. ~
489 1Kro 17:5 | 5 Want Ik heb in geen huis gewoond van dien dag
490 1Kro 17:6 | Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis? ~
491 1Kro 17:20 | niemand gelijk Gij, en er is geen God behalve Gij, naar alles,
492 1Kro 23:8 | gevoerd; gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, dewijl gij
493 1Kro 23:14 | kopers en des ijzers is geen gewicht, want het is er
494 1Kro 23:16 | kopers, en des ijzers is geen getal; maak u op, en doe
495 1Kro 24:17 | het hoofd; en Eliezer had geen andere kinderen, maar de
496 1Kro 24:22 | Eleazar stierf, en hij had geen zonen, maar dochters; en
497 1Kro 25:2 | huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En Eleazar en
498 1Kro 25:28 | was Eleazar; en die had geen kinderen. ~
499 1Kro 29:3 | gezegd: Gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, want gij zijt
500 1Kro 30:1 | daarentegen is groot, want het is geen paleis voor een mens, maar
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1540 |