1-500 | 501-1000 | 1001-1459
Book Chapter: Verse
1 Gen 2:11 | deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar
2 Gen 2:12 | 12 En het goud van dit land is goed; daar is ook bedolah,
3 Gen 2:13 | deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.
4 Gen 4:16 | HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden. ~
5 Gen 10:10 | en Accad, en Calne in het land Sinear. ~
6 Gen 10:11 | 11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft
7 Gen 11:2 | een laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar. ~
8 Gen 11:28 | zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der
9 Gen 11:31 | Chaldeen, om te gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot
10 Gen 12:1 | Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en
11 Gen 12:1 | uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. ~
12 Gen 12:5 | uit, om te gaan naar het land Kanaan, en zij kwamen in
13 Gen 12:5 | Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan. ~
14 Gen 12:6 | Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem,
15 Gen 12:6 | waren toen ter tijd in dat land. ~
16 Gen 12:7 | Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar
17 Gen 12:10 | En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte,
18 Gen 12:10 | honger zwaar was in dat land. ~
19 Gen 13:6 | 6 En dat land droeg hen niet, om samen
20 Gen 13:7 | Kanaanieten en Ferezieten in dat land. ~
21 Gen 13:9 | 9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid
22 Gen 13:12 | Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in
23 Gen 13:15 | 15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u
24 Gen 13:17 | Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn
25 Gen 14:7 | Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook
26 Gen 14:31 | Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk
27 Gen 14:37 | zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is,
28 Gen 14:42 | Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van
29 Gen 15:3 | jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond had, en zij
30 Gen 16:8 | u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen
31 Gen 16:8 | vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan, tot eeuwige bezitting;
32 Gen 18:28 | Gomorra toe, en naar het ganse land van die vlakte; en hij zag,
33 Gen 18:28 | er ging een rook van het land op, gelijk de rook eens
34 Gen 18:31 | en er is geen man in dit land, om tot ons in te gaan,
35 Gen 19:1 | reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde
36 Gen 19:15 | Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon,
37 Gen 20:23 | doen bij mij, en bij het land, waarin gij als vreemdeling
38 Gen 20:32 | keerden wederom naar het land der Filistijnen. ~
39 Gen 20:34 | vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen. ~ ~
40 Gen 21:2 | Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar
41 Gen 22:2 | Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham kwam
42 Gen 22:15 | Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen
43 Gen 22:19 | hetwelk is Hebron, in het land Kanaan. ~
44 Gen 23:4 | 4 Maar dat gij naar mijn land, en naar mijn maagschap
45 Gen 23:5 | niet willen volgen in dit land; zal ik dan uw zoon moeten
46 Gen 23:5 | moeten wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen zijt? ~
47 Gen 23:7 | mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen
48 Gen 23:7 | Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn
49 Gen 23:37 | der Kanaanieten, in welker land ik wone; ~
50 Gen 23:73 | leefde, oostwaarts naar het land van het Oosten. ~
51 Gen 24:1 | En er was honger in dat land, behalve den eerste honger,
52 Gen 24:2 | naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; ~
53 Gen 24:3 | Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en
54 Gen 24:12 | Izak zaaide in datzelve land, en hij vond in datzelve
55 Gen 24:22 | wij zijn gewassen in dit land. ~
56 Gen 26:4 | opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen,
57 Gen 26:13 | en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen,
58 Gen 26:15 | zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten,
59 Gen 27:1 | voeten op, en ging naar het land der kinderen van het Oosten. ~
60 Gen 27:60 | mijn plaats, en naar mijn land. ~
61 Gen 28:3 | Jakob: Keer weder tot het land uwer vaderen, en tot uw
62 Gen 28:13 | maak u op, vertrek uit dit land, en keer weder in het land
63 Gen 28:13 | land, en keer weder in het land uwer maagschap. ~
64 Gen 28:18 | Izak, zijn vader, naar het land Kanaan. ~
65 Gen 29:3 | zijn broeder, naar het land Seir, de landstreek van
66 Gen 29:9 | hebt: Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap, en
67 Gen 30:18 | Sichem, welke is in het land Kanaan, als hij kwam van
68 Gen 31:1 | om de dochteren van dat land te bezien. ~
69 Gen 31:10 | En woont met ons; en het land zal voor uw aangezicht zijn;
70 Gen 31:21 | daarom laat hen in dit land wonen, en daarin handelen,
71 Gen 31:21 | daarin handelen, en het land (ziet het is wijd van begrip)
72 Gen 32:6 | te Luz, hetwelk is in het land Kanaan (dat is Beth-El),
73 Gen 32:12 | 12 En dit land, dat Ik aan Abraham en Izak
74 Gen 32:12 | uw zaad na u zal Ik dit land geven. ~
75 Gen 32:22 | geschiedde, als Israel in dat land woonde, dat Ruben heenging,
76 Gen 33:5 | hem geboren zijn in het land Kanaan. ~
77 Gen 33:6 | bezitting, die hij in het land Kanaan geworven had, en
78 Gen 33:6 | vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van
79 Gen 33:7 | om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen
80 Gen 33:16 | vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen
81 Gen 33:17 | vorsten van Rehuel in het land Edom; dat zijn de zonen
82 Gen 33:20 | Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon,
83 Gen 33:21 | zonen van Seir, in het land van Edom. ~
84 Gen 33:30 | naar hun vorsten in het land Seir. ~
85 Gen 33:31 | geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde
86 Gen 33:34 | Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats. ~
87 Gen 33:43 | naar hun woningen, in het land hunner bezitting; hij is
88 Gen 34:1 | 1 En Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen
89 Gen 34:1 | vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaan. ~
90 Gen 36:38 | diefelijk ontstolen uit het land der Hebreen; en ook heb
91 Gen 37:29 | grote overvloed in het ganse land van Egypte zijn. ~
92 Gen 37:30 | hongers; dan zal in het land van Egypte al die overvloed
93 Gen 37:30 | worden; en de honger zal het land verteren. ~
94 Gen 37:31 | zal de overvloed in het land niet gemerkt worden, vanwege
95 Gen 37:33 | man, en zette hem over het land van Egypte. ~
96 Gen 37:34 | bestelle opzieners over het land; en neme het vijfde deel
97 Gen 37:36 | zijn tot voorraad voor het land, voor zeven jaren des hongers,
98 Gen 37:36 | wezen zullen; opdat het land van honger niet verga. ~
99 Gen 37:45 | Jozef toog uit door het land van Egypte. ~
100 Gen 37:47 | 47 En het land bracht voort, in de zeven
101 Gen 37:52 | heeft mij doen wassen in het land mijner verdrukking. ~
102 Gen 37:56 | dan honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles,
103 Gen 38:5 | want de honger was in het land Kanaan. ~
104 Gen 38:6 | Jozef nu was regent over dat land; hij verkocht aan al het
105 Gen 38:7 | En zij zeiden: Uit het land Kanaan; om spijze te kopen. ~
106 Gen 38:9 | te bezichtigen, waar het land bloot is. ~
107 Gen 38:12 | te bezichtigen, waar het land bloot is. ~
108 Gen 38:13 | eens mans zonen, in het land Kanaan; en zie, de kleinste
109 Gen 38:29 | 29 En zij kwamen in het land Kanaan, tot Jakob, hun vader;
110 Gen 38:30 | Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken;
111 Gen 38:32 | heden bij onzen vader in het land Kanaan. ~
112 Gen 38:33 | die man, de heer van dat land, zeide tot ons: Hieraan
113 Gen 38:34 | wedergeven, en gij zult in dit land handelen. ~
114 Gen 39:1 | honger nu werd zwaar in dat land; ~
115 Gen 40:8 | hebben wij tot u uit het land Kanaan wedergebracht; hoe
116 Gen 41:8 | en regeerder in het ganse land van Egypte. ~
117 Gen 41:10 | 10 En gij zult in het land Gosen wonen, en nabij mij
118 Gen 41:17 | trekt heen, gaat naar het land Kanaan; ~
119 Gen 41:25 | Egypte, en zij kwamen in het land Kanaan tot hun vader Jakob. ~
120 Gen 42:6 | hun have, die zij in het land Kanaan geworven hadden,
121 Gen 42:12 | Onan waren gestorven in het land van Kanaan; en de zonen
122 Gen 42:28 | Gosen; en zij kwamen in het land Gosen. ~
123 Gen 42:31 | mijns vaders, die in het land Kanaan waren, zijn tot mij
124 Gen 42:34 | vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen; want
125 Gen 43:1 | hebben, zijn gekomen uit het land Kanaan, en zie, zij zijn
126 Gen 43:1 | en zie, zij zijn in het land Gosen. ~
127 Gen 43:4 | als vreemdelingen in dit land te wonen; want er is geen
128 Gen 43:4 | de honger zwaar is in het land Kanaan; en nu, laat toch
129 Gen 43:4 | toch uw knechten in het land Gosen wonen! ~
130 Gen 43:6 | broeders in het beste van het land wonen; laat hen in het land
131 Gen 43:6 | land wonen; laat hen in het land Gosen wonen, en zo gij weet,
132 Gen 43:11 | Egypteland, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk
133 Gen 43:11 | beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao
134 Gen 43:13 | geen brood in het ganse land; want de honger was zeer
135 Gen 43:13 | was zeer zwaar: zodat het land van Egypte en het land Kanaan
136 Gen 43:13 | het land van Egypte en het land Kanaan raasden vanwege dien
137 Gen 43:14 | in Egypteland en in het land Kanaan gevonden werd, voor
138 Gen 43:15 | uit Egypteland en uit het land Kanaan verdaan was, kwamen
139 Gen 43:18 | dan ons lichaam en ons land. ~
140 Gen 43:19 | sterven, zo wij als ons land? Koop ons en ons land voor
141 Gen 43:19 | ons land? Koop ons en ons land voor brood; zo zullen wij
142 Gen 43:19 | brood; zo zullen wij en ons land Farao dienstbaar zijn; en
143 Gen 43:19 | en niet sterven, en het land niet woest worde! ~
144 Gen 43:20 | Alzo kocht Jozef het gehele land van Egypte voor Farao; want
145 Gen 43:20 | geworden was; zo werd het land Farao's eigen. ~
146 Gen 43:22 | 22 Alleen het land der priesteren kocht hij
147 Gen 43:22 | daarom verkochten zij hun land niet. ~
148 Gen 43:23 | Ziet, ik heb heden u en uw land gekocht voor Farao; ziet,
149 Gen 43:23 | zaad voor u, opdat gij het land bezaait.
150 Gen 43:26 | tot dezen dag, over het land van Egypte, dat Farao het
151 Gen 43:26 | behalve dat alleen het land der priesteren van Farao
152 Gen 43:27 | Zo woonde Israel in het land van Egypte, in het land
153 Gen 43:27 | land van Egypte, in het land Gosen; en zij stelden zich
154 Gen 43:28 | 28 En Jakob leefde in het land van Egypte zeventien jaar;
155 Gen 44:3 | verschenen te Luz, in het land Kanaan, en Hij heeft mij
156 Gen 44:4 | zal aan uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting
157 Gen 44:7 | bij mij gestorven in het land Kanaan, op den weg, als
158 Gen 44:21 | zal u wederbrengen in het land uwer vaderen. ~
159 Gen 45:15 | dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo
160 Gen 45:30 | tegenover Mamre is, in het land Kanaan, die Abraham met
161 Gen 46:5 | graf, dat ik mij in het land Kanaan gegraven heb, daar
162 Gen 46:8 | runderen lieten zij in het land Gosen. ~
163 Gen 46:13 | zonen voerden hem in het land Kanaan, en begroeven hem
164 Gen 46:24 | u doen optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij
165 Gen 46:24 | optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham,
166 Exo 1:7 | zeer machtig, zodat het land met hen vervuld werd. ~
167 Exo 1:10 | ons strijde, en uit het land optrekke. ~
168 Exo 2:15 | aangezicht, en woonde in het land Midian, en hij zat bij een
169 Exo 2:22 | vreemdeling geworden in een vreemd land. ~
170 Exo 3:5 | waarop gij staat, is heilig land. ~
171 Exo 3:8 | en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land,
172 Exo 3:8 | land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende
173 Exo 3:8 | goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig,
174 Exo 3:17 | Egypte opvoeren, tot het land der Kanaanieten, en der
175 Exo 3:17 | der Jebusieten; tot het land, vloeiende van melk en honig. ~
176 Exo 5:12 | zich het volk in het ganse land van Egypte, dat het stoppelen
177 Exo 5:24 | hand zal hij hen uit zijn land drijven. ~ ~ ~
178 Exo 6:3 | dat Ik hun geven zou het land Kanaan, het land hunner
179 Exo 6:3 | zou het land Kanaan, het land hunner vreemdelingschappen,
180 Exo 6:7 | zal ulieden brengen in dat land, waarover Ik Mijn hand opgeheven
181 Exo 6:10 | kinderen Israels uit zijn land trekken late. ~
182 Exo 7:2 | kinderen Israels uit zijn land trekken laat. ~
183 Exo 8:14 | samen bij hopen, en het land stonk. ~
184 Exo 8:22 | Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin Mijn volk
185 Exo 8:24 | het ganse Egypteland; het land werd verdorven van deze
186 Exo 8:25 | en offert uwen God in dit land. ~
187 Exo 9:5 | de HEERE deze zaak in dit land doen. ~
188 Exo 9:26 | 26 Alleen in het land Gosen, waar de kinderen
189 Exo 10:13 | bracht een oostenwind in dat land, dien gehele dag en dien
190 Exo 10:15 | gansen lands, alzo dat het land verduisterd werd; en zij
191 Exo 11:10 | kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet. ~ ~
192 Exo 12:25 | geschieden, als gij in dat land komt, dat u de HEERE geven
193 Exo 12:33 | haastende, om die uit het land te drijven; want zij zeiden:
194 Exo 13:5 | zal gebracht hebben in het land der Kanaanieten, en der
195 Exo 13:5 | gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van melk en honig;
196 Exo 13:11 | wanneer u de HEERE in het land der Kanaanieten zal gebracht
197 Exo 13:17 | niet op den weg van het land der Filistijnen, hoewel
198 Exo 14:3 | Zij zijn verward in het land; die woestijn heeft hen
199 Exo 16:35 | totdat zij in een bewoond land kwamen; zij aten Man, totdat
200 Exo 16:35 | kwamen aan de pale van het land Kanaan. ~
201 Exo 18:3 | vreemdeling geweest in een vreemd land); ~
202 Exo 18:27 | trekken; en hij ging naar zijn land. ~ ~ ~ ~
203 Exo 20:12 | dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft. ~
204 Exo 23:10 | Gij zult ook zes jaar uw land bezaaien, en deszelfs inkomst
205 Exo 23:26 | noch onvruchtbare in uw land zijn; Ik zal het getal uwer
206 Exo 23:29 | niet uitstoten, opdat het land niet woest worde, en het
207 Exo 23:30 | gij gewassen zijt en het land erft. ~
208 Exo 23:31 | zal de inwoners van dat land in uw hand geven, dat gij
209 Exo 23:33 | 33 Zij zullen in uw land niet wonen, opdat zij u
210 Exo 32:13 | des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb,
211 Exo 33:13 | des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb,
212 Exo 34:1 | opgevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak en
213 Exo 34:3 | 3 Naar het land, dat van melk en honig is
214 Exo 34:38 | met den inwoner van dat land; en zij hun goden niet nahoereren,
215 Exo 34:47 | verwijden, dan zal niemand uw land begeren, terwijl gij henen
216 Lev 14:34 | zult gekomen zijn in het land van Kanaan, hetwelk Ik u
217 Lev 14:34 | melaatsheid aan een huis van dat land uwer bezitting zal gegeven
218 Lev 16:22 | ongerechtigheden in een afgezonderd land wegdragen; en hij zal dien
219 Lev 18:25 | 25 Zodat het land onrein is, en Ik over hetzelve
220 Lev 18:25 | ongerechtigheid bezoeke, en het land zijn inwoners uitspuwt. ~
221 Lev 18:27 | gruwelen gedaan; en het land is onrein geworden. ~
222 Lev 18:28 | 28 Dat u dat land niet uitspuwe, als gij hetzelve
223 Lev 19:23 | 23 Als gij ook in dat land gekomen zult zijn, en alle
224 Lev 19:29 | hoererij houdende; opdat het land niet hoerere, en het land
225 Lev 19:29 | land niet hoerere, en het land met schandelijke daden vervuld
226 Lev 19:33 | vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeren
227 Lev 20:22 | doet dezelve; opdat u dat land, waarheen Ik u brenge, om
228 Lev 20:24 | heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten, en Ik
229 Lev 20:24 | hetzelve erfelijk bezit, een land vloeiende van melk en honig;
230 Lev 22:24 | offeren; dat zult gij in uw land niet doen. ~
231 Lev 22:41 | tot hen: Als gij in het land zult gekomen zijn, hetwelk
232 Lev 24:2 | zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u geve, dan zal
233 Lev 24:2 | dat Ik u geve, dan zal dat land rusten, een sabbat den HEERE. ~
234 Lev 24:4 | zevende jaar zal voor het land een sabbat der rust zijn,
235 Lev 24:5 | jaar der ruste voor het land zijn. ~
236 Lev 24:7 | het gedierte, dat in uw land is, zal al de inkomst daarvan
237 Lev 24:9 | doen doorgaan in uw ganse land. ~
238 Lev 24:10 | vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners;
239 Lev 24:18 | zult gij zeker wonen in het land. ~
240 Lev 24:19 | 19 En het land zal zijn vrucht geven, en
241 Lev 24:23 | 23 Het land ook zal niet voor altoos
242 Lev 24:23 | verkocht worden; want het land is het Mijne, dewijl gij
243 Lev 24:24 | Daarom zult gij, in het ganse land uwer bezitting, lossing
244 Lev 24:24 | bezitting, lossing voor het land toelaten. ~
245 Lev 24:38 | Egypteland gevoerd heb, om u het land Kanaan te geven, opdat Ik
246 Lev 24:45 | zullen zijn, die zij in uw land zullen gewonnen hebben;
247 Lev 25:1 | noch gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te
248 Lev 25:4 | geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven,
249 Lev 25:5 | en gij zult zeker in uw land wonen. ~
250 Lev 25:6 | zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen
251 Lev 25:6 | het boos gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard
252 Lev 25:6 | en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. ~
253 Lev 25:13 | HEERE, uw God, Die u uit het land der Egyptenaren uitgevoerd
254 Lev 25:20 | ijdelijk verdaan worden; en uw land zal zijn inkomsten niet
255 Lev 25:32 | 32 Ja, Ik zal dat land verwoesten; dat uw vijanden,
256 Lev 25:33 | achter u uittrekken; en uw land zal woest, en uw steden
257 Lev 25:34 | 34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen
258 Lev 25:34 | verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan
259 Lev 25:34 | vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten
260 Lev 25:38 | onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren. ~
261 Lev 25:41 | gewandeld, en hen in het land hunner vijanden gebracht
262 Lev 25:42 | Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken; ~
263 Lev 25:43 | 43 Als het land om hunnentwil zal verlaten
264 Lev 25:44 | dit ook; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn,
265 Lev 26:24 | wiens de bezitting van dat land was. ~
266 Num 10:9 | wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken
267 Num 10:30 | gaan; maar ik zal naar mijn land en naar mijn maagschap gaan. ~
268 Num 11:12 | zuigeling draagt, tot dat land, hetwelk Gij hun vaderen
269 Num 13:2 | Zend u mannen uit: die het land Kanaan verspieden, hetwelk
270 Num 13:16 | die Mozes zond, om dat land te verspieden; en Mozes
271 Num 13:17 | Mozes dan zond hen, om het land Kanaan te verspieden; en
272 Num 13:18 | 18 En beziet het land, hoedanig het zij, en het
273 Num 13:19 | 19 En hoedanig het land zij, waarin hetzelve woont,
274 Num 13:20 | 20 Ook hoedanig het land zij, of het vet zij of mager,
275 Num 13:21 | zij op, en verspiedden het land, van de woestijn Zin af
276 Num 13:27 | Wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden
277 Num 13:28 | volk is, hetwelk in dat land woont, en de steden zijn
278 Num 13:29 | Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar de
279 Num 13:32 | kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden,
280 Num 13:32 | kinderen Israels, zeggende: Dat land, door hetwelk wij doorgegaan
281 Num 13:32 | het te verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert;
282 Num 14:3 | brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij door het zwaard
283 Num 14:6 | zijnde van degenen, die dat land verspied hadden, scheurden
284 Num 14:7 | kinderen Israels, zeggende: Het land, door hetwelk wij getrokken
285 Num 14:7 | verspieden, is een uitermate goed land. ~
286 Num 14:8 | heeft, zo zal Hij ons in dat land brengen, en zal ons dat
287 Num 14:8 | en zal ons dat geven; een land, hetwelk van melk en honig
288 Num 14:14 | tot de inwoners van dit land, die gehoord hebben, dat
289 Num 14:16 | niet kon brengen in dat land, hetwelk Hij hun gezworen
290 Num 14:23 | 23 Zo zij het land, hetwelk Ik aan hun vaderen
291 Num 14:24 | zal Ik hem brengen tot het land, in hetwelk hij gekomen
292 Num 14:30 | 30 Zo gij in dat land komt, over hetwelk Ik Mijn
293 Num 14:31 | die zullen bekennen dat land, hetwelk gij smadelijk verworpen
294 Num 14:34 | dagen, in welke gij dat land verspied hebt, veertig dagen,
295 Num 14:36 | Mozes gezonden had, om het land te verspieden, en wedergekomen
296 Num 14:36 | een kwaad gerucht over dat land voortbrengende; ~
297 Num 14:37 | een kwaad gerucht van dat land voortgebracht hadden, stierven
298 Num 14:38 | heengegaan waren, om het land te verspieden. ~
299 Num 15:2 | gekomen zult zijn in het land uwer woningen, dat Ik u
300 Num 15:18 | zult gekomen zijn in het land, waarheen Ik u inbrengen
301 Num 16:13 | weinig, dat gij ons uit een land, van melk en honig vloeiende,
302 Num 16:14 | ons niet gebracht in een land, dat van melk en honig vloeit,
303 Num 18:26 | vruchten van alles, wat in hun land is, die zij den HEERE zullen
304 Num 18:33 | tot Aaron: Gij zult in hun land niet erven, en gij zult
305 Num 19:13 | vruchten van alles, wat in hun land is, die zij den HEERE zullen
306 Num 19:20 | tot Aaron: Gij zult in hun land niet erven, en gij zult
307 Num 20:12 | gemeente niet inbrengen in het land, hetwelk Ik hun gegeven
308 Num 20:17 | 17 Laat ons toch door uw land trekken; wij zullen niet
309 Num 20:23 | Hor, aan de pale van het land van Edom, zeggende: ~
310 Num 20:24 | hij zal niet komen in het land, hetwelk Ik aan de kinderen
311 Num 21:4 | Schelfzee, dat zij om het land der Edomieten heentogen;
312 Num 21:22 | 22 Laat mij door uw land trekken. Wij zullen niet
313 Num 21:24 | des zwaards, en nam zijn land in erfelijke bezitting,
314 Num 21:26 | Moabieten, en hij had al zijn land uit zijn hand genomen, tot
315 Num 21:31 | Alzo woonde Israel in het land van den Amoriet. ~
316 Num 21:34 | en al zijn volk, ook zijn land; en gij zult hem doen, gelijk
317 Num 21:35 | overbleef; en zij namen zijn land in erfelijke bezitting. ~
318 Num 22:5 | aan de rivier is, in het land der kinderen zijns volks,
319 Num 22:6 | kunnen slaan, of het uit het land verdrijven; want ik weet,
320 Num 22:13 | van Balak: Gaat naar uw land; want de HEERE weigert mij
321 Num 26:19 | en Onan stierven in het land Kanaan. ~
322 Num 26:53 | 53 Aan dezen zal het land uitgedeeld worden ter erfenis,
323 Num 26:55 | 55 Het land nochtans zal door het lot
324 Num 27:12 | berg Abarim, en zie dat land, hetwelk Ik den kinderen
325 Num 31:54 | veel; en zij bezagen het land Jaezer, en het land van
326 Num 31:54 | het land Jaezer, en het land van Gilead, en ziet, deze
327 Num 31:57 | 4 Dit land, hetwelk de HEERE voor het
328 Num 31:57 | Israel geslagen heeft, is een land voor vee; en uw knechten
329 Num 31:58 | gevonden hebben, dat ditzelve land aan uw knechten gegeven
330 Num 31:60 | niet overtrekken naar het land, dat de HEERE hun gegeven
331 Num 31:61 | Kades-Barnea zond, om dit land te bezien. ~
332 Num 31:62 | aan het dal Eskol, en dit land bezagen, zo braken zij het
333 Num 31:62 | zij niet gingen naar het land, dat de HEERE hun gegeven
334 Num 31:64 | jaren oud en daarboven, het land zullen zien, dat Ik Abraham,
335 Num 31:75 | 22 En het land voor het aangezicht des
336 Num 31:75 | HEERE en voor Israel, en dit land zal u ter bezitting zijn
337 Num 31:82 | aangezicht des HEEREN, als het land voor uw aangezicht zal ten
338 Num 31:82 | zijn; zo zult gij hun het land Gilead ter bezitting geven. ~
339 Num 31:83 | midden van ulieden in het land Kanaan. ~
340 Num 31:85 | aangezicht des HEEREN naar het land Kanaan; en de bezitting
341 Num 31:86 | Og, koning van Bazan; het land met de steden van hetzelve
342 Num 32:40 | het zuiden woonde in het land Kanaan, hoorde, dat de kinderen
343 Num 32:51 | zult gegaan zijn in het land Kanaan; ~
344 Num 32:53 | 53 En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen,
345 Num 32:53 | wonen; want Ik heb u dat land gegeven, om hetzelve erfelijk
346 Num 32:54 | 54 En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen
347 Num 32:55 | u zullen benauwen op het land, waarin gij woont. ~
348 Num 33:2 | hen: Wanneer gij in het land Kanaan ingaat, zo zal dit
349 Num 33:2 | Kanaan ingaat, zo zal dit land zijn, dat u ter erfenis
350 Num 33:2 | erfenis vallen zal, het land Kanaan, naar zijn landpalen. ~
351 Num 33:12 | Zoutzee. Dit zal u zijn het land naar zijn landpale rondom. ~
352 Num 33:13 | Israels, zeggende: Dit is het land, dat gij door het lot ten
353 Num 33:17 | mannen, die ulieden het land ten erve zullen uitdelen:
354 Num 33:18 | een overste nemen, om het land ten erve uit te delen. ~
355 Num 33:29 | erfenissen uit te delen, in het land Kanaan. ~ ~
356 Num 34:10 | de Jordaan gaat naar het land Kanaan. ~
357 Num 34:14 | steden zult gij geven in het land Kanaan; vrijsteden zullen
358 Num 34:28 | doodslager wederkeren tot het land zijner bezitting. ~
359 Num 34:32 | wederkeren, om te wonen in het land, tot den dood des hoge priesters. ~
360 Num 34:33 | gij niet ontheiligen het land, waarin gij zijt; want het
361 Num 34:33 | het bloed ontheiligt het land; en voor het land zal geen
362 Num 34:33 | ontheiligt het land; en voor het land zal geen verzoening gedaan
363 Num 34:34 | 34 Verontreinigt dan het land niet, waarin gij gaat wonen,
364 Num 35:2 | heeft mijn heer geboden, dat land door het lot aan de kinderen
365 Deu 1:5 | zijde van de Jordaan, in het land van Moab, hief Mozes aan,
366 Deu 1:7 | aan de havens der zee; het land der Kanaanieten, en den
367 Deu 1:8 | 8 Ziet, Ik heb dat land gegeven voor uw aangezicht;
368 Deu 1:8 | daarin, en bezit erfelijk het land, dat de HEERE aan uw vaderen,
369 Deu 1:21 | HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht;
370 Deu 1:22 | heenzenden, die ons het land uitspeuren, en ons bescheid
371 Deu 1:25 | bescheid weder, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God,
372 Deu 1:35 | geslacht, zal zien dat goede land, hetwelk Ik gezworen heb
373 Deu 1:36 | zien, en aan hem zal Ik het land geven, waarop hij getreden
374 Deu 2:5 | hen; want Ik zal u van hun land niet geven, ook niet tot
375 Deu 2:9 | zal u geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan Lots
376 Deu 2:12 | Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk
377 Deu 2:19 | niet; want Ik zal u van het land der kinderen Ammons geen
378 Deu 2:20 | 20 Dit werd ook voor een land der reuzen gehouden; de
379 Deu 2:24 | Hesbon, den Amoriet, en zijn land, in uw hand gegeven; begint
380 Deu 2:27 | 27 Laat mij door uw land doortrekken; ik zal alleenlijk
381 Deu 2:29 | over de Jordaan kome in het land, dat de HEERE, onze God,
382 Deu 2:31 | heb begonnen Sihon en zijn land voor uw aangezicht te geven;
383 Deu 2:31 | begin dan te erven, om zijn land erfelijk te bezitten. ~
384 Deu 2:37 | 37 Behalve tot het land van de kinderen Ammons naderdet
385 Deu 3:2 | en al zijn volk, en zijn land, in uw hand gegeven; en
386 Deu 3:8 | namen wij te dier tijd het land uit de hand van de twee
387 Deu 3:12 | 12 Ditzelfde land nu namen wij te dier tijd
388 Deu 3:13 | datzelve werd genoemd het land der reuzen. ~
389 Deu 3:18 | HEERE, uw God, heeft u dit land gegeven om het te erven;
390 Deu 3:20 | ulieden, dat zij ook erven het land, dat de HEERE, uw God, hun
391 Deu 3:25 | overtrekken, en dat goede land bezien, dat aan gene zijde
392 Deu 3:28 | overgaan, en zal hun dat land, dat gij zien zult, doen
393 Deu 4:1 | henen inkomt, en erft het land, dat de HEERE, uwer vaderen
394 Deu 4:14 | opdat gij die deedt in dat land, naar hetwelk gij doortrekt,
395 Deu 4:21 | niet zou komen in dat goede land, dat de HEERE, uw God, u
396 Deu 4:22 | 22 Want ik zal in dit land sterven; ik zal over de
397 Deu 4:22 | overgaan, en datzelve goede land erven. ~
398 Deu 4:25 | gewonnen zult hebben, en in het land oud geworden zult zijn,
399 Deu 4:26 | haast zult omkomen van dat land, waar gij over de Jordaan
400 Deu 4:38 | brengen, dat Hij u hunlieder land ter erfenis gave, als het
401 Deu 4:40 | de dagen verlengt in het land, dat de HEERE, uw God, u
402 Deu 4:43 | de woestijn, in het effen land, voor de Rubenieten; en
403 Deu 4:46 | tegenover Beth-Peor, in het land van Sihon, den koning der
404 Deu 4:47 | 47 En zijn land in bezitting genomen hadden;
405 Deu 4:47 | genomen hadden; daartoe het land van Og, koning van Bazan;
406 Deu 5:16 | opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God,
407 Deu 5:31 | dat zij ze doen in het land, hetwelk Ik hun geven zal,
408 Deu 5:33 | de dagen verlengt in het land, dat gij erven zult. ~ ~
409 Deu 6:1 | opdat gij ze doet in het land, naar hetwelk gij heentrekt,
410 Deu 6:3 | gesproken heeft) in het land, dat van melk en honig is
411 Deu 6:10 | hebben ingebracht in dat land, dat Hij uw vaderen, Abraham,
412 Deu 6:18 | inkomt, en erft het goede land, dat de HEERE uw vaderen
413 Deu 6:23 | ons inbracht, om ons het land te geven, dat Hij onzen
414 Deu 7:1 | zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat,
415 Deu 7:13 | van uw klein vee, in het land, dat Hij aan uw vaderen
416 Deu 8:1 | vermenigvuldigt, en inkomt, en het land erft, dat de HEERE aan uw
417 Deu 8:7 | God, brengt u in een goed land, een land van waterbeken,
418 Deu 8:7 | u in een goed land, een land van waterbeken, fonteinen
419 Deu 8:8 | 8 Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken,
420 Deu 8:8 | en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen,
421 Deu 8:9 | 9 Een land, waarin gij brood zonder
422 Deu 8:9 | niets ontbreken zal; een land, welks stenen ijzer zijn,
423 Deu 8:10 | God, loven over dat goede land, dat Hij u zal hebben gegeven.
424 Deu 9:4 | gerechtigheid ingebracht, om dit land te erven; want, om de goddeloosheid
425 Deu 9:5 | gij er henen in, om hun land te erven; maar om de goddeloosheid
426 Deu 9:6 | gerechtigheid, ditzelve goede land geeft, om dat te erven;
427 Deu 9:23 | HEERE ulieden zond uit dat land, dat Ik u gegeven heb; zo
428 Deu 9:28 | 28 Opdat het land, van waar Gij ons hebt uitgevoerd,
429 Deu 9:28 | niet kon brengen in het land, waarvan Hij hun gesproken
430 Deu 10:7 | Gudgod naar Jotbath, een land van waterbeken.) ~
431 Deu 10:11 | zij inkomen, en erven het land, dat Ik hun vaderen gezworen
432 Deu 11:3 | Egypte, en aan zijn ganse land; ~
433 Deu 11:8 | wordt en inkomt, en erft het land, waarheen gij overtrekt,
434 Deu 11:9 | de dagen verlengt in het land, dat de HEERE uw vaderen
435 Deu 11:9 | aan hun zaad te geven; een land, vloeiende van melk en honig. ~
436 Deu 11:10 | 10 Want het land, waar gij naar toe gaat,
437 Deu 11:11 | 11 Maar het land, waarheen gij overtrekt,
438 Deu 11:11 | om dat te erven, is een land van bergen en van dalen;
439 Deu 11:12 | 12 Een land, dat de HEERE, uw God, bezorgt;
440 Deu 11:17 | haastelijk omkomt van het goede land, dat u de HEERE geeft. ~
441 Deu 11:21 | dagen uwer kinderen, in het land, dat de HEERE uw vaderen
442 Deu 11:25 | vreze geven over al het land, waarop gij treden zult,
443 Deu 11:29 | hebben ingebracht in het land, waar gij naar toe gaat,
444 Deu 11:30 | ondergang der zon, in het land der Kanaanieten, die in
445 Deu 11:31 | inkomet om te erven dat land, dat de HEERE, uw God, u
446 Deu 12:1 | waarnemen om te doen, in dat land, hetwelk u de HEERE, uwer
447 Deu 12:10 | Jordaan gaan, en wonen in het land, dat u de HEERE, uw God,
448 Deu 12:19 | verlaat, al uw dagen in uw land. ~
449 Deu 12:29 | zult bezitten, en in hun land wonen; ~
450 Deu 15:4 | overloediglijk zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God,
451 Deu 15:7 | een uwer poorten, in uw land, dat de HEERE, uw God, u
452 Deu 15:11 | bedrukten en aan uw armen in uw land. ~
453 Deu 16:20 | leeft, en erfelijk bezit het land, dat u de HEERE, uw God,
454 Deu 17:14 | zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God,
455 Deu 18:9 | Wanneer gij komt in het land, dat de HEERE, uw God, u
456 Deu 19:1 | hebben uitgeroeid, welker land de HEERE, uw God, u geven
457 Deu 19:2 | uitscheiden, in het midden van uw land, hetwelk de HEERE, uw God,
458 Deu 19:8 | gezworen heeft, en u al dat land geven zal, hetwelk Hij uw
459 Deu 19:10 | worde in het midden van uw land, dat u de HEERE, uw God,
460 Deu 19:14 | dat gij erven zult, in het land, hetwelk u de HEERE, uw
461 Deu 21:1 | 1 Wanneer in het land, hetwelk de HEERE, uw God,
462 Deu 21:23 | vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat
463 Deu 23:7 | vreemdeling geweest in zijn land. ~
464 Deu 23:20 | gij uw hand slaat, in het land, waar gij naar toe gaat,
465 Deu 24:4 | HEEREN; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat
466 Deu 24:14 | vreemdelingen, die in uw land en in uw poorten zijn. ~
467 Deu 25:15 | dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE, uw God,
468 Deu 25:19 | vijanden rondom, in het land, dat u de HEERE, uw God,
469 Deu 26:1 | zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God,
470 Deu 26:2 | gij opbrengen zult van uw land, dat u de HEERE, uw God,
471 Deu 26:3 | dat ik gekomen ben in het land, hetwelk de HEERE onzen
472 Deu 26:9 | plaats; en Hij heeft ons dit land gegeven, een land vloeiende
473 Deu 26:9 | ons dit land gegeven, een land vloeiende van melk en honig. ~
474 Deu 26:15 | zegen Uw volk Israel, en het land, dat Gij ons gegeven hebt,
475 Deu 26:15 | vaderen gezworen hebt, een land van melk en honig vloeiende. ~
476 Deu 27:2 | zult gegaan zijn in het land, dat u de HEERE, uw God,
477 Deu 27:3 | zijn; opdat gij komt in het land, dat de HEERE, uw God, u
478 Deu 27:3 | uw God, u geven zal, een land vloeiende van melk en honig,
479 Deu 28:8 | Hij zal u zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God,
480 Deu 28:11 | vrucht uws lands; op het land, dat de HEERE uw vaderen
481 Deu 28:12 | schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner
482 Deu 28:21 | totdat Hij u verdoe van het land, waar gij naar toe gaat,
483 Deu 28:33 | 33 De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een
484 Deu 28:52 | vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen
485 Deu 28:52 | uw poorten, in uw ganse land, dat u de HEERE, uw God,
486 Deu 28:63 | uitgerukt worden uit het land, waar gij naar toe gaat,
487 Deu 29:1 | kinderen Israels, in het land van Moab, boven het verbond,
488 Deu 29:2 | zijn knechten, en aan zijn land; ~
489 Deu 29:8 | 8 En wij hebben hun land ingenomen, en dat ten erve
490 Deu 29:24 | Waarom heeft de HEERE aan dit land alzo gedaan? Wat is de ontsteking
491 Deu 29:27 | HEEREN ontstoken tegen dit land, om daarover te brengen
492 Deu 29:28 | HEERE heeft hen uit hun land uitgetrokken, in toorn,
493 Deu 29:28 | hen verworpen in een ander land, gelijk het is te dezen
494 Deu 30:5 | God, zal u brengen in het land, dat uw vaderen erfelijk
495 Deu 30:16 | uw God, u zegene in het land, waar gij naar toe gaat,
496 Deu 30:18 | dagen niet verlengen op het land, naar hetwelk gij over de
497 Deu 30:20 | opdat gij blijft in het land, dat de HEERE uw vaderen,
498 Deu 31:4 | der Amorieten, en aan hun land, gedaan heeft, die Hij verdelgd
499 Deu 31:7 | met dit volk ingaan in het land dat de HEERE hun vaderen
500 Deu 31:13 | dagen, die gij leeft op het land, naar hetwelk gij over de
1-500 | 501-1000 | 1001-1459 |