1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1503
Book Chapter: Verse
1001 1Kro 22:5 | het gestelde volk; en gans Israel was elfhonderd duizend man,
1002 1Kro 22:7 | ogen Gods; daarom sloeg Hij Israel. ~
1003 1Kro 22:12| HEEREN in al de landpalen van Israel? Zo zie nu toe, wat antwoord
1004 1Kro 22:14| HEERE dan gaf pestilentie in Israel; en er vielen van Israel
1005 1Kro 22:14| Israel; en er vielen van Israel zeventig duizend man. ~
1006 1Kro 23:1 | altaar des brandoffers voor Israel zijn. ~
1007 1Kro 23:9 | zal vrede en stilte over Israel geven in zijn dagen. ~
1008 1Kro 23:10| den troon zijns rijks over Israel bevestigen tot in eeuwigheid. ~
1009 1Kro 23:12| verstand, en geve u bevel over Israel, en dat om te onderhouden
1010 1Kro 23:13| Mozes geboden heeft over Israel. Wees sterk en heb goeden
1011 1Kro 23:17| David aan alle vorsten van Israel, dat zij zijn zoon Salomo
1012 1Kro 24:1 | zoon Salomo tot koning over Israel. ~
1013 1Kro 24:2 | vergaderde al de vorsten van Israel, ook de priesters en de
1014 1Kro 27:29| zonen tot het buitenwerk in Israel, tot ambtlieden en tot rechters. ~
1015 1Kro 27:30| zevenhonderd, over de ambten van Israel op deze zijde van de Jordaan
1016 1Kro 28:16| Doch over de stammen van Israel waren dezen: over de Rubenieten
1017 1Kro 28:22| oversten der stammen van Israel. ~
1018 1Kro 28:23| HEERE gezegd had, dat Hij Israel vermenigvuldigen zou als
1019 1Kro 28:24| deshalve een grote toorn over Israel gekomen was; daarom is het
1020 1Kro 29:1 | Jeruzalem alle oversten van Israel, de oversten der stammen,
1021 1Kro 29:4 | dat ik tot koning over Israel wezen zou in eeuwigheid;
1022 1Kro 29:4 | koning maakte over gans Israel. ~
1023 1Kro 29:5 | koninkrijks des HEEREN over Israel. ~
1024 1Kro 29:8 | voor de ogen van het ganse Israel, de gemeente des HEEREN,
1025 1Kro 30:6 | oversten der stammen van Israel, en de oversten der duizenden
1026 1Kro 30:10| HEERE, God van onzen vader Israel, van eeuwigheid tot in eeuwigheid! ~
1027 1Kro 30:18| vaderen, Abraham, Izak en Israel, bewaar dit in der eeuwigheid
1028 1Kro 30:21| slachtofferen in menigte, voor gans Israel. ~
1029 1Kro 30:23| was voorspoedig; en gans Israel hoorde naar hem. ~
1030 1Kro 30:25| hoogste voor de ogen van gans Israel; en Hij gaf aan hem een
1031 1Kro 30:25| zodanige aan geen koning van Israel voor hem geweest is. ~
1032 1Kro 30:26| Isai, geregeerd over gans Israel. ~
1033 1Kro 30:27| hij geregeerd heeft over Israel, zijn veertig jaren; te
1034 1Kro 30:30| hem verlopen zijn, en over Israel, en over al de koninkrijken
1035 2Kro 1:2 | Salomo sprak tot het ganse Israel, tot de oversten der duizenden
1036 2Kro 1:2 | tot alle vorsten in gans Israel, de hoofden der vaderen; ~
1037 2Kro 1:13| samenkomst; en hij regeerde over Israel. ~
1038 2Kro 2:4 | hetwelk voor eeuwig is in Israel. ~
1039 2Kro 2:17| mannen, die in het land van Israel waren, achtervolgens de
1040 2Kro 5:2 | vergaderde Salomo de oudsten van Israel, en al de hoofden der stammen,
1041 2Kro 5:3 | 3 En alle mannen van Israel verzamelden zich tot de
1042 2Kro 5:4 | 4 En al de oudsten van Israel kwamen, en de Levieten namen
1043 2Kro 5:6 | de ganse vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren
1044 2Kro 6:2 | vergaderde Salomo de oudsten van Israel, en al de hoofden der stammen,
1045 2Kro 6:3 | 3 En alle mannen van Israel verzamelden zich tot de
1046 2Kro 6:4 | 4 En al de oudsten van Israel kwamen, en de Levieten namen
1047 2Kro 6:6 | de ganse vergadering van Israel, die bij hem vergaderd waren
1048 2Kro 7:3 | zegende de ganse gemeente van Israel; en de ganse gemeente van
1049 2Kro 7:3 | en de ganse gemeente van Israel stond. ~
1050 2Kro 7:4 | zij de HEERE, de God van Israel, Die met Zijn mond tot mijn
1051 2Kro 7:5 | verkoren uit alle stammen van Israel, om een huis te bouwen,
1052 2Kro 7:5 | voorganger te zijn over Mijn volk Israel. ~
1053 2Kro 7:6 | dat hij over Mijn volk Israel wezen zou. ~
1054 2Kro 7:7 | des HEEREN, des Gods van Israel. ~
1055 2Kro 7:10| ik zit op den troon van Israel, gelijk als de HEERE gesproken
1056 2Kro 7:10| des HEEREN, des Gods van Israel. ~
1057 2Kro 7:12| tegenover de ganse gemeente van Israel; en hij breidde zijn handen
1058 2Kro 7:13| voor de ganse gemeente van Israel, en breidde zijn handen
1059 2Kro 7:14| hij zeide: HEERE, God van Israel, er is geen God gelijk Gij,
1060 2Kro 7:16| 16 En nu, HEERE, God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader
1061 2Kro 7:16| die zitte op den troon van Israel; alleenlijk zo uw zonen
1062 2Kro 7:17| Nu dan, o HEERE, God van Israel! Laat Uw woord waar worden,
1063 2Kro 7:21| Uw knecht, en van Uw volk Israel, die in deze plaats zullen
1064 2Kro 7:24| 24 Wanneer ook Uw volk Israel voor het aangezicht des
1065 2Kro 7:25| vergeef de zonden van Uw volk Israel, en breng hen weder in het
1066 2Kro 7:27| knechten en van Uw volk Israel, als Gij hun zult geleerd
1067 2Kro 7:29| mens, of van al Uw volk Israel geschieden zal, als zij
1068 2Kro 7:32| vreemde, die van Uw volk Israel niet zijn zal, maar uit
1069 2Kro 7:33| te vrezen, gelijk Uw volk Israel, als om te weten, dat Uw
1070 2Kro 8:6 | tegen hen over, en gans Israel stond. ~
1071 2Kro 8:8 | feest zeven dagen, en gans Israel met hem, een zeer grote
1072 2Kro 8:10| en Salomo, en Zijn volk Israel gedaan had. ~
1073 2Kro 8:18| afgesneden worden, die in Israel heerse. ~
1074 2Kro 9:7 | Jebusieten, die niet uit Israel waren; ~
1075 2Kro 9:11| van David, den koning van Israel, niet wonen, omdat de plaatsen
1076 2Kro 10:8 | zetten; overmits uw God Israel bemint, om hetzelve tot
1077 2Kro 10:30| regeerde te Jeruzalem over gans Israel, veertig jaren. ~
1078 2Kro 11:1 | naar Sichem; want het ganse Israel was te Sichem gekomen, om
1079 2Kro 11:3 | kwam Jerobeam met het ganse Israel, en zij spraken tot Rehabeam,
1080 2Kro 11:16| 16 Toen het ganse volk Israel zag, dat de koning naar
1081 2Kro 11:16| ieder naar uw tenten, o Israel! Voorzie nu uw huis, o David!
1082 2Kro 11:16| David! Zo ging het ganse Israel naar zijn tenten. ~
1083 2Kro 11:17| aangaande de kinderen van Israel, die in de steden van Juda
1084 2Kro 12:1 | geoefend ten oorlog, om tegen Israel te strijden, opdat hij het
1085 2Kro 12:3 | van Juda, en tot het ganse Israel in Juda en Benjamin, zeggende: ~
1086 2Kro 12:13| Levieten, die in het ganse Israel waren, stelden zich bij
1087 2Kro 12:16| ook uit alle stammen van Israel te Jeruzalem, die hun hart
1088 2Kro 13:1 | HEEREN verliet, en gans Israel met hem. ~
1089 2Kro 13:6 | verootmoedigden zich de oversten van Israel en de koning, en zij zeiden:
1090 2Kro 13:13| HEERE uit alle stammen van Israel verkoren had, om Zijn Naam
1091 2Kro 14:4 | mij toe, Jerobeam, en gans Israel! ~
1092 2Kro 14:5 | Israels, het koninkrijk over Israel aan David gegeven heeft,
1093 2Kro 14:15| God Jerobeam en het ganse Israel sloeg voor Abia en Juda. ~
1094 2Kro 14:17| een groten slag; want uit Israel vielen verslagen vijfhonderd
1095 2Kro 16:3 | 3 Israel nu is vele dagen geweest
1096 2Kro 16:9 | en uit Simeon; want uit Israel vielen zij tot hem in menigte,
1097 2Kro 16:17| wel niet weggenomen uit Israel, het hart van Asa nochtans
1098 2Kro 17:1 | toog Baesa, de koning van Israel, op tegen Juda, en bouwde
1099 2Kro 17:3 | met Baesa, den koning van Israel, dat hij van tegen mij aftrekke. ~
1100 2Kro 17:4 | had, tegen de steden van Israel, en zij sloegen Ijon, en
1101 2Kro 17:11| der koningen van Juda en Israel.
1102 2Kro 18:1 | en hij sterkte zich tegen Israel. ~
1103 2Kro 18:4 | en niet naar het doen van Israel. ~
1104 2Kro 19:3 | Want Achab, de koning van Israel, zeide tot Josafat, den
1105 2Kro 19:4 | Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als heden naar
1106 2Kro 19:5 | vergaderde de koning van Israel de profeten, vierhonderd
1107 2Kro 19:7 | Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een
1108 2Kro 19:8 | Toen riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide:
1109 2Kro 19:9 | 9 De koning van Israel nu en Josafat, de koning
1110 2Kro 19:16| zeide: Ik zag het ganse Israel verstrooid op de bergen,
1111 2Kro 19:17| Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb ik tot
1112 2Kro 19:19| zal Achab, den koning van Israel, overreden, dat hij optrekke,
1113 2Kro 19:25| 25 De koning van Israel nu zeide: Neemt Micha, en
1114 2Kro 19:28| Alzo toog de koning van Israel, en Josafat, de koning van
1115 2Kro 19:29| 29 En de koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik
1116 2Kro 19:29| verstelde zich de koning van Israel, en zij kwamen in den strijd. ~
1117 2Kro 19:30| maar tegen den koning van Israel alleen. ~
1118 2Kro 19:31| zeiden: Die is de koning van Israel; en zij togen rondom hem,
1119 2Kro 19:32| zagen, dat het de koning van Israel niet was, dat zij van achter
1120 2Kro 19:33| en schoot den koning van Israel tussen de gespen en tussen
1121 2Kro 19:34| dag toe, en de koning van Israel deed zich met den wagen
1122 2Kro 20:8 | hoofden der vaderen van Israel, over het gericht des HEEREN,
1123 2Kro 21:7 | het aangezicht van Uw volk Israel verdreven, en dat aan het
1124 2Kro 21:10| Seir, door dewelken Gij Israel niet toeliet te trekken,
1125 2Kro 21:29| HEERE tegen de vijanden van Israel gestreden had. ~
1126 2Kro 21:34| het boek der koningen van Israel. ~
1127 2Kro 21:35| met Ahazia, den koning van Israel; die handelde goddelooslijk
1128 2Kro 22:2 | Josafat, den koning van Israel. ~
1129 2Kro 22:4 | enige van de vorsten van Israel. ~
1130 2Kro 22:6 | de weg der koningen van Israel, gelijk als het huis van
1131 2Kro 22:13| den weg der koningen van Israel, en hebt Juda en de inwoners
1132 2Kro 22:22| Josafat, den koning van Israel. ~
1133 2Kro 22:24| enige van de vorsten van Israel. ~
1134 2Kro 22:26| de weg der koningen van Israel, gelijk als het huis van
1135 2Kro 22:33| den weg der koningen van Israel, en hebt Juda en de inwoners
1136 2Kro 23:5 | van Achab, den koning van Israel, tot den strijd tegen Hazael,
1137 2Kro 23:15| hoofden der vaderen van Israel, en zij kwamen naar Jeruzalem. ~
1138 2Kro 24:5 | vergadert geld van het ganse Israel, om het huis uws Gods te
1139 2Kro 24:6 | en van de gemeente van Israel, voor de tent der getuigenis? ~
1140 2Kro 24:9 | Mozes, den knecht Gods, over Israel in de woestijn. ~
1141 2Kro 24:16| want hij had goed gedaan in Israel, beide aan God en zijn huize. ~
1142 2Kro 25:6 | 6 Daartoe huurde hij uit Israel honderd duizend kloeke helden,
1143 2Kro 25:7 | koning! laat het heir van Israel met u niet gaan; want de
1144 2Kro 25:7 | want de HEERE is niet met Israel, met alle kinderen van Efraim. ~
1145 2Kro 25:9 | die ik aan de benden van Israel gegeven heb? En de man Gods
1146 2Kro 25:17| van Jehu, den koning van Israel, om te zeggen: Kom, laat
1147 2Kro 25:18| Maar Joas, de koning van Israel, zond tot Amazia, den koning
1148 2Kro 25:21| toog Joas, de koning van Israel, op, en hij en Amazia, de
1149 2Kro 25:22| voor het aangezicht van Israel; en zij vloden een iegelijk
1150 2Kro 25:23| 23 En Joas, de koning van Israel, greep Amazia, den koning
1151 2Kro 25:25| van Joahaz, den koning van Israel, vijftien jaren. ~
1152 2Kro 25:26| der koningen van Juda en Israel? ~
1153 2Kro 27:7 | het boek der koningen van Israel en Juda. ~
1154 2Kro 28:2 | de wegen der koningen van Israel; daartoe maakte hij ook
1155 2Kro 28:5 | de hand des konings van Israel, die hem sloeg met een groten
1156 2Kro 28:13| de hitte des toorns over Israel is? ~
1157 2Kro 28:23| val, mitsgaders aan gans Israel. ~
1158 2Kro 28:26| der koningen van Juda en Israel. ~
1159 2Kro 28:27| graven der koningen van Israel; en zijn zoon Jehizkia werd
1160 2Kro 29:24| verzoening te doen voor het ganse Israel; want de koning had dat
1161 2Kro 29:24| dat zondoffer voor gans Israel bevolen. ~
1162 2Kro 29:27| van David, den koning van Israel. ~
1163 2Kro 30:1 | zond Jehizkia tot het ganse Israel en Juda, en schreef ook
1164 2Kro 30:5 | dat men een stem door gans Israel, van Ber-seba tot Dan, zou
1165 2Kro 30:6 | zijner vorsten, door gans Israel en Juda, en naar het gebod
1166 2Kro 30:6 | God van Abraham, Izak en Israel, zo zal Hij Zich keren tot
1167 2Kro 30:25| gemeente dergenen, die uit Israel gekomen waren; ook de vreemdelingen,
1168 2Kro 30:25| vreemdelingen, die uit het land van Israel gekomen waren, en die in
1169 2Kro 30:26| van David, den koning van Israel, was desgelijks in Jeruzalem
1170 2Kro 31:6 | 6 En de kinderen van Israel en Juda, die in de steden
1171 2Kro 31:8 | zij den HEERE en Zijn volk Israel. ~
1172 2Kro 32:32| der koningen van Juda en Israel. ~
1173 2Kro 33:7 | Ik uit alle stammen van Israel verkoren heb, zal Ik Mijn
1174 2Kro 33:8 | 8 En Ik zal den voet van Israel niet meer doen wijken van
1175 2Kro 33:18| geschiedenissen der koningen van Israel; ~
1176 2Kro 34:7 | af in het ganse land van Israel; daarna keerde hij weder
1177 2Kro 34:9 | het ganse overblijfsel van Israel, en uit gans Juda en Benjamin,
1178 2Kro 34:21| voor het overgeblevene in Israel en in Juda, over de woorden
1179 2Kro 34:33| en maakte allen, die in Israel gevonden werden, te dienen;
1180 2Kro 35:3 | tot de Levieten, die gans Israel onderwezen, die den HEERE
1181 2Kro 35:3 | van David, de koning van Israel, gebouwd heeft; gij hebt
1182 2Kro 35:3 | HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; ~
1183 2Kro 35:4 | van David, den koning van Israel, en naar de beschrijving
1184 2Kro 35:18| ook geen pascha als dat in Israel gehouden, van de dagen van
1185 2Kro 35:18| af; en geen koningen van Israel hadden zulk een pascha gehouden,
1186 2Kro 35:18| Levieten, en gans Juda en Israel, dat er gevonden werd, en
1187 2Kro 35:25| ze tot een inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven
1188 2Kro 35:27| het boek der koningen van Israel en van Juda. ~ ~
1189 2Kro 36:3 | tot de Levieten, die gans Israel onderwezen, die den HEERE
1190 2Kro 36:3 | van David, de koning van Israel, gebouwd heeft; gij hebt
1191 2Kro 36:3 | HEERE, uw God, en Zijn volk Israel; ~
1192 2Kro 36:4 | van David, den koning van Israel, en naar de beschrijving
1193 2Kro 36:18| ook geen pascha als dat in Israel gehouden, van de dagen van
1194 2Kro 36:18| af; en geen koningen van Israel hadden zulk een pascha gehouden,
1195 2Kro 36:18| Levieten, en gans Juda en Israel, dat er gevonden werd, en
1196 2Kro 36:25| ze tot een inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven
1197 2Kro 36:27| het boek der koningen van Israel en van Juda. ~
1198 2Kro 37:8 | het boek der koningen van Israel en Juda; en Jojachin, zijn
1199 Ezra 1:3 | des HEEREN, des Gods van Israel; Hij is de God, Die te Jeruzalem
1200 Ezra 2:2 | der mannen des volks van Israel. ~
1201 Ezra 2:59| niet bewijzen, of zij uit Israel waren. ~
1202 Ezra 2:70| woonden in hun steden, en gans Israel in zijn steden. ~ ~
1203 Ezra 3:2 | het altaar des Gods van Israel, om daarop brandofferen
1204 Ezra 3:10| van David, den koning van Israel. ~
1205 Ezra 3:11| tot in eeuwigheid is over Israel. En al het volk juichte
1206 Ezra 4:3 | hoofden der vaderen van Israel zeiden tot hen: Het betaamt
1207 Ezra 5:1 | waren; in den naam Gods van Israel profeteerden zij tot hen. ~
1208 Ezra 5:11| want een groot koning van Israel had het gebouwd en voltrokken. ~
1209 Ezra 6:17| ten zondoffer voor gans Israel, naar het getal der stammen
1210 Ezra 6:22| huis Gods, des Gods van Israel. ~ ~
1211 Ezra 7:10| zoeken en te doen, en om in Israel te leren de inzettingen
1212 Ezra 7:11| en Zijn inzettingen over Israel: ~
1213 Ezra 7:13| koninkrijk, van het volk van Israel, en van deszelfs priesteren
1214 Ezra 7:28| over mij, en de hoofden uit Israel vergaderd, om met mij op
1215 Ezra 8:18| zoon van Levi, den zoon van Israel; namelijk Serebja, met zijn
1216 Ezra 8:25| en zijn vorsten, en gans Israel, die er gevonden werden,
1217 Ezra 8:29| vorsten der vaderen van Israel, te Jeruzalem, in de kameren
1218 Ezra 8:35| twaalf varren voor gans Israel, zes en negentig rammen,
1219 Ezra 9:15| 15 O HEERE, God van Israel! Gij zijt rechtvaardig;
1220 Ezra 10:1 | verzamelde zich tot hem uit Israel een zeer grote gemeente
1221 Ezra 10:2 | maar nu, er is hope voor Israel, dezen aangaande. ~
1222 Ezra 10:5 | priesteren, de Levieten en gans Israel zweren, te zullen doen naar
1223 Ezra 10:25| 25 En van Israel: van de kinderen van Paros:
1224 Neh 7:7 | mannen van het volk van Israel. ~
1225 Neh 7:61 | zaad niet tonen, of zij uit Israel waren; ~
1226 Neh 7:73 | en de Nethinim, en gans Israel, woonden in hun steden. ~ ~
1227 Neh 8:2 | zou halen, die de HEERE Israel geboden had. ~
1228 Neh 10:33 | verzoening te doen over Israel; en tot alle werk van het
1229 Neh 11:3 | bezitting, in hun steden, Israel, de priesters, en de Levieten,
1230 Neh 11:20 | 20 Het overige nu van Israel, van de priesters en de
1231 Neh 12:47 | 47 Daarom gaf gans Israel, in de dagen van Zerubbabel,
1232 Neh 13:3 | zij alle vermengeling van Israel afscheidden. ~
1233 Neh 13:18 | gramschap nog meer over Israel, ontheiligende den sabbat. ~
1234 Neh 13:26 | niet Salomo, de koning van Israel, daarin gezondigd, hoewel
1235 Neh 13:26 | hem ten koning over gans Israel gesteld had? Ook hem deden
1236 Psa 14:7 | zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn. ~ ~
1237 Psa 22:24 | voor Hem, al gij zaad van Israel! ~
1238 Psa 25:22 | 22 O God! verlos Israel uit al zijn benauwdheden. ~ ~
1239 Psa 50:7 | volk! en Ik zal spreken; Israel! en Ik zal onder u betuigen;
1240 Psa 53:7 | zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn. ~
1241 Psa 68:9 | aanschijn Gods, des Gods van Israel. ~
1242 Psa 68:27 | zijt uit den springader van Israel! ~
1243 Psa 68:35 | sterkte! Zijn hoogheid is over Israel, en Zijn sterkte in de bovenste
1244 Psa 73:1 | van Asaf. Immers is God Israel goed, dengenen, die rein
1245 Psa 76:2 | Juda; Zijn Naam is groot in Israel. ~
1246 Psa 78:5 | Jakob, en een wet gesteld in Israel; die Hij onzen vaderen geboden
1247 Psa 78:21 | toorn ging ook op tegen Israel; ~
1248 Psa 78:31 | en de uitgelezenen van Israel nedervelde. ~
1249 Psa 78:59 | verbolgen, en versmaadde Israel zeer. ~
1250 Psa 78:71 | weiden Jakob, Zijn volk, en Israel, Zijn erfenis. ~
1251 Psa 81:5 | dit is een inzetting in Israel, een recht van den God Jakobs. ~
1252 Psa 81:9 | Ik zal onder u betuigen, Israel, of gij naar Mij hoordet! ~
1253 Psa 81:12 | Mijn stem niet gehoord; en Israel heeft Mijner niet gewild. ~
1254 Psa 81:14 | naar Mij gehoord had, dat Israel in Mijn wegen gewandeld
1255 Psa 105:10 | Jakob tot een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond, ~
1256 Psa 105:23 | 23 Daarna kwam Israel in Egypte, en Jakob verkeerde
1257 Psa 114:1 | 1Toen Israel uit Egypte toog, het huis
1258 Psa 114:2 | Juda tot Zijn heiligdom, Israel Zijn volkomene heerschappij. ~
1259 Psa 115:9 | 9 Israel! vertrouw gij op den HEERE;
1260 Psa 115:12 | zegenen; Hij zal het huis van Israel zegenen, Hij zal het huis
1261 Psa 118:2 | 2 Dat Israel nu zegge, dat Zijn goedertierenheid
1262 Psa 124:1 | ons geweest is, zegge nu Israel, ~
1263 Psa 125:5 | ongerechtigheid. Vrede zal over Israel zijn! ~ ~
1264 Psa 128:6 | kindskinderen zien. Vrede over Israel! ~ ~
1265 Psa 129:1 | mijn jeugd af, zegge nu Israel; ~
1266 Psa 130:8 | 8En Hij zal Israel verlossen van al zijn ongerechtigheden. ~ ~
1267 Psa 135:4 | heeft Zich Jakob verkoren, Israel tot Zijn eigendom. ~
1268 Psa 135:12 | ten erve aan Zijn volk Israel. ~
1269 Psa 136:11 | 11 En heeft Israel uit het midden van hen uitgebracht;
1270 Psa 136:14 | 14 En voerde Israel door het midden van dezelve;
1271 Psa 136:22 | Ten erve aan Zijn knecht Israel; want Zijn goedertierenheid
1272 Psa 147:19 | Jakob Zijn woorden bekend, Israel Zijn inzettingen en Zijn
1273 Psa 149:2 | 2Dat Israel zich verblijde in Dengene,
1274 Spre 1:1 | van David, den koning van Israel, ~
1275 Pred 1:12| prediker, was koning over Israel te Jeruzalem. ~
1276 Hoo 3:7 | rondom van de helden van Israel; ~
1277 Jes 1:3 | de krib zijns heren; maar Israel heeft geen kennis, Mijn
1278 Jes 4:2 | het ontkomen zullen in Israel. ~
1279 Jes 5:7 | heirscharen is het huis van Israel, en de mannen van Juda zijn
1280 Jes 5:19 | raadslag des Heiligen van Israel, dat wij het vernemen! ~
1281 Jes 5:24 | de rede des Heiligen van Israel versmaden. ~
1282 Jes 7:1 | Remalia, de koning van Israel, optoog naar Jeruzalem,
1283 Jes 8:14 | struikeling den twee huizen van Israel, tot een strik en tot een
1284 Jes 8:18 | tekenen en tot wonderen in Israel, van den HEERE der heirscharen,
1285 Jes 9:7 | Jakob, en het is gevallen in Israel. ~
1286 Jes 9:11 | Filistijnen van achteren, dat zij Israel opeten met vollen mond.
1287 Jes 9:13 | zal de HEERE afhouwen uit Israel den kop en den staart, den
1288 Jes 10:17 | Want het Licht van Israel zal tot een vuur zijn, en
1289 Jes 10:20 | dat het overblijfsel van Israel, en de ontkomenen van het
1290 Jes 10:22 | Want ofschoon uw volk, o Israel! is gelijk het zand der
1291 Jes 11:12 | Hij zal de verdrevenen van Israel verzamelen, en de verstrooiden
1292 Jes 11:16 | zijn van Assur, gelijk als Israel geschiedde ten dage, toen
1293 Jes 14:1 | Jakob ontfermen, en Hij zal Israel nog verkiezen, en Hij zal
1294 Jes 19:24 | 24 Te dien dage zal Israel de derde wezen met de Egyptenaren
1295 Jes 19:25 | het werk Mijner handen, en Israel, Mijn erfdeel! ~ ~ ~ ~ ~
1296 Jes 24:15 | des HEEREN, des Gods van Israel. ~
1297 Jes 27:6 | Jakob wortelen schieten, Israel zal bloeien en groeien;
1298 Jes 29:23 | heiligen, en den God van Israel vrezen. ~
1299 Jes 30:29 | HEEREN, tot den Rotssteen van Israel. ~
1300 Jes 37:16 | heirscharen, Gij, God van Israel, Die tussen de cherubim
1301 Jes 40:27 | o Jakob! en spreekt, o Israel! mijn weg is voor den HEERE
1302 Jes 41:8 | 8 Maar gij, Israel, Mijn knecht! gij Jakob,
1303 Jes 42:24 | plundering overgegeven, en Israel den rovers? Is het niet
1304 Jes 43:1 | Jakob! en uw Formeerder, o Israel! vrees niet, want Ik heb
1305 Jes 43:15 | Heilige; de Schepper van Israel, ulieder Koning. ~
1306 Jes 43:22 | tegen Mij vermoeid hebt, o Israel! ~
1307 Jes 43:28 | Jakob ten ban overgeven, en Israel tot beschimpingen. ~ ~ ~ ~ ~
1308 Jes 44:1 | nu Mijn knecht Jakob, en Israel, dien Ik verkoren heb! ~
1309 Jes 44:5 | toenoemen met den naam van Israel. ~
1310 Jes 44:6 | de HEERE, de Koning van Israel, en zijn Verlosser, de HEERE
1311 Jes 44:21 | deze dingen, o Jakob, en Israel! Want gij zijt Mijn knecht,
1312 Jes 44:21 | geformeerd; gij zijt Mijn knecht, Israel, gij zult van Mij niet vergeten
1313 Jes 44:23 | Zich heerlijk gemaakt in Israel. ~
1314 Jes 45:3 | naam roept, de God van Israel; ~
1315 Jes 45:17 | 17 Maar Israel wordt verlost door den HEERE,
1316 Jes 45:25 | beroemen, het ganse zaad van Israel. ~ ~
1317 Jes 46:13 | heil geven in Sion, aan Israel Mijn heerlijkheid. ~ ~
1318 Jes 48:1 | genoemd wordt met den naam van Israel, en uit de wateren van Juda
1319 Jes 48:12 | naar Mij, o Jakob! en gij Israel, Mijn geroepene! Ik ben
1320 Jes 49:3 | gezegd: Gij zijt Mijn Knecht, Israel, door Welken Ik verheerlijkt
1321 Jes 49:5 | Hem wederbrengen zou; maar Israel zal zich niet verzamelen
1322 Jes 49:6 | brengen de bewaarden in Israel; Ik heb U ook gegeven
1323 Jes 49:7 | HEERE, de Verlosser van Israel, Zijn Heilige, tot de verachte
1324 Jes 52:12 | henentrekken, en de God van Israel zal uw achtertocht
1325 Jes 57:8 | Die de verdrevenen van Israel vergadert, spreekt: Ik zal
1326 Jes 64:7 | goedigheid aan het huis van Israel, die Hij hun bewezen heeft,
1327 Jes 64:16 | Abraham weet van ons niet, en Israel kent ons niet; Gij, o HEERE!
1328 Jer 2:3 | 3 Israel was den HEERE een heiligheid,
1329 Jer 2:14 | 14 Is dan Israel een knecht, of is hij een
1330 Jer 2:31 | des HEEREN woord! Ben Ik Israel een woestijn geweest, of
1331 Jer 3:6 | gezien, wat de afgekeerde Israel gedaan heeft? Zij ging henen
1332 Jer 3:8 | alles, waarin de afgekeerde Israel overspel bedreven had, haar
1333 Jer 3:11 | mij zeide: De afgekeerde Israel heeft haar ziel gerechtvaardigd,
1334 Jer 3:12 | Bekeer u, gij afgekeerde Israel! spreekt de HEERE, zo zal
1335 Jer 3:18 | Juda gaan tot het huis van Israel; en zij zullen te zamen
1336 Jer 4:1 | Zo gij u bekeren zult, Israel! spreekt de HEERE, bekeer
1337 Jer 5:11 | 11 Want het huis van Israel en het huis van Juda hebben
1338 Jer 7:12 | boosheid van Mijn volk Israel. ~
1339 Jer 10:16 | Formeerder van alles, en Israel is de roede Zijner erfenis;
1340 Jer 12:14 | aanroeren, dewelke Ik Mijn volke Israel erfelijk gegeven heb; ziet,
1341 Jer 23:6 | Juda verlost worden, en Israel zeker wonen; en dit zal
1342 Jer 23:13 | profeteerden, en Mijn volk Israel verleidden. ~
1343 Jer 29:23 | zij een dwaasheid deden in Israel, en overspel bedreven met
1344 Jer 30:3 | gevangenis van Mijn volk, Israel en Juda, wenden zal, zegt
1345 Jer 30:4 | HEERE gesproken heeft van Israel en van Juda. ~
1346 Jer 30:10 | de HEERE, ontzet u niet, Israel! want zie, Ik zal u uit
1347 Jer 31:2 | in de woestijn, namelijk Israel, als Ik henenging om hem
1348 Jer 31:7 | het overblijfsel van Israel. ~
1349 Jer 31:9 | zullen stoten; want Ik ben Israel tot een Vader, en Efraim
1350 Jer 31:10 | zijn, en zegt: Hij, Die Israel verstrooid heeft, zal hem
1351 Jer 31:27 | HEERE, dat Ik het huis van Israel en het huis van Juda bezaaien
1352 Jer 31:31 | dat Ik met het huis van Israel en met het huis van Juda
1353 Jer 31:33 | die dagen met het huis van Israel maken zal, spreekt de HEERE:
1354 Jer 32:20 | tot op dezen dag, zo in Israel, als onder andere mensen,
1355 Jer 32:21 | 21 En hebt Uw volk Israel uit Egypteland uitgevoerd,
1356 Jer 33:7 | Juda en de gevangenis van Israel wenden, en zal ze bouwen
1357 Jer 33:14 | dat Ik tot het huis van Israel en over het huis van Juda
1358 Jer 36:2 | tot u gesproken heb, over Israel, en over Juda, en over al
1359 Jer 46:27 | niet, en ontzet u niet, o Israel! want zie, Ik zal u verlossen
1360 Jer 48:27 | 27 Want is u niet Israel ter belaching geweest? Was
1361 Jer 49:1 | de HEERE alzo: Heeft dan Israel geen kinderen? Heeft hij
1362 Jer 49:2 | vuur aangestoken worden; en Israel zal erven degenen, die hem
1363 Jer 50:17 | 17 Israel is een verbijsterd lam,
1364 Jer 50:19 | 19 En Ik zal Israel weder tot zijn woning brengen,
1365 Jer 51:5 | 5 Want Israel of Juda zal niet in weduwschap
1366 Jer 51:19 | Formeerder van alles, en Israel is de roede Zijner erfenis;
1367 Jer 51:49 | val der verslagenen van Israel, alzo zullen te Babel de
1368 Klaa 1:23| heeft de heerlijkheid van Israel van den hemel op de aarde
1369 Klaa 1:27| als een vijand; Hij heeft Israel verslonden, Hij heeft al
1370 Eze 5:4 | tegen het gehele huis van Israel. ~
1371 Eze 8:4 | heerlijkheid des Gods van Israel was aldaar, naar de gedaante,
1372 Eze 9:3 | heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub,
1373 Eze 9:8 | al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid
1374 Eze 9:9 | ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer
1375 Eze 11:13 | met het overblijfsel van Israel? ~
1376 Eze 11:22 | heerlijkheid des Gods van Israel was over hen van boven. ~
1377 Eze 12:23 | spreekwoord gebruiken zullen in Israel. Maar spreek tot hen: De
1378 Eze 13:4 | 4 Uw profeten, o Israel, zijn als vossen in de woeste
1379 Eze 14:1 | mannen uit de oudsten van Israel, en zaten neder voor mijn
1380 Eze 14:7 | den vreemdeling, die in Israel verkeert, die zich van achter
1381 Eze 14:9 | het midden van Mijn volk Israel. ~
1382 Eze 17:23 | den berg der hoogte van Israel zal Ik hem planten; en hij
1383 Eze 18:3 | zal, dit spreekwoord in Israel te gebruiken! ~
1384 Eze 19:1 | weeklage op over de vorsten van Israel, ~
1385 Eze 20:1 | mannen uit de oudsten van Israel kwamen, om den HEERE te
1386 Eze 20:3 | spreek tot de oudsten van Israel, en zeg tot hen: Alzo zegt
1387 Eze 20:5 | Heere HEERE: Ten dage als Ik Israel verkoos, zo hief Ik Mijn
1388 Eze 21:2 | profeteer tegen het land van Israel; ~
1389 Eze 21:3 | En zeg tot het land van Israel: Alzo zegt de HEERE: Ziet,
1390 Eze 21:12 | tegen al de vorsten van Israel; verschrikkingen zullen
1391 Eze 21:25 | onheilig, goddeloos vorst van Israel, wiens dag komen zal, ten
1392 Eze 25:14 | door de hand van Mijn volk Israel; en zij zullen tegen Edom
1393 Eze 34:2 | profeteer tegen de herders van Israel; profeteer en zeg tot hen,
1394 Eze 36:8 | uw vrucht voor Mijn volk Israel dragen, want zij naderen
1395 Eze 36:12 | wandelen, namelijk Mijn volk Israel, die zullen u erfelijk bezitten,
1396 Eze 37:28 | dat Ik de HEERE ben, Die Israel heilige, als Mijn heiligdom
1397 Eze 38:14 | dien dage, als Mijn volk Israel zeker woont, niet gewaar
1398 Eze 38:16 | optrekken tegen Mijn volk Israel, als een wolk, om het land
1399 Eze 39:7 | het midden van Mijn volk Israel bekend maken, en zal Mijn
1400 Eze 39:7 | HEERE ben, de Heilige in Israel. ~
1401 Eze 39:11 | aldaar een grafstede in Israel zal geven, het dal der doorgangers
1402 Eze 43:2 | heerlijkheid des Gods van Israel kwam van den weg naar het
1403 Eze 44:10 | van Mij geweken zijn, als Israel ging dolen, die van Mij
1404 Eze 44:28 | geen bezitting geven in Israel; Ik ben hun Bezitting. ~
1405 Eze 44:29 | zal al het verbannene in Israel het hunne zijn. ~
1406 Eze 45:8 | tot een bezitting zijn in Israel; en Mijn vorsten zullen
1407 Eze 45:15 | het waterrijke land van Israel, tot spijsoffer, en tot
1408 Eze 45:16 | zijn, voor den vorst in Israel. ~
1409 Dan 9:7 | Jeruzalem, en geheel Israel, die nabij en die verre
1410 Dan 9:11 | 11 Maar geheel Israel heeft Uw wet overtreden,
1411 Dan 9:20 | de zonde mijns volks van Israel, en mijn smeking nederwierp
1412 Hos 1:1 | van Joas, koning van Israel. ~
1413 Hos 1:4 | koninkrijk van het huis van Israel doen ophouden. ~
1414 Hos 4:15 | 15 Zo gij, o Israel! wilt hoereren, dat immers
1415 Hos 4:16 | 16 Want Israel is onbandig, als een onbandige
1416 Hos 5:3 | 3 Ik ken Efraim, en Israel is voor Mij niet verborgen;
1417 Hos 5:3 | Efraim! nu hoereert, en Israel verontreinigd is. ~
1418 Hos 5:5 | 5 Dies zal Israel hovaardij in zijn aangezicht
1419 Hos 5:5 | aangezicht getuigen; en Israel en Efraim zullen vallen
1420 Hos 6:10 | aldaar is Efraims hoererij, Israel is verontreinigd. ~
1421 Hos 7:1 | 1 Terwijl Ik Israel genees, zo wordt Efraims
1422 Hos 7:10 | Dies zal de hovaardij van Israel in zijn aangezicht getuigen;
1423 Hos 8:2 | Mij roepen: Mijn God! wij, Israel, kennen U. ~
1424 Hos 8:3 | 3 Israel heeft het goede verstoten;
1425 Hos 8:6 | Want dat is ook uit Israel; een werkmeester heeft het
1426 Hos 8:8 | 8 Israel is verslonden; nu zijn zij
1427 Hos 8:14 | 14 Want Israel heeft zijn Maker vergeten,
1428 Hos 9:1 | Verblijd u niet, o Israel! tot opspringens toe, gelijk
1429 Hos 9:7 | vergelding zijn gekomen; die van Israel zullen het gewaar worden;
1430 Hos 9:10 | 10 Ik vond Israel als druiven in de woestijn,
1431 Hos 10:1 | 1 Israel is een uitgeledigde wijnstok,
1432 Hos 10:6 | zal schaamte behalen, en Israel zal beschaamd worden vanwege
1433 Hos 10:9 | Gibea, hebt gij gezondigd, o Israel; daar zijn zij staande gebleven;
1434 Hos 11:1 | 1 Als Israel een kind was, toen heb Ik
1435 Hos 11:8 | Efraim? u overleveren, o Israel? Hoe zou Ik u maken als
1436 Hos 12:13 | naar het veld van Syrie, en Israel diende om een vrouw, en
1437 Hos 12:14 | Maar de HEERE voerde Israel op uit Egypte door een profeet,
1438 Hos 13:1 | hij heeft zich verheven in Israel; maar hij is schuldig geworden
1439 Hos 13:9 | Het heeft u bedorven, o Israel! want in Mij is uw hulp. ~
1440 Hos 14:2 | 2 Bekeer u, o Israel! tot den HEERE, uw God,
1441 Hos 14:6 | 6 Ik zal Israel zijn als de dauw; hij zal
1442 Joe 2:27 | dat Ik in het midden van Israel ben, en dat Ik de HEERE,
1443 Joe 3:2 | Mijn volk en Mijn erfdeel Israel, dat zij onder de heidenen
1444 Amos 1:1 | dewelke hij gezien heeft over Israel, in de dagen van Uzzia,
1445 Amos 1:1 | zoon van Joas, koning van Israel; twee jaren voor de aardbeving. ~
1446 Amos 2:6 | Om drie overtredingen van Israel, en om vier zal Ik dat niet
1447 Amos 3:1 | spreekt, gij kinderen van Israel! namelijk tegen het ganse
1448 Amos 4:12| Daarom zal Ik u alzo doen, o Israel! omdat Ik u dan dit doen
1449 Amos 4:12| doen zal, zo schik u, o Israel! om uw God te ontmoeten. ~
1450 Amos 7:8 | het midden van Mijn volk Israel; Ik zal het voortaan
1451 Amos 7:10| Jerobeam, den koning van Israel, zeggende: Amos heeft een
1452 Amos 7:11| door het zwaard sterven, en Israel zal voorzeker uit zijn land
1453 Amos 7:15| profeteer tot Mijn volk Israel. ~
1454 Amos 7:16| zult niet profeteren tegen Israel, noch druppen tegen het
1455 Amos 7:17| onrein land sterven, en Israel zal voorzeker uit zijn land
1456 Amos 8:2 | is gekomen over Mijn volk Israel; Ik zal het voortaan niet
1457 Amos 9:7 | spreekt de HEERE. Heb Ik Israel niet opgevoerd uit Egypteland,
1458 Amos 9:14| gevangenis van Mijn volk Israel wenden, en zij zullen de
1459 Mic 1:14 | zullen den koningen van Israel tot een leugen zijn. ~
1460 Mic 3:8 | verkondigen zijn overtreding, en Israel zijn zonde. ~
1461 Mic 5:1 | een Heerser zal zijn in Israel, en Wiens uitgangen zijn
1462 Mic 6:2 | volk, en Hij zal Zich met Israel in recht begeven. ~
1463 Zep 3:13 | De overgeblevenen van Israel zullen geen onrecht doen,
1464 Zep 3:14 | gij dochter Sions, juich, Israel; wees blijde, en spring
1465 Zac 1:19 | de hoornen, welke Juda, Israel en Jeruzalem verstrooid
1466 Zac 11:14 | broederschap tussen Juda en tussen Israel. ~
1467 Zac 12:1 | het woord des HEEREN over Israel. De HEERE spreekt, Die den
1468 Mal 1:1 | het woord des HEEREN tot Israel, door den dienst van Maleachi. ~
1469 Mal 2:11 | wordt een gruwel gedaan in Israel, en in Jeruzalem; want Juda
1470 Mal 4:4 | bevolen heb op Horeb aan gans Israel, der inzettingen en rechten. ~
1471 Matt 2:6 | voortkomen, Die Mijn volk Israel weiden zal. ~
1472 Matt 8:10| zeg Ik u, Ik heb zelfs in Israel zo groot een geloof niet
1473 Matt 9:33| Er is nooit desgelijks in Israel gezien! ~
1474 Mark 12:29| al de geboden is: Hoor, Israel, de Heere, onze God, is
1475 Luk 1:54 | 54 Hij heeft Israel, Zijn knecht, opgenomen,
1476 Luk 1:80 | dag zijner vertoning aan Israel. ~ ~ ~ ~ ~
1477 Luk 2:32 | heerlijkheid van Uw volk Israel. ~
1478 Luk 2:34 | val en opstanding veler in Israel, en tot een teken, dat wedersproken
1479 Luk 4:25 | Er waren vele weduwen in Israel in de dagen van Elias, toen
1480 Luk 4:27 | waren vele melaatsen in Israel, ten tijde van den profeet
1481 Luk 7:9 | groot een geloof zelfs in Israel niet gevonden. ~
1482 Luk 24:21 | dat Hij was Degene, Die Israel verlossen zou. Doch ook,
1483 Joha 1:31| niet; maar opdat Hij aan Israel zou geopenbaard worden,
1484 Joha 3:10| Zijt gij een leraar van Israel, en weet gij deze dingen
1485 Hand 1:6 | zult Gij in dezen tijd aan Israel het Koninkrijk wederoprichten? ~
1486 Hand 4:8 | en gij ouderlingen van Israel! ~
1487 Hand 4:10| kennelijk, en het ganse volk Israel, dat door den Naam van Jezus
1488 Hand 7:17| 17 De God van dit volk Israel heeft onze vaderen uitverkoren,
1489 Hand 7:23| het zaad dezes heeft God Israel, naar de belofte, verwekt
1490 Rom 9:6 | want die zijn niet allen Israel, die uit Israel zijn. ~
1491 Rom 9:6 | niet allen Israel, die uit Israel zijn. ~
1492 Rom 9:27 | 27 En Jesaja roept over Israel: Al ware het getal der kinderen
1493 Rom 9:31 | 31 Maar Israel, die de wet der rechtvaardigheid
1494 Rom 10:1 | gebed, dat ik tot God voor Israel doe, is tot hun zaligheid. ~
1495 Rom 10:19 | 19 Maar ik zeg: Heeft Israel het niet verstaan? Mozes
1496 Rom 10:21 | 21 Maar tegen Israel zegt Hij: Den gehelen dag
1497 Rom 11:2 | hij God aanspreekt tegen Israel, zeggende: ~
1498 Rom 11:7 | 7 Wat dan? Hetgeen Israel zoekt, dat heeft het niet
1499 Rom 11:25 | verharding voor een deel over Israel gekomen is, totdat de volheid
1500 Rom 11:26 | 26 En alzo zal geheel Israel zalig worden; gelijk geschreven
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-1503 |