Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
lampe 1
lampen 33
lams 13
land 1459
landbouwe 1
landbouwer 1
landbouwerij 1
Frequency    [«  »]
1541 dit
1540 geen
1503 israel
1459 land
1448 doen
1442 aangezicht
1434 gelijk

Bijbel

IntraText - Concordances

land

1-500 | 501-1000 | 1001-1459

     Book Chapter: Verse
1 Gen 2:11 | deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar 2 Gen 2:12 | 12 En het goud van dit land is goed; daar is ook bedolah, 3 Gen 2:13 | deze is het, die het ganse land Cusch omloopt. 4 Gen 4:16 | HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden. ~ 5 Gen 10:10 | en Accad, en Calne in het land Sinear. ~ 6 Gen 10:11 | 11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft 7 Gen 11:2 | een laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar. ~ 8 Gen 11:28 | zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der 9 Gen 11:31 | Chaldeen, om te gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot 10 Gen 12:1 | Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en 11 Gen 12:1 | uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. ~ 12 Gen 12:5 | uit, om te gaan naar het land Kanaan, en zij kwamen in 13 Gen 12:5 | Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan. ~ 14 Gen 12:6 | Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, 15 Gen 12:6 | waren toen ter tijd in dat land. ~ 16 Gen 12:7 | Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar 17 Gen 12:10 | En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, 18 Gen 12:10 | honger zwaar was in dat land. ~ 19 Gen 13:6 | 6 En dat land droeg hen niet, om samen 20 Gen 13:7 | Kanaanieten en Ferezieten in dat land. ~ 21 Gen 13:9 | 9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid 22 Gen 13:12 | Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in 23 Gen 13:15 | 15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u 24 Gen 13:17 | Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn 25 Gen 14:7 | Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook 26 Gen 14:31 | Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk 27 Gen 14:37 | zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, 28 Gen 14:42 | Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van 29 Gen 15:3 | jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond had, en zij 30 Gen 16:8 | u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen 31 Gen 16:8 | vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaan, tot eeuwige bezitting; 32 Gen 18:28 | Gomorra toe, en naar het ganse land van die vlakte; en hij zag, 33 Gen 18:28 | er ging een rook van het land op, gelijk de rook eens 34 Gen 18:31 | en er is geen man in dit land, om tot ons in te gaan, 35 Gen 19:1 | reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde 36 Gen 19:15 | Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, 37 Gen 20:23 | doen bij mij, en bij het land, waarin gij als vreemdeling 38 Gen 20:32 | keerden wederom naar het land der Filistijnen. ~ 39 Gen 20:34 | vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen. ~  ~ 40 Gen 21:2 | Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar 41 Gen 22:2 | Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham kwam 42 Gen 22:15 | Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen 43 Gen 22:19 | hetwelk is Hebron, in het land Kanaan. ~ 44 Gen 23:4 | 4 Maar dat gij naar mijn land, en naar mijn maagschap 45 Gen 23:5 | niet willen volgen in dit land; zal ik dan uw zoon moeten 46 Gen 23:5 | moeten wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen zijt? ~ 47 Gen 23:7 | mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen 48 Gen 23:7 | Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn 49 Gen 23:37 | der Kanaanieten, in welker land ik wone; ~ 50 Gen 23:73 | leefde, oostwaarts naar het land van het Oosten. ~ 51 Gen 24:1 | En er was honger in dat land, behalve den eerste honger, 52 Gen 24:2 | naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; ~ 53 Gen 24:3 | Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en 54 Gen 24:12 | Izak zaaide in datzelve land, en hij vond in datzelve 55 Gen 24:22 | wij zijn gewassen in dit land. ~ 56 Gen 26:4 | opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, 57 Gen 26:13 | en de God van Izak; dit land, waarop gij ligt te slapen, 58 Gen 26:15 | zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u niet verlaten, 59 Gen 27:1 | voeten op, en ging naar het land der kinderen van het Oosten. ~ 60 Gen 27:60 | mijn plaats, en naar mijn land. ~ 61 Gen 28:3 | Jakob: Keer weder tot het land uwer vaderen, en tot uw 62 Gen 28:13 | maak u op, vertrek uit dit land, en keer weder in het land 63 Gen 28:13 | land, en keer weder in het land uwer maagschap. ~ 64 Gen 28:18 | Izak, zijn vader, naar het land Kanaan. ~ 65 Gen 29:3 | zijn broeder, naar het land Seir, de landstreek van 66 Gen 29:9 | hebt: Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap, en 67 Gen 30:18 | Sichem, welke is in het land Kanaan, als hij kwam van 68 Gen 31:1 | om de dochteren van dat land te bezien. ~ 69 Gen 31:10 | En woont met ons; en het land zal voor uw aangezicht zijn; 70 Gen 31:21 | daarom laat hen in dit land wonen, en daarin handelen, 71 Gen 31:21 | daarin handelen, en het land (ziet het is wijd van begrip) 72 Gen 32:6 | te Luz, hetwelk is in het land Kanaan (dat is Beth-El), 73 Gen 32:12 | 12 En dit land, dat Ik aan Abraham en Izak 74 Gen 32:12 | uw zaad na u zal Ik dit land geven. ~ 75 Gen 32:22 | geschiedde, als Israel in dat land woonde, dat Ruben heenging, 76 Gen 33:5 | hem geboren zijn in het land Kanaan. ~ 77 Gen 33:6 | bezitting, die hij in het land Kanaan geworven had, en 78 Gen 33:6 | vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van 79 Gen 33:7 | om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen 80 Gen 33:16 | vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen 81 Gen 33:17 | vorsten van Rehuel in het land Edom; dat zijn de zonen 82 Gen 33:20 | Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, 83 Gen 33:21 | zonen van Seir, in het land van Edom. ~ 84 Gen 33:30 | naar hun vorsten in het land Seir. ~ 85 Gen 33:31 | geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde 86 Gen 33:34 | Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats. ~ 87 Gen 33:43 | naar hun woningen, in het land hunner bezitting; hij is 88 Gen 34:1 | 1 En Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen 89 Gen 34:1 | vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaan. ~ 90 Gen 36:38 | diefelijk ontstolen uit het land der Hebreen; en ook heb 91 Gen 37:29 | grote overvloed in het ganse land van Egypte zijn. ~ 92 Gen 37:30 | hongers; dan zal in het land van Egypte al die overvloed 93 Gen 37:30 | worden; en de honger zal het land verteren. ~ 94 Gen 37:31 | zal de overvloed in het land niet gemerkt worden, vanwege 95 Gen 37:33 | man, en zette hem over het land van Egypte. ~ 96 Gen 37:34 | bestelle opzieners over het land; en neme het vijfde deel 97 Gen 37:36 | zijn tot voorraad voor het land, voor zeven jaren des hongers, 98 Gen 37:36 | wezen zullen; opdat het land van honger niet verga. ~ 99 Gen 37:45 | Jozef toog uit door het land van Egypte. ~ 100 Gen 37:47 | 47 En het land bracht voort, in de zeven 101 Gen 37:52 | heeft mij doen wassen in het land mijner verdrukking. ~ 102 Gen 37:56 | dan honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles, 103 Gen 38:5 | want de honger was in het land Kanaan. ~ 104 Gen 38:6 | Jozef nu was regent over dat land; hij verkocht aan al het 105 Gen 38:7 | En zij zeiden: Uit het land Kanaan; om spijze te kopen. ~ 106 Gen 38:9 | te bezichtigen, waar het land bloot is. ~ 107 Gen 38:12 | te bezichtigen, waar het land bloot is. ~ 108 Gen 38:13 | eens mans zonen, in het land Kanaan; en zie, de kleinste 109 Gen 38:29 | 29 En zij kwamen in het land Kanaan, tot Jakob, hun vader; 110 Gen 38:30 | Die man, de heer van dat land, heeft hard met ons gesproken; 111 Gen 38:32 | heden bij onzen vader in het land Kanaan. ~ 112 Gen 38:33 | die man, de heer van dat land, zeide tot ons: Hieraan 113 Gen 38:34 | wedergeven, en gij zult in dit land handelen. ~ 114 Gen 39:1 | honger nu werd zwaar in dat land; ~ 115 Gen 40:8 | hebben wij tot u uit het land Kanaan wedergebracht; hoe 116 Gen 41:8 | en regeerder in het ganse land van Egypte. ~ 117 Gen 41:10 | 10 En gij zult in het land Gosen wonen, en nabij mij 118 Gen 41:17 | trekt heen, gaat naar het land Kanaan; ~ 119 Gen 41:25 | Egypte, en zij kwamen in het land Kanaan tot hun vader Jakob. ~ 120 Gen 42:6 | hun have, die zij in het land Kanaan geworven hadden, 121 Gen 42:12 | Onan waren gestorven in het land van Kanaan; en de zonen 122 Gen 42:28 | Gosen; en zij kwamen in het land Gosen. ~ 123 Gen 42:31 | mijns vaders, die in het land Kanaan waren, zijn tot mij 124 Gen 42:34 | vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen; want 125 Gen 43:1 | hebben, zijn gekomen uit het land Kanaan, en zie, zij zijn 126 Gen 43:1 | en zie, zij zijn in het land Gosen. ~ 127 Gen 43:4 | als vreemdelingen in dit land te wonen; want er is geen 128 Gen 43:4 | de honger zwaar is in het land Kanaan; en nu, laat toch 129 Gen 43:4 | toch uw knechten in het land Gosen wonen! ~ 130 Gen 43:6 | broeders in het beste van het land wonen; laat hen in het land 131 Gen 43:6 | land wonen; laat hen in het land Gosen wonen, en zo gij weet, 132 Gen 43:11 | Egypteland, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk 133 Gen 43:11 | beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao 134 Gen 43:13 | geen brood in het ganse land; want de honger was zeer 135 Gen 43:13 | was zeer zwaar: zodat het land van Egypte en het land Kanaan 136 Gen 43:13 | het land van Egypte en het land Kanaan raasden vanwege dien 137 Gen 43:14 | in Egypteland en in het land Kanaan gevonden werd, voor 138 Gen 43:15 | uit Egypteland en uit het land Kanaan verdaan was, kwamen 139 Gen 43:18 | dan ons lichaam en ons land. ~ 140 Gen 43:19 | sterven, zo wij als ons land? Koop ons en ons land voor 141 Gen 43:19 | ons land? Koop ons en ons land voor brood; zo zullen wij 142 Gen 43:19 | brood; zo zullen wij en ons land Farao dienstbaar zijn; en 143 Gen 43:19 | en niet sterven, en het land niet woest worde! ~ 144 Gen 43:20 | Alzo kocht Jozef het gehele land van Egypte voor Farao; want 145 Gen 43:20 | geworden was; zo werd het land Farao's eigen. ~ 146 Gen 43:22 | 22 Alleen het land der priesteren kocht hij 147 Gen 43:22 | daarom verkochten zij hun land niet. ~ 148 Gen 43:23 | Ziet, ik heb heden u en uw land gekocht voor Farao; ziet, 149 Gen 43:23 | zaad voor u, opdat gij het land bezaait. 150 Gen 43:26 | tot dezen dag, over het land van Egypte, dat Farao het 151 Gen 43:26 | behalve dat alleen het land der priesteren van Farao 152 Gen 43:27 | Zo woonde Israel in het land van Egypte, in het land 153 Gen 43:27 | land van Egypte, in het land Gosen; en zij stelden zich 154 Gen 43:28 | 28 En Jakob leefde in het land van Egypte zeventien jaar; 155 Gen 44:3 | verschenen te Luz, in het land Kanaan, en Hij heeft mij 156 Gen 44:4 | zal aan uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting 157 Gen 44:7 | bij mij gestorven in het land Kanaan, op den weg, als 158 Gen 44:21 | zal u wederbrengen in het land uwer vaderen. ~ 159 Gen 45:15 | dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo 160 Gen 45:30 | tegenover Mamre is, in het land Kanaan, die Abraham met 161 Gen 46:5 | graf, dat ik mij in het land Kanaan gegraven heb, daar 162 Gen 46:8 | runderen lieten zij in het land Gosen. ~ 163 Gen 46:13 | zonen voerden hem in het land Kanaan, en begroeven hem 164 Gen 46:24 | u doen optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij 165 Gen 46:24 | optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, 166 Exo 1:7 | zeer machtig, zodat het land met hen vervuld werd. ~ 167 Exo 1:10 | ons strijde, en uit het land optrekke. ~ 168 Exo 2:15 | aangezicht, en woonde in het land Midian, en hij zat bij een 169 Exo 2:22 | vreemdeling geworden in een vreemd land. ~ 170 Exo 3:5 | waarop gij staat, is heilig land. ~ 171 Exo 3:8 | en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, 172 Exo 3:8 | land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende 173 Exo 3:8 | goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig, 174 Exo 3:17 | Egypte opvoeren, tot het land der Kanaanieten, en der 175 Exo 3:17 | der Jebusieten; tot het land, vloeiende van melk en honig. ~ 176 Exo 5:12 | zich het volk in het ganse land van Egypte, dat het stoppelen 177 Exo 5:24 | hand zal hij hen uit zijn land drijven. ~  ~  ~ 178 Exo 6:3 | dat Ik hun geven zou het land Kanaan, het land hunner 179 Exo 6:3 | zou het land Kanaan, het land hunner vreemdelingschappen, 180 Exo 6:7 | zal ulieden brengen in dat land, waarover Ik Mijn hand opgeheven 181 Exo 6:10 | kinderen Israels uit zijn land trekken late. ~ 182 Exo 7:2 | kinderen Israels uit zijn land trekken laat. ~ 183 Exo 8:14 | samen bij hopen, en het land stonk. ~ 184 Exo 8:22 | Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin Mijn volk 185 Exo 8:24 | het ganse Egypteland; het land werd verdorven van deze 186 Exo 8:25 | en offert uwen God in dit land. ~ 187 Exo 9:5 | de HEERE deze zaak in dit land doen. ~ 188 Exo 9:26 | 26 Alleen in het land Gosen, waar de kinderen 189 Exo 10:13 | bracht een oostenwind in dat land, dien gehele dag en dien 190 Exo 10:15 | gansen lands, alzo dat het land verduisterd werd; en zij 191 Exo 11:10 | kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet. ~  ~ 192 Exo 12:25 | geschieden, als gij in dat land komt, dat u de HEERE geven 193 Exo 12:33 | haastende, om die uit het land te drijven; want zij zeiden: 194 Exo 13:5 | zal gebracht hebben in het land der Kanaanieten, en der 195 Exo 13:5 | gezworen heeft u te geven, een land vloeiende van melk en honig; 196 Exo 13:11 | wanneer u de HEERE in het land der Kanaanieten zal gebracht 197 Exo 13:17 | niet op den weg van het land der Filistijnen, hoewel 198 Exo 14:3 | Zij zijn verward in het land; die woestijn heeft hen 199 Exo 16:35 | totdat zij in een bewoond land kwamen; zij aten Man, totdat 200 Exo 16:35 | kwamen aan de pale van het land Kanaan. ~ 201 Exo 18:3 | vreemdeling geweest in een vreemd land); ~ 202 Exo 18:27 | trekken; en hij ging naar zijn land. ~  ~  ~  ~ 203 Exo 20:12 | dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft. ~ 204 Exo 23:10 | Gij zult ook zes jaar uw land bezaaien, en deszelfs inkomst 205 Exo 23:26 | noch onvruchtbare in uw land zijn; Ik zal het getal uwer 206 Exo 23:29 | niet uitstoten, opdat het land niet woest worde, en het 207 Exo 23:30 | gij gewassen zijt en het land erft. ~ 208 Exo 23:31 | zal de inwoners van dat land in uw hand geven, dat gij 209 Exo 23:33 | 33 Zij zullen in uw land niet wonen, opdat zij u 210 Exo 32:13 | des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, 211 Exo 33:13 | des hemels; en dit gehele land, waarvan Ik gezegd heb, 212 Exo 34:1 | opgevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak en 213 Exo 34:3 | 3 Naar het land, dat van melk en honig is 214 Exo 34:38 | met den inwoner van dat land; en zij hun goden niet nahoereren, 215 Exo 34:47 | verwijden, dan zal niemand uw land begeren, terwijl gij henen 216 Lev 14:34 | zult gekomen zijn in het land van Kanaan, hetwelk Ik u 217 Lev 14:34 | melaatsheid aan een huis van dat land uwer bezitting zal gegeven 218 Lev 16:22 | ongerechtigheden in een afgezonderd land wegdragen; en hij zal dien 219 Lev 18:25 | 25 Zodat het land onrein is, en Ik over hetzelve 220 Lev 18:25 | ongerechtigheid bezoeke, en het land zijn inwoners uitspuwt. ~ 221 Lev 18:27 | gruwelen gedaan; en het land is onrein geworden. ~ 222 Lev 18:28 | 28 Dat u dat land niet uitspuwe, als gij hetzelve 223 Lev 19:23 | 23 Als gij ook in dat land gekomen zult zijn, en alle 224 Lev 19:29 | hoererij houdende; opdat het land niet hoerere, en het land 225 Lev 19:29 | land niet hoerere, en het land met schandelijke daden vervuld 226 Lev 19:33 | vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeren 227 Lev 20:22 | doet dezelve; opdat u dat land, waarheen Ik u brenge, om 228 Lev 20:24 | heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten, en Ik 229 Lev 20:24 | hetzelve erfelijk bezit, een land vloeiende van melk en honig; 230 Lev 22:24 | offeren; dat zult gij in uw land niet doen. ~ 231 Lev 22:41 | tot hen: Als gij in het land zult gekomen zijn, hetwelk 232 Lev 24:2 | zult gekomen zijn in dat land, dat Ik u geve, dan zal 233 Lev 24:2 | dat Ik u geve, dan zal dat land rusten, een sabbat den HEERE. ~ 234 Lev 24:4 | zevende jaar zal voor het land een sabbat der rust zijn, 235 Lev 24:5 | jaar der ruste voor het land zijn. ~ 236 Lev 24:7 | het gedierte, dat in uw land is, zal al de inkomst daarvan 237 Lev 24:9 | doen doorgaan in uw ganse land. ~ 238 Lev 24:10 | vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; 239 Lev 24:18 | zult gij zeker wonen in het land. ~ 240 Lev 24:19 | 19 En het land zal zijn vrucht geven, en 241 Lev 24:23 | 23 Het land ook zal niet voor altoos 242 Lev 24:23 | verkocht worden; want het land is het Mijne, dewijl gij 243 Lev 24:24 | Daarom zult gij, in het ganse land uwer bezitting, lossing 244 Lev 24:24 | bezitting, lossing voor het land toelaten. ~ 245 Lev 24:38 | Egypteland gevoerd heb, om u het land Kanaan te geven, opdat Ik 246 Lev 24:45 | zullen zijn, die zij in uw land zullen gewonnen hebben; 247 Lev 25:1 | noch gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te 248 Lev 25:4 | geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven, 249 Lev 25:5 | en gij zult zeker in uw land wonen. ~ 250 Lev 25:6 | zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen 251 Lev 25:6 | het boos gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard 252 Lev 25:6 | en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. ~ 253 Lev 25:13 | HEERE, uw God, Die u uit het land der Egyptenaren uitgevoerd 254 Lev 25:20 | ijdelijk verdaan worden; en uw land zal zijn inkomsten niet 255 Lev 25:32 | 32 Ja, Ik zal dat land verwoesten; dat uw vijanden, 256 Lev 25:33 | achter u uittrekken; en uw land zal woest, en uw steden 257 Lev 25:34 | 34 Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen 258 Lev 25:34 | verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan 259 Lev 25:34 | vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten 260 Lev 25:38 | onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren. ~ 261 Lev 25:41 | gewandeld, en hen in het land hunner vijanden gebracht 262 Lev 25:42 | Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken; ~ 263 Lev 25:43 | 43 Als het land om hunnentwil zal verlaten 264 Lev 25:44 | dit ook; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, 265 Lev 26:24 | wiens de bezitting van dat land was. ~ 266 Num 10:9 | wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken 267 Num 10:30 | gaan; maar ik zal naar mijn land en naar mijn maagschap gaan. ~ 268 Num 11:12 | zuigeling draagt, tot dat land, hetwelk Gij hun vaderen 269 Num 13:2 | Zend u mannen uit: die het land Kanaan verspieden, hetwelk 270 Num 13:16 | die Mozes zond, om dat land te verspieden; en Mozes 271 Num 13:17 | Mozes dan zond hen, om het land Kanaan te verspieden; en 272 Num 13:18 | 18 En beziet het land, hoedanig het zij, en het 273 Num 13:19 | 19 En hoedanig het land zij, waarin hetzelve woont, 274 Num 13:20 | 20 Ook hoedanig het land zij, of het vet zij of mager, 275 Num 13:21 | zij op, en verspiedden het land, van de woestijn Zin af 276 Num 13:27 | Wij zijn gekomen tot dat land, waarheen gij ons gezonden 277 Num 13:28 | volk is, hetwelk in dat land woont, en de steden zijn 278 Num 13:29 | Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar de 279 Num 13:32 | kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden, 280 Num 13:32 | kinderen Israels, zeggende: Dat land, door hetwelk wij doorgegaan 281 Num 13:32 | het te verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; 282 Num 14:3 | brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij door het zwaard 283 Num 14:6 | zijnde van degenen, die dat land verspied hadden, scheurden 284 Num 14:7 | kinderen Israels, zeggende: Het land, door hetwelk wij getrokken 285 Num 14:7 | verspieden, is een uitermate goed land. ~ 286 Num 14:8 | heeft, zo zal Hij ons in dat land brengen, en zal ons dat 287 Num 14:8 | en zal ons dat geven; een land, hetwelk van melk en honig 288 Num 14:14 | tot de inwoners van dit land, die gehoord hebben, dat 289 Num 14:16 | niet kon brengen in dat land, hetwelk Hij hun gezworen 290 Num 14:23 | 23 Zo zij het land, hetwelk Ik aan hun vaderen 291 Num 14:24 | zal Ik hem brengen tot het land, in hetwelk hij gekomen 292 Num 14:30 | 30 Zo gij in dat land komt, over hetwelk Ik Mijn 293 Num 14:31 | die zullen bekennen dat land, hetwelk gij smadelijk verworpen 294 Num 14:34 | dagen, in welke gij dat land verspied hebt, veertig dagen, 295 Num 14:36 | Mozes gezonden had, om het land te verspieden, en wedergekomen 296 Num 14:36 | een kwaad gerucht over dat land voortbrengende; ~ 297 Num 14:37 | een kwaad gerucht van dat land voortgebracht hadden, stierven 298 Num 14:38 | heengegaan waren, om het land te verspieden. ~ 299 Num 15:2 | gekomen zult zijn in het land uwer woningen, dat Ik u 300 Num 15:18 | zult gekomen zijn in het land, waarheen Ik u inbrengen 301 Num 16:13 | weinig, dat gij ons uit een land, van melk en honig vloeiende, 302 Num 16:14 | ons niet gebracht in een land, dat van melk en honig vloeit, 303 Num 18:26 | vruchten van alles, wat in hun land is, die zij den HEERE zullen 304 Num 18:33 | tot Aaron: Gij zult in hun land niet erven, en gij zult 305 Num 19:13 | vruchten van alles, wat in hun land is, die zij den HEERE zullen 306 Num 19:20 | tot Aaron: Gij zult in hun land niet erven, en gij zult 307 Num 20:12 | gemeente niet inbrengen in het land, hetwelk Ik hun gegeven 308 Num 20:17 | 17 Laat ons toch door uw land trekken; wij zullen niet 309 Num 20:23 | Hor, aan de pale van het land van Edom, zeggende: ~ 310 Num 20:24 | hij zal niet komen in het land, hetwelk Ik aan de kinderen 311 Num 21:4 | Schelfzee, dat zij om het land der Edomieten heentogen; 312 Num 21:22 | 22 Laat mij door uw land trekken. Wij zullen niet 313 Num 21:24 | des zwaards, en nam zijn land in erfelijke bezitting, 314 Num 21:26 | Moabieten, en hij had al zijn land uit zijn hand genomen, tot 315 Num 21:31 | Alzo woonde Israel in het land van den Amoriet. ~ 316 Num 21:34 | en al zijn volk, ook zijn land; en gij zult hem doen, gelijk 317 Num 21:35 | overbleef; en zij namen zijn land in erfelijke bezitting. ~ 318 Num 22:5 | aan de rivier is, in het land der kinderen zijns volks, 319 Num 22:6 | kunnen slaan, of het uit het land verdrijven; want ik weet, 320 Num 22:13 | van Balak: Gaat naar uw land; want de HEERE weigert mij 321 Num 26:19 | en Onan stierven in het land Kanaan. ~ 322 Num 26:53 | 53 Aan dezen zal het land uitgedeeld worden ter erfenis, 323 Num 26:55 | 55 Het land nochtans zal door het lot 324 Num 27:12 | berg Abarim, en zie dat land, hetwelk Ik den kinderen 325 Num 31:54 | veel; en zij bezagen het land Jaezer, en het land van 326 Num 31:54 | het land Jaezer, en het land van Gilead, en ziet, deze 327 Num 31:57 | 4 Dit land, hetwelk de HEERE voor het 328 Num 31:57 | Israel geslagen heeft, is een land voor vee; en uw knechten 329 Num 31:58 | gevonden hebben, dat ditzelve land aan uw knechten gegeven 330 Num 31:60 | niet overtrekken naar het land, dat de HEERE hun gegeven 331 Num 31:61 | Kades-Barnea zond, om dit land te bezien. ~ 332 Num 31:62 | aan het dal Eskol, en dit land bezagen, zo braken zij het 333 Num 31:62 | zij niet gingen naar het land, dat de HEERE hun gegeven 334 Num 31:64 | jaren oud en daarboven, het land zullen zien, dat Ik Abraham, 335 Num 31:75 | 22 En het land voor het aangezicht des 336 Num 31:75 | HEERE en voor Israel, en dit land zal u ter bezitting zijn 337 Num 31:82 | aangezicht des HEEREN, als het land voor uw aangezicht zal ten 338 Num 31:82 | zijn; zo zult gij hun het land Gilead ter bezitting geven. ~ 339 Num 31:83 | midden van ulieden in het land Kanaan. ~ 340 Num 31:85 | aangezicht des HEEREN naar het land Kanaan; en de bezitting 341 Num 31:86 | Og, koning van Bazan; het land met de steden van hetzelve 342 Num 32:40 | het zuiden woonde in het land Kanaan, hoorde, dat de kinderen 343 Num 32:51 | zult gegaan zijn in het land Kanaan; ~ 344 Num 32:53 | 53 En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen, 345 Num 32:53 | wonen; want Ik heb u dat land gegeven, om hetzelve erfelijk 346 Num 32:54 | 54 En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen 347 Num 32:55 | u zullen benauwen op het land, waarin gij woont. ~ 348 Num 33:2 | hen: Wanneer gij in het land Kanaan ingaat, zo zal dit 349 Num 33:2 | Kanaan ingaat, zo zal dit land zijn, dat u ter erfenis 350 Num 33:2 | erfenis vallen zal, het land Kanaan, naar zijn landpalen. ~ 351 Num 33:12 | Zoutzee. Dit zal u zijn het land naar zijn landpale rondom. ~ 352 Num 33:13 | Israels, zeggende: Dit is het land, dat gij door het lot ten 353 Num 33:17 | mannen, die ulieden het land ten erve zullen uitdelen: 354 Num 33:18 | een overste nemen, om het land ten erve uit te delen. ~ 355 Num 33:29 | erfenissen uit te delen, in het land Kanaan. ~  ~ 356 Num 34:10 | de Jordaan gaat naar het land Kanaan. ~ 357 Num 34:14 | steden zult gij geven in het land Kanaan; vrijsteden zullen 358 Num 34:28 | doodslager wederkeren tot het land zijner bezitting. ~ 359 Num 34:32 | wederkeren, om te wonen in het land, tot den dood des hoge priesters. ~ 360 Num 34:33 | gij niet ontheiligen het land, waarin gij zijt; want het 361 Num 34:33 | het bloed ontheiligt het land; en voor het land zal geen 362 Num 34:33 | ontheiligt het land; en voor het land zal geen verzoening gedaan 363 Num 34:34 | 34 Verontreinigt dan het land niet, waarin gij gaat wonen, 364 Num 35:2 | heeft mijn heer geboden, dat land door het lot aan de kinderen 365 Deu 1:5 | zijde van de Jordaan, in het land van Moab, hief Mozes aan, 366 Deu 1:7 | aan de havens der zee; het land der Kanaanieten, en den 367 Deu 1:8 | 8 Ziet, Ik heb dat land gegeven voor uw aangezicht; 368 Deu 1:8 | daarin, en bezit erfelijk het land, dat de HEERE aan uw vaderen, 369 Deu 1:21 | HEERE, uw God, heeft dat land gegeven voor uw aangezicht; 370 Deu 1:22 | heenzenden, die ons het land uitspeuren, en ons bescheid 371 Deu 1:25 | bescheid weder, en zeiden: Het land, dat de HEERE, onze God, 372 Deu 1:35 | geslacht, zal zien dat goede land, hetwelk Ik gezworen heb 373 Deu 1:36 | zien, en aan hem zal Ik het land geven, waarop hij getreden 374 Deu 2:5 | hen; want Ik zal u van hun land niet geven, ook niet tot 375 Deu 2:9 | zal u geen erfenis van hun land geven, dewijl Ik aan Lots 376 Deu 2:12 | Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk 377 Deu 2:19 | niet; want Ik zal u van het land der kinderen Ammons geen 378 Deu 2:20 | 20 Dit werd ook voor een land der reuzen gehouden; de 379 Deu 2:24 | Hesbon, den Amoriet, en zijn land, in uw hand gegeven; begint 380 Deu 2:27 | 27 Laat mij door uw land doortrekken; ik zal alleenlijk 381 Deu 2:29 | over de Jordaan kome in het land, dat de HEERE, onze God, 382 Deu 2:31 | heb begonnen Sihon en zijn land voor uw aangezicht te geven; 383 Deu 2:31 | begin dan te erven, om zijn land erfelijk te bezitten. ~ 384 Deu 2:37 | 37 Behalve tot het land van de kinderen Ammons naderdet 385 Deu 3:2 | en al zijn volk, en zijn land, in uw hand gegeven; en 386 Deu 3:8 | namen wij te dier tijd het land uit de hand van de twee 387 Deu 3:12 | 12 Ditzelfde land nu namen wij te dier tijd 388 Deu 3:13 | datzelve werd genoemd het land der reuzen. ~ 389 Deu 3:18 | HEERE, uw God, heeft u dit land gegeven om het te erven; 390 Deu 3:20 | ulieden, dat zij ook erven het land, dat de HEERE, uw God, hun 391 Deu 3:25 | overtrekken, en dat goede land bezien, dat aan gene zijde 392 Deu 3:28 | overgaan, en zal hun dat land, dat gij zien zult, doen 393 Deu 4:1 | henen inkomt, en erft het land, dat de HEERE, uwer vaderen 394 Deu 4:14 | opdat gij die deedt in dat land, naar hetwelk gij doortrekt, 395 Deu 4:21 | niet zou komen in dat goede land, dat de HEERE, uw God, u 396 Deu 4:22 | 22 Want ik zal in dit land sterven; ik zal over de 397 Deu 4:22 | overgaan, en datzelve goede land erven. ~ 398 Deu 4:25 | gewonnen zult hebben, en in het land oud geworden zult zijn, 399 Deu 4:26 | haast zult omkomen van dat land, waar gij over de Jordaan 400 Deu 4:38 | brengen, dat Hij u hunlieder land ter erfenis gave, als het 401 Deu 4:40 | de dagen verlengt in het land, dat de HEERE, uw God, u 402 Deu 4:43 | de woestijn, in het effen land, voor de Rubenieten; en 403 Deu 4:46 | tegenover Beth-Peor, in het land van Sihon, den koning der 404 Deu 4:47 | 47 En zijn land in bezitting genomen hadden; 405 Deu 4:47 | genomen hadden; daartoe het land van Og, koning van Bazan; 406 Deu 5:16 | opdat het u welga in het land, dat u de HEERE, uw God, 407 Deu 5:31 | dat zij ze doen in het land, hetwelk Ik hun geven zal, 408 Deu 5:33 | de dagen verlengt in het land, dat gij erven zult. ~  ~ 409 Deu 6:1 | opdat gij ze doet in het land, naar hetwelk gij heentrekt, 410 Deu 6:3 | gesproken heeft) in het land, dat van melk en honig is 411 Deu 6:10 | hebben ingebracht in dat land, dat Hij uw vaderen, Abraham, 412 Deu 6:18 | inkomt, en erft het goede land, dat de HEERE uw vaderen 413 Deu 6:23 | ons inbracht, om ons het land te geven, dat Hij onzen 414 Deu 7:1 | zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, 415 Deu 7:13 | van uw klein vee, in het land, dat Hij aan uw vaderen 416 Deu 8:1 | vermenigvuldigt, en inkomt, en het land erft, dat de HEERE aan uw 417 Deu 8:7 | God, brengt u in een goed land, een land van waterbeken, 418 Deu 8:7 | u in een goed land, een land van waterbeken, fonteinen 419 Deu 8:8 | 8 Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, 420 Deu 8:8 | en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, 421 Deu 8:9 | 9 Een land, waarin gij brood zonder 422 Deu 8:9 | niets ontbreken zal; een land, welks stenen ijzer zijn, 423 Deu 8:10 | God, loven over dat goede land, dat Hij u zal hebben gegeven. 424 Deu 9:4 | gerechtigheid ingebracht, om dit land te erven; want, om de goddeloosheid 425 Deu 9:5 | gij er henen in, om hun land te erven; maar om de goddeloosheid 426 Deu 9:6 | gerechtigheid, ditzelve goede land geeft, om dat te erven; 427 Deu 9:23 | HEERE ulieden zond uit dat land, dat Ik u gegeven heb; zo 428 Deu 9:28 | 28 Opdat het land, van waar Gij ons hebt uitgevoerd, 429 Deu 9:28 | niet kon brengen in het land, waarvan Hij hun gesproken 430 Deu 10:7 | Gudgod naar Jotbath, een land van waterbeken.) ~ 431 Deu 10:11 | zij inkomen, en erven het land, dat Ik hun vaderen gezworen 432 Deu 11:3 | Egypte, en aan zijn ganse land; ~ 433 Deu 11:8 | wordt en inkomt, en erft het land, waarheen gij overtrekt, 434 Deu 11:9 | de dagen verlengt in het land, dat de HEERE uw vaderen 435 Deu 11:9 | aan hun zaad te geven; een land, vloeiende van melk en honig. ~ 436 Deu 11:10 | 10 Want het land, waar gij naar toe gaat, 437 Deu 11:11 | 11 Maar het land, waarheen gij overtrekt, 438 Deu 11:11 | om dat te erven, is een land van bergen en van dalen; 439 Deu 11:12 | 12 Een land, dat de HEERE, uw God, bezorgt; 440 Deu 11:17 | haastelijk omkomt van het goede land, dat u de HEERE geeft. ~ 441 Deu 11:21 | dagen uwer kinderen, in het land, dat de HEERE uw vaderen 442 Deu 11:25 | vreze geven over al het land, waarop gij treden zult, 443 Deu 11:29 | hebben ingebracht in het land, waar gij naar toe gaat, 444 Deu 11:30 | ondergang der zon, in het land der Kanaanieten, die in 445 Deu 11:31 | inkomet om te erven dat land, dat de HEERE, uw God, u 446 Deu 12:1 | waarnemen om te doen, in dat land, hetwelk u de HEERE, uwer 447 Deu 12:10 | Jordaan gaan, en wonen in het land, dat u de HEERE, uw God, 448 Deu 12:19 | verlaat, al uw dagen in uw land. ~ 449 Deu 12:29 | zult bezitten, en in hun land wonen; ~ 450 Deu 15:4 | overloediglijk zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, 451 Deu 15:7 | een uwer poorten, in uw land, dat de HEERE, uw God, u 452 Deu 15:11 | bedrukten en aan uw armen in uw land. ~ 453 Deu 16:20 | leeft, en erfelijk bezit het land, dat u de HEERE, uw God, 454 Deu 17:14 | zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, 455 Deu 18:9 | Wanneer gij komt in het land, dat de HEERE, uw God, u 456 Deu 19:1 | hebben uitgeroeid, welker land de HEERE, uw God, u geven 457 Deu 19:2 | uitscheiden, in het midden van uw land, hetwelk de HEERE, uw God, 458 Deu 19:8 | gezworen heeft, en u al dat land geven zal, hetwelk Hij uw 459 Deu 19:10 | worde in het midden van uw land, dat u de HEERE, uw God, 460 Deu 19:14 | dat gij erven zult, in het land, hetwelk u de HEERE, uw 461 Deu 21:1 | 1 Wanneer in het land, hetwelk de HEERE, uw God, 462 Deu 21:23 | vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat 463 Deu 23:7 | vreemdeling geweest in zijn land. ~ 464 Deu 23:20 | gij uw hand slaat, in het land, waar gij naar toe gaat, 465 Deu 24:4 | HEEREN; alzo zult gij het land niet doen zondigen, dat 466 Deu 24:14 | vreemdelingen, die in uw land en in uw poorten zijn. ~ 467 Deu 25:15 | dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE, uw God, 468 Deu 25:19 | vijanden rondom, in het land, dat u de HEERE, uw God, 469 Deu 26:1 | zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, 470 Deu 26:2 | gij opbrengen zult van uw land, dat u de HEERE, uw God, 471 Deu 26:3 | dat ik gekomen ben in het land, hetwelk de HEERE onzen 472 Deu 26:9 | plaats; en Hij heeft ons dit land gegeven, een land vloeiende 473 Deu 26:9 | ons dit land gegeven, een land vloeiende van melk en honig. ~ 474 Deu 26:15 | zegen Uw volk Israel, en het land, dat Gij ons gegeven hebt, 475 Deu 26:15 | vaderen gezworen hebt, een land van melk en honig vloeiende. ~ 476 Deu 27:2 | zult gegaan zijn in het land, dat u de HEERE, uw God, 477 Deu 27:3 | zijn; opdat gij komt in het land, dat de HEERE, uw God, u 478 Deu 27:3 | uw God, u geven zal, een land vloeiende van melk en honig, 479 Deu 28:8 | Hij zal u zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, 480 Deu 28:11 | vrucht uws lands; op het land, dat de HEERE uw vaderen 481 Deu 28:12 | schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner 482 Deu 28:21 | totdat Hij u verdoe van het land, waar gij naar toe gaat, 483 Deu 28:33 | 33 De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een 484 Deu 28:52 | vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen 485 Deu 28:52 | uw poorten, in uw ganse land, dat u de HEERE, uw God, 486 Deu 28:63 | uitgerukt worden uit het land, waar gij naar toe gaat, 487 Deu 29:1 | kinderen Israels, in het land van Moab, boven het verbond, 488 Deu 29:2 | zijn knechten, en aan zijn land; ~ 489 Deu 29:8 | 8 En wij hebben hun land ingenomen, en dat ten erve 490 Deu 29:24 | Waarom heeft de HEERE aan dit land alzo gedaan? Wat is de ontsteking 491 Deu 29:27 | HEEREN ontstoken tegen dit land, om daarover te brengen 492 Deu 29:28 | HEERE heeft hen uit hun land uitgetrokken, in toorn, 493 Deu 29:28 | hen verworpen in een ander land, gelijk het is te dezen 494 Deu 30:5 | God, zal u brengen in het land, dat uw vaderen erfelijk 495 Deu 30:16 | uw God, u zegene in het land, waar gij naar toe gaat, 496 Deu 30:18 | dagen niet verlengen op het land, naar hetwelk gij over de 497 Deu 30:20 | opdat gij blijft in het land, dat de HEERE uw vaderen, 498 Deu 31:4 | der Amorieten, en aan hun land, gedaan heeft, die Hij verdelgd 499 Deu 31:7 | met dit volk ingaan in het land dat de HEERE hun vaderen 500 Deu 31:13 | dagen, die gij leeft op het land, naar hetwelk gij over de


1-500 | 501-1000 | 1001-1459

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License